This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52007DC0307
Communication from the Commission to the Council in accordance with Article 19(1) of Council Directive 2003/96/EC (differentiated rates of taxation for petrol distributed from specially equipped petrol stations)
Mededeling van de Commissie aan de Raad in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad (gedifferentieerde tarieven voor de belasting van benzine die wordt verkocht in speciaal uitgeruste benzinestations)
Mededeling van de Commissie aan de Raad in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad (gedifferentieerde tarieven voor de belasting van benzine die wordt verkocht in speciaal uitgeruste benzinestations)
/* COM/2007/0307 def. */
Mededeling van de Commissie aan de Raad in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad (gedifferentieerde tarieven voor de belasting van benzine die wordt verkocht in speciaal uitgeruste benzinestations) /* COM/2007/0307 def. */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN | Brussel, 7.6.2007 COM(2007) 307 definitief MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD in overeenstemming met artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (gedifferentieerde tarieven voor de belasting van benzine die wordt verkocht in speciaal uitgeruste benzinestations) 1. Inleiding In overeenstemming met artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad[1] tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (hierna de “energiebelastingrichtlijn” of de "richtlijn" genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat (die daarom verzoekt), naast de in de richtlijn en met name de artikelen 5, 15 en 17 vastgestelde bepalingen, uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd om verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren. De Commissie onderzoekt het verzoek, waarna zij óf een voorstel tot machtiging indient bij de Raad óf de Raad de redenen meedeelt waarom zij een dergelijk voorstel niet indient. In een breder kader van beoordeling van de in de energiebelastingrichtlijn opgenomen derogaties die eind 2006 verstrijken, heeft Denemarken verzocht om met ingang van 2007 gedurende een periode van twee jaar het accijnstarief voor benzine te mogen differentiëren naargelang deze wordt verkocht in benzinestations die met een terugvloeisysteem voor benzinedampen zijn uitgerust dan wel in andere benzinestations, op voorwaarde dat deze gedifferentieerde accijnstarieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met name de minimumaccijnstarieven. Dit verzoek is geregistreerd bij het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie[2]. Deze mededeling strekt ertoe de Raad de redenen mee te delen waarom de Commissie geen voorstel indient tot het verlenen van de verzochte machtiging. 2. Samenvatting van het verzoek Denemarken wenst het accijnstarief voor benzine te differentiëren naargelang deze wordt verkocht in benzinestations die met een terugvloeisysteem voor benzinedampen zijn uitgerust dan wel in andere benzinestations, met inachtneming van de verplichtingen uit hoofde van de richtlijn en met name het minimumaccijnstarief. De maatregel strekt ertoe de prikkel te handhaven voor benzinestations om een terugvloeisysteem voor benzinedampen te installeren dat de emissie van vluchtige organische stoffen in de atmosfeer beperkt, met de daaruit voortvloeiende voordelen voor het milieu. In het verzoek is als einddatum 31 december 2008 genoemd. 3. Achtergrond van het verzoek De aan Denemarken toegestane derogatie dateert van 1995[3] en is voor het laatst verlengd in 2001[4]. Zij is in 2003 in de energiebelastingrichtlijn opgenomen om eind 2006 te verstrijken. In haar mededeling van juni 2006 "Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen" (hierna "de mededeling van juni 2006" genoemd)[5] schreef de Commissie dat de maatregel aanvankelijk wellicht de invoering van specifieke apparatuur had bevorderd, maar dat de derogatie na een bepaalde periode geleidelijk moest worden beëindigd. De Commissie sprak zich ook uit tegen een verlenging van de derogatie na 2007. Ofschoon de Commissie niet voorstelde om de derogaties in bijlage II en III bij de richtlijn te verlengen, gaf zij te kennen dat de lidstaten die van oordeel zijn dat voor hen uit specifieke beleidsoverwegingen nog altijd een derogatie nodig blijft, overeenkomstig artikel 19 van de richtlijn een daartoe strekkend verzoek bij de Commissie kunnen indienen. 4. Evaluatie door de Commissie De Commissie is van mening dat het in het algemeen een zinvolle maatregel voor het is milieu om de emissies van vluchtige organische stoffen die bij het tanken van voertuigen optreden, te beheersen. Dit is pas onlangs nog bevestigd met de in Richtlijn 2001/81/EG[6] vastgestelde doelstellingen. Daarnaast heeft de Commissie in het kader van een nieuw wetgevingsvoorstel betreffende de kwaliteit van benzine en diesel - ook een maatregel ter bescherming van het milieu - te kennen gegeven dat zij in de nabije toekomst nog een voorstel wil indienen dat moet garanderen dat in de hele EU benzinedampen worden teruggewonnen[7]. Om deze redenen is in 1995 aan Denemarken een derogatie toegestaan, die nadien telkens is verlengd, het laatst om eind 2006 te verstrijken (zie boven). Sinds de invoering van de regeling hebben volgens de verstrekte informatie 1 802 van in totaal 1 843 stations, dat wil zeggen 97 %, de speciale uitrusting geïnstalleerd. Het positieve effect van de maatregel is niet lineair geweest gedurende de elf jaar waarin het gedifferentieerde tarief van toepassing was. Het effect is afgenomen in de laatste zes jaar, waarin slechts 180 stations het systeem hebben geïnstalleerd, waardoor er nog 41 zonder speciale uitrusting zijn. In de loop van 2006 hebben slechts vijftien stations de uitrusting geïnstalleerd in vergelijking met 437 in 1996. Het effect van de derogatie lijkt derhalve nagenoeg te zijn uitgewerkt. Rekening houdende met de concrete, actuele situatie in Denemarken zoals die hierboven is beschreven, lijkt de maatregel niet langer in verhouding te staan tot het doel ervan, dat onveranderd is gebleven. De speciaal uitgeruste stations hebben – gelet op de tijd die is verstreken sinds de derogatie voor het eerst werd toegestaan – de investeringskosten in de meeste gevallen al afgeschreven. De door Denemarken gevraagde maatregel om een lager tarief dan het normale nationale accijnstarief te mogen toepassen voor benzine die wordt verkocht door alle benzinestations die met een terugvloeisysteem voor benzinedampen zijn uitgerust, zou bijgevolg een onrechtmatig voordeel opleveren voor een groot aantal stations die deze uitrusting nu al hebben. In dit verband kan de maatregel niet langer worden gerechtvaardigd door de hierboven genoemde doelstelling. De hierboven uiteengezette overwegingen betekenen ook dat de maatregel disproportioneel is voor zover de genoemde doelstelling nu op de uitrusting van het beperkte aantal overblijvende stations (41) is gericht, dat wil zeggen dat hij ten aanzien van hen een overeenkomstige stimulans handhaaft. 5. CONCLUSIE Zonder afbreuk te doen aan de degelijke milieuonderbouwing met betrekking tot de beheersing van de emissies van vluchtige organische stoffen die optreden bij het tanken van voertuigen[8], is de Commissie niettemin van oordeel dat de door Denemarken aangevoerde argumenten niet langer een rechtvaardiging kunnen vormen om te blijven afwijken van de communautaire voorschriften inzake de harmonisatie van de accijnstarieven zoals vastgesteld in Richtlijn 2003/96/EG. Indien Denemarken verdere steun voor de uitrusting van benzinestations nodig acht, kan het, mits het Gemeenschapsrecht in alle opzichten wordt nageleefd[9], een beroep doen op instrumenten die zowel naar aard als reikwijdte beter geschikt zijn en geen afwijkende vrijstelling van geharmoniseerde belastingen inhouden. Bijgevolg doet de Commissie geen voorstel tot het verlenen van de verzochte machtiging . [1] Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003 blz. 51); Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijnen 2004/74/EG en 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 87 en blz.100). [2] Verzoek geregistreerd op 13 november 2006. [3] Beschikking 95/585/EG van de Raad van 22 december 1995. [4] Beschikking 2001/224/EG van de Raad van 12 maart 2001 houdende verlagingen en vrijstellingen van de accijns op bepaalde minerale oliën die gebruikt worden voor specifieke doeleinden (PB L 84 van 23.3.2001, blz. 23). [5] COM(2006) 342 van 30 juni 2006 "Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen". [6] Richtlijn 2001/81/EG van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309, blz. 22). [7] Zie COM(2007) 18 def./2, blz. 8. [8] Zie de eerste alinea van de evaluatie van de Commissie en de daar vermelde referenties. [9] Met inbegrip van de staatssteunregels.