EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006PC0748

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van richtlijn 71/304/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen

/* COM/2006/0748 def. - COD 2006/0249 */

52006PC0748

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van richtlijn 71/304/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen /* COM/2006/0748 def. - COD 2006/0249 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 30.11.2006

COM(2006) 748 definitief

2006/0249 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot intrekking van Richtlijn 71/304/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |

110 | Motivering en doel van het voorstel Met dit voorstel wordt beoogd bij te dragen tot de vereenvoudiging van het acquis communautaire door een achterhaalde richtlijn in te trekken. |

120 | Algemene context Na de aanneming van haar mededeling betreffende de modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire[1] heeft de Commissie het analytisch onderzoek van het acquis geïntensiveerd om na te gaan of er wetgevingsbesluiten achterhaald waren en bijgevolg konden worden ingetrokken in het belang van de vereenvoudiging. Een van de besluiten die in dit verband werden onderzocht, was Richtlijn 71/304/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen[2]. Richtlijn 71/304/EEG, die uitsluitend van toepassing is op de uitvoering van werken[3], verplicht de lidstaten er in de eerste plaats toe de beperkingen op te heffen "… ten aanzien van de toegang tot, de gunning van, de uitvoering van of de deelneming aan de uitvoering van opdrachten voor de uitvoering van werken voor rekening van de Staat, de territoriale lichamen en de publiekrechtelijke rechtspersonen". De opheffing van deze beperkingen komt ten goede aan economische subjecten die rechtstreeks of door bemiddeling van agentschappen of filialen als dienstverrichter optreden. In de richtlijn wordt een aantal op te heffen beperkingen opgesomd, zoals de bepalingen die de entiteiten die een opdracht voor de uitvoering van werken of een concessieovereenkomst voor het verrichten van dienstprestaties of de uitvoering van werken gunnen, ertoe verplichten bij de keuze van hun subcontractanten een discriminerende behandeling toe te passen[4], of het voorbeeld van de technische specificaties die een discriminerende werking hebben. De richtlijn legt de lidstaten tevens de verplichting op erop toe te zien dat buitenlandse ondernemers dezelfde toegang hebben tot kredieten, steunmaatregelen en subsidies als binnenlandse en dat buitenlandse ondernemers "onbeperkt en in ieder geval onder dezelfde voorwaarden als de eigen onderdanen over de voorzieningsmogelijkheden beschikken, waarop de Staat controle kan uitoefenen en waarover zij moeten beschikken om hun opdracht te kunnen uitvoeren"[5]. Deze richtlijn bestaat derhalve uit twee delen. Het eerste deel slaat op de procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten, die thans wordt geregeld bij de Richtlijnen 2004/18/EG en 2004/17/EG[6]. Het tweede deel betreft de niet-discriminerende toegang tot werken in het algemeen en heeft rechtstreeks betrekking op de toepassing van de artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag vóór of na van het doorlopen van de aanbestedingsprocedure. Het eerste deel is achterhaald door de na de vaststelling van deze richtlijn van 1971 uitgevaardigde wetgevingsbesluiten betreffende overheidsopdrachten, waarvan de laatste de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG zijn. Wat het tweede deel betreft, zij erop gewezen dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie inzake het vrij verrichten van diensten sterk is geëvolueerd sinds Richtlijn 71/304/EEG in werking is getreden[7]. Zo is duidelijk gemaakt dat artikel 49 van het EG-Verdrag alle zonder onderscheid geldende maatregelen verbiedt die de uitoefening van de vrijheid van dienstverrichting kunnen belemmeren[8]. Artikel 49 van het EG-Verdrag heeft bijgevolg voortaan een ruimere werkingssfeer dan artikel 3 van Richtlijn 71/304/EEG. Er mag dus worden geconcludeerd dat Richtlijn 71/304/EEG haar bestaansreden heeft verloren en derhalve mag worden ingetrokken zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de economische subjecten. |

130 | Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Het gebied waarop het voorstel betrekking heeft, valt niet alleen onder het Verdrag (met name de artikelen 43 en 49), maar wordt thans ook bestreken door Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten[9] en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten[10]. |

141 | Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie Niet van toepassing. |

RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |

Raadpleging van belanghebbende partijen |

219 | Onnodig, aangezien de rechten van de economische subjecten en de plichten van de aanbestedende diensten en entiteiten ongewijzigd blijven. |

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |

229 | Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. |

230 | Effectbeoordeling Onnodig, aangezien de rechten van de economische subjecten en de plichten van de aanbestedende diensten en entiteiten ongewijzigd blijven. |

JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |

305 | Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en) Het voorstel voorziet in de intrekking van Richtlijn 71/304/EEG, die achterhaald is als gevolg van de ontwikkeling van de jurisprudentie en de wetgeving op het gebied van overheidsopdrachten. |

310 | Rechtsgrondslag Artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95 van het Verdrag. |

329 | Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. |

Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: |

331 | de formele intrekking van een richtlijn waarvan de geldigheid niet beperkt is in de tijd, kan slechts geschieden door de aanneming van een wetgevingsbesluit; |

332 | de intrekking zal geen financiële gevolgen hebben. |

Keuze van instrumenten |

341 | Voorgesteld(e) instrument(en): richtlijn. |

342 | Andere instrumenten zouden om de volgende reden(en) ongeschikt zijn. Mutatis mutandis is het voorstel op dezelfde Verdragsbepalingen gebaseerd als de in te trekken richtlijn. Deze rechtsgrondslagen schrijven de keuze van een richtlijn voor. |

GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |

409 | Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap. |

AANVULLENDE INFORMATIE |

510 | Vereenvoudiging |

511 | Het voorstel voorziet in een vereenvoudiging van de wetgeving. |

512 | Het acquis communautaire zal geen wetgevingsbesluit meer bevatten dat overbodig is geworden. |

560 | Europese Economische Ruimte De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte. |

F-1824 |

1. 2006/0249 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot intrekking van Richtlijn 71/304/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95,

Gezien het voorstel van de Commissie[11],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[12],

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[13],

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[14],

Overwegende hetgeen volgt:

2. In haar mededeling betreffende de modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire [15] heeft de Commissie onder meer aangekondigd dat zij zou nagaan of het acquis kan worden vereenvoudigd door bijvoorbeeld achterhaalde wetgevingsbesluiten in te trekken.

3. Met de aanneming van diverse wetgevingsbesluiten op het gebied van overheidsopdrachten, waarvan de laatste Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten[16] en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten[17] waren, en wegens de ontwikkeling van de jurisprudentie van het Hof van Justitie, en met name zijn arrest van 25 juli 1991 in zaak C-76/90 Säger[18], wordt eenzelfde of hoger niveau van bescherming geboden dan door de bepalingen van Richtlijn 71/304/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen[19]. Het verdient derhalve aanbeveling Richtlijn 71/304/EEG in te trekken om het acquis communautaire te vereenvoudigen zonder afbreuk te doen aan de rechten van de economische subjecten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 71/304/EEG wordt ingetrokken.

Artikel 2 Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op […] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, […]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

[…] […][pic][pic][pic][pic][pic][pic]

[1] COM(2003) 71 def. van 11.2.2003.

[2] PB L 185 van 16.8.1971.

[3] Op enkele uitzonderingen na, die in artikel 2, lid 2, zijn vermeld.

[4] Artikel 3, lid 1, onder a).

[5] Artikel 3, lid 2, onder b).

[6] Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, PB L 134 van 30.4.2004, respectievelijk blz. 1 en blz. 114.

[7] Zo heeft het Hof van Justitie in overweging 12 van zijn arrest van 25 juli 1991 in zaak C-76/90 Säger (Jurispr. 1991, blz. I-4221) het volgende verklaard: "Allereerst moet worden opgemerkt dat artikel 59 [thans artikel 49] EEG-Verdrag niet alleen de afschaffing van iedere discriminatie van de dienstverrichter op grond van diens nationaliteit vereist, maar tevens de opheffing van iedere beperking - ook indien deze zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten - die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt of anderszins belemmert."

[8] Zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 1991 in zaak C-288/89 Gouda , punten 12 & 13, Jurispr. 1991, blz. I-4007.

[9] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

[10] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

[11] PB C […] van […], blz. […].

[12] PB C […] van […], blz. […].

[13] PB C […] van […], blz. […].

[14] PB C […] van […], blz. […].

[15] COM(2003) 71 def. van 11.2.2003.

[16] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

[17] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

[18] Jurispr. 1991, blz. I-4221.

[19] PB L 185 van 16.8.1971, blz. 1.

Top