This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52006PC0259
Proposal for a Council Decision on a Community position within the EC-Turkey Customs Co-operation Committee on the adoption of a Decision laying down detailed rules for the application of Decision No 1/95 of the EC-Turkey Association Council
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Gemeenschap in het Comité douanesamenwerking EG–Turkije inzake een besluit tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Gemeenschap in het Comité douanesamenwerking EG–Turkije inzake een besluit tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije
/* COM/2006/0259 def. - ACC 2006/0092 */
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Gemeenschap in het Comité douanesamenwerking EG–Turkije inzake een besluit tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije /* COM/2006/0259 def. - ACC 2006/0092 */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN | Brussel, 1.6.2006 COM(2006) 259 definitief 2006/0092 (ACC) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het standpunt van de Gemeenschap in het Comité douanesamenwerking EG–Turkije inzake een besluit tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije (door de Commissie ingediend) TOELICHTING 1) Achtergrond van het voorstel - Motivering en doel van het voorstel Besluit nr. 1/2001 van het Comité Douanesamenwerking EG–Turkije van 28 maart 2001 bevat nadere bepalingen voor de toepassing van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije. Het besluit moet worden gewijzigd in verband met de uitbreiding van de EG en recente ontwikkelingen in de douanewetgeving van de EG. Het besluit moet ook worden gewijzigd om het mogelijk te maken dat Turkije certificaten inzake goederenverkeer A.TR. aanvaardt die in de EG, aan de hand van grensoverschrijdende vergunningen van toegelaten exporteurs, zijn afgegeven in een andere lidstaat dan de lidstaat van uitvoer. Bij Besluit nr. 1/1999 van het Comité Douanesamenwerking EG–Turkije van 28 mei 1999 zijn procedures vastgesteld ter vereenvoudiging van de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en het opstellen van factuurverklaringen in het kader van het preferentiële handelsverkeer tussen de Europese Unie, Turkije en bepaalde Europese landen. Besluit nr. 1/2000 van het Comité Douanesamenwerking EG–Turkije van 25 juli 2000 betreft de aanvaarding, ter staving van de oorsprong uit de Gemeenschap of uit Turkije, van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van factuurverklaringen, afgegeven door bepaalde landen die met de EG of Turkije een preferentiële overeenkomst hebben ondertekend. Beide besluiten leggen, voor goederen die onder de douane-unie vallen, het noodzakelijke verband tussen het vrije verkeer binnen de douane-unie en de preferentiële betrekkingen van de twee partijen bij de douane-unie met hun gemeenschappelijke handelspartners. Daarom is het dienstig in onderhavig besluit de bepalingen op te nemen van Besluit nr. 1/1999 en nr. 1/2000 en deze twee besluiten in te trekken. - Algemene context Op de 35e vergadering van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije op 20 januari 2006 in Brussel hebben de Commissie en Turkije overeenstemming bereikt over een ontwerp-besluit dat nadere bepalingen bevat voor de toepassing van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije. Op de Conferentie van Palermo in maart 2002 hadden de Euromed-Ministers van Handel overeenstemming bereikt over de uitbreiding van de pan-Europese cumulatie van de oorsprong tot alle Mediterrane partners. Als gevolg van deze uitbreiding moesten de nodige verwijzingen naar EUR-MED-oorsprongsbewijzen worden opgenomen in onderhavig voorstel. Op de vergadering van het Gemengd Comité EG - Faeröer/Denemarken van 28 november 2003 werd overeengekomen ook de Faeröer op te nemen in de pan-Europese cumulatie van de oorsprong. Dit nieuwe besluit van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije ("overbruggingswetgeving") bevat de bepalingen inzake de leveranciersverklaring die zijn opgenomen in Besluit 1/1999 van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije van 28 mei 1999 (PB L 204 van 4.8.1999, blz. 43), aangepast aan de doeleinden van de pan-Euro-Mediterrane cumulatie. - Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Besluit nr. 1/2001 van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije van 28 maart 2001 waarin bepalingen zijn opgenomen voor de toepassing van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije. Besluit nr. 1/1999 van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije van 28 mei 1999 waarbij procedures zijn vastgesteld voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en het opstellen van factuurverklaringen op grond van de bepalingen inzake de preferentiële handel tussen de Europese Unie, Turkije en bepaalde Europese landen. Besluit nr. 1/2000 van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije van 25 juli 2000 betreffende de aanvaarding, als bewijs van oorsprong uit de Gemeenschap of Turkije, van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of factuurverklaringen die zijn afgegeven door bepaalde landen die een preferentiële overeenkomst met de Gemeenschap of Turkije hebben gesloten. De protocollen inzake de oorsprong bij deze preferentiële overeenkomsten volgens welke de pan-Europese cumulatie van de oorsprong kan worden uitgebreid tot de Faeröer en andere landen dan Turkije die deelnemen aan het Euro-Mediterrane partnerschap, gebaseerd op de Verklaring van Barcelona die werd aangenomen op de Euro-mediterrane conferentie van 27 en 28 november 1995. - Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU Het voorstel betreft de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie EG-Turkije en van de preferentiële handelsbetrekkingen tussen de EG en Turkije en hun partners in het systeem van de pan-Euro-Mediterrane cumulatie van de oorsprong. 2) Raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling - Raadpleging van belanghebbenden Geen - Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid Geen - Effectbeoordeling De voorgestelde wijziging is een rechtsinstrument ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging van de bepalingen voor de toepassing van Besluit 1/95 en waarin het systeem van de pan-Euro-Mediterrane cumulatie van de oorsprong in aanmerking is genomen. 3) Juridische elementen van het voorstel - Samenvatting van de voorgestelde maatregelen Doel van bijgaand voorstel is de goedkeuring door de Raad van een standpunt van de Gemeenschap over een nieuw besluit van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije waarbij nadere voorschriften worden vastgesteld voor de toepassing van Douane-Unie-Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije. Deze voorschriften zijn thans opgenomen in Besluit nr. 1/2001 van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije, gewijzigd bij Besluit nr. 1/2003. De nieuwe “overbruggingswetgeving” - houdt rekening met de uitbreiding van de EG, met name wat betreft de visering van documenten in de nieuwe EG-talen, en met de recente ontwikkelingen in de EG-douanewetgeving, met name wat betreft de regeling passieve veredeling; - -maakt het mogelijk dat Turkije A.TR certificaten inzake goederenverkeer aanvaardt die in de EG zijn afgegeven aan de hand van grensoverschrijdende vergunningen van toegelaten exporteurs die in een andere lidstaat zijn afgegeven dan de lidstaat van daadwerkelijke uitvoer van de goederen; - bevat en wijzigt de bepalingen die thans zijn opgenomen in twee afzonderlijke besluiten van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije[1] ter vergemakkelijking van een gemeenschappelijke toepassing van de douane-unie en de preferentiële handelsregelingen tussen de EG of Turkije en de landen die de pan-Euro-Mediterrane cumulatie van de oorsprong toepassen. Om de implementatie van de nadere bepalingen voor de toepassing van Besluit nr. 1/95 te vergemakkelijken moet Besluit nr. 1/2001 door een nieuw besluit worden vervangen. - Rechtsgrond Artikel 133 EG. Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, met name artikel 3, lid 6, artikel 13, lid 3, artikel 16 en artikel 28, lid 3 - Subsidiariteitsbeginsel Niet van toepassing. Dit onderwerp behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. - Evenredigheidsbeginsel De voorgestelde maatregel is nodig voor de correcte toepassing van de douane-unie tussen de EU en Turkije en de pan-Euro-Mediterrane cumulatie. - Keuze van instrumenten Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie wordt ten uitvoer gelegd door middel van besluiten van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije. 4) Gevolgen voor de begroting Geen gevolgen. 5) Aanvullende informatie - Simulatie, testfase en overgangsperiode Niet van toepassing - Herziening Niet van toepassing 2006/0092 (ACC) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het standpunt van de Gemeenschap in het Comité douanesamenwerking EG–Turkije inzake een besluit tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije (Voor de EER relevante tekst) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133, in samenhang met artikel 300, lid 2, tweede alinea, Gezien het voorstel van de Commissie, Overwegende hetgeen volgt:: (1) Het Comité douanesamenwerking heeft, teneinde passende maatregelen vast te stellen ter uitvoering van de bepalingen van de douane-unie bedoeld in de artikelen 3, 13 en 28 van Besluit nr. 1/95, zijn goedkeuring gehecht aan Besluit nr. 1/2001 houdende wijziging van Besluit nr. 1/96 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije[2]. (2) Besluit nr. 1/2001 moet worden gewijzigd om deze uitvoeringsbepalingen te harmoniseren met de recente wijzigingen van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek[3], met name wat betreft de mogelijke weigering van de berekening van de gedeeltelijke vrijstelling van rechten in het kader van de regeling passieve veredeling volgens de methode van de toegevoegde waarde. Ook moet in het besluit een nieuwe bepaling worden opgenomen die het mogelijk maakt dat de douane van een lidstaat aan toegelaten exporteurs “grensoverschrijdende vergunningen” afgeeft en dat Turkije certificaten inzake goederenverkeer A.TR. aanvaardt die op basis van dergelijke vergunningen zijn afgegeven. (3) Voorts moet in verband met de uitbreiding van de Europese Unie de tekst worden ingevoegd van een aantal aantekeningen in de nieuwe talen van de EU. (4) Besluit nr. 1/1999 van het Comité douanesamenwerking EG–Turkije van 28 mei 1999 betreffende de procedures ter vereenvoudiging van de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en het opstellen van factuurverklaringen ter uitvoering van de bepalingen inzake het preferentiële handelsverkeer tussen de Europese Unie, Turkije en bepaalde Europese landen[4] is gericht op vereenvoudiging van de afgifte van dergelijke preferentiële oorsprongsbewijzen door de Gemeenschap respectievelijk Turkije in het kader van preferentiële handelsovereenkomsten die zij beide met bepaalde landen hebben gesloten en die voorzien in een stelsel voor de cumulatie van de oorsprong op basis van identieke oorsprongsregels en een verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten voor de betrokken goederen. Overeenkomstig het besluit kunnen exporteurs in de EG en Turkije gebruik maken van leveranciersverklaringen waarin volgens de desbetreffende regels wordt vermeld dat goederen afkomstig van leveranciers in het andere deel van de douane-unie de status van product van oorsprong hebben. Ook voorziet het besluit in regelingen voor administratieve samenwerking op dit gebied. (5) Besluit nr. 1/2000 van het Comité douanesamenwerking EG–Turkije van 25 juli 2000 betreffende de aanvaarding ter staving van de oorsprong uit de Gemeenschap of uit Turkije van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van factuurverklaringen die zijn afgegeven door bepaalde landen die met de Gemeenschap of met Turkije een preferentiële overeenkomst hebben ondertekend[5], bepaalt dat goederen die onder de douane-unie vallen in aanmerking komen voor de bepalingen inzake vrij verkeer die in het basisbesluit zijn opgenomen, ook indien zij bij de invoer in een deel van de douane-unie vergezeld gaan van een oorsprongsbewijs dat is afgegeven in een land waarmee zowel de Gemeenschap als Turkije een preferentiële handelsovereenkomst hebben gesloten die voorziet in cumulatie van de oorsprong op basis van identieke oorsprongsregels en een verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten voor de betrokken goederen. (6) Deze twee besluiten zijn vastgesteld ter vereenvoudiging van de gezamenlijke toepassing van de douane-unie en de preferentiële handelsregelingen van de Gemeenschap en Turkije met bepaalde landen. De bepalingen van de Besluiten nr. 1/1999 en nr. 1/2000 moeten, aangepast om deze in overeenstemming te brengen met het acquis van de Gemeenschap, in dit besluit worden opgenomen, en de Besluiten nr. 1/1999 en nr. 1/2000 moeten worden ingetrokken. (7) Nu het stelsel van pan-Europese cumulatie van de oorsprong is uitgebreid tot de andere landen die deelnemen aan het Euro-mediterrane partnerschap dat gebaseerd is op de Verklaring van Barcelona die is aangenomen op de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995, moeten in de tekst de nodige verwijzingen naar bewijzen van oorsprong EUR-MED worden opgenomen. (8) Teneinde de tenuitvoerlegging van de uitvoeringsbepalingen van Besluit nr. 1/95 te vereenvoudigen, dient Besluit nr. 1/2001 door een nieuw besluit te worden vervangen. (9) De tekst van het nieuwe besluit, waarin de noodzakelijke wijzigingen zijn opgenomen, is met Turkije overeengekomen op de vijfendertigste vergadering van het Comité Douanesamenwerking EG–Turkije van 20 januari 2006, BESLUIT: Enig artikel Het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in het Comité douanesamenwerking, dat is ingesteld krachtens de Overeenkomst van 12 september 1963 (waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije), inzake de goedkeuring van een besluit van het Comité Douanesamenwerking EG–Turkije tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, wordt vastgesteld in bijgaand ontwerp voor een besluit van het Comité Douanesamenwerking. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De voorzitter BIJLAGE Ontwerp Besluit nr. 1/2006 van het Comité Douanesamenwerking EG–Turkije tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije HET COMITÉ DOUANESAMENWERKING, Gelet op de overeenkomst van 12 september 1963 waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, Gelet op Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie[6], en met name op artikel 3, lid 6, artikel 13, lid 3, en artikel 28, lid 3, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het Comité douanesamenwerking dient passende maatregelen vast te stellen ter uitvoering van de bepalingen van de douane-unie bedoeld in de artikelen 3, 13 en 28 van Besluit nr. 1/95. Het Comité douanesamenwerking heeft daartoe Besluit nr. 1/2001 vastgesteld houdende wijziging van Besluit nr. 1/96 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije[7]. (2) Besluit nr. 1/2001 moet worden gewijzigd om deze uitvoeringsbepalingen te harmoniseren met de recente wijzigingen van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek[8], met name wat betreft de mogelijke weigering van de berekening van de gedeeltelijke vrijstelling van rechten in het kader van de regeling voor passieve veredeling volgens de methode van de toegevoegde waarde. Ook moet in het besluit een nieuwe bepaling worden opgenomen die het mogelijk maakt dat de douaneautoriteiten van een lidstaat communautaire “grensoverschrijdende vergunningen” voor toegelaten exporteurs afgeven, en dat Turkije van certificaten inzake goederenverkeer A.TR. aanvaardt die op basis van dergelijke vergunningen zijn afgegeven daarnaast. (3) Voorts moet in verband met de uitbreiding van de Europese Unie de tekst worden ingevoegd van een aantal aantekeningen in de nieuwe talen van de Gemeenschap. (4) Besluit nr. 1/1999 van het Comité douanesamenwerking EG–Turkije van 28 mei 1999 betreffende de procedures ter vereenvoudiging van de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en het opstellen van factuurverklaringen ter uitvoering van de bepalingen inzake het preferentiële handelsverkeer tussen de Europese Unie, Turkije en bepaalde Europese landen[9] is gericht op vereenvoudiging van de afgifte van dergelijke preferentiële oorsprongsbewijzen door de Gemeenschap respectievelijk Turkije in het kader van preferentiële handelsovereenkomsten die zij beide met bepaalde landen hebben gesloten en die voorzien in cumulatie van de oorsprong op basis van identieke oorsprongsregels en een verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten voor de betrokken goederen. Overeenkomstig het besluit kunnen communautaire en Turkse exporteurs gebruik maken van leveranciersverklaringen waarin volgens de desbetreffende regels wordt vermeld dat goederen die ontvangen zijn van leveranciers in het andere deel van de douane-unie de status van product van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Turkije hebben. Ook voorziet het besluit in regelingen voor administratieve samenwerking op dit gebied. (5) Besluit nr. 1/2000 van het Comité douanesamenwerking EG–Turkije van 25 juli 2000 betreffende de aanvaarding ter staving van de oorsprong uit de Gemeenschap of uit Turkije van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van factuurverklaringen die zijn afgegeven door bepaalde landen die met de Gemeenschap of met Turkije een preferentiële overeenkomst hebben ondertekend[10], bepaalt dat goederen die onder de douane-unie vallen in aanmerking komen voor de bepalingen inzake vrij verkeer die in het basisbesluit zijn opgenomen, ook indien zij bij de invoer in een deel van de douane-unie vergezeld gaan van een oorsprongsbewijs dat is afgegeven in een land waarmee zowel de Gemeenschap als Turkije een preferentiële handelsovereenkomst hebben gesloten die voorziet in cumulatie van de oorsprong op basis van identieke oorsprongsregels en een verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten voor de betrokken goederen. (6) Deze twee besluiten zijn vastgesteld ter vereenvoudiging van de gezamenlijke toepassing van de douane-unie en de preferentiële handelsregelingen die door de Gemeenschap en Turkije met bepaalde derde landen zijn overeengekomen. De bepalingen van de Besluiten nr. 1/1999 en nr. 1/2000 moeten, aangepast om hen in overeenstemming te brengen met het acquis van de Gemeenschap, in dit besluit worden opgenomen, en de Besluiten nr. 1/1999 en nr. 1/2000 moeten worden ingetrokken. (7) Nu het stelsel van pan-Europese cumulatie van de oorsprong is uitgebreid tot de andere landen die deelnemen aan het Euro-mediterrane partnerschap dat gebaseerd is op de Verklaring van Barcelona die is aangenomen op de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995, moeten in de tekst de nodige verwijzingen naar bewijzen van oorsprong EUR-MED worden opgenomen. (8) Teneinde de tenuitvoerlegging van de uitvoeringsbepalingen van Besluit nr. 1/95 te vereenvoudigen, dient Besluit nr. 1/2001 door een nieuw besluit te worden vervangen, BESLUIT: TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 In dit besluit zijn bepalingen vastgesteld ter uitvoering van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG–Turkije, hierna “het basisbesluit” genoemd. Artikel 2 In dit besluit wordt verstaan onder: 1. “derde land”: een land of gebied dat niet tot het douanegebied van de douane-unie EG–Turkije behoort; 2. “deel van de douane-unie”: het douanegebied van de Gemeenschap, enerzijds, en het douanegebied van Turkije, anderzijds; 3. “staat”: een lidstaat van de Gemeenschap of Turkije; 4. “communautair douanewetboek”: Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek[11]; 5. “uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek”: Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993[12] houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek. TITEL II DOUANEBEPALINGEN BETREFFENDE DE HANDEL IN GOEDEREN TUSSEN DE TWEE DELEN VAN DE DOUANE-UNIE HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN ARTIKEL 3 Onverminderd de in het basisbesluit opgenomen bepalingen inzake vrij verkeer, zijn het communautair douanewetboek en de uitvoeringsbepalingen daarvan, die van toepassing zijn in het douanegebied van de Gemeenschap, en het Turkse douanewetboek en de uitvoeringsbepalingen daarvan, die van toepassing zijn in het douanegebied van Turkije, van toepassing op de handel in goederen tussen de twee delen van de douane-unie, onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld. Artikel 4 1. Voor de toepassing van artikel 3, lid 4, van het basisbesluit worden de invoerformaliteiten geacht in het land van uitvoer te zijn vervuld wanneer het voor het in het vrije verkeer brengen van de goederen vereiste document voor echt gewaarmerkt is. 2. De in lid 1 bedoelde waarmerking doet een douaneschuld bij invoer ontstaan en geeft aanleiding tot de toepassing van de in artikel 12 van het basisbesluit vermelde handelspolitieke maatregelen waaraan de betrokken goederen onderworpen kunnen zijn. 3. Het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, wordt geacht het tijdstip te zijn waarop de douaneautoriteiten de aangifte ten uitvoer van de betrokken goederen aanvaarden. 4. De schuldenaar is de aangever. Bij indirecte vertegenwoordiging is de persoon in wiens naam de aangifte wordt gedaan eveneens schuldenaar. 5. Het bedrag van de douanerechten dat met deze douaneschuld overeenstemt, wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij een douaneschuld die ontstaat door de aanvaarding, op dezelfde datum, van de aangifte van de betrokken goederen voor het vrije verkeer ter beëindiging van de regeling actieve veredeling. HOOFDSTUK 2 BEPALINGEN INZAKE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING TEN BEHOEVE VAN HET GOEDERENVERKEER Artikel 5 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 en 17 wordt het bewijs dat aan de voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen van het basisbesluit betreffende het vrije verkeer is voldaan, geleverd door middel van de bewijsstukken die op verzoek van de exporteur door de douaneautoriteiten van Turkije of van een lidstaat worden afgegeven. Artikel 6 1. Het in artikel 5 bedoelde bewijsstuk is het certificaat inzake goederenverkeer A.TR., waarvan het model in bijlage I is opgenomen. 2. Het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. mag uitsluitend worden gebruikt wanneer de goederen rechtstreeks tussen de twee delen van de douane-unie worden vervoerd. Goederen die één zending vormen, kunnen via derde landen worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag in die landen, mits ze in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren. Goederen kunnen tussen de twee delen van de douane-unie worden vervoerd door middel van een pijpleiding via derde landen. 3. Het bewijs dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, wordt aan de douaneautoriteiten van de staat van invoer geleverd door de overlegging van: a) één vervoersdocument ter dekking van het vervoer door het derde land; of b) een door de douaneautoriteiten van het derde land afgegeven certificaat, waarin: i) de producten nauwkeurig zijn omschreven, ii) de data van lossen en opnieuw laden van de producten en, in voorkomend geval, de namen van de vaartuigen of de andere vervoermiddelen zijn vermeld; en iii) de omstandigheden waaronder de producten in het derde land hebben verbleven, zijn omschreven; of c) bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk. Artikel 7 1. Het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. wordt door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer geviseerd bij de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft. Het wordt de exporteur ter hand gesteld zodra de uitvoer daadwerkelijk heeft plaatsgevonden of zeker is dat deze zal plaatsvinden. 2. Het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. mag uitsluitend worden geviseerd indien het in aanmerking komt als bewijsstuk voor de toepassing van de bepalingen inzake vrij verkeer van het basisbesluit. 3. Een exporteur die een certificaat inzake goederenverkeer A.TR. aanvraagt, dient bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten van de staat van uitvoer waar het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. wordt afgegeven, te allen tijde alle nodige documenten ten bewijze van de status van de betrokken goederen over te leggen en aan alle andere in het basisbesluit en in dit besluit gestelde eisen te voldoen. 4. De douaneautoriteiten die het certificaat afgeven, nemen alle noodzakelijke maatregelen om de status van de goederen en de naleving van de andere voorwaarden van het basisbesluit en van dit besluit te verifiëren. Zij kunnen daartoe bewijsmateriaal opvragen, de administratie van de exporteur inzien en elke andere controle verrichten die zij dienstig achten. De douaneautoriteiten die de certificaten afgeven, dragen bovendien zorg dat deze correct worden ingevuld. In het bijzonder gaan zij na of de voor de omschrijving van de goederen bestemde ruimte op zodanige wijze is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen onmogelijk zijn. Artikel 8 1. Het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. wordt binnen vier maanden na de datum van afgifte door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer aan de douaneautoriteiten van het land van invoer overgelegd. 2. Certificaten inzake goederenverkeer A.TR. die na de in lid 1 vastgestelde uiterste datum worden overgelegd, kunnen worden aanvaard indien de niet-naleving van deze termijn aan uitzonderlijke omstandigheden te wijten is. 3. In andere gevallen van niet-tijdige overlegging aanvaarden de douaneautoriteiten van het land van invoer de certificaten inzake goederenverkeer A.TR. wanneer de goederen voor de genoemde uiterste datum worden aangebracht. Artikel 9 1. Het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. wordt gesteld in één van de officiële talen van de Gemeenschap of in het Turks en overeenkomstig het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de certificaten in het Turks zijn gesteld, worden zij tevens in één van de officiële talen van de Gemeenschap gesteld. Zij worden ingevuld met de schrijfmachine of met de hand, in het laatste geval met inkt en in blokletters. 2. De afmetingen van het certificaat zijn 210 × 297 mm. Het te gebruiken papier moet wit zijn, zo gelijmd dat het goed beschrijfbaar is, houtvrij, met een gewicht van ten minste 25 g/m². Het moet voorzien zijn van een groene geguillocheerde onderdruk die vervalsingen met behulp van mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt. De lidstaten en Turkije kunnen zich het recht om de certificaten te drukken voorbehouden, dan wel de zorg daarvoor overlaten aan drukkerijen die zij daartoe vergunning verlenen. In het laatste geval wordt op elk formulier naar deze vergunning verwezen. Op elk formulier worden bovendien de naam en het adres van de drukker vermeld, of een teken aan de hand waarvan deze kan worden geïdentificeerd. Het formulier draagt bovendien een serienummer ter individualisering. 3. Het certificaat inzake goederen A.TR. wordt ingevuld overeenkomstig de toelichting in bijlage II en alle aanvullende voorschriften die in het kader van de douane-unie worden vastgesteld. Artikel 10 1. Certificaten inzake goederenverkeer A.TR. worden aan de douaneautoriteiten van de staat van invoer overgelegd volgens de procedures die in dat land van toepassing zijn. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van een certificaat verlangen. Voorts kunnen zij verlangen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de goederen aan de voorwaarden voor het in het vrije verkeer brengen voldoen. 2. Ontdekking van kleine verschillen tussen de gegevens op het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. en de gegevens in het document dat ter vervulling van de invoerformaliteiten aan de douaneautoriteiten wordt overgelegd, maakt deze certificaten niet noodzakelijk ongeldig, indien wordt vastgesteld dat zij met de aangebrachte goederen in overeenstemming zijn. 3. Onjuistheden die duidelijk vormfouten zijn, zoals typefouten, maken een certificaat inzake goederenverkeer niet ongeldig indien deze fouten geen twijfel doen ontstaan omtrent de juistheid van de in het certificaat voorkomende vermeldingen. 4. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer A.TR. kan de exporteur de douaneautoriteit die het document heeft afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die deze in haar bezit heeft. In vak 8 van het aldus afgegeven duplicaat van het A.TR.-certificaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht, alsmede de datum van afgifte en het volgnummer van het oorspronkelijke certificaat: ‘ES “DUPLICADO” CS “DUPLIKÁT” DA “DUPLIKAT” DE “DUPLIKAT” ET “DUPLIKAAT” EL “ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ” EN “DUPLICATE” FR “DUPLICATA” IT “DUPLICATO” LV “DUBLIKĀTS” LT “DUBLIKATAS” HU “MÁSODLAT” MT “DUPLIKAT” NL “DUPLICAAT” PL “DUPLIKAT” PT “SEGUNDA VIA” SL “DVOJNIK” SK “DUPLIKÁT” FI “KAKSOISKAPPALE” SV “DUPLIKAT” TR “İKİNCİ NÜSHADİR” ’. Artikel 11 1. In afwijking van artikel 7 kan overeenkomstig de volgende bepalingen een vereenvoudigde procedure voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer A.TR. worden gebruikt. 2. De douaneautoriteiten in het land van uitvoer kunnen een exporteur, hierna “toegelaten exporteur” genoemd, die veelvuldig goederen verzendt waarvoor certificaten inzake goederenverkeer A.TR. kunnen worden afgegeven en die ten genoegen van de bevoegde autoriteiten alle noodzakelijke garanties biedt voor de controle van de status van de goederen, toestemming geven om op het tijdstip van uitvoer, ter verkrijging van een certificaat inzake goederenverkeer A.TR. overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, aan het douanekantoor van het land van uitvoer noch de goederen zelf, noch de daarop betrekking hebbende aanvraag voor een certificaat inzake goederenverkeer A.TR. over te leggen. 3. De in lid 2 bedoelde vergunning wordt geweigerd wanneer de exporteur niet alle waarborgen biedt die de douaneautoriteiten nodig achten. De bevoegde autoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij doen dit wanneer de toegelaten exporteur niet langer aan de voorwaarden voldoet of niet meer de nodige waarborgen biedt. 4. In de door de douaneautoriteiten afgegeven vergunning worden met name vermeld: a) het kantoor dat belast is met de voorafgaande waarmerking van de certificaten; b) de wijze waarop de toegelaten exporteur dient aan te tonen dat de betrokken certificaten zijn gebruikt; c) in de in lid 5, onder b), bedoelde gevallen, de autoriteit die bevoegd is voor de controle achteraf waarin artikel 16 voorziet. 5. In de vergunning wordt, naar keuze van de bevoegde autoriteiten, bepaald dat het voor het visum van de douane bestemde vak: a) hetzij van tevoren wordt voorzien van het stempel van het bevoegde douanekantoor van de staat van uitvoer, alsmede van de geschreven of anderszins aangebrachte handtekening van een ambtenaar van dit kantoor; b) hetzij door een toegelaten exporteur wordt voorzien van een door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer goedgekeurd speciaal stempel dat aan het model in bijlage III beantwoordt. Dit stempel mag ook van tevoren op de formulieren worden gedrukt. 6. In de in lid 5, onder a), bedoelde gevallen wordt in vak 8 (“Opmerkingen”) van het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. een van de volgende aantekeningen aangebracht: ‘ES “Procedimiento simplificado” CS “Zjednodušený postup” DA “Forenklet fremgangsmåde” DE “Vereinfachtes Verfahren” ET “Lihtsustatud tolliprotseduur” EL “Απλουστευµένη διαδικασία” EN “Simplified procedure” FR “Procédure simplifiée” IT “Procedura semplificata” LV “Vienkaršota procedura” LT “Supaprastinta procedura” HU “Egyszerűsített eljárás” MT “Procedura simplifikata” NL “Vereenvoudigde regeling” PL “Procedura uproszczona” PT “Procedimento simplificado” SL “Poenostavljen postopek” SK “Zjednodušený postup” FI “Yksinkertaistettu menettely” SV “Förenklat förfarande” TR “Basitleştirilmiş prosedür” ’. 7. Het ingevulde certificaat, voorzien van een van de in lid 6 bedoelde aantekeningen en ondertekend door de toegelaten exporteur, geldt als bewijs dat aan de voorwaarden van artikel 5 van dit besluit is voldaan. Artikel 12 1. Een exporteur die veelvuldig goederen uitvoert uit een andere lidstaat van de Gemeenschap dan die waar hij is gevestigd, kan voor deze uitvoer de status van “toegelaten exporteur” verkrijgen. Hij dient daartoe een aanvraag in bij de bevoegde douaneautoriteiten van de lidstaat waar hij is gevestigd en waar hij tevens de bewijsstukken bewaart in verband met de status van de goederen en de naleving van de andere eisen van het basisbesluit en van dit besluit. 2. Wanneer de in lid 1 bedoelde autoriteiten ervan overtuigd zijn dat aan de voorwaarden van artikel 11 is voldaan, en zij de vergunning afgeven, stellen zij de douaneadministraties van de betrokken lidstaten daarvan in kennis. 3. Wanneer het controleadres niet in vak 14 van het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. is voorgedrukt, vermeldt de exporteur in vak 8 (“Opmerkingen”) van het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. de lidstaat die de vergunning heeft afgegeven, waaraan de douaneautoriteiten van Turkije hun verzoek om controle achteraf overeenkomstig artikel 16 moeten zenden. Artikel 13 Wanneer goederen onder toezicht van een douanekantoor in een deel van de douane-unie worden geplaatst, kan het origineel van het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. door een of meer certificaten inzake goederenverkeer A.TR. worden vervangen met het oog op de verzending van al deze goederen of een gedeelte daarvan naar andere plaatsen in het douanegebied van de douane-unie. Dit vervangingscertificaat of deze vervangingscertificaten inzake goederenverkeer A.TR. worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt. Artikel 14 1. De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Turkije doen elkaar, via de Commissie van de Europese Gemeenschappen, modelafdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer A.TR., evenals de adressen van de douaneautoriteiten die deze certificaten verifiëren. 2. Met het oog op de correcte toepassing van dit besluit verlenen de Gemeenschap en Turkije elkaar via de bevoegde douanediensten bijstand bij de controle van de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer A.TR. en de juistheid van de daarin vermelde gegevens. Artikel 15 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, lid 1, kunnen certificaten inzake goederenverkeer A.TR. in uitzonderlijke gevallen worden afgegeven na de uitvoer van de producten waarop zij betrekking hebben, indien: a) op het tijdstip van uitvoer door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden geen certificaat is afgegeven; of b) ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat een certificaat inzake goederenverkeer A.TR. wel is afgegeven, maar om technische redenen bij de invoer niet is aanvaard. 2. Voor de toepassing van lid 1 vermeldt de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. betrekking heeft, evenals de redenen van zijn verzoek. 3. Afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer A.TR. is uitsluitend mogelijk nadat de douaneautoriteiten hebben geverifieerd dat de in de aanvraag van de exporteur verstrekte informatie in overeenstemming is met die van het desbetreffende dossier. 4. In vak 8 van achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer A.TR. wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht: ‘ES “EXPEDIDO A POSTERIORI” CS “VYSTAVENO DODATEČNĚ” DA “UDSTEDT EFTERFØLGENDE” DE “NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT” ET “VÄLJA ANTUD TAGASIULATUVALT” EL “ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ΥΣΤΕΡΩΝ” EN “ISSUED RETROSPECTIVELY” FR “DÉLIVRÉ A POSTERIORI” IT “RILASCIATO A POSTERIORI” LV “IZSNIEGTS RETROSPEKTĪVI” LT “RETROSPEKTYVUSIS IŠDAVIMAS” HU “KIADVA VISSZAMENŐLEGES HATÁLLYAL” MT “MAĦRUĠ RETROSPETTIVAMENT” NL “AFGEGEVEN A POSTERIORI” PL “WYSTAWIONE RETROSPEKTYWNIE” PT “EMITIDO A POSTERIORI” SL “IZDANO NAKNADNO” SK “VYDANÉ DODATOČNE” FI “ANNETTU JÄLKIKÄTEEN” SV “UTFÄRDAT I EFTERHAND” TR “SONRADAN VERİLMİŞTİR” ’. Artikel 16 1. Controle achteraf van certificaten inzake goederenverkeer A.TR. geschiedt steekproefsgewijze of telkens wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redelijke twijfel hebben omtrent de echtheid van de certificaten, de status van de betrokken goederen of de naleving van de andere voorschriften van het basisbesluit of van dit besluit. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in lid 1 doen de douaneautoriteiten van het land van invoer het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. en de factuur, indien deze is overgelegd, of een afschrift van deze documenten, aan de douaneautoriteiten van het land van invoer toekomen, onder vermelding, indien nodig, van de redenen waarom zij een onderzoek verlangen. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. onjuist zijn. 3. De controle wordt door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer verricht. Zij kunnen daartoe bewijsmateriaal opvragen, de administratie van de exporteur inzien en elke andere controle verrichten die zij dienstig achten. 4. Indien de douaneautoriteiten van de staat van invoer besluiten voor de betrokken goederen de behandeling waarin de bepalingen inzake vrij verkeer van het basisbesluit voorzien te weigeren in afwachting van de resultaten van de controle, wordt de importeur de vrijgave van de goederen voorgesteld, met dien verstande dat alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen. 5. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. Uit deze resultaten moet duidelijk blijken of de documenten echt zijn en of de betrokken producten kunnen worden geacht zich in de douane-unie in het vrije verkeer te bevinden en aan de andere bepalingen van het basisbesluit en van dit besluit voldoen. 6. Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen, of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke status van de producten vast te stellen, weigeren de aanvragende douaneautoriteiten, behoudens buitengewone omstandigheden, toekenning van de behandeling die voortvloeit uit de bepalingen inzake vrij verkeer van het basisbesluit. Artikel 17 1. In afwijking van artikel 5 zijn de bepalingen inzake vrij verkeer van het basisbesluit ook van toepassing op goederen die worden ingevoerd in een deel van de douane-unie, indien deze goederen vergezeld gaan van een bewijs van oorsprong uit Turkije of de Gemeenschap dat is opgesteld in een land, een groep van landen of een gebied volgens de bepalingen van een preferentiële handelsovereenkomst die zowel de Gemeenschap als Turkije met dit land, deze groep van landen of dit gebied hebben gesloten, en die voorziet in een stelsel van cumulatie van de oorsprong op basis van identieke oorsprongsregels en een verbod op teruggave en vrijstelling van douanerechten. 2. De regeling voor administratieve samenwerking die is vastgelegd in de oorsprongsregels van de desbetreffende preferentiële handelsovereenkomsten, is van toepassing op de in lid 1 bedoelde bewijzen. Artikel 18 Geschillen met betrekking tot de controleprocedures van artikel 16 waarvoor geen regeling kan worden getroffen tussen de douaneautoriteiten die om controle verzoeken en de douaneautoriteiten die deze controle moeten uitvoeren, alsmede problemen met de interpretatie van dit besluit, worden aan het Comité douanesamenwerking voorgelegd. In alle gevallen is de wetgeving van de staat van invoer van toepassing op de beslechting van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van de staat van invoer. Artikel 19 Sancties worden opgelegd aan eenieder die een document met onjuiste informatie opstelt of laat opstellen met het doel de behandeling te verkrijgen waarin de bepalingen inzake vrije verkeer van het basisbesluit voorzien. HOOFDSTUK 3 BEPALINGEN BETREFFENDE DOOR REIZIGERS MEDEGEVOERDE GOEDEREN Artikel 20 Op niet voor handelsdoeleinde bestemde goederen die door reizigers van het ene deel van de douane-unie naar het andere deel van de douane-unie worden medegevoerd, zijn de bepalingen inzake vrij verkeer van het basisbesluit van toepassing zonder dat gebruik wordt gemaakt van het in hoofdstuk 2 bedoelde certificaat, mits zij worden aangegeven als goederen die aan de voorwaarden voor het in het vrije verkeer brengen voldoen en aan de juistheid van de aangifte geen twijfel bestaat. HOOFDSTUK 4 POSTZENDINGEN ARTIKEL 21 Op postzendingen (met inbegrip van postpakketten) zijn de bepalingen inzake vrij verkeer van het basisbesluit van toepassing zonder dat gebruik wordt gemaakt van het in hoofdstuk 2 bedoelde certificaat, mits op de verpakking of op de begeleidende documenten geen aanduiding is aangebracht dat de zich daarin bevindende goederen niet aan de voorwaarden van het basisbesluit voldoen. Deze aanduiding bestaat uit een geel etiket van het in bijlage IV opgenomen model, dat in alle gevallen van deze aard door de bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer wordt aangebracht. TITEL III DOUANEBEPALINGEN BETREFFENDE DE HANDEL IN GOEDEREN MET DERDE LANDEN HOOFDSTUK 1 BEPALINGEN INZAKE DE DOUANEWAARDE VAN GOEDEREN Artikel 22 De kosten van vervoer en verzekering, laden en op- en overslag, verbonden met het vervoer van goederen uit derde landen nadat deze de douane-unie zijn binnengekomen, worden bij het vaststellen van de douanewaarde buiten beschouwing gelaten, mits deze kosten afzonderlijk van de daadwerkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs zijn vermeld. HOOFDSTUK 2 PASSIEVE VEREDELING ARTIKEL 23 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder “driehoeksverkeer” verstaan: de regeling waarbij veredelingsproducten na passieve veredeling met gehele of gedeeltelijke ontheffing van invoerrechten tot het vrije verkeer worden toegelaten in het andere deel van de douane-unie dan dat waaruit de goederen tijdelijk zijn uitgevoerd. Artikel 24 Wanneer veredelingsproducten of vervangende producten in het vrije verkeer worden gebracht in het kader van het driehoeksverkeer, wordt inlichtingenblad INF 2 gebruikt om gegevens mee te delen over zich in het driehoeksverkeer bevindende tijdelijke-uitvoergoederen ter verkrijging van gehele of gedeeltelijke vrijstelling van rechten voor veredelingsproducten of vervangende producten. Artikel 25 1. Het inlichtingenblad INF 2 wordt voor de hoeveelheid goederen die onder de regeling wordt geplaatst, wanneer het in de Gemeenschap wordt afgegeven, opgemaakt in één origineel en één kopie volgens het model in bijlage 71 van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek, en wanneer het in Turkije wordt afgegeven, volgens het model dat dienovereenkomstig op basis van die bijlage in de Turkse douanewetgeving is opgenomen. De formulieren worden ingevuld in een van de officiële talen van de Gemeenschap of in de Turkse taal. Het kantoor van plaatsing viseert het origineel en de kopie van het inlichtingenblad INF 2. Het behoudt de kopie en geeft het origineel aan de aangever terug. 2. Het kantoor van plaatsing onder de regeling dat het inlichtingenblad INF 2 dient te viseren, vermeldt in vak 16 op welke wijze de tijdelijke-uitvoergoederen geïdentificeerd kunnen worden. 3. Wanneer monsters worden genomen of gebruik wordt gemaakt van tekeningen of technische beschrijvingen, waarmerkt het in lid 1 bedoelde kantoor deze monsters, tekeningen of technische beschrijvingen door het aanbrengen van de douaneverzegeling van het kantoor, hetzij op deze voorwerpen zelf indien hun aard dit toelaat, hetzij op de verpakking, op zodanige wijze dat deze niet kan worden verbroken zonder sporen achter te laten. Een etiket met het stempel van het kantoor en een verwijzing naar de aangifte ten uitvoer worden op zodanige wijze op de monsters, tekeningen of technische beschrijvingen aangebracht dat zij niet door andere kunnen worden vervangen. De overeenkomstig lid 3 gewaarmerkte en verzegelde monsters, tekeningen of technische beschrijvingen worden geretourneerd aan de exporteur, die deze bij de wederinvoer van de veredelingsproducten of de vervangende producten met ongeschonden verzegeling dient over te leggen. 4. Indien een analyse wordt verricht waarvan de resultaten niet eerder bekend zullen worden dan nadat het douanekantoor het inlichtingenblad INF 2 heeft afgetekend, wordt het document met de resultaten van deze analyse aan de exporteur overhandigd in een enveloppe die niet kan worden geopend zonder dat dit sporen nalaat. Artikel 26 1. Het kantoor van uitgang vermeldt op het origineel dat de goederen het douanegebied hebben verlaten en geeft het terug aan de persoon die het heeft aangeboden. 2. De importeur van de veredelingsproducten of de vervangende producten biedt het origineel van het inlichtingenblad INF 2 en, in voorkomend geval, de identificatiemiddelen bij het kantoor van aanzuivering aan. Artikel 27 1. Het douanekantoor dat het inlichtingenblad INF 2 afgeeft kan, naast de op het blad gevraagde gegevens, andere gegevens verstrekken. Wanneer er op het inlichtingenblad niet voldoende ruimte is, kunnen deze gegevens op een apart blad worden vermeld, dat bij het inlichtingenblad wordt gevoegd. De bijvoeging van het extra blad wordt op het inlichtingenblad vermeld. 2. Het douanekantoor dat het inlichtingenblad INF 2 heeft geviseerd, kan later worden gevraagd de echtheid van het blad en de juistheid van de daarin vermelde gegevens te bevestigen. 3. In geval van opeenvolgende zendingen kan het vereiste aantal inlichtingenbladen INF 2 worden opgesteld voor de hoeveelheid goederen die onder de regeling zijn geplaatst. Het eerste inlichtingenblad kan door andere inlichtingenbladen worden vervangen en wanneer slechts één inlichtingenblad wordt gebruikt, kan het douanekantoor waarvoor het blad werd geviseerd, op het eerste blad de hoeveelheid goederen vermelden. Indien er op het blad niet voldoende ruimte is, kan een apart blad worden bijgevoegd, wat dan op het eerste blad wordt vermeld. 4. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat voor driehoeksverkeer dat betrekking heeft op een aanzienlijke stroom goederen, een samenvattend inlichtingenblad INF 2 wordt opgesteld over de totale hoeveelheid goederen die in een bepaalde periode zijn in- of uitgevoerd. 5. In buitengewone omstandigheden kan het inlichtingenblad INF 2 achteraf worden afgegeven, echter niet na het verstrijken van de termijn gedurende welke documenten moeten worden bewaard. Artikel 28 In geval van diefstal, verlies of vernietiging van inlichtingenblad INF 2 kan de importeur het douanekantoor dat het document heeft geviseerd om afgifte van een duplicaat verzoeken. Dit kantoor geeft aan dit verzoek gevolg, indien wordt aangetoond dat de tijdelijke-uitvoergoederen waarvoor het duplicaat wordt aangevraagd, nog niet zijn wederingevoerd. Op het origineel en de kopieën van het aldus afgegeven inlichtingenblad wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht: ‘ES “DUPLICADO” CS “DUPLIKÁT” DA “DUPLIKAT” DE “DUPLIKAT” ET “DUPLIKAAT” EL “ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ” EN “DUPLICATE” FR “DUPLICATA” IT “DUPLICATO” LV “DUBLIKĀTS” LT “DUBLIKATAS” HU “MÁSODLAT” MT “DUPLIKAT” NL “DUPLICAAT” PL “DUPLIKAT” PT “SEGUNDA VIA” SL “DVOJNIK” SK “DUPLIKÁT” FI “KAKSOISKAPPALE” SV “DUPLIKAT” TR “İKİNCİ NÜSHADİR” ’. Artikel 29 Voor veredelingsproducten die in het vrije verkeer worden gebracht, wordt op verzoek gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten toegestaan door de kosten van de veredeling als waardebasis voor het recht te nemen. De douane weigert de gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten op grond van deze bepaling te berekenen indien, voordat de veredelingsproducten in het vrije verkeer worden gebracht, wordt vastgesteld dat de tijdelijke-uitvoergoederen die niet van oorsprong zijn uit een van de delen van de douane-unie in de zin van titel II, hoofdstuk 2, afdeling 1, van het communautair douanewetboek of titel II, hoofdstuk 2, afdeling 1, van het douanewetboek van Turkije, uitsluitend tegen nulrecht in het vrije verkeer zijn gebracht om op grond van deze bepaling voor gedeeltelijke vrijstelling in aanmerking te komen. De regels inzake de douanewaarde van goederen in het communautair douanewetboek en het douanewetboek van Turkije zijn van overeenkomstige toepassing op de veredelingskosten, waarbij de tijdelijke-uitvoergoederen niet in aanmerking worden genomen. HOOFDSTUK 3 TERUGKERENDE GOEDEREN ARTIKEL 30 1. Goederen die, na uit het ene deel van de douane-unie te zijn uitgevoerd, naar het andere deel van de douane-unie terugkeren en binnen drie jaar in het vrije verkeer worden gebracht, worden op verzoek van de belanghebbende van invoerrechten vrijgesteld. De termijn van drie jaar kan worden overschreden in verband met bijzondere omstandigheden. 2. Indien de terugkerende goederen, voorafgaand aan hun uitvoer uit het douanegebied van het ene deel van de douane-unie, in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd invoerrecht of een nulrecht uit hoofde van hun bijzondere bestemming, mag de in lid 1 bedoelde vrijstelling slechts worden verleend indien de goederen opnieuw voor dezelfde doeleinden worden ingevoerd. Indien de in te voeren goederen niet meer voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, wordt het bedrag aan invoerrechten waaraan zij zijn onderworpen, verminderd met het bedrag dat eventueel is geheven op het tijdstip waarop zij voor het eerst in het vrije verkeer werden gebracht. Is dit laatste bedrag hoger dan het bij het in het vrije verkeer brengen van de terugkerende goederen geïnde bedrag, dan wordt geen terugbetaling verleend. 3. De in lid 1 bedoelde vrijstelling van invoerrechten wordt niet verleend voor goederen die in het kader van de regeling passieve veredeling uit het douanegebied van het ene deel van de douane-unie zijn uitgevoerd, tenzij deze goederen zich nog bevinden in de staat waarin zij werden uitgevoerd. Artikel 31 De in artikel 30 van dit besluit bedoelde vrijstelling van invoerrechten wordt slechts verleend wanneer de goederen worden wederingevoerd in de staat waarin zij werden uitgevoerd. Artikel 32 De artikelen 30 en 31 zijn van overeenkomstige toepassing op veredelingsproducten die oorspronkelijk zijn uitgevoerd of wederuitgevoerd na onder de regeling actieve veredeling te zijn geplaatst. Het bedrag aan wettelijk verschuldigde invoerrechten wordt vastgesteld volgens de bepalingen van de regeling actieve veredeling. De datum van wederuitvoer van de veredelingsproducten wordt als de datum van het in het vrije verkeer brengen beschouwd. Artikel 33 Terugkerende goederen komen ook voor vrijstelling van invoerrechten in aanmerking wanneer zij slechts een gedeelte vormen van de eerder uit het andere deel van de douane-unie uitgevoerde goederen. Dit is tevens het geval wanneer de terugkerende goederen uit delen of toebehoren bestaan van machines, instrumenten, toestellen of andere producten die eerder uit het andere deel van de douane-unie zijn uitgevoerd. Artikel 34 1. In afwijking van artikel 31 komen terugkerende goederen voor vrijstelling van invoerrechten in aanmerking wanneer zij zich in een van de volgende situaties bevinden: a) goederen die na uitvoer uit het andere deel van de douane-unie slechts behandelingen hebben ondergaan die noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren of die uitsluitend hun presentatie wijzigen; b) goederen waarvan na uitvoer uit het andere deel van de douane-unie is gebleken dat zij gebreken vertonen of ongeschikt zijn voor het beoogde gebruik, ook al hebben zij andere behandelingen ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren of die hun presentatie wijzigen, mits is voldaan aan een van de volgende voorwaarden: – de goederen hebben de genoemde behandelingen uitsluitend met het oog op reparatie of herstel in goede staat ondergaan, – de ongeschiktheid voor het beoogde gebruik is pas gebleken nadat met de genoemde behandelingen een aanvang was gemaakt. 2. Indien de behandelingen die de terugkerende goederen overeenkomstig lid 1, onder b), mogelijkerwijze hebben ondergaan, bij plaatsing van de goederen onder de regeling passieve veredeling aanleiding zouden hebben gegeven tot de heffing van invoerrechten, dan gelden de regels betreffende de heffing van rechten die in het kader van genoemde regeling van toepassing zijn. Indien evenwel ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat de behandeling die goederen hebben ondergaan bestaat uit reparatie of herstel in goede staat die noodzakelijk was ten gevolge van een onvoorziene gebeurtenis buiten beide delen van de douane-unie, dan wordt, mits de waarde van de terugkerende goederen door deze behandeling niet hoger is geworden dan de waarde op het ogenblik van hun uitvoer uit het douanegebied van het andere deel van de douane-unie, vrijstelling van invoerrechten toegekend. 3. Voor de toepassing van lid 2, tweede alinea, geldt het volgende: a) onder “reparatie of herstel in goede staat die noodzakelijk was” wordt verstaan: elke handeling die ten doel heeft een gebrekkige werking te verhelpen of materiële schade te herstellen welke gedurende het verblijf van de goederen buiten beide delen van de douane-unie is ontstaan en zonder welke deze goederen onder normale omstandigheden niet meer kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij bestemd zijn; b) de waarde van de terugkerende goederen, als gevolg van de behandeling die zij hebben ondergaan, wordt geacht niet groter te zijn dan de waarde die zij op het tijdstip van uitvoer uit het andere deel van de douane-unie hadden, wanneer deze behandeling beperkt is gebleven tot hetgeen strikt noodzakelijk was om de goederen onder dezelfde omstandigheden te kunnen gebruiken als op het tijdstip van uitvoer. Wanneer de reparatie of het herstel in goede staat van de goederen het gebruik van vervangingsonderdelen vereist, dient dit gebruik beperkt te blijven tot de onderdelen die strikt noodzakelijk zijn om de goederen opnieuw geschikt te maken voor het gebruik waarvoor zij op het tijdstip van uitvoer bestemd waren. Artikel 35 Op verzoek van de belanghebbende geven de douaneautoriteiten bij het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer een document af dat de gegevens bevat aan de hand waarvan de identiteit van de goederen kan worden vastgesteld wanneer deze opnieuw in het douanegebied van een van de delen van de douane-unie worden binnengebracht. Artikel 36 1. Als “terugkerende goederen” kunnen worden aanvaard: – goederen waarvoor samen met de aangifte voor het vrije verkeer de volgende documenten worden overgelegd: a) hetzij het exemplaar van de aangifte ten uitvoer dat de exporteur door de douaneautoriteiten is overhandigd of een door genoemde autoriteiten voor eensluidend gewaarmerkte kopie van dit document; b) hetzij het in artikel 37 bedoelde inlichtingenblad. De onder a) en b) bedoelde documenten zijn niet vereist indien de douaneautoriteiten van het douanekantoor van wederinvoer aan de hand van bewijsstukken waarover zij beschikken of die zij van de belanghebbende kunnen verlangen, kunnen vaststellen dat de voor het vrije verkeer aangegeven goederen eerder uit het andere deel van de douane-unie zijn uitgevoerd en op het tijdstip van uitvoer voldeden aan de voorwaarden om als terugkerende goederen te worden aangemerkt; – goederen die zijn gedekt door een in het andere deel van de douane-unie afgegeven ATA-carnet. Deze goederen kunnen als terugkerende goederen worden aangemerkt onder de in artikel 30 genoemde voorwaarden, ook indien de geldigheidsduur van het ATA-carnet is verstreken. In ieder geval vervult het douanekantoor van wederinvoer de volgende formaliteiten: – het verifieert de gegevens die in de vakken A tot en met G van het deel Wederinvoer zijn opgegeven; – het vult de strook en vak H van het deel Wederinvoer in; – het houdt het deel Wederinvoer in. 2. Lid 1, eerste streepje, is niet van toepassing op het internationale verkeer van verpakkingsmiddelen, vervoermiddelen of bepaalde goederen die zijn toegelaten tot een bijzondere douaneregeling, indien volgens autonome of op overeenkomst berustende bepalingen in die omstandigheden geen douanedocumenten vereist zijn. Lid 1, eerste streepje, is voorts niet van toepassing in gevallen waarin goederen mondeling of door enige andere behandeling voor het vrije verkeer kunnen worden aangegeven. 3. Indien het douanekantoor van wederinvoer dit noodzakelijk acht, kan het van de belanghebbende aanvullende bewijsstukken verlangen, met name met het oog op de identificatie van de terugkerende goederen. Artikel 37 Het inlichtingenblad INF 3 wordt, wanneer het in de Gemeenschap wordt afgegeven, opgemaakt in één origineel en twee kopieën volgens de modellen in bijlage 110 van de uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek, en wanneer het in Turkije wordt afgegeven, volgens de modellen die op basis van die bijlage in de Turkse douanewetgeving zijn opgenomen. De formulieren worden ingevuld in een van de officiële talen van de Gemeenschap of in de Turkse taal. Artikel 38 1. Het inlichtingenblad INF 3 wordt op verzoek van de exporteur door de douaneautoriteiten van het douanekantoor van uitvoer afgegeven bij het vervullen van de uitvoerformaliteiten voor de goederen waarop het betrekking heeft, wanneer deze exporteur verklaart dat de betrokken goederen vermoedelijk via een douanekantoor van het andere deel van de douane-unie zullen terugkeren. 2. Het inlichtingenblad INF 3 kan eveneens, op verzoek van de exporteur, door de douaneautoriteiten van het douanekantoor van uitvoer worden afgegeven nadat de uitvoerformaliteiten voor de goederen waarop het betrekking heeft, zijn vervuld, mits deze autoriteiten, aan de hand van de inlichtingen waarover zij beschikken, kunnen vaststellen dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur met de uitgevoerde goederen overeenstemmen. Artikel 39 1. Op het inlichtingenblad INF 3 worden alle gegevens opgenomen die de douaneautoriteiten nodig achten om de identiteit van de uitgevoerde goederen vast te stellen. 2. Wanneer te verwachten is dat de uitgevoerde goederen naar het andere deel van de douane-unie of naar beide delen van de douane-unie zullen terugkeren via verschillende andere douanekantoren dan het douanekantoor van uitvoer, kan de exporteur voor de totale hoeveelheid van de uitgevoerde goederen om afgifte van meer dan één inlichtingenblad INF 3 verzoeken. De exporteur kan de douaneautoriteiten die het inlichtingenblad INF 3 hebben afgegeven eveneens vragen dit te vervangen door meerdere inlichtingenbladen INF 3 voor de totale hoeveelheid van de goederen die op het aanvankelijk afgegeven inlichtingenblad INF 3 zijn vermeld. De exporteur kan ook om afgifte van een inlichtingenblad INF 3 voor een gedeelte van de uitgevoerde goederen verzoeken. Artikel 40 Het origineel en één kopie van het inlichtingenblad INF 3 worden de exporteur ter hand gesteld, zodat hij deze op het douanekantoor van wederinvoer kan overleggen. De tweede kopie wordt door de douaneautoriteiten van afgifte in hun archieven opgeborgen. Artikel 41 Het douanekantoor van wederinvoer tekent op het origineel en de kopie van het inlichtingenblad INF 3 de hoeveelheid teruggekeerde goederen aan die vrijgesteld zijn van invoerrechten, houdt het origineel in en doet de douaneautoriteiten van afgifte de kopie van dat inlichtingenblad toekomen met daarop het nummer en de datum van de aangifte voor het vrije verkeer van de betrokken goederen. Voornoemde douaneautoriteiten vergelijken deze kopie met het exemplaar dat in hun bezit is en bewaren die in hun archieven. Artikel 42 In geval van diefstal, verlies of vernietiging van het origineel van het inlichtingenblad INF 3 kan belanghebbende een duplicaat vragen aan de douaneautoriteiten die het origineel hebben afgegeven. Genoemde autoriteiten willigen dit verzoek in wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen. Op het aldus afgegeven duplicaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht: ‘ES “DUPLICADO” CS “DUPLIKÁT” DA “DUPLIKAT” DE “DUPLIKAT” ET “DUPLIKAAT” EL “ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ” EN “DUPLICATE” FR “DUPLICATA” IT “DUPLICATO” LV “DUBLIKĀTS” LT “DUBLIKATAS” HU “MÁSODLAT” MT “DUPLIKAT” NL “DUPLICAAT” PL “DUPLIKAT” PT “SEGUNDA VIA” SL “DVOJNIK” SK “DUPLIKÁT” FI “KAKSOISKAPPALE” SV “DUPLIKAT” TR “İKİNCİ NÜSHADİR” ’. De afgifte van het duplicaat wordt door de douane aangetekend op de kopie van het inlichtingenblad INF 3 die in haar bezit is. Artikel 43 1. De douaneautoriteiten van het douanekantoor van uitvoer doen de autoriteiten van het douanekantoor van wederinvoer op hun verzoek alle beschikbare gegevens toekomen aan de hand waarvan deze kunnen nagaan of de goederen aan de voorwaarden voldoen om voor toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk in aanmerking te komen. 2. Het inlichtingenblad INF 3 kan voor het aanvragen en de toezending van de in lid 1 bedoelde gegevens worden gebruikt. HOOFDSTUK 4 OPSTELLING VAN BEWIJZEN VAN PREFERENTIËLE OORSPRONG IN DE DELEN VAN DE DOUANE-UNIE Artikel 44 In dit hoofdstuk worden bepalingen vastgesteld ter vergemakkelijking van: a) de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED en het opstellen van factuurverklaringen of factuurverklaringen EUR-MED krachtens de bepalingen van preferentiële handelsovereenkomsten die door de Gemeenschap en door Turkije met landen, groepen van landen of grondgebieden zijn gesloten en die voorzien in een stelsel van cumulatie van de oorsprong op basis van identieke oorsprongsregels en een verbod op teruggave en vrijstelling van douanerechten; b) administratieve samenwerking op dat gebied tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije. Artikel 45 1. Voor de tenuitvoerlegging van artikel 44, onder a), geldt dat leveranciers van goederen die zich in de douane-unie in het vrije verkeer bevinden, en die in het andere deel van de douane-unie moeten worden afgeleverd, een verklaring afgeven, hierna “leveranciersverklaring” genoemd, betreffende de oorsprong van die goederen volgens de oorsprongsregels waarin in de betrokken preferentiële handelsovereenkomsten is voorzien. 2. Leveranciersverklaringen worden door exporteurs als bewijsstuk gebruikt, met name bij de aanvraag om afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of als grondslag voor de opstelling van factuurverklaringen of factuurverklaringen EUR-MED. Artikel 46 Behalve in de in artikel 47 bedoelde gevallen verstrekt de leverancier voor iedere zending goederen een leveranciersverklaring. De leverancier brengt de verklaring aan op de bij de zending behorende handelsfactuur, of op een leveringsbon, of op een ander handelsdocument waarop de goederen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om deze te kunnen identificeren. De leverancier kan de verklaring te allen tijde verstrekken, ook na de levering van de goederen. Artikel 47 1. Wanneer een leverancier een bepaalde afnemer geregeld goederen levert waarvan het oorsprongskarakter vermoedelijk geruime tijd ongewijzigd zal blijven, mag hij één leveranciersverklaring verstrekken die voor alle latere zendingen van de betrokken goederen geldig is, hierna “leveranciersverklaring voor herhaald gebruik” genoemd. Een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik wordt verstrekt voor een periode van ten hoogste één jaar vanaf de datum waarop de verklaring werd afgegeven. 2. Een leveranciersverklaring voor herhaald gebruik kan met terugwerkende kracht worden verstrekt. In dergelijke gevallen mag de geldigheidsduur ervan niet langer zijn dan één jaar vanaf de datum waarop de verklaring van kracht werd. 3. Wanneer de leveranciersverklaring voor herhaald gebruik niet meer voor de geleverde goederen geldt, deelt de leverancier dit de afnemer onmiddellijk mede. Artikel 48 1. De leveranciersverklaring wordt afgegeven in de in bijlage V voorgeschreven vorm en de leveranciersverklaring voor herhaald gebruik in de in bijlage VI voorgeschreven vorm. 2. De leveranciersverklaringen worden door de leverancier eigenhandig ondertekend en kunnen op een voorgedrukt formulier worden opgemaakt. Wanneer de factuur en de leveranciersverklaring met behulp van de computer worden opgesteld, behoeft de leveranciersverklaring echter niet met de hand te worden ondertekend, mits de leverancier de afnemer een schriftelijke verbintenis doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor iedere leveranciersverklaring waaruit zijn identiteit blijkt, alsof hij deze eigenhandig had ondertekend. Artikel 49 1. Met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 44, onder b), verlenen de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Turkije elkaar bijstand bij de controle van de juistheid van de gegevens die in de leveranciersverklaringen zijn opgegeven. 2. Om de juistheid en de echtheid van een leveranciersverklaring te controleren, kunnen de douaneautoriteiten van de staat waar het bewijs van de oorsprong is afgegeven of opgesteld de exporteur verzoeken bij de leverancier een inlichtingenblad INF 4 aan te vragen. Het inlichtingenblad INF 4 wordt, wanneer het in de Gemeenschap wordt afgegeven, opgemaakt op formulieren volgens het model in bijlage V van Verordening (EG) nr. 1207/2001[13] van de Raad van 11 juni 2001, en wanneer het in Turkije wordt afgegeven, volgens het model dat dienovereenkomstig op basis van die bijlage in de Turkse douanewetgeving is opgenomen. Het formulier dient te worden ingevuld in een van de officiële talen van de Gemeenschap of in de Turkse taal. De douaneautoriteiten van de staat die de gegevens moet verstrekken of die de gegevens verlangt, kunnen verzoeken om een vertaling in de officiële taal of talen van die staat van de gegevens die op de bij hen ingediende documenten voorkomen. 3. Het inlichtingenblad INF 4 wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van de staat waar de leverancier gevestigd is. Genoemde autoriteiten zijn gerechtigd bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de leverancier in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten. 4. De douaneautoriteiten van de staat waar de leverancier is gevestigd, geven het inlichtingenblad INF 4 af binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag van de leverancier, met de vermelding of de door de leverancier verstrekte verklaring juist was of niet. 5. Het ingevulde inlichtingenblad wordt afgegeven aan de leverancier, die het aan de exporteur zendt met het oog op de toezending aan de douaneautoriteiten van de staat waar het bewijs van de oorsprong is afgegeven of opgesteld. Artikel 50 1. Een leverancier die een leveranciersverklaring opstelt, bewaart alle bewijsstukken voor de juistheid van de verklaring ten minste drie jaar. 2. Douaneautoriteiten bij wie een aanvraag voor de afgifte van een inlichtingenblad INF 4 is ingediend, bewaren het aanvraagformulier ten minste drie jaar. Artikel 51 1. Wanneer een exporteur niet binnen vier maanden na het verzoek van de douaneautoriteiten van de staat waar het bewijs van de oorsprong is afgegeven of opgesteld een inlichtingenblad INF 4 kan overleggen, kunnen deze autoriteiten de autoriteiten van de lidstaat waarin de leverancier is gevestigd rechtstreeks verzoeken de oorsprong van de betrokken producten volgens de oorsprongsregels van de preferentiële handelsovereenkomsten te bevestigen. 2. Voor de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten die om de controle verzoeken de douaneautoriteiten van de lidstaat waar de leverancier is gevestigd alle beschikbare gegevens toe, onder vermelding van de materiële of formele redenen waarom om een onderzoek wordt verzocht. Ter ondersteuning van hun verzoek verstrekken zij alle door hen verkregen bescheiden of gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de leveranciersverklaring niet juist is. 3. Bij het uitvoeren van de controle mogen de douaneautoriteiten van de staat waar de leverancier is gevestigd bewijsmateriaal opvragen, de administratie van de producent inzien en elke andere controle verrichten die zij dienstig achten. 4. De resultaten van de controle worden door middel van het inlichtingenblad INF 4 de douaneautoriteiten die om de controle hebben verzocht zo spoedig mogelijk medegedeeld. 5. Wanneer binnen vijf maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of wanneer het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, verklaren de douaneautoriteiten van de staat waar het bewijs van de oorsprong is afgegeven of opgesteld dat bewijs op grond van de betrokken documenten ongeldig. TITEL IV SLOTBEPALINGEN Artikel 52 De Besluiten nrs. 1/1999, 1/2000 en 1/2001 worden ingetrokken. Verwijzingen naar bepalingen van de ingetrokken besluiten gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van dit besluit. Leveranciersverklaringen en leveranciersverklaringen voor herhaald gebruik die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn opgesteld, blijven geldig. Leveranciersverklaringen die met de modellen in Besluit nr. 1/1999 overeenkomen, kunnen nog gedurende een periode van twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit worden opgesteld, tenzij zij bestemd zijn om door exporteurs te worden gebruikt als bewijsstukken bij de aanvraag om afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR-MED of als grondslag voor de opstelling van factuurverklaringen EUR-MED. Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op de dag waarop het wordt goedgekeurd. Gedaan te Brussel, Voor het Comité douanesamenwerking De voorzitter BIJLAGEN BIJLAGE I [pic] [pic] BIJLAGE II Toelichting bij het certificaat inzake goederenverkeer I. Voorschriften voor het opmaken van het certificaat inzake goederenverkeer 1. Het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. wordt opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 1. 2. In het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. mag niets worden uitgegomd en mogen geen overschrijvingen voorkomen. Wijzigingen moeten worden aangebracht door schrapping van de onjuiste en toevoeging van de juiste vermelding. Elke aldus aangebrachte wijziging wordt geparafeerd door degene die het certificaat heeft opgesteld en door de douaneautoriteiten geviseerd. In het daarvoor bestemde vak wordt een omschrijving van de producten vermeld. Daarbij mag geen ruimte worden vrijgelaten. Indien het vak niet volledig wordt gebruikt, wordt onder de laatste regel van de beschrijving een horizontale streep getrokken en wordt de niet gebruikte ruimte doorgekruist. II. Aanwijzingen voor het invullen van de verschillende vakken 1. Volledige naam en volledig adres van de betrokken persoon of onderneming. 2. In voorkomend geval het nummer van het vervoerdocument. 3. In voorkomend geval de volledige naam en het volledige adres van de persoon of personen of de onderneming of ondernemingen waar de goederen worden afgeleverd. 5. Naam van het land van uitvoer. 6. Naam van het betrokken land. 9. Nummer van het betrokken artikel ten opzichte van het totale aantal artikelen dat op het certificaat is vermeld. 10. Merken, nummers, aantal en aard van de colli en gebruikelijke handelsbenaming van de goederen. 11. Brutomassa van de in het overeenkomstige vak 10 omschreven producten, uitgedrukt in kilogram of een andere meeteenheid (hl, m³, enz.). 12. Aan te vullen door de douane. In voorkomend geval gegevens betreffende het uitvoerdocument vermelden (model en nummer van het formulier, naam van het douanekantoor en van het land van afgifte). 13. Plaats en datum, handtekening en naam van de exporteur. ________________________ BIJLAGE III [pic] ________________________ BIJLAGE IV [pic] BIJLAGE V Leveranciersverklaring [pic] BIJLAGE VI [pic] [1] Besluit nr. 1/1999 van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije van 28 mei 1999 betreffende de procedures ter vereenvoudiging van de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR 1 en het opstellen van factuurverklaringen ter uitvoering van de bepalingen inzake het preferentiële handelsverkeer tussen de Europese Unie, Turkije en bepaalde Europese landen en Besluit nr. 1/2000 van het Comité Douanesamenwerking EG-Turkije van 25 juli 2000 betreffende de aanvaarding ter staving van de oorsprong uit de Gemeenschap of uit Turkije van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van factuurverklaringen die zijn afgegeven door bepaalde landen die met de Gemeenschap of met Turkije een preferentiële overeenkomst hebben ondertekend. [2] PB L 98 van 7.4.2001, blz. 31, laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 1/2003 van 30 januari 2003 (PB L 28 van 4.2.2003, blz. 51). [3] PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/2006 van de Commissie van 8 maart 2006 (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 35). [4] PB L 204 van 4.8.1999, blz. 43. [5] PB L 211 van 22.8.2000, blz. 16. [6] PB L 35 van 13.2.1996, blz. 1. [7] PB L 98 van 7 april 2001, blz. 31, laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 1/2003 van 30 januari 2003 (PB L 28 van 4.2.2003, blz. 51). [8] PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/2006 van de Commissie van 8.3.2006 (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 35). [9] PB L 204 van 4.8.1999, blz. 43. [10] PB L 211 van 22.8.2000, blz. 16. [11] PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 1). [12] PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/2006 van de Commissie van 8 maart 2006 (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 35). [13] PB L 165 van 21.6.2001, blz. 1, zoals gerectificeerd in PB L 170 van 29.6.2002, blz. 88.