Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005PC0671(01)

    Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten

    /* COM/2005/0671 def. - CNS 2005/0278 */

    52005PC0671(01)

    Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten /* COM/2005/0671 def. - CNS 2005/0278 */


    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 21.12.2005

    COM(2005) 671 definitief

    2005/0278 (CNS)

    2005/0279 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen

    (door de Commissie ingediend)

    TOELICHTING

    BELEIDSKADER

    De biologische productie

    1. Met de goedkeuring van Verordening (EEG) nr. 2092/91 in 1991 heeft de Raad de eerste communautaire kaderregeling voor de biologische landbouw en de productie van biologische levensmiddelen vastgesteld. Na meer dan een decennium, waarin de biologische landbouw een sterke groei heeft doorgemaakt, is de Commissie begonnen met de aanpassing van deze kaderregeling op basis van de opgedane ervaring.

    2. Sinds de goedkeuring van de verordening in 1991 heeft de biologische productie zich sterk verbreid en ook nu neemt het aandeel van de sector biologische landbouw in de meeste lidstaten nog verder toe. Volgens de laatste statistieken zijn 149 000 landbouwbedrijven gecertificeerd als "biologisch" of zijn zij bezig om te schakelen naar de biologische productie. In 2003 maakten deze bedrijven 1,4% uit van het totale aantal landbouwbedrijven in de 25 lidstaten. Het biologische of in omschakeling zijnde landbouwareaal besloeg 5,7 miljoen hectare en maakte 3,6% uit van de totale oppervlakte cultuurgrond in 2003.

    3. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen en de conferenties over biologische levensmiddelen en landbouw in Oostenrijk in 1999 en in Denemarken in 2001, heeft de Raad onder Zweeds voorzitterschap de Commissie in 2001 verzocht om een Europees Actieplan voor biologische voeding en landbouw ( European Action Plan for Organic Food and Farming - EAP). Het actieplan moest de basis leggen voor de beleidsontwikkeling voor de biologische sector in de komende jaren en aldus een alomvattende strategische visie zijn op de bijdrage van de biologische landbouw tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

    4. Bij de voorbereiding van het actieplan werden alle belanghebbenden uitvoerig geraadpleegd. Daartoe zijn onder meer bijeenkomsten met panels van deskundigen georganiseerd, is een raadpleging van het grote publiek via internet gehouden en vond in januari 2004 een openbare hoorzitting plaats.

    5. De belangrijkste conclusies met betrekking tot de regelgeving die uit deze raadplegingen zijn getrokken, waren de noodzaak de beginselen en doelstellingen van biologische landbouw nader te omschrijven, het belang van het veiligstellen van de integriteit van het controlesysteem, de noodzaak verstoringen van de interne markt ten gevolge van nationale en particuliere logo's en normen weg te nemen, de noodzaak de normen te completeren en te verbeteren en de noodzaak de invoerbepalingen efficiënter te maken.

    6. De Commissie heeft de Mededeling betreffende het EAP in juni 2004 goedgekeurd. In dit actieplan worden 21 maatregelen voorgesteld om de huidige ontwikkeling van de biologische landbouw in de EU te bevorderen. In zijn conclusies van oktober 2004 heeft de Raad de Commissie verzocht het EAP verder ten uitvoer te leggen op basis van concrete maatregelen die gericht zijn op vereenvoudiging en algehele samenhang, en in de loop van 2005 dienovereenkomstige voorstellen te doen. Gebleken is dat verscheidene van de maatregelen wijzigingen impliceren van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad inzake de biologische productiemethode.

    7. Het voorstel houdt rekening met de uitkomsten van de raadpleging van het grote publiek die werd gehouden voorafgaand aan de goedkeuring van het EAP en vormt een antwoord op de conclusies van de Raad. In het voorstel is ook rekening gehouden met latere antwoorden en schriftelijke bijdragen van lidstaten en belanghebbenden, die zijn ontvangen als reactie op het werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel "Information and consultation on key ideas to reform Council Regulation (EEC) No 2092/91" (Voorlichting en raadpleging over de voornaamste ideeën voor de hervorming van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad). Deze raadpleging vond plaats in het kader van bijeenkomsten van het permanent comité en van de adviesgroep op het gebied van biologische landbouw van respectievelijk 26 september en 5 oktober 2005.

    Onderzoek

    8. Bij het uitwerken van de doelstellingen en beginselen van het huidige voorstel is rekening gehouden met de eerste bevindingen van het onderzoeksproject “ Research to support revision of the EU Regulation on organic agriculture ”[1]. In een later stadium, bij het opstellen van de gedetailleerde uitvoeringsbepalingen, zal de Commissie rekening houden met de eindresultaten van de onderzoeksprojecten “ Research to support revision of the EU Regulation on organic agriculture ” en “ Development of criteria and procedures for the evaluation of the EAP ”[2].

    Duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur

    9. Met betrekking tot de Europese aquacultuur wordt met het voorstel één van de acties verwezenlijkt die worden voorgesteld in de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur[3] van 2002, namelijk de harmonisatie van de regels voor biologische aquacultuur uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2092/91.

    Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving

    10. Door de doelstellingen, beginselen en basisvoorschriften voor de etikettering, de controle, de invoer en de productie duidelijk te definiëren en samen te brengen in een eenvoudigere, duidelijkere en doorzichtigere verordening van de Raad wordt het regelgevingskader inzake de biologische productiemethode sterk vereenvoudigd. Zowel de verordening van de Raad als de uitvoeringsbepalingen daarvan worden daardoor minder gedetailleerd. Het voorstel vervangt verder ook de huidige praktijk van "wetgeven bij wijze van afwijking" door een doorzichtig en strikt gereguleerd mechanisme voor te stellen dat minder stringente regels mogelijk maakt (zie bij flexibiliteit).

    11. In de beginselen en productievoorschriften van het huidige voorstel worden de essentiële vereisten voor de biologische productie en de etikettering van biologische producten gedefinieerd. Voor de toepassing van deze beginselen zullen verdere uitvoeringsbepalingen nodig zijn en voor het beheer daarvan zullen nog vele besluiten moeten worden vastgesteld, bijvoorbeeld inzake de goedkeuring van ingrediënten en bestanddelen die mogen worden gebruikt in biologische producten. Sinds de recente hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) speelt de productie van kwaliteitsproducten op een wijze waarbij het milieu en het dierenwelzijn worden beschermd en maatschappelijke problemen worden ondervangen, een centrale rol in dit beleid. Deze regelgeving vormt aldus een belangrijke factor in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Voorts hangt de regelgeving nauw samen met de ontwikkelingen op de landbouwmarkten. Om het besluitvormingsproces te vergemakkelijken en de kwaliteitsborging verder te integreren in het gemeenschappelijk landbouwbeleid is het daarom wenselijk het huidige "Regelgevend Comité" te vervangen door een "Comité van beheer".

    12. Tot slot zijn de bepalingen inzake controle eenvoudig gehouden door te verwijzen naar het gemeenschappelijk kader van Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen[4]. Alleen de bepalingen die specifiek zijn voor de biologische landbouw zijn in de huidige tekst gehandhaafd. De toepassing van de risicogestuurde aanpak van Verordening (EG) nr. 882/2004 zal het mogelijk maken de administratieve verplichtingen voor de marktdeelnemers te verlichten. Verwacht wordt dat deze nieuwe benadering zal zorgen voor doelgerichtere controles op de gebieden waar de risico's het hoogst zijn. Ook zullen marktdeelnemers die risicogestuurde interne controlesystemen toepassen, voordelen ondervinden van de risicogestuurde aanpak.

    13. Het huidige voorstel draagt aldus bij tot de verwezenlijking van de actiepunten die voorkomen in verscheidene vereenvoudigingsinitiatieven van de Commissie. Met name wordt het eerste actiepunt uitgevoerd van het "Lopend programma voor vereenvoudiging van de landbouw en de voedingsindustrie" dat wordt genoemd in de mededeling van de Commissie inzake de "Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap - een strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving"[5]. Ook wordt het genoemd als een beleidsmaatregel in de mededeling van de Commissie over "Vereenvoudiging en betere regelgeving bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid[6].

    HET VOORSTEL

    Onderwerp, werkingssfeer en definities

    14. Het voorstel is niet alleen van toepassing op de etikettering maar ook expliciet op de "biologische productie". Het voorstel is niet van toepassing op de bereiding en de verkoop van maaltijden aan de eindgebruiker in grootschalige keukens, zoals restaurants, hotels, ziekenhuizen en kantines, of bars en cafetaria's.

    15. Het voorgestelde toepassingsgebied omvat onbewerkte landbouwproducten ongeacht hun eindgebruik, namelijk vee, onbewerkte plantaardige en dierlijke producten en levende of onbewerkte aquacultuurproducten. Voorgesteld wordt verwerkte landbouwproducten binnen het toepassingsgebied te laten vallen voor zover zij bestemd zijn voor menselijke of dierlijke consumptie; het gaat hierbij om diervoeders, verwerkte plantaardige en dierlijke producten en producten van de aquacultuur. Het voorstel omvat dus doelstellingen, beginselen en productievoorschriften voor alle producten met inbegrip van biologische wijn, aquacultuurproducten en verwerkte levensmiddelen. Voor alle producten kunnen uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld via een comitologieprocedure. Dit geldt met name voor de goedkeuring van uitvoeringsbepalingen voor de biologische wijnproductie aangezien deze niet onder de huidige regels valt. Ook de productievoorschriften voor de aquacultuur zullen op een latere datum worden vastgesteld.

    16. Op dit moment is er geen uitbreiding van het toepassingsgebied voorzien. Het voorstel is niet van toepassing op producten van jacht en visserij op in het wild levende dieren. Omdat deze producten niet via veeteelt zijn verkregen zou dat niet verenigbaar zijn met de voorgestelde doelstellingen en beginselen. Het toepassingsgebied zal evenmin worden uitgebreid tot de volgende producten die vallen onder bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap: mineralen, water, andere verwerkte landbouwproducten dan levensmiddelen, met name textiel, cosmetica en andere industriële producten.

    Doelstellingen en beginselen van de biologische productie

    17. Overeenkomstig het EAP zijn adequate definities van de doelstellingen en de beginselen nodig om de verordering te schragen. Te dien aanzien worden in het voorstel de volgende doelstellingen van de biologische productie voorgesteld:

    - de bescherming van consumentenbelangen, het veiligstellen van het consumentenvertrouwen en de voorkoming van misleidende etikettering;

    - de ontwikkeling van de biologische productie met inachtneming van de regionale verschillen in klimaat, landbouwomstandigheden en de mate van ontwikkeling van de biologische landbouw;

    - een hoog niveau van bescherming van het milieu, de biodiversiteit en de natuurlijke hulpbronnen;

    - de naleving van hoge normen inzake dierenwelzijn waarbij wordt voldaan aan de specifieke behoeften van elke diersoort.

    18. De meeste onderliggende beginselen komen reeds voor in de huidige uitvoeringsbepalingen in de bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 2092/91. In het huidige voorstel zijn deze beginselen in aangepaste formuleringen opgenomen in artikelen die overeenstemmen met de doelstellingen.

    19. Als vervolg op de doelstellingen en de beginselen en voor een beter begrip zijn de "basisproductievoorschriften" opgenomen in de herziene verordening. Deze productievoorschriften moeten dienen als parameters voor de uitvoeringsbepalingen die moeten worden vastgesteld in verordeningen van de Commissie.

    Flexibiliteit

    20. Het voorstel is erop gericht de voorwaarden te scheppen waarbinnen de sector verder kan groeien en kan produceren op een economisch levensvatbare wijze, in overeenstemming met de productie- en marktontwikkelingen. Hiertoe voorziet het in een zekere, zij het strikt geregelde, flexibiliteit. Krachtens de flexibiliteitsbepaling kan aan lidstaten, volgens een comitologieprocedure, worden toegestaan minder stringente productievoorschriften te hanteren om rekening te houden met plaatselijke verschillen in klimaat, ontwikkeling of specifieke productieomstandigheden. In wezen komt dit neer op het onderbrengen van de huidige talloze afwijkingen in een algemeen maar strikt gereguleerd systeem. In tegenstelling tot het huidige systeem zijn de voorwaarden, het toepassingsgebied en de verdeling van de bevoegdheden tussen alle bij het toestaan van afwijkingen betrokken actoren nu duidelijk omschreven.

    Etikettering

    21. Om de aanduiding "biologisch" te blijven beschermen dienen de huidige voorschriften inzake het gebruik van of verwijzingen naar de aanduiding "biologisch" en alle verbuigingen, verkleinwoorden en vertalingen daarvan gehandhaafd te blijven.

    22. Het EU-logo moet verder kunnen worden gebruikt op alle producten die voldoen aan de verordening, ook alle ingevoerde producten. Bij de opstelling van het EAP is men, naar aanleiding van de gesprekken met belanghebbenden en lidstaten, tot de slotsom gekomen dat het EU-logo voorlopig niet verplicht moet worden gesteld, aangezien dit kan worden opgevat als buitensporige inmenging van de EG in de commerciële vrijheid in andere gebieden. Desalniettemin wordt voorsteld om in gevallen waarin het product niet het EU-logo draagt, de eenvoudige gestandaardiseerde aanduiding EU-BIOLOGISCH verplicht te stellen op het etiket van producten die in de Gemeenschap zijn vervaardigd. Zo kunnen alle betrokkenen in de voedselketen tot en met de consument in één opslag nagaan of het product voldoet aan één uniforme EU-norm.

    23. Om het vertrouwen van de consument te behouden moet het gebruik van GGO's en van producten die met of door GGO's zijn geproduceerd, verboden blijven in de biologische landbouw, zoals dat ook in de huidige verordening het geval is. Toch voorzien de huidige voorschriften voor biologische productie niet in een verbod op de gelijktijdige vermelding van biologisch en GGO wanneer de producten toevallig met GGO's zijn verontreinigd. Zoals aangekondigd in het EAP verbiedt het voorstel het gebruik van de aanduiding "biologisch" voor producten die GGO's bevatten. Tot slot moeten de etiketteringsdrempels voor biologische en niet-biologische producten identiek zijn, tenzij in de uitvoeringsbepalingen is voorzien in specifieke drempels, zoals bijvoorbeeld mogelijk het geval kan zijn voor biologische zaden.

    24. De huidige bepaling op grond waarvan een landbouwproduct voor ten minste 95% "biologisch" moet zijn, dient te worden gehandhaafd. De categorie producten waarvoor verwijzing naar de biologische productie in de ingrediëntenlijst is toegestaan wanneer 70 à 95% van de landbouwingrediënten van biologische oorsprong is, wordt afgeschaft. Door de ontwikkeling van de biologische sector in de voorbije jaren wordt deze categorie producten niet langer noodzakelijk geacht.

    Controles

    25. Op 1 januari 2006 treedt Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn in werking; deze verordening geldt ook voor de biologische landbouw. De specifieke eisen voor biologische landbouw moeten op deze verordening worden afgestemd. Hiertoe voorziet het voorstel in een aanpassing van de controlebepalingen voor de biologische landbouw waarbij zo veel mogelijk gebruik is gemaakt van bovengenoemde verordening om de gewenste hervormingen en bijwerkingen gestalte te geven. De uitvoeringsbepalingen die specifiek zijn voor de biologische productie, blijven onder de nieuwe biologische verordening vallen.

    26. Zoals voorzien in Verordening (EG) nr. 882/2004 moeten de lidstaten alle vormen van productie en alle activiteiten die onder de nieuwe verordening vallen, opnemen in hun meerjarige nationale controleplannen en voldoen aan de eisen inzake wederzijdse bijstand. De meerjarige nationale controleplannen moeten worden aangemeld bij de Commissie, die kan verzoeken om wijzigingen en de plannen kan gebruiken als leidraad voor communautaire controles. Voorts moeten overeenkomstig die verordening particuliere controleorganisaties worden erkend. Tot slot worden de bevoegde autoriteiten en controleorganisaties in het voorstel verplicht de biologische EG-norm te promoten en mogen zij deze niet ondermijnen, volgens het beginsel dat in de hele Europese Unie één enkel concept voor de biologische productie moet worden gehanteerd.

    27. Ten einde het vrije verkeer van biologische producten binnen de Gemeenschap te waarborgen, blijven de huidige bepalingen op grond waarvan de lidstaten de interne markt in stand moeten houden, gehandhaafd. In dit verband zijn de krachtens Verordening (EG) nr. 882/2004 met betrekking tot de controleorganisaties geldende verplichtingen inzake erkenning, onpartijdigheid en afwezigheid van enig belangenconflict, bijzonder relevant. Een van de voornaamste doeleinden van de hervorming van het wettelijke kader inzake de biologische productie is het verminderen van de handelsbelemmeringen op de interne markt die het gevolg zijn van de certificering door zowel overheidsdiensten als particuliere organisaties. De instrumenten die worden voorgesteld voor het vergroten van de onpartijdigheid en het verminderen van belangenconflicten zijn de integratie van particuliere controleorganisaties in het controlesysteem, een gezonde concurrentie tussen de controleorganisaties en de erkenning van eerdere certificeringsbesluiten inzake gelijkwaardige normen.

    28. Krachtens het voorstel moet voor alle producten die aan de communautaire voorschriften voldoen, gebruik kunnen worden gemaakt van de nationale logo’s en conformiteitsaanduidingen.

    29. Het afgeven van certificaten waaruit blijkt dat een bepaalde marktdeelnemer of een bepaalde partij producten voldoet aan de beginselen en voorschriften van de biologische landbouw, is een gevestigde praktijk in de handel in biologische producten en vormt vaak de voorwaarde voor de toegang tot conformiteitsaanduidingen. Certificeringspraktijken die worden toegepast door de bevoegde autoriteiten of door controleorganisaties waaraan de bevoegde autoriteit controletaken heeft gedelegeerd, mogen direct nog indirect resulteren in een beperking van het vrije verkeer van biologische producten, de vrijheid van vestiging of de vrijheid van dienstverlening op het gebied van het afgeven van certificaten. In dit verband moet strenger toezicht worden gehouden op de certificeringspraktijken, in het bijzonder wat betreft de wederzijdse erkenning van certificaten en de inning van retributies. Dit toezicht moet worden uitgeoefend zonder afbreuk te doen aan de artikelen 43 en 49 van het Verdrag. Voor producten die voldoen aan gelijkwaardige normen, wordt de toegang tot particuliere logo’s en conformiteitsaanduidingen vergemakkelijkt door de bewijslast inzake het aantonen dat niet aan de gelijkwaardige normen van het logo dat de marktdeelnemer wenst te gebruiken, is voldaan, bij de betrokken controleorganisatie te leggen. Tot slot bepaalt het voorstel dat de retributies voor controle- en certificatietaken redelijk moeten zijn.

    30. Voorts zal het bevorderen van “een uniform concept” van wat onder biologische productie moet worden verstaan, de erkenning en het vertrouwen bij de consument vergroten, hetgeen op zijn beurt bevorderlijk zal zijn voor het vrije verkeer van biologische producten. Hiertoe moeten algemene beweringen (rechtstreeks op biologische producten, in de reclame of op promotiemateriaal) dat een bepaalde reeks normen een garantie vormt voor een "betere, stringentere of hogere biologische norm", worden verboden. Niet-misleidende en door feiten gestaafde beweringen zijn daarentegen wel toegestaan.

    31. Door een hoog niveau van harmonisatie worden voorts de mogelijkheden voor particuliere logo’s en conformiteitsaanduidingen beperkt. In het voorstel wordt daarom de ambitie van een vergaande harmonisatie - die is opgenomen in het EAP - gehandhaafd. Dit moet vergemakkelijkt worden door het reeds besproken flexibiliteitsmechanisme en de vaststelling van uitvoeringsbepalingen volgens de procedure van het comité van beheer (zie ook flexibiliteit).

    32. Tot slot zijn de garanties van het controlesysteem gebaseerd op de controle van documenten, inspecties bij biologische landbouwbedrijven en ondernemingen, het met elkaar in overeenstemming brengen van handelsstromen en het testen van producten op de afwezigheid van verboden stoffen. Op de markt is geen enkele test beschikbaar waarmee de natuurlijke kenmerken van biologische producten op ondubbelzinnige en reproduceerbare wijze kunnen worden gecontroleerd. Het Instituut voor referentiematerialen en –metingen in Geel (dat ressorteert onder het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek) werkt aan de ontwikkeling van dergelijke testen.

    Invoer

    33. Met betrekking tot de handel met derde landen wordt voorgesteld toegang tot de EU-markt te verlenen wanneer wordt voldaan aan de EU-voorschriften of wanneer de gelijkwaardigheid wordt gegarandeerd door de autoriteiten van derde landen of door door de EU erkende controleorganisaties. De gelijkwaardigheid met het oog op invoer wordt beoordeeld op basis van de internationale norm ( Codex Alimentarius) of op basis van de communautaire regelgeving. Derde landen kunnen waar nodig hun eigen regels toevoegen. Het huidige systeem van de “communautaire lijst van derde landen” blijft gehandhaafd. Voorts voorziet het voorstel in jaarlijkse verslaglegging en follow-up middels inspectiebezoeken waarbij de lidstaten betrokken zijn. De toegang tot de EU-markt voor afzonderlijke producten wordt verleend hetzij wanneer wordt voldaan aan de EU-normen en het product wordt gekeurd volgens het communautaire controlesysteem, hetzij wanneer de gelijkwaardigheid wordt gegarandeerd door controleorganisaties die daartoe door de Gemeenschap zijn erkend.

    Inwerkingtreding en toepassing van de nieuwe voorschriften

    34. Het voorstel bevat niet de uitvoeringsbepalingen die thans zijn neergelegd in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 2092/91. Om een soepele overgang naar het nieuwe systeem mogelijk te maken, moet derhalve worden voorzien in een voldoende lange periode voordat de nieuwe voorschriften van toepassing worden. Als datum van toepassing wordt 1 januari 2009 voorgesteld zodat de bestaande uitvoeringsbepalingen kunnen worden aangepast en omgezet.

    35. Een gedeelte van de invoerbepalingen van Verordening (EG) nr. 2092/91 loopt af op 31 december 2006. De nieuwe invoerregeling zou dus op 1 januari 2007 moeten ingaan. Dit laat echter weinig tijd voor de tenuitvoerlegging ervan, met name wat betreft de erkenning van controleorganisaties die bevoegd worden voor het uitvoeren van controles in de landen die niet op de lijst van erkende derde landen voorkomen. Om verstoring van het internationale handelsverkeer te voorkomen moet de lidstaten de mogelijkheid worden gelaten om invoervergunningen voor individuele producten te blijven afgeven totdat de maatregelen die nodig zijn voor de goede werking van de nieuwe invoerregeling, zijn getroffen. Daartoe wordt een tweede voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2092/91 bij dit voorstel gevoegd.

    Gevolgen voor de begroting

    36. Dit voorstel heeft geen rechtstreekse financiële gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

    2005/0278 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement[7],

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De biologische productie is een alomvattend systeem van landbouwbeheer en levensmiddelenproductie waarbij de beste praktijken op milieugebied worden gecombineerd met een hoog niveau van biodiversiteit, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen, de toepassing van strenge normen op het gebied van dierenwelzijn en een productie die is afgestemd op de voorkeur van bepaalde consumenten voor producten die worden vervaardigd met natuurlijke stoffen en procédé’s. De biologische productie speelt aldus een tweeledige rol in de samenleving, omdat zij zorgt voor enerzijds een specifieke markt als antwoord op de vraag van de consument naar biologische producten en anderzijds collectieve voorzieningen die bijdragen tot de bescherming van het milieu en het dierenwelzijn, alsmede tot de plattelandsontwikkeling.

    (2) In de meeste lidstaten gaat de sector biologische landbouw er op vooruit. Vooral de consumentenvraag is de laatste jaren sterk gestegen. Verwacht mag worden dat de recente hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarbij de nadruk ligt op marktgerichtheid en de levering van kwaliteitsproducten om te voldoen aan de consumentenvraag, de markt voor biologische producten verder zullen stimuleren. Tegen deze achtergrond speelt de regelgeving inzake de biologische productie een steeds belangrijkere rol in het beleidskader voor de landbouw en hangt zij nauw samen met de ontwikkelingen op de landbouwmarkten.

    (3) Het communautaire wettelijke kader voor de biologische productie moet gericht zijn op het verzekeren van eerlijke concurrentie en een goede werking van de interne markt voor biologische producten, alsmede op het behoud en de rechtvaardiging van het vertrouwen van de consument in de als biologisch aangeduide producten. Voorts moet dit beleidskader ervoor zorgen dat deze sector verder kan evolueren in overeenstemming met de productie- en marktontwikkelingen.

    (4) In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees parlement inzake een "Europees actieplan voor biologisch voedsel en biologische landbouw"[8] wordt voorgesteld de communautaire normen inzake biologische landbouw en de invoer- en controlevoorschriften aan te scherpen. In zijn conclusies van 18 oktober 2004 heeft de Raad de Commissie verzocht het communautaire wettelijke kader op dit gebied te herzien met het oog op vereenvoudiging en verbetering van de samenhang, en meer bepaald op de vaststelling van beginselen ter bevordering van de harmonisatie van de normen en, waar mogelijk, vermindering van de gedetailleerdheid ervan.

    (5) Het is daarom wenselijk de doelstellingen, beginselen en voorschriften inzake de biologische productie nader te definiëren, teneinde bij te dragen tot de doorzichtigheid en het consumentenvertrouwen en te komen tot een geharmoniseerde perceptie van het begrip biologische productie.

    (6) Daartoe moet Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad inzake de biologische productie en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen[9] worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuwe verordening.

    (7) Er moet een algemeen communautair regelgevend kader worden vastgesteld voor de biologische productie in de plantaardige en de dierlijke sector, dat ook voorschriften omvat voor de omschakeling en voor de productie van verwerkte levensmiddelen en van diervoeders. De bevoegdheid voor het vaststellen van bepalingen ter uitvoering van deze algemene regels en voor het goedkeuren van communautaire productievoorschriften voor de aquacultuur moet worden toevertrouwd aan de Commissie.

    (8) De ontwikkeling van de biologische productie moet verder worden vergemakkelijkt, vooral door het gebruik van nieuwe technieken en stoffen die beter geschikt zijn voor de biologische productie, te stimuleren.

    (9) Genetisch gemodificeerde organismen (GGO's) en producten die zijn geproduceerd met of door GGO’s, zijn onverenigbaar met het concept van de biologische productie en het beeld dat de consument heeft van biologische producten. Daarom mogen GGO's niet doelbewust worden gebruikt in de biologische landbouw of bij de verwerking van biologische producten.

    (10) De biologische landbouw dient in hoofdzaak gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen binnen plaatselijk georganiseerde landbouwsystemen. Om het gebruik van niet-hernieuwbare energiebronnen zo klein mogelijk te houden, dient afval van plantaardige en dierlijke oorsprong te worden gerecycleerd voor het voeden van de bodem of voor het opwekken van energie.

    (11) De teelt van biologische gewassen draagt bij tot de instandhouding en de verbetering van de vruchtbaarheid van de grond en tot de voorkoming van bodemerosie. Gewassen worden bij voorkeur gevoed via het ecosysteem van de bodem en niet door middel van oplosbare meststoffen die worden toegevoegd aan de grond.

    (12) De essentiële elementen voor het beheer van de biologische plantaardige productie zijn het beheer van de vruchtbaarheid van de bodem, de keuze van soorten en variëteiten, de meerjarige vruchtwisseling, het recycleren van biologisch materiaal en de teeltechnieken. Extra kunstmest, bodemverbeteraars en gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen worden gebruikt wanneer zij verenigbaar zijn met de doelstellingen en beginselen van de biologische productie.

    (13) De dierlijke productie is van essentieel belang voor de landbouw op biologische bedrijven, want zij levert de voor het te bewerken areaal vereiste biologische stoffen en nutriënten en draagt aldus bij tot de verbetering van de bodem en de ontwikkeling van een duurzame landbouw.

    (14) Om milieuvervuiling, in het bijzonder van natuurlijke hulpbronnen zoals grond en water, te voorkomen, moet de biologische veehouderij in beginsel gebaseerd zijn op een harmonieuze combinatie van veehouderij en grondgebruik, moet zij gepaard gaan met adequate meerjarige vruchtwisselingssystemen, en moet het veevoeder bestaan uit biologische producten die zijn geproduceerd op het bedrijf zelf of op naburige biologische bedrijven.

    (15) Aangezien de biologische veehouderij een grondgebonden activiteit is, moeten dieren zo veel mogelijk toegang hebben tot de open lucht of tot weidegrond.

    (16) Bij de biologische veehouderij moeten hoge dierenwelzijnsnormen worden nageleefd en moet worden voldaan aan de soortspecifieke gedragsbehoeften van de dieren, terwijl het beheer op het gebied van de diergezondheid gericht moet zijn op de voorkoming van ziekten. Te dien aanzien moet bijzondere aandacht worden besteed aan de huisvesting van de dieren, de houderijpraktijken en de bezettingsdichtheid. Voorts moet bij de rassenkeuze de voorkeur worden gegeven aan traaggroeiende foklijnen en moet rekening worden gehouden met het vermogen van de dieren om zich aan te passen aan plaatselijke omstandigheden. De uitvoeringsbepalingen voor de veehouderij en de aquacultuur moeten ten minste voldoen aan de bepalingen van het Europees Verdrag ter bescherming van landbouwhuisdieren en de in aansluiting daarop vastgestelde aanbevelingen.

    (17) De biologische dierlijke productie moet erop gericht zijn voor de verschillende diersoorten alle stadia van de productiecyclus aan bod te laten komen. Daarom moet bij deze productie de genetische diversiteit van de biologisch gehouden dieren (de "gene pool") worden vergroot, de autonomie worden verbeterd en zo de ontwikkeling van de sector worden gegarandeerd.

    (18) In afwachting van de goedkeuring van de communautaire productievoorschriften voor de aquacultuur moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben nationale normen toe te passen of, bij afwezigheid daarvan, particuliere normen die door de lidstaten zijn aanvaard of erkend. Om verstoringen van de interne markt te voorkomen moeten de lidstaten echter verplicht worden elkaars productienormen op dit gebied te erkennen.

    (19) Verwerkte biologische producten moeten worden geproduceerd volgens verwerkingsmethodes waarbij gegarandeerd kan worden dat de biologische kenmerken en de vitale kwaliteiten van het product in alle stadia van de productieketen bewaard blijven.

    (20) De laatste jaren is de hoeveelheid biologische ingrediënten van agrarische oorsprong die in de handel verkrijgbaar is, voortdurend toegenomen en daarom kan het gebruik van niet-biologische ingrediënten in verwerkte biologische levensmiddelen verder worden beperkt.

    (21) Het is dienstig te zorgen voor enige flexibiliteit met betrekking tot de toepassing van de productievoorschriften, zodat de biologische normen en eisen kunnen worden aangepast aan plaatselijke klimatologische of geografische omstandigheden, aan specifieke veehouderijpraktijken of aan het stadium van ontwikkeling. Dit moet het mogelijk maken minder restrictieve normen toe te passen, doch altijd met inachtneming van de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in de communautaire regelgeving.

    (22) Het is belangrijk dat het vertrouwen van de consument in biologische producten wordt gehandhaafd. Uitzonderingen op de voorschriften voor de biologische productie moeten daarom strikt beperkt blijven tot die gevallen waarin de toepassing van minder strenge voorschriften gerechtvaardigd wordt geacht.

    (23) Met het oog op de consumentenbescherming en de eerlijke concurrentie moeten de aanduidingen die voor biologische producten worden gebruikt, in de hele Gemeenschap en ongeacht de gebruikte taal worden beschermd om te voorkomen dat zij worden gebruikt voor niet-biologische producten. Deze bescherming moet tevens gelden voor de gebruikelijk afleidingen of verkleinwoorden van deze aanduidingen, ongeacht of deze alleen of in combinatie worden gebruikt.

    (24) Voorts is het noodzakelijk andere vormen van misleidende algemene beweringen in de etikettering of in de reclame te voorkomen.

    (25) Omwille van de duidelijkheid op de hele communautaire markt moet een eenvoudige standaardaanduiding verplicht worden gesteld voor alle biologische producten die in de Gemeenschap worden geproduceerd, voor zover deze producten niet het communautaire logo voor biologische productie dragen. Deze aanduiding moet ook kunnen worden gebruikt voor uit derde landen ingevoerde biologische producten, maar zonder dat dit verplicht is.

    (26) De communautaire regels moeten ertoe bijdragen dat een geharmoniseerd concept van de biologische productie door alle belanghebbenden wordt erkend, gedefinieerd en verdedigd. Daarom moet worden voorkomen dat in de etikettering in algemene bewoordingen wordt verwezen naar hoger, beter, meer of strikter biologisch, aangezien dergelijke beweringen verwarring in de hand werken en de geharmoniseerde aanpak ondermijnen. Vermeldingen die verwijzen naar specifieke elementen van de productie, moeten daarentegen wel worden toegestaan, op voorwaarde dat het gaat om de juiste weergave van de feiten overeenkomstig de algemene etiketteringsvoorschriften van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame[10].

    (27) Het doelbewuste gebruik van GGO’s bij de biologische productie is verboden. Omwille van de duidelijkheid en de samenhang mag niet worden toegestaan dat in de etikettering een product als biologisch wordt aangemerkt wanneer op het etiket ook wordt vermeld dat het GGO’s bevat, uit GGO’s bestaat of met GGO's is geproduceerd.

    (28) Om ervoor te zorgen dat biologische producten worden geproduceerd volgens de voorschriften van het communautaire wettelijke kader voor de biologische productie, moeten alle activiteiten die binnen de werkingssfeer van deze regelgeving vallen, in de hele productieketen worden gecontroleerd en in overeenstemming zijn met de voorschriften van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn[11].

    (29) In sommige gevallen kan het buitensporig lijken om de eisen inzake aanmelding en controle toe te passen op bepaalde typen detailhandelaren. Daarom moeten lidstaten dergelijke marktdeelnemers kunnen vrijstellen van deze eisen.

    (30) Het afgeven van certificaten waaruit blijkt dat een bepaalde marktdeelnemer of een bepaalde partij producten voldoet aan de beginselen en voorschriften van de biologische landbouw, is een gevestigde praktijk in de handel in biologische producten en vormt vaak de voorwaarde voor de toegang tot conformiteitsaanduidingen. Certificeringspraktijken die worden toegepast door de bevoegde autoriteiten of door de controleorganisaties waaraan de bevoegde autoriteit controletaken heeft gedelegeerd, mogen direct nog indirect resulteren in een beperking van het vrije verkeer van biologische producten. Certificeringspraktijken moeten daarom voldoen aan bepaalde voorwaarden, in het bijzonder de wederzijdse erkenning van besluiten inzake de conformiteitsbeoordeling van gelijkwaardige normen en van beperkingen inzake de inning van retributies, om te voorkomen dat de goede werking van de interne markt wordt verstoord.

    (31) In de Europese Gemeenschap ingevoerde biologische producten moeten als biologisch product in de handel kunnen worden gebracht wanneer zij zijn geproduceerd overeenkomstig productievoorschriften en met toepassing van controleregelingen die in overeenstemming zijn met of gelijkwaardig zijn aan de voorschriften en regelingen die zijn vastgesteld in de communautaire regelgeving, wat wil zeggen dat zij moeten kunnen voldoen aan dezelfde doelstellingen en beginselen. Voorts moeten producten die op grond van een gelijkwaardig systeem worden ingevoerd, vergezeld gaan van een certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit of de erkende controleorganisatie van het betrokken derde land.

    (32) Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid met betrekking tot ingevoerde producten moet rekening worden gehouden met de internationale normen van de Codex Alimentarius.

    (33) Het is passend dat een lijst wordt bijgehouden van derde landen waarvan de Commissie heeft erkend dat hun productienormen en controleregelingen gelijkwaardig zijn aan die van de communautaire regelgeving. Voor derde landen die niet voorkomen op deze lijst, moet de Commissie een lijst van erkende controleorganisaties opstellen die als bevoegd worden erkend voor het uitvoeren van controles en certificeringen in deze landen.

    (34) Alle relevante statistische gegevens moeten worden vergaard om betrouwbare informatie te verkrijgen voor de tenuitvoerlegging en de opvolging van deze verordening en als instrument voor producenten, marktdeelnemers en beleidsmakers. Welke statistische informatie vereist is, moet worden bepaald in het kader van het Communautair Statistisch Programma.

    (35) Deze verordening moet in werking treden op een datum die zodanig wordt vastgesteld dat de Commissie de tijd krijgt om de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vereiste maatregelen goed te keuren.

    (36) De nodige maatregelen ter uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[12]. Aangezien de regelgeving inzake de biologische productie een belangrijke rol speelt in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid omdat zij nauw samenhangt met de ontwikkelingen op de landbouwmarkten, is het wenselijk deze regelgeving af te stemmen op de bestaande wettelijke procedures voor het beheer van dit beleid. De bevoegdheid die uit hoofde van deze verordening wordt toevertrouwd aan de Commissie, moet daarom worden uitgeoefend in overeenstemming met de beheersprocedure van artikel 4 van Besluit 1999/486/EG,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Titel I ONDERWERP, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

    ARTIKEL 1 Onderwerp en werkingssfeer

    1. Bij deze verordening worden de doelstellingen, beginselen en voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

    a) de productie, het in de handel brengen, de invoer, de uitvoer en de controle van biologische producten;

    b) het gebruik van vermeldingen die verwijzen naar de biologische productie in de etikettering en de reclame.

    2. Deze verordening is van toepassing op de volgende producten van de landbouw of de aquacultuur, wanneer het de bedoeling is deze producten als biologische producten in de handel te brengen:

    a) onverwerkte plantaardige en dierlijke producten en vee;

    b) verwerkte plantaardige en dierlijke producten die bestemd zijn voor menselijke consumptie (hierna “verwerkte levensmiddelen” genoemd);

    c) levende of onverwerkte producten van de aquacultuur;

    d) verwerkte producten van de aquacultuur die bestemd zijn voor menselijke consumptie;

    e) diervoeders.

    Deze verordening is niet van toepassing op producten van jacht en visserij op in het wild levende dieren.

    3. Deze verordening is van toepassing op het grondgebied van de Europese Gemeenschap op elke marktdeelnemer die betrokken is bij de volgende activiteiten:

    a) primaire productie;

    b) verwerking van levensmiddelen en diervoeders;

    c) verpakking, etikettering en reclame;

    d) opslag, vervoer en distributie;

    e) invoer in en uitvoer uit de Gemeenschap;

    f) in de handel brengen.

    De verordening is niet van toepassing op cateringactiviteiten, fabriekskantines, institutionele cateringactiviteiten, restaurants of andere soortgelijke voedselverstrekkingsdiensten.

    Artikel 2 Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a) biologische productie: het produceren op een landbouwbedrijf met gebruikmaking van biologische productiemethoden, en alle activiteiten met betrekking tot de verdere verwerking, verpakking en etikettering van een product, in overeenstemming met de in deze verordening vastgestelde doelstellingen, beginselen en voorschriften;

    b) biologisch product: een landbouwproduct afkomstig van de biologische productie;

    c) plantaardige productie: de productie van landbouwgewassen en het oogsten van in het wild voorkomende plantaardige producten voor commerciële doeleinden;

    d) dierlijke productie: productie van op het land als huisdier of in gedomesticeerde staat gehouden dieren (met inbegrip van insecten);

    e) aquacultuur: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; deze organismen blijven in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

    f) omschakeling: de overgang van niet-biologische naar biologische landbouw;

    g) bereiding: alle handelingen van verduurzaming en/of verwerking van biologische producten (waaronder voor dierlijke producten het slachten en het uitsnijden), alsmede verpakking en/of wijziging van de etikettering in verband met de aanduiding van de biologische productie;

    h) in de handel brengen: in de handel brengen in de zin van artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad[13];

    i) etikettering: de vermeldingen, aanduidingen, fabrieks- of handelsmerken, afbeeldingen of tekens op verpakkingen, documenten, bordjes, etiketten, ringen of banden die een in artikel 1, lid 2, eerste alinea, bedoeld product vergezellen of er betrekking op hebben;

    j) bevoegde autoriteit: de centrale autoriteit van een lidstaat die bevoegd is voor het organiseren van officiële controles op het gebied van de biologische productie of elke andere autoriteit waaraan deze bevoegdheid is overgedragen en, in voorkomend geval, de overeenkomstige autoriteit van een derde land.

    k) controleorganisatie: een onafhankelijke derde partij waaraan de bevoegde autoriteit bepaalde controletaken heeft gedelegeerd;

    l) certificaat: een door een bevoegde autoriteit of een controleorganisatie afgegeven schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat een bepaalde marktdeelnemer of een bepaalde partij producten voldoet aan de beginselen en voorschriften van de biologische productie;

    m) conformiteitsaanduiding: een aanduiding in de vorm van een merkteken, waaruit blijkt dat is voldaan aan een speciale reeks normen of andere normatieve documenten;

    n) ingrediënten: ingrediënten in de zin van artikel 6, lid 4, van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad[14];

    o) gewasbeschermingsmiddelen: producten als omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad[15];

    p) genetisch gemodificeerd organisme (GGO): een organisme als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 2000/18/EG van het Europees Parlement en de Raad[16];

    q) met GGO’s geproduceerd: geheel of gedeeltelijk afgeleid van GGO's maar geen GGO's bevattend en niet uit GGO's bestaand;

    r) door GGO’s geproduceerde producten: toevoegingsmiddelen voor levensmiddelen en diervoeders, smaakstoffen, vitamines, enzymen, technische hulpstoffen, bepaalde in diervoeding gebruikte producten (op grond van Richtlijn 82/471/EEG[17]), gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen en bodemverbeteraars, die zijn geproduceerd door een organisme te voeden met materiaal dat geheel of gedeeltelijk uit GGO’s bestaat;

    s) levensmiddelen: levensmiddelen als omschreven in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    t) diervoeders: diervoeders als omschreven in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    u) toevoegingsmiddelen voor diervoeders: toevoegingsmiddelen als omschreven in artikel 2, punt 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad[18];

    v) gelijkwaardig: in de beschrijving van verschillende systemen of maatregelen betekent dit dat aan de hand hiervan aan dezelfde doelstellingen en beginselen kan worden voldaan.

    Tit EL II DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN VAN DE BIOLOGISCHE PRODUCTIE

    ARTIKEL 3 Doel

    Met de biologische productie worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

    a) Het produceren, in een praktisch en economisch levensvatbaar beheerssysteem voor de landbouw, van een groot aantal uiteenlopende producten volgens methodes waarbij:

    i) de negatieve gevolgen voor het milieu tot een minimum worden beperkt;

    ii) op de landbouwbedrijven en de daaromheen liggende grond een hoog niveau van biodiversiteit wordt gehandhaafd en bevorderd;

    iii) de natuurlijke hulpbronnen, zoals water, grond, organische stoffen en lucht, zo veel mogelijk behouden blijven;

    iv) hoge normen voor dierenwelzijn worden nageleefd en in het bijzonder rekening wordt gehouden met de soortspecifieke gedragsbehoeften van de dieren.

    b) Het produceren van levensmiddelen en andere landbouwproducten op een wijze die voldoet aan de vraag van de consument naar goederen die worden geproduceerd aan de hand van natuurlijke processen of processen die vergelijkbaar zijn met natuurlijke processen, en met natuurlijke stoffen.

    Artikel 4 Algemene beginselen

    Voor de biologische productie zijn de volgende beginselen van toepassing:

    a) het gebruik van levende organismen en mechanische productiemethodes heeft de voorkeur boven het gebruik van synthetische materialen;

    b) het gebruik van natuurlijke stoffen heeft de voorkeur boven het gebruik van door chemische synthese verkregen stoffen, die alleen zijn toegestaan wanneer natuurlijke stoffen niet in de handel verkrijgbaar zijn;

    c) er mag geen gebruik worden gemaakt van GGO’s en producten die zijn geproduceerd met of door GGO’s, met uitzondering van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik;

    d) de regels betreffende de biologische productie worden aangepast aan de plaatselijke omstandigheden, de ontwikkelingsstadia en de specifieke veehouderijpraktijken, zonder afbreuk te doen aan het gemeenschappelijke concept van de biologische productie.

    Artikel 5 Beginselen voor de landbouw

    Behalve de algemene beginselen van artikel 4 zijn de volgende beginselen van toepassing op de biologische landbouw:

    a) de landbouw is gericht op de instandhouding en de verbetering van de bodemvruchtbaarheid, de voorkoming en bestrijding van bodemerosie en het zo veel mogelijk voorkomen van verontreiniging;

    b) de landbouw is gericht op het produceren van producten van hoge kwaliteit en niet op het produceren van zo veel mogelijk producten;

    c) het gebruik van niet-hernieuwbare hulpbronnen en externe hulpbronnen wordt tot een minimum beperkt;

    d) afval en bijproducten van plantaardige of dierlijke oorsprong worden gerecycleerd tot grondstoffen voor de landbouw en de veehouderij en voor de productie van energie;

    e) bij besluiten over de productie wordt rekening gehouden met het plaatselijke of regionale ecologisch evenwicht;

    f) planten worden in hoofdzaak gevoed via het ecosysteem van de bodem;

    g) voor de gezondheid van planten en dieren wordt gezorgd op basis van preventieve technieken, waaronder de selectie van geschikte rassen en variëteiten;

    h) diervoeder is in hoofdzaak afkomstig van het bedrijf waar de dieren worden gehouden of wordt geproduceerd in samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven in dezelfde regio;

    i) het hoogste niveau van dierenwelzijn wordt nagestreefd;

    j) producten van de biologische veehouderij zijn afkomstig van dieren die sedert hun geboorte of het uitkomen van de eieren en gedurende hun hele leven op biologische bedrijven hebben verbleven;

    k) bij de keuze van de rassen wordt de voorkeur gegeven aan traaggroeiende foklijnen en wordt rekening gehouden met het vermogen van de dieren om zich aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen, met hun levenskracht en met hun resistentie tegen ziekten en andere gezondheidsproblemen;

    l) het voeder voor biologische dieren bestaat in hoofdzaak uit ingrediënten afkomstig van de biologische landbouw en andere natuurlijke stoffen van niet-agrarische oorsprong;

    m) er wordt gebruik gemaakt van veehouderijpraktijken die het immuunssysteem versterken en de natuurlijke weerstand tegen ziekten verhogen;

    n) bij de aquacultuurproductie worden de negatieve gevolgen voor het aquatische milieu tot een minimum beperkt;

    o) bij de aquacultuur wordt gebruikt gemaakt van voeder dat afkomstig is uit de duurzame visserij of dat voornamelijk bestaat uit ingrediënten afkomstig van de biologische landbouw en uit andere natuurlijke stoffen van niet-agrarische oorsprong;

    p) er wordt geen gebruik gemaakt van polyploïde dieren.

    Artikel 6 Beginselen voor de verwerking

    Behalve de algemene beginselen van artikel 4 zijn de volgende beginselen van toepassing op de productie van verwerkte biologische levensmiddelen en diervoeders:

    a) biologische levensmiddelen en diervoeders worden in hoofdzaak vervaardigd van ingrediënten van de biologische landbouw, tenzij een biologisch ingrediënt niet in de handel verkrijgbaar is;

    b) het gebruik van toevoegingsmiddelen en technische hulpstoffen wordt tot een minimum beperkt en is alleen toegestaan indien het om technologische redenen absoluut noodzakelijk is;

    c) er wordt geen gebruik gemaakt van ioniserende straling.

    TITEL III PRODUCTIEVOORSCHRIFTEN

    HOOFDSTUK 1 LANDBOUWPRODUCTIE

    ARTIKEL 7 Algemene voorschriften voor de landbouwproductie

    1. Het volledige commerciële deel van een landbouwbedrijf moet worden beheerd overeenkomstig de eisen die gelden voor de biologische productie of de omschakeling op biologische productie.

    Een landbouwbedrijf mag echter onder specifieke voorwaarden, die volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure moeten worden vastgesteld, worden opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden die niet allemaal volgens de beginselen van de biologische productie worden beheerd.

    Wanneer overeenkomstig de tweede alinea niet een heel landbouwbedrijf wordt gebruikt voor biologische productie, moet de landbouwer de grond, de dieren en de producten die voor de biologische productie worden gebruikt, gescheiden houden van de rest en de nodige registers bijhouden om die scheiding te kunnen aantonen.

    2. Landbouwers mogen geen GGO’s of met GGO’s geproduceerde producten gebruiken als zij op basis van de informatie in de etikettering van het product of van enig ander begeleidend document op de hoogte zouden moeten zijn van de aanwezigheid daarvan.

    Wanneer landbouwers van derden gekochte producten gebruiken om biologische levensmiddelen en diervoeders te produceren, moeten zij van de verkoper verlangen dat deze bevestigt dat de geleverde producten niet door GGO’s zijn geproduceerd.

    Artikel 8 Voorschriften voor de plantaardige productie

    1. Behalve de in artikel 7 vastgestelde algemene voorschriften zijn de volgende voorschriften van toepassing op de biologische plantaardige productie:

    a) biologische plantaardige productie moet worden gebaseerd op grondbewerkings- en teeltpraktijken die erop gericht zijn de hoeveelheid organisch bodemmateriaal te handhaven of te doen toenemen, de bodemstabiliteit en de biodiversiteit van de bodem te verbeteren, en bodemverdichting en –erosie te voorkomen;

    b) de vruchtbaarheid en de biologische activiteit van de bodem moeten worden gehandhaafd en verbeterd door meerjarige vruchtwisseling, met inbegrip van groenbemesting, en door toepassing van mest en organisch materiaal van biologische landbouwbedrijven;

    c) bovendien mogen met de doelstellingen en beginselen van biologische productie verenigbare meststoffen en bodemverbeteraars worden gebruikt, indien zij op grond van artikel 11 zijn goedgekeurd;

    d) minerale stikstofmeststoffen mogen niet worden gebruikt;

    e) alle bij de plantaardige productie gebruikte technieken moeten elke bijdrage aan milieuvervuiling voorkomen of zo veel mogelijk beperken;

    f) voor het voorkómen van schade door plagen, ziekten en onkruid moet vooral worden vertrouwd op de keuze van soorten en rassen, en op vruchtwisseling en teelttechnieken;

    g) wanneer een gewas wordt bedreigd, mogen met de doelstellingen en beginselen van de biologische productie verenigbare gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, indien zij op grond van artikel 11 zijn goedgekeurd;

    h) voor het gebruik van goedgekeurde synthetische stoffen gelden voorwaarden en beperkingen wat betreft de gewassen waarop zij mogen worden toegepast, de toepassingsmethode, de dosering, de tijdslimieten voor het gebruik en het contact met het gewas;

    i) alleen biologisch geproduceerd zaad en teeltmateriaal mogen worden gebruikt. Hiertoe moet de moederplant in het geval van zaad en de uitgangsplant in het geval van vegetatief teeltmateriaal ten minste één generatie of, in het geval van blijvende teelten, twee teeltseizoenen lang geproduceerd zijn overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorschriften.

    2. De vergaring van eetbare planten en van delen daarvan die op natuurlijke wijze in natuurgebieden, bossen en landbouwgebieden groeien, wordt als een biologische productiemethode beschouwd, op voorwaarde dat:

    a) die gebieden in de laatste drie jaar vóór de vergaring niet zijn behandeld met andere dan de op grond van artikel 11 goedgekeurde producten;

    b) de vergaring de stabiliteit van de natuurlijke habitat en de instandhouding van de soorten in het betrokken gebied niet nadelig beïnvloedt.

    Artikel 9 Voorschriften voor de dierlijke productie

    Behalve de in artikel 7 vastgestelde algemene voorschriften zijn de volgende voorschriften van toepassing op de biologische dierlijke productie:

    a) ten aanzien van de oorsprong van de dieren geldt het volgende:

    i) biologisch vee moet op een biologisch bedrijf zijn geboren en gehouden;

    ii) voor de fokkerij mogen onder specifieke, volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen voorwaarden ook niet-biologisch gehouden dieren op een bedrijf worden binnengebracht;

    b) ten aanzien van de houderijpraktijken en de huisvestingsvoorwaarden geldt het volgende:

    i) het personeel dat de dieren verzorgt, moet over de nodige kennis en vaardigheden beschikken wat de gezondheid en de welzijnsbehoeften van de dieren betreft;

    ii) de houderijpraktijken, met inbegrip van bezettingsdichtheid en huisvestingsvoorwaarden, moeten ervoor zorgen dat aan de behoeften van de dieren op het gebied van ontwikkeling, fysiologie en ethologie wordt voldaan;

    iii) de dieren moeten permanent toegang hebben tot een uitloop, bij voorkeur weidegrond, wanneer de weersomstandigheden en de staat van de grond dit mogelijk maken;

    iv) het aantal dieren moet worden beperkt om overbegrazing, vertrappen van de bodem, erosie, dan wel door de dieren of de verspreiding van hun mest veroorzaakte vervuiling tot een minimum te beperken;

    v) biologisch vee moet apart worden gehouden van ander vee, ofwel gemakkelijk van ander vee te scheiden zijn;

    vi) het aanbinden of isoleren van dieren is verboden, tenzij het gaat om individuele dieren gedurende een beperkte tijd en deze praktijk gerechtvaardigd is om redenen van veiligheid of welzijn of om veterinaire redenen;

    vii) de duur van het vervoer van dieren naar slachthuizen moet tot een minimum worden beperkt;

    viii) het lijden van dieren, met inbegrip van verminking, moet eveneens tot een minimum worden beperkt;

    ix) bijenstallen moeten staan op plaatsen waar de bronnen van nectar en pollen gegarandeerd voornamelijk uit biologisch geproduceerde gewassen en/of spontane vegetatie bestaan en moeten op voldoende afstand staan van bronnen die tot verontreiniging van de bijenteeltproducten leiden;

    x) bijenkasten en materialen die in de bijenhouderij worden gebruikt, moeten van natuurlijke materialen zijn gemaakt;

    xi) de vernietiging van bijen in de raten als methode voor de winning van bijenteeltproducten, is verboden;

    c) ten aanzien van de fokkerij geldt het volgende:

    i) de voortplanting mag niet worden gestimuleerd met hormoonbehandeling, tenzij om voortplantingsstoornissen te behandelen;

    ii) klonering en embryotransplantatie zijn niet toegestaan;

    iii) een passende rassenkeuze moet ertoe bijdragen dat lijden wordt voorkomen en de noodzaak tot verminking van de dieren wordt vermeden;

    d) ten aanzien van diervoeders geldt het volgende:

    i) de dieren moeten worden gevoederd met biologisch voeder dat gedeeltelijk mag bestaan uit diervoeder van landbouwbedrijven die op biologische landbouw omschakelen en dat voldoet aan de voedingsbehoeften van het dier in de verschillende stadia van zijn ontwikkeling;

    ii) dieren moeten permanent toegang hebben tot weidegrond of tot ruwvoeder;

    iii) toevoegingsmiddelen voor diervoeders mogen uitsluitend worden gebruikt als zij op grond van artikel 11 zijn goedgekeurd.

    iv) het gebruik van groeibevorderaars en synthetische aminozuren is verboden;

    v) zogende zoogdieren moeten met natuurlijke melk, bij voorkeur moedermelk, worden gevoed;

    e) ten aanzien van ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling geldt het volgende:

    i) ziektepreventie moet worden gebaseerd op de selectie van rassen en foklijnen, op veehouderijbeheerspraktijken, op hoogwaardig voeder en lichaamsbeweging, op een passende bezettingsdichtheid en op adequate en passende huisvesting onder hygiënische omstandigheden;

    ii) uitbraken van dierziekten moeten onmiddellijk worden behandeld om het dier lijden te besparen; zo nodig mogen allopathische geneesmiddelen, waaronder antibiotica, worden gebruikt als het gebruik van fytotherapeutische, homeopathische en andere middelen niet aangewezen is.

    Artikel 10 Productievoorschriften voor de aquacultuur

    1. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure en met inachtneming van de in titel II vastgestelde doelstellingen en beginselen stelt de Commissie productievoorschriften, met inbegrip van voorschriften inzake omschakeling, vast voor de biologische aquacultuur.

    2. In afwachting van de goedkeuring van de in lid 1 bedoelde voorschriften zijn de nationale voorschriften of, bij afwezigheid daarvan, particuliere normen die door de lidstaten zijn aanvaard of erkend, van toepassing, mits daarmee dezelfde doelstellingen en beginselen worden nagestreefd als die welke zijn vastgesteld in titel II.

    Artikel 11 Het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de landbouw

    1. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure en met inachtneming van de in titel II vastgestelde doelstellingen en beginselen stelt de Commissie specifieke criteria vast voor de goedkeuring van de volgende producten en stoffen die in de biologische landbouw mogen worden gebruikt:

    a) gewasbeschermingsmiddelen;

    b) meststoffen en bodemverbeteraars;

    c) plantaardige, dierlijke en minerale voedermiddelen;

    d) toevoegingsmiddelen voor diervoeders;

    e) reinigingsmiddelen;

    f) andere stoffen.

    2. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure besluit de Commissie over de goedkeuring van de in lid 1 genoemde producten en stoffen en stelt zij de voorwaarden en beperkingen voor het gebruik daarvan vast.

    Artikel 12 Omschakeling

    De volgende voorschriften gelden voor een landbouwbedrijf waar begonnen wordt met biologische productie:

    a) voorafgaand aan het eerste teeltseizoen van gewassen die volgens biologische productiemethoden worden geteeld, mogen producten waarvan het gebruik in de biologische landbouw niet is toegestaan, niet zijn toegepast gedurende een volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen periode;

    b) op een bedrijf gehouden dieren worden als biologisch beschouwd na afloop van een volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen overgangsperiode;

    c) melk en zuivelproducten van voorheen niet-biologisch melkvee mag als biologisch worden verkocht na afloop van een volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen periode;

    d) op individuele bedrijfseenheden waar gedeeltelijk biologisch wordt geproduceerd en gedeeltelijk nog op biologische productie wordt omgeschakeld, moet de landbouwer de grond, de dieren en de producten gescheiden houden en de nodige registers bijhouden om de scheiding te kunnen aantonen.

    Hoofdstuk 2Diervoederproductie

    ARTIKEL 13 Productievoorschriften voor diervoeder

    1. De productie van biologisch diervoeder moet gescheiden worden gehouden van de productie van niet-biologisch diervoeder.

    2. Biologische voedermiddelen en/of voedermiddelen die zijn geproduceerd tijdens de omschakelingsperiode, mogen niet samen met dezelfde op niet-biologische wijze geproduceerde voedermiddelen in biologische diervoeders worden verwerkt.

    3. Hexaan en andere organische oplosmiddelen mogen niet worden gebruikt.

    4. Diervoederfabrikanten mogen geen GGO’s of met GGO’s geproduceerde producten gebruiken, als zij op basis van de informatie in de etikettering van het product of van enig ander begeleidend document op de hoogte zouden moeten zijn van de aanwezigheid daarvan.

    Wanneer diervoederfabrikanten van derden gekochte ingrediënten en toevoegingsmiddelen gebruiken om diervoeders voor biologisch vee te produceren, verlangen zij van de verkoper dat deze bevestigt dat de geleverde producten niet door GGO’s zijn geproduceerd.

    Hoofdstuk 3Productie van verwerkte producten

    ARTIKEL 14 Algemene voorschriften inzake de productie van verwerkte levensmiddelen

    1. De volgende criteria zijn van toepassing op de samenstelling van biologische verwerkte levensmiddelen:

    a) de ingrediënten van agrarische oorsprong van het product moeten voor ten minste 95 gewichtspercenten biologisch zijn;

    b) ingrediënten van niet-agrarische oorsprong en technische hulpstoffen mogen alleen worden gebruikt als zij op grond van artikel 15 zijn goedgekeurd;

    c) niet-biologische ingrediënten van agrarische oorsprong mogen alleen worden gebruikt als zij op grond van artikel 15 zijn goedgekeurd.

    2. De winning, verwerking en opslag van biologische levensmiddelen worden met zorg uitgevoerd om te voorkomen dat de ingrediënten hun eigenschappen verliezen. Stoffen en technieken die deze eigenschappen herstellen of de gevolgen van nalatigheid bij de verwerking van deze producten ongedaan maken, mogen niet worden gebruikt.

    3. Verwerkers mogen geen GGO’s of met GGO’s geproduceerde producten gebruiken als zij op basis van de informatie in de etikettering van het product of van enig ander begeleidend document op de hoogte zouden moeten zijn van de aanwezigheid daarvan.

    Wanneer verwerkers van derden gekochte ingrediënten en technische hulpstoffen gebruiken om biologische levensmiddelen of diervoeders te produceren, verlangen zij van de verkoper dat deze bevestigt dat de geleverde producten niet door GGO’s zijn geproduceerd.

    Artikel 15 Het gebruik van bepaalde producten en stoffen bij de verwerking

    1. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure en met inachtneming van de in titel II vastgestelde doelstellingen en beginselen stelt de Commissie specifieke criteria vast voor de goedkeuring van ingrediënten van niet-agrarische oorsprong en technische hulpstoffen die bij de productie van biologische verwerkte levensmiddelen mogen worden gebruikt.

    2. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure en met inachtneming van de in titel II vastgestelde doelstellingen en beginselen stelt de Commissie specifieke criteria vast voor de goedkeuring van agrarische ingrediënten die niet biologisch zijn, maar die wel bij de productie van biologische verwerkte levensmiddelen mogen worden gebruikt wanneer in de handel geen biologische agrarische ingrediënten verkrijgbaar zijn.

    3. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure besluit de Commissie over de goedkeuring van de in de leden 1 en 2 genoemde producten en stoffen en stelt zij, zo nodig, de voorwaarden en beperkingen voor het gebruik daarvan vast.

    Hoofdstuk 4Flexibiliteit

    ARTIKEL 16 Minder restrictieve productievoorschriften

    1. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure, en met inachtneming van de in lid 2 vastgestelde voorwaarden en de in titel II vastgestelde doelstellingen en beginselen kan de Commissie uitzonderingen op de in de hoofdstukken 1 tot en met 3 vastgestelde productievoorschriften toestaan.

    2. De in lid 1 bedoelde uitzonderingen moeten tot een minimum beperkt blijven en mogen alleen in de volgende gevallen worden toegestaan:

    a) wanneer zij nodig zijn om landbouwbedrijven die met biologische productie beginnen, in staat te stellen levensvatbaar te worden, met name wanneer het bedrijven betreft in gebieden waar de biologische productie zich nog in het beginstadium van ontwikkeling bevindt;

    b) wanneer zij nodig zijn om ervoor te zorgen dat de biologische productie kan worden gehandhaafd op bedrijven die geconfronteerd worden met klimatologische, geografische of structurele beperkingen;

    c) wanneer zij nodig zijn om de toegang tot diervoeders, zaaigoed en vegetatief teeltmateriaal, levende dieren en andere landbouwproductiemiddelen te garanderen, wanneer dergelijke productiemiddelen niet in de handel verkrijgbaar zijn in biologische vorm;

    d) wanneer zij nodig zijn om de toegang tot ingrediënten van agrarische oorsprong te garanderen, wanneer dergelijke ingrediënten niet in de handel verkrijgbaar zijn in biologische vorm;

    e) wanneer zij nodig zijn om specifieke problemen op te lossen die verband houden met het beheer van biologisch vee;

    f) wanneer zij nodig zijn om de voortzetting te garanderen van de productie van traditionele levensmiddelen die ten minste een generatie lang bekend zijn;

    g) wanneer tijdelijke maatregelen nodig zijn om de biologische productie voort te zetten of opnieuw op te zetten in het geval van een ramp;

    h) wanneer beperkingen en verplichtingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid worden opgelegd op basis van communautaire regelgeving.

    3. De Commissie kan volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure specifieke voorwaarden vaststellen voor het toepassen van de in lid 1 bedoelde uitzonderingen.

    Titel ivEtikettering

    ARTIKEL 17 Het gebruik van termen die verwijzen naar biologische productie

    1. De termen van bijlage I en de afleidingen of verkleinwoorden daarvan, individueel of in combinatie, mogen in de hele Gemeenschap en in elke taal van de Gemeenschap worden gebruikt voor de etikettering van en de reclame voor een product dat overeenkomstig deze verordening wordt geproduceerd en gecontroleerd of geïmporteerd.

    2. De termen van bijlage I en de afleidingen of verkleinwoorden daarvan, individueel of in combinatie, mogen nergens in de Gemeenschap en in geen enkele taal van de Gemeenschap worden gebruikt voor de etikettering van en de reclame voor een product dat niet overeenkomstig deze verordening wordt geproduceerd en gecontroleerd of geïmporteerd, tenzij deze termen duidelijk niet in verband kunnen worden gebracht met landbouwproductie.

    3. De termen van bijlage I en de afleidingen of verkleinwoorden daarvan, individueel of in combinatie, mogen niet worden gebruikt voor een product met een etiket waarop is vermeld dat het GGO’s bevat, uit GGO’s bestaat, of met GGO's is geproduceerd.

    4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat dit artikel wordt nageleefd.

    5. De Commissie kan volgens de in artikel 31, lid 2, vastgestelde procedure de in bijlage I vastgestelde lijst van termen aanpassen.

    Artikel 18 Verplichte aanduidingen

    1. Wanneer een in artikel 17 bedoelde term of een afleiding of verkleinwoord daarvan wordt gebruikt in de etikettering van in de Gemeenschap geproduceerde producten, worden op dat etiket ook de volgende aanduidingen aangebracht:

    a) het in artikel 22, lid 7, bedoelde codenummer van de organisatie die bevoegd is voor de controles waaraan de marktdeelnemer wordt onderworpen;

    b) wanneer het in artikel 19 bedoelde logo niet wordt gebruikt, ten minste een van de in bijlage II opgenomen aanduidingen in hoofdletters.

    2. De in lid 1 bedoelde aanduidingen worden aangebracht op een opvallende plaats en zij moeten goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn.

    Bovendien stelt de Commissie volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure specifieke criteria vast ten aanzien van de presentatie en de grootte van de in lid 1 bedoelde aanduidingen.

    3. De Commissie kan volgens de in artikel 31, lid 2, vastgestelde procedure de in bijlage II vastgestelde lijst van aanduidingen aanpassen.

    4. Voor uit derde landen ingevoerde producten is het gebruik van de in lid 1 bedoelde aanduidingen facultatief.

    Artikel 19 Communautair logo biologische productie

    De Commissie stelt volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure een communautair logo vast dat gebruikt kan worden voor de etikettering en de presentatie van en de reclame voor producten die overeenkomstig deze verordening zijn geproduceerd en gecontroleerd of geïmporteerd.

    Artikel 20 Beweringen op het etiket en in de reclame

    1. Algemene beweringen dat een bepaalde reeks particuliere of nationale biologische normen stringenter, biologischer of anderszins superieur is aan de in deze verordening vastgestelde voorschriften of welke andere reeks biologische normen dan ook, mogen niet worden gebruikt op etiketten of in de reclame.

    Aanduidingen die aan specifieke elementen van de voor een bepaald product gebruikte productiemethode refereren, mogen echter wel worden gebruikt op etiketten of in de reclame, maar alleen op voorwaarde dat het ware feiten betreft die ook verder in overeenstemming zijn met de in Richtlijn 2000/13/EG vastgestelde algemene eisen inzake etikettering.

    2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in dit artikel vastgestelde voorwaarden worden nageleefd.

    3. De Commissie kan volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure maatregelen vaststellen om de naleving van dit artikel te garanderen.

    Artikel 21 Specifieke etiketteringsvoorschriften

    De Commissie stelt volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure specifieke etiketteringsvoorschriften vast die van toepassing zijn op biologisch diervoeder en op producten van oorsprong uit bedrijven in omschakeling.

    Titel vControles

    ARTIKEL 22 Controlesysteem

    1. De lidstaten zetten overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 882/2004 een controlesysteem op dat van toepassing is op de in artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening genoemde activiteiten.

    2. Bij de toepassing van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 882/2004 worden de aard en de frequentie van de controles vastgesteld op basis van een analyse van het risico van onregelmatigheden met betrekking tot elk van de in artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening genoemde activiteiten.

    3. De lidstaten wijzen overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 882/2004 de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de in het kader van het controlesysteem uit te voeren controles.

    4. De bevoegde autoriteit mag overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 882/2004 bepaalde controletaken aan een of meer controleorganisaties overdragen.

    De controleorganisaties moeten voldoen aan de eisen van de Europese Norm EN 45011 of ISO Guide 65 “Algemene voorschriften voor instanties die productcertificeringssystemen toepassen” in de versie waarvan het meest recentelijk kennis is gegeven door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-reeks.

    5. Erkende controleorganisaties verlenen de bevoegde autoriteit toegang tot hun kantoren en installaties en geven alle informatie en hulp die de bevoegde autoriteit nodig acht om aan de krachtens dit artikel op haar rustende verplichtingen te voldoen.

    6. De bevoegde autoriteit mag de volgende taken niet aan controleorganisaties overdragen:

    a) het toezicht en de controle op andere controleorganisaties;

    b) de bevoegdheid om de in artikel 16 bedoelde uitzonderingen toe te staan, tenzij hierin is voorzien in de specifieke voorwaarden die op grond van artikel 16, lid 3, door de Commissie zijn vastgesteld.

    7. De lidstaten kennen een codenummer toe aan elke organisatie die bevoegd is om op grond van deze verordening controles uit te voeren.

    8. De erkende controleorganisaties doen ieder jaar uiterlijk op 31 januari de bevoegde autoriteit een lijst toekomen van de marktdeelnemers die op 31 december van het voorgaande jaar aan hun controle waren onderworpen, samen met een beknopt verslag van de in het voorgaande jaar verrichte controleactiviteiten.

    Artikel 23 Toepassing van het controlesysteem

    1. Iedere marktdeelnemer die de in artikel 1, lid 2, eerste alinea, genoemde producten produceert, bereidt, opslaat of uit een derde land invoert of daarnaar uitvoert met het oog op het in de handel brengen daarvan, of die deze producten in de handel brengt, moet:

    a) een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden uitoefent, daarvan in kennis stellen;

    b) de naleving van zijn verbintenis onderwerpen aan het controlesysteem.

    2. De lidstaten mogen marktdeelnemers die deze producten direct aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen, vrijstellen van de toepassing van dit artikel, mits deze marktdeelnemers deze producten niet produceren, bereiden of opslaan op een plaats die geen verband houdt met het verkooppunt, of deze producten niet invoeren uit een derde land.

    3. De lidstaten zorgen ervoor dat elke marktdeelnemer die aan de voorschriften van deze verordening voldoet en die een redelijke retributie betaalt als bijdrage in de controle-uitgaven, onder het controlesysteem valt.

    4. De bevoegde autoriteit houdt een lijst bij met de naam en het adres van de marktdeelnemers die onder het controlesysteem vallen.

    Artikel 24 Certificering

    1 De bevoegde autoriteit en de erkende controleorganisaties mogen aan marktdeelnemers die onder het controlesysteem vallen, certificaten afgeven en toestemming verlenen voor het gebruik van hun aanduidingen van conformiteit met de biologische normen.

    2. Een bevoegde autoriteit mag niet weigeren certificaten af te geven of toestemming te verlenen voor het gebruik van zijn conformiteitsaanduiding voor producten die aan de in deze verordening vastgestelde eisen voldoen.

    3. Een controleorganisatie mag niet weigeren certificaten af te geven of toestemming te verlenen voor het gebruik van zijn conformiteitsaanduiding voor producten die gecertificeerd zijn door een andere erkende controleorganisatie, wanneer laatstgenoemde controleorganisatie de producten heeft beoordeeld en heeft gecertificeerd dat zij voldoen aan biologische normen die gelijkwaardig zijn aan die van de eerstgenoemde controleorganisatie.

    Een controleorganisatie die weigert een certificaat af te geven of toestemming te verlenen voor het gebruik van zijn conformiteitsaanduiding, moet bewijzen dat de biologische normen op grond waarvan het betrokken product reeds is gecertificeerd, niet gelijkwaardig zijn aan haar eigen normen.

    Retributies die worden aangerekend voor het afgeven van het certificaat of de conformiteitsaanduiding, moeten redelijk zijn.

    Artikel 25 Maatregelen in het geval van inbreuken en onregelmatigheden

    1. De bevoegde autoriteit moet:

    a) wanneer een onregelmatigheid is geconstateerd met betrekking tot de naleving van de in deze verordening vastgestelde eisen, ervoor zorgen dat de aanduidingen en het logo als bedoeld in de artikelen 17, 18 en 19, niet worden gebruikt voor de volledige partij of productiegang waarop de onregelmatigheid betrekking heeft;

    b) wanneer een duidelijke inbreuk of een inbreuk met langdurige gevolgen is geconstateerd, de marktdeelnemer het recht ontnemen om producten met aanduidingen betreffende de biologische productiemethode in de handel te brengen gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode.

    2. Informatie over onregelmatigheden of inbreuken die van invloed zijn op de biologische status van een product, moet onmiddellijk worden uitgewisseld tussen de betrokken controleorganisaties, de bevoegde autoriteiten, de lidstaten en, in voorkomend geval, de Commissie.

    Het niveau waarop een en ander wordt meegedeeld hangt af van de ernst en omvang van de geconstateerde onregelmatigheid of inbreuk.

    De Commissie kan volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure specificaties vaststellen betreffende de vorm van dergelijke mededelingen.

    Artikel 26 Uitwisseling van informatie

    De bevoegde autoriteiten en de controleorganisaties moeten desgevraagd, wanneer dat gerechtvaardigd is op grond van de noodzaak om te garanderen dat een product overeenkomstig deze verordening is geproduceerd, met andere bevoegde autoriteiten en controleorganisaties relevante informatie over de resultaten van hun controles uitwisselen. Zij kunnen die informatie ook op eigen initiatief uitwisselen.

    Titel viHandelsverkeer met derde landen

    ARTIKEL 27 Invoer uit derde landen

    1. Een uit een derde land ingevoerd product mag in de Gemeenschap in de handel worden gebracht met de vermelding “biologisch” op het etiket, indien het voldoet aan de voorwaarden van de titels II, III en IV van deze verordening.

    2. Een marktdeelnemer uit een derde land die zijn producten op grond van lid 1 in de Gemeenschap in de handel wil brengen met de vermelding “biologisch” op het etiket, moet zijn activiteiten onderwerpen aan controle door een in titel V bedoelde bevoegde autoriteit of controleorganisatie, mits de betrokken autoriteit of organisatie in het derde land van productie controles verricht, dan wel door een op grond van lid 5 erkende controleorganisatie.

    3. Een uit een derde land ingevoerd product mag ook in de Gemeenschap in de handel worden gebracht met de vermelding “biologisch” op het etiket, mits:

    a) het product is geproduceerd overeenkomstig productienormen die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor de biologische productie in de Gemeenschap, of overeenkomstig de internationaal erkende normen die zijn vastgesteld in de richtsnoeren van de Codex Alimentarius ;

    b) de producent onder controleregelingen valt die gelijkwaardig zijn aan die van het communautaire controlesysteem, of die voldoen aan de richtsnoeren van de Codex Alimentarius ;

    c) de marktdeelnemer uit een derde land die zijn producten overeenkomstig dit lid in de Gemeenschap in de handel wil brengen met de vermelding “biologisch” op het etiket, zijn activiteiten aan een op grond van lid 4 erkend controlesysteem of een op grond van lid 5 erkende controleorganisatie heeft onderworpen;

    d) voor het product een certificaat is afgegeven door de bevoegde autoriteiten of controleorganisaties van een derde land dat op grond van lid 4 is erkend, of door een controleorganisatie die op grond van lid 5 is erkend, waaruit blijkt dat het product voldoet aan de in dit lid vastgestelde voorwaarden.

    4. Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure erkent de Commissie de derde landen waarvan de productienormen en controleregelingen gelijkwaardig zijn aan die welke in de Gemeenschap worden toegepast, dan wel in overeenstemming zijn met de internationaal erkende normen die zijn vastgesteld in de richtsnoeren van de Codex Alimentarius , en stelt zij een lijst van deze landen op.

    In het kader van het onderzoek van een verzoek om erkenning nodigt de Commissie het derde land uit alle nodige informatie te verstrekken. De Commissie kan deskundigen machtigen de productievoorschriften en de controleregelingen van het betrokken derde land ter plaatse te onderzoeken.

    5. Voor producten die worden ingevoerd uit een derde land dat niet op grond van lid 4 is erkend, en wanneer de marktdeelnemer zijn activiteiten niet aan controle door een bevoegde autoriteit of controleorganisatie als bedoeld in titel V heeft onderworpen, erkent de Commissie volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure de in het kader van de toepassing van lid 3 voor de uitvoering van controles en de afgifte van certificaten in dat derde land bevoegde controleorganisaties en stelt zij een lijst van deze controleorganisaties op.

    De Commissie onderzoekt alle verzoeken om erkenning die door een openbare of particuliere controleorganisatie in een derde land zijn ingediend.

    In het kader van het onderzoek van een verzoek om erkenning nodigt de Commissie de controleorganisatie uit alle nodige informatie te verstrekken. De Commissie kan deskundigen machtigen de productievoorschriften en de door de controleorganisatie in het betrokken derde land verrichte controleactiviteiten ter plaatse te onderzoeken.

    Titel viiSlot- en overgangsbepalingen

    ARTIKEL 28 Vrij verkeer van biologische producten

    De lidstaten mogen het in de handel brengen van biologische producten die aan deze verordening voldoen, beperken noch belemmeren om redenen die verband houden met de productiemethode, de etikettering of de presentatie.

    Artikel 29 Overdracht van informatie naar de Commissie

    De lidstaten sturen de Commissie jaarlijks de volgende informatie toe:

    a) de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten;

    b) de lijst van de controleorganisaties en hun codenummer en, in voorkomend geval, hun aanduidingen van conformiteit met de normen.

    Artikel 30 Statistische informatie

    De lidstaten sturen de Commissie de statistische informatie toe die nodig is voor de uitvoering en de follow-up van deze verordening. Op basis van het Communautair Statistisch Programma wordt bepaald om welke statistische informatie het gaat.

    Artikel 31 Comité van beheer inzake de biologische productie

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van beheer inzake de biologische productie (hierna “het comité” genoemd)

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG[19] van toepassing.

    3. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 32 Uitvoeringsbepalingen

    Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure en met inachtneming van de in titel II vastgestelde doelstellingen en beginselen stelt de Commissie de bepalingen ter uitvoering van deze verordening vast. Deze bepalingen betreffen met name het volgende:

    a) uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de in titel III vastgestelde productievoorschriften, met name ten aanzien van de door landbouwers en andere producenten van biologische producten na te leven specifieke eisen en voorwaarden;

    b) uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de in titel IV vastgestelde etiketteringsvoorschriften;

    c) uitvoeringsbepalingen ten aanzien van het in titel V vastgestelde controlesysteem, met name ten aanzien van de specifieke criteria voor het delegeren van taken aan particuliere controleorganisaties en de criteria voor de erkenning van dergelijke organisaties;

    d) uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de in titel VI vastgestelde voorschriften voor de invoer uit derde landen, met name ten aanzien van de criteria en procedures voor de erkenning van derde landen en controleorganisaties overeenkomstig artikel 27, met inbegrip van de bekendmaking van de lijsten van erkende derde landen en controleorganisaties, alsmede ten aanzien van het in artikel 27, lid 3, onder d), bedoelde certificaat.

    Artikel 33 Intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91

    1. Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2009.

    2. Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EEG) nr. 2092/91 worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

    Artikel 34 Overgangsmaatregelen

    Volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde procedure kunnen maatregelen worden vastgesteld om de overgang van Verordening (EEG) nr. 2092/91 naar de onderhavige verordening te vergemakkelijken.

    Artikel 35 Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    BIJLAGE I

    Termen als bedoeld in artikel 17, lid 1

    - ES: ecológico,

    - CS: ekologické,

    - DA: økologisk,

    - DE: ökologisch, biologisch,

    - ET: mahe, ökoloogiline,

    - EL: βιολογικό,

    - EN: organic,

    - FR: biologique,

    - GA: orgánach,

    - IT: biologico,

    - LV: bioloģiskā,

    - LT: ekologiškas,

    - HU: ökológiai,

    - MT: organiku,

    - NL: biologisch,

    - PL: ekologiczne,

    - PT: biológico,

    - SK: ekologické,

    - SL: ekološki,

    - FI: luonnonmukainen,

    - SV: ekologisk.

    BIJLAGE II

    Aanduidingen als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder b)

    - UE-ECOLÓGICO,

    - EU-EKOLOGICKÉ,

    - EU-ØKOLOGISK,

    - EU-ÖKOLOGISCH,

    - EL-MAHE,

    - EL-ÖKOLOOGILINE,

    - EE-ΒΙΟΛΟΓΙΚΌ,

    - EU-ORGANIC,

    - UE-BIOLOGIQUE,

    - AE-ORGÁNACH,

    - UE-BIOLOGICO,

    - ES-BIOLOĢISKĀ,

    - ES-EKOLOGIŠKAS,

    - EU-ÖKOLÓGIAI,

    - EU-ORGANIKU,

    - EU-BIOLOGISCH,

    - UE-EKOLOGICZNE

    - EU-EKOLOGICKE,

    - EU-EKOLOSKI,

    - EU-LUONNONMUKAINEN,

    - EU-EKOLOGISK.

    2005/0279 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement[20],

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Aangezien het Europees actieplan voor biologisch voedsel en biologische landbouw[21] verder ten uitvoer moet worden gelegd op basis van concrete maatregelen teneinde te komen tot vereenvoudiging en algehele samenhang, wordt Verordening (EEG) nr. 2092/91[22] met ingang van [1 januari 2009] ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. …/2006 van […] inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten[23].

    (2) Op grond van de nieuwe, bij Verordening (EG) nr. …/2006 vastgestelde regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen moet worden toegestaan dat in de Gemeenschap ingevoerde biologische producten in de Gemeenschap in de handel worden gebracht met de vermelding “biologisch” op het etiket, wanneer deze producten zijn geproduceerd volgens productievoorschriften en zijn onderworpen aan controleregelingen die in overeenstemming zijn met of gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in de communautaire regelgeving.

    (3) Hiertoe moeten derde landen waarvan de productienormen en controleregelingen gelijkwaardig zijn aan die welke in de Gemeenschap worden toegepast, worden erkend, en moet een lijst van die landen worden bekendgemaakt. De controleorganisaties die bevoegd zijn om de controle uit te voeren in landen die niet op de lijst van erkende derde landen staan, moeten eveneens worden erkend, en ook daarvan moet een lijst worden opgesteld. Marktdeelnemers uit derde landen die direct de communautaire productievoorschriften naleven, moet worden toegestaan dat zij hun activiteiten voor controle onderwerpen aan de door de lidstaten aangewezen bevoegde instanties en controleorganisaties.

    (4) In artikel 11, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 is bepaald dat de lidstaten tot 31 december 2006 de mogelijkheid hebben om onder bepaalde voorwaarden voor individuele producten invoervergunningen af te geven. Dat artikel moet derhalve in die zin worden gewijzigd dat de huidige invoerregeling met ingang van die datum door de nieuwe invoerregeling kan worden vervangen.

    (5) De nieuwe invoerregeling moet derhalve met ingang van 1 januari 2007 van toepassing worden. Daardoor is er echter weinig tijd voor de tenuitvoerlegging, met name ten aanzien van de erkenning van controleorganisaties die bevoegd zijn om controles uit te voeren in die landen die niet op de lijst van erkende derde landen staan. Om de internationale handel niet te verstoren wordt het noodzakelijk geacht dat de lidstaten de mogelijkheid blijven behouden om invoervergunningen voor individuele producten af te geven totdat de nodige maatregelen voor het functioneren van de nieuwe invoerregeling zijn vastgesteld.

    (6) Verordening (EEG) nr. 2092/91 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt als volgt gewijzigd:

    1) Artikel 10, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

    “b) die zijn gecontroleerd in het kader van het in artikel 9 bedoelde controlesysteem of, in het geval van overeenkomstig artikel 11, leden 3 en 6, ingevoerde producten, aan gelijkwaardige maatregelen onderworpen zijn geweest;”

    2) Artikel 11 wordt vervangen door:

    “Artikel 11

    1. Een uit een derde land ingevoerd product mag in de Gemeenschap in de handel worden gebracht met de vermelding "biologisch" op het etiket, indien het voldoet aan de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften.

    2. Een marktdeelnemer uit een derde land die zijn producten op grond van lid 1 in de Gemeenschap in de handel wil brengen met de vermelding “biologisch” op het etiket, moet zijn activiteiten onderwerpen aan controle door een controle-instantie of -organisatie als bedoeld in artikel 9, mits de betrokken instantie of organisatie in het derde land van productie controles verricht, dan wel door een op grond van lid 5 van dit artikel erkende controleorganisatie.

    3. Een uit een derde land ingevoerd product mag ook in de Gemeenschap in de handel worden gebracht met de vermelding “biologisch” op het etiket, mits:

    a) het product is geproduceerd overeenkomstig productienormen die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor de biologische productiemethode in de Gemeenschap, of overeenkomstig de internationaal erkende normen die zijn vastgesteld in de richtsnoeren van de Codex Alimentarius ;

    b) de producent onder controleregelingen valt die gelijkwaardig zijn aan die van het communautaire controlesysteem, of die voldoen aan de richtsnoeren van de Codex Alimentarius ;

    c) de marktdeelnemer uit een derde land die zijn producten overeenkomstig dit lid in de Gemeenschap in de handel wil brengen met de vermelding “biologisch” op het etiket, zijn activiteiten aan een op grond van lid 4 erkend controlesysteem of een op grond van lid 5 erkende controleorganisatie heeft onderworpen;

    d) voor het product een certificaat is afgegeven door de bevoegde instanties of controleorganisaties van een derde land dat o grond van lid 4 is erkend, of door een controleorganisatie die op grond van lid 5 is erkend, waaruit blijkt dat het product voldoet aan de in dit lid vastgestelde voorwaarden.

    4. Volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure erkent de Commissie de derde landen waarvan de productienormen en controleregelingen gelijkwaardig zijn aan die welke in de Gemeenschap worden toegepast, dan wel in overeenstemming zijn met de internationaal erkende normen die zijn vastgesteld in de richtsnoeren van de Codex Alimentarius , en maakt zij een lijst van deze landen bekend.

    In het kader van het onderzoek van een verzoek om erkenning nodigt de Commissie het derde land uit alle nodige informatie te verstrekken. De Commissie kan deskundigen machtigen de productievoorschriften en de controleregelingen van het betrokken derde land ter plaatse te onderzoeken.

    5. Voor producten die worden ingevoerd uit een derde land dat niet op grond van lid 4 is erkend, en wanneer de marktdeelnemer zijn activiteiten niet aan controle door een controle-instantie of -organisatie als bedoeld in artikel 9 heeft onderworpen, erkent de Commissie volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure de in het kader van de toepassing van de leden 2 en 3 van dit artikel voor de uitvoering van controles en de afgifte van certificaten in dat derde land bevoegde controleorganisaties, en maakt zij een lijst van deze controleorganisaties bekend.

    De Commissie onderzoekt alle verzoeken om erkenning die door een openbare of particuliere controleorganisatie in een derde land zijn ingediend.

    In het kader van het onderzoek van een verzoek om erkenning nodigt de Commissie de controleorganisatie uit alle nodige informatie te verstrekken. De Commissie kan deskundigen machtigen de productievoorschriften en de door de controleorganisatie in het betrokken derde land verrichte controleactiviteiten ter plaatse te onderzoeken.

    6. Tot zes maanden na de bekendmaking van de eerste lijst van de op grond van lid 5 erkende controleorganisaties mag de bevoegde instantie van een lidstaat importeurs in die lidstaat toestaan dat producten die zijn ingevoerd uit derde landen die niet op de in lid 4 bedoelde lijst staan, in de handel worden gebracht, mits de importeur voldoende bewijs levert waaruit blijkt dat aan de in lid 3, onder a) en b), genoemde voorwaarden is voldaan. Indien niet langer aan die voorwaarden wordt voldaan, wordt de toestemming onmiddellijk ingetrokken.

    Voor het ingevoerde product wordt een certificaat afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat die de toestemming heeft verleend of door een controleorganisatie die overeenkomstig lid 5 is erkend, waarin wordt bevestigd dat het product aan de in dit lid vastgestelde voorwaarden voldoet.

    Elke lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke toestemming die op grond van dit lid is verleend, met inbegrip van informatie over de betrokken productienormen en controleregelingen.

    Op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie wordt een overeenkomstig dit lid verleende toestemming door het bij artikel 14 opgerichte comité onderzocht. Als uit dit onderzoek blijkt dat niet aan de in lid 3, onder a) en b), van dit artikel bedoelde voorwaarden is voldaan, verzoekt de Commissie de lidstaat die de toestemming heeft verleend, die weer in te trekken.

    7. Volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie bepalingen ter uitvoering van dit artikel vaststellen, met name:

    a) ten aanzien van de criteria en procedures voor de erkenning van derde landen en controleorganisaties op grond van de leden 4 en 5 van dit artikel, met inbegrip van de bekendmaking van lijsten van de erkende derde landen en controleorganisaties;

    b) ten aanzien van het in lid 3, onder d), en in lid 6 van dit artikel bedoelde certificaat."

    3) De tweede alinea van artikel 16, lid 3, wordt geschrapt.

    4) Punt C van bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    BIJLAGE

    Punt C van de Specifieke bepalingen van bijlage III bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt als volgt gewijzigd:

    1) In de eerste alinea wordt het tweede streepje vervangen door:

    “– “eerste geadresseerde” (of “eerste ontvanger”): de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de zending wordt geleverd en die deze in ontvangst zal nemen met het oog op de verdere bereiding en/of het in de handel brengen ervan.”

    2) In punt 5 wordt de eerste alinea vervangen door:

    “De controleorganisatie of -instantie moet de in punt 2 van deze afdeling C bedoelde voorraadboekhouding en financiële boekhouding en het in artikel 11, lid 3, onder d), of artikel 11, lid 6, bedoelde certificaat controleren.”[pic][pic][pic]

    [1] EEG/2092/91 (biologisch) Herziening SSPE-CT-2004-502397: Research to support revision of the EU Regulation on organic agriculture.

    [2] ORGAP SSPE-CT-2005-006591: European Action Plan of Organic Food and Farming, Development of criteria and procedures for the evaluation of the EU Action Plan for Organic Agriculture

    [3] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Een strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur" COM(2002) 511 def.

    [4] Verordening (EG) nr. 882/20004 van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn.

    [5] COM(2005) 535 def van 25 oktober 2005.

    [6] COM(2005) 509 def van 19 oktober 2005.

    [7] PB C … van …, blz. ….

    [8] COM(2004) 415 def. van 10.6.04.

    [9] PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1567/2005 (PB L 252 van 28.9.2005, blz. 1).

    [10] PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/89/EG (PB L 308 van 25.11.2003, blz. 15).

    [11] PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Rectificatie in PB L 191 van 25.05.2004, blz. 1).

    [12] PB L184 van 17.7.1999, blz. 23.

    [13] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 4).

    [14] PB L 109 van06.5.2000, blz. 29.

    [15] PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

    [16] PB L 106 van 17.4.2001, blz. [pic]9\]}~œ?žŸ1.

    [17] PB L 213 van 21.7.1982, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/20/EG (PB L 80 van 25.3.1999, blz. 20).

    [18] PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

    [19] PB L 340 van 9.12.1976, blz. 25.

    [20] PB C … van …, blz. ….

    [21] COM(2004) 415 def.

    [22] PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij ….

    [23] PB L … van … 2006, blz. ….

    Top