EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005PC0171(01)

Proposal for a Council Directive on Community measures for the control of Avian Influenza {SEC(2005)549}

52005PC0171(01)




[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 28.4.2005

COM(2005) 171 definitief

2005/0062 (CNS)

2005/0063 (CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied

(door de Commissie ingediend) {SEC(2005)549}

TOELICHTING

1. Context van het voorstel

( Motivering en doel van het voorstel

De Commissie is voornemens de huidige maatregelen betreffende aviaire influenza (AI) overeenkomstig Richtlijn 92/40/EEG van de Raad aan te passen om uitbraken van deze ziekte beter te kunnen voorkomen en bestrijden en om de eraan verbonden gezondheidsrisico's, kosten, verliezen en de negatieve consequenties voor de samenleving als geheel te beperken. De voorgestelde veranderingen van de communautaire wetgeving inzake de bestrijding van AI dienen samen te vallen met de wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied, zodat deze met dit voorstel in overeenstemming wordt gebracht en een toereikende financiële ondersteuning van de lidstaten ten behoeve van een aantal van de geplande bestrijdingsmaatregelen gegarandeerd wordt.

( Algemene context

AI is een gevaarlijke, uiterst besmettelijke ziekte bij pluimvee en andere vogels, die door verschillende soorten van de zeer grote virusfamilie Influenzaviridae wordt veroorzaakt. AI-virussen kunnen ook overgaan op andere dieren en op mensen, in de regel na rechtstreeks contact met besmette vogels. Bij de menselijke gastheer lopen de symptomen uiteen van een lichte conjunctivitis tot ernstige, soms fatale aandoeningen; in het geval van de nog steeds heersende AI-epizoötie in bepaalde Aziatische landen is het percentage patiënten dat overlijdt erg hoog.

Als gevolg van de ononderbroken genetische veranderingen van de ziekteverwekkers en hun mogelijke “aanpassing” aan pas besmette dierlijke of menselijke gastheren zijn de risico's van de diverse AI-virussen voor de gezondheid van dier en mens uiteenlopend en in hoge mate onvoorspelbaar. De zogenaamde laagpathogene AI (LPAI)-virussen leveren echter volgens de huidige kennis geringere risico's voor de gezondheid op dan de hoogpathogene AI (HPAI)-virussen, die als gevolg van een mutatie van bepaalde LPAI-virussen, in het bijzonder van de types H5 en H7, ontstaan en die een ziekte bij pluimvee met een sterftecijfer van wel 90% kunnen veroorzaken.

Ten aanzien van de volksgezondheid blijkt uit de beschikbare gegevens dat het merendeel van het aantal gemelde besmettingen van mensen met AI en alle menselijke sterfgevallen ten gevolge van AI-virussen te wijten zijn aan HPAI-virussen van de types H5 en H7.

Over het algemeen zijn populaties van als huisdier gehouden pluimvee vrij van AI-virussen. Bepaalde wilde vogels (vooral trekkende watervogels, zoals eenden en ganzen) zijn een permanent “reservoir” van LPAI-virussen en geven deze van tijd tot tijd aan als huisdier gehouden pluimvee door. Thans en in de te voorziene toekomst bestaan er geen middelen waardoor de circulatie van het virus bij wilde vogels een halt kan worden toegeroepen of kan worden teruggedrongen, zodat het voortdurende gevaar aanwezig is dat potentieel zeer gevaarlijke AI-virussen van wilde op als huisdier gehouden vogels, of uiteindelijk op andere dieren of mensen overgedragen worden.

De afgelopen jaren is om onduidelijke redenen het aantal uitbraken van AI toegenomen. De laatste tijd worden ernstige uitbraken van AI (HPAI) bij talrijke vogelsoorten – waaronder bij op verscheidene wijze gehouden pluimvee - in verschillende delen van de wereld en op alle continenten gemeld. Als gevolg hiervan zijn honderden miljoenen vogels gestorven of in het kader van ziektebestrijding gedood, waardoor de pluimveesector in de gehele wereld zeer zware verliezen heeft geleden. Voorts werden in samenhang met deze uitbraken diverse gevallen van besmetting van mensen – met soms dodelijke afloop – gemeld.

In de EU deden zich de afgelopen vijf jaar omvangrijke uitbraken van HPAI voor in Italië (1999-2000) en in Nederland, met een secundaire verspreiding naar België en Duitsland (2003). Deze uitbraken hadden rampzalige gevolgen voor de pluimveehouderij en een negatief effect op de samenleving als geheel – met name in Nederland, waar ook verscheidene mensen met de ziekte besmet raakten. Dit alles ondanks de uiterst strenge bestrijdingsmaatregelen van de lidstaten, zoals grootschalig doden en vernietigen van pluimvee en andere vogels in de getroffen gebieden, die dikwijls veel ingrijpender waren dan de minimumeisen van Richtlijn 92/40/EEG voorschrijven.

Na eerdere diergezondheidscrises in de EU hebben deze uitbraken in de lidstaten verdere, tegen het massaal slachten van dieren gerichte kritiek losgemaakt, om redenen van dierwelzijn, maar ook uit ethische, sociale, economische en milieu-overwegingen. De publieke opinie keerde zich fel tegen deze maatregel, die een storm van kritiek opriep, vooral waar het bijzondere categorieën vogels, zoals bedreigde soorten of rassen, of gezelschapsvogels betrof. De Rekenkamer heeft vanwege de economische consequenties van het massaal slachten voor de Gemeenschapsbegroting ook vaak bij de Commissie bezwaar aangetekend.

Volgens wetenschappelijke inzichten kunnen ongecontroleerde AI-uitbraken, met name door bepaalde types virussen veroorzaakte uitbraken na overdracht van het virus van vogels of andere dieren op de mens uiteindelijk leiden tot het ontstaan van een volledig aan de mens aangepast virus. Een soortgelijk virus kan een influenzapandemie zoals de “Spaanse griep” van 1917-1919 teweegbrengen. Een dergelijke pandemie zou in de gehele wereld miljoenen slachtoffers kunnen eisen met aanzienlijke sociaal-economische gevolgen.

Overeenkomstig Richtlijn 92/40/EEG zijn ziektebestrijdingsmaatregelen alleen verplicht als de ziekte bij pluimvee door HPAI veroorzaakt wordt. Er is lering getrokken uit de recente epizoötieën. Uitbraken van AI veroorzaakt door LPAI-virussen van de types H5 en H7, die vervolgens gemuteerd zijn tot HPAI-virussen hebben rampzalige gevolgen gehad. Zodra mutatie heeft plaatsgevonden, kan het virus slechts met de grootst mogelijke moeite worden bestreden.

In het licht van het toegenomen besef van de risico's die AI-virussen met zich meebrengen voor de menselijke gezondheid, van de adviezen van het Wetenschappelijk Comité en de meest recente inzichten in de pathogenese, de epizoötiologie en de verspreiding van AI bestaat er thans een onmiskenbare noodzaak om de huidige wetgeving te herzien en aan te passen om recht te doen aan deze nieuwe ontwikkelingen en ervaringen en om de bestrijding van zowel LPAI als HPAI in de toekomst te verbeteren. Dit zal de diergezondheid rechtstreeks, en indirect ook de menselijke gezondheid ten goede komen.

( Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

Richtlijn 92/40/EEG van de Raad; Beschikking 2002/649/EG van de Commissie; Beschikking 2002/673/EG van de Commissie; bij Beschikking 2002/649/EG werden richtsnoeren vastgelegd voor het de gehele EU omvattend onderzoek naar AI bij pluimvee en bij wilde vogels. Bij de Beschikkingen 2002/673/EG en 2004/630/EG van de Commissie zijn programma's van de lidstaten voor het uitvoeren van onderzoek naar aviaire influenza bij pluimvee en bij wilde vogels goedgekeurd, die op het ogenblik worden uitgevoerd.

Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied bepaalt dat lidstaten in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap ten behoeve van een aantal maatregelen ter bestrijding en uitroeiing van AI (HPAI).

( Samenhang met ander communautair beleid

Daar levend pluimvee in bijlage I bij het Verdrag is opgenomen, bestaat een van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied erin de gezondheidsstatus van pluimvee te verbeteren ter bevordering van de handel in pluimvee en pluimveeproducten om zo de ontwikkeling van deze sector te garanderen. Voorts moet bij de formulering en uitvoering van alle beleid en activiteiten van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid gewaarborgd worden.

2. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

( Raadpleging van belanghebbende partijen

De raadpleging met de lidstaten vond in de periode juli-oktober 2004 plaats in werkgroepen en in de vorm van een elektronische gedachtewisseling over een ontwerp-voorstel.

In oktober 2004 zijn de Europese NGO's geraadpleegd over een ontwerp-voorstel.

Op basis van de raadpleging werden suggesties aangaande de verbetering van sommige artikelen en bijlagen van het ontwerp-voorstel overgenomen.

( Verzameling en benutting van deskundigheid

1. In 2000 heeft het Wetenschappelijk Comité een advies over AI uitgebracht en aanbevolen de definitie van Richtlijn 92/40/EEG te wijzigen, zodat er ook bij besmetting met laagpathogene AI-virusstammen ziektebestrijdingsmaatregelen worden genomen.

2. In 2003 is er nog een wetenschappelijk advies inzake de meest recente diagnostische technieken en vaccinatie tegen AI uitgebracht.

3. De adviezen van het Wetenschappelijk Comité kunnen op de volgende website worden geraadpleegd:

http//europa.eu.int/comm/food/fs/sc/scah/outcome_en.html .

Bij het opstellen van het voorstel is met de adviezen rekening gehouden.

( Effectbeoordeling

De drie in het verslag van het Wetenschappelijk Comité vastgestelde beleidsopties zijn geëvalueerd en er is een effectbeoordeling opgesteld[1].

Het resultaat kan als volgt worden samengevat:

Optie 1: geen verandering van de definitie van AI en de bestrijdingsmaatregelen overeenkomstig Richtlijn 92/40/EEG, met de aanbeveling dat de lidstaten beperkingen opleggen om de verspreiding van LPAI te voorkomen:

Handhaving van de status-quo zou voor de Gemeenschap het risico van toekomstige uitbraken van HPAI als gevolg van de ongecontroleerde circulatie van LPAI-virussen in pluimveebedrijven niet verminderen. Alleen de aanbeveling aan de lidstaten om nationale maatregelen ter bestrijding van LPAI te nemen zou niet voldoende waarborgen bieden voor een betere ziektebestrijding en het terugdringen van de daaraan verbonden risico's, mede gezien de weerstand bij de exploitanten tegen strengere bestrijdingsmaatregelen. Dergelijke maatregelen gelden immers wellicht niet in dezelfde mate voor hun concurrenten in andere lidstaten. De toepassing van nationale maatregelen ter bewaking en bestrijding van LPAI door iedere afzonderlijke lidstaat kan derhalve tot ernstige verstoring van de handel in pluimvee en pluimveeproducten en tot oneerlijke concurrentie tussen pluimveeproducenten op een fel concurrerende markt leiden.

Optie 2: verandering van de huidige definitie van AI, zodat LPAI er ook onder komt te vallen. Hierdoor zouden bij LPAI en HPAI dezelfde ziektebestrijdingsmaatregelen toegepast worden:

De uitbreiding van de huidige HPAI-bestrijdingsmaatregelen tot LPAI zou niet in de juiste verhouding staan tot de risico's van LPAI voor de gezondheid van dier en mens; dit zou ook kunnen resulteren in het massaal doden van dieren, in zeer negatieve gevolgen voor het dierwelzijn en zeer hoge kosten van de ziektebestrijding, in omstandigheden waar grootschalig doden en omvangrijke kosten wellicht niet gerechtvaardigd of te verdedigen zijn. De uitvoering van een verplicht en stelselmatig uitroeiingsbeleid, dat tot een massale vernietiging van dieren zou leiden, lijkt bij LPAI niet noodzakelijk; toch zou dit in bepaalde gevallen – gezien de kosten en risico's in vergelijking tot de voordelen ervan – overwogen kunnen worden. Voorts zouden diverse andere aanvullende, voor HPAI benodigde bestrijdingsmaatregelen bij LPAI flexibeler toegepast moeten worden.

Optie 3 : verandering van de huidige definitie van AI, zodat LPAI er ook onder komt te vallen, zij het dat er in dat geval bestrijdingsmaatregelen worden vastgelegd waarbij gelet wordt op de verschillende virustypes en het desbetreffende gastheerdier:

Optie 3 zou als belangrijk voordeel de vermindering van het risico van HPAI-uitbraken bij pluimvee en andere vogels kunnen hebben door een betere bestrijding van LPAI op basis van een benadering die in de juiste verhouding tot beide vormen van AI staat. Bovendien zou dit de enige met het nieuwe hoofdstuk van de OIE-code overeenstemmende benadering zijn, dat naar verwachting in mei 2005 definitief goedgekeurd zal worden. Hierdoor zou voorkomen worden dat ziektebestrijdingsmaatregelen van de EG een nadelig effect op de internationale handel zouden hebben.

3. Juridische onderdelen van het voorstel

( Samenvatting van de voorgestelde maatregelen

Richtlijn 92/40/EEG wordt vervangen door een nieuwe richtlijn, waarin de bestaande bepalingen met het oog op een betere bestrijding van AI wordt aangepast, daarbij rekening houdend met de noodzaak het massaal doden van vogels zoveel mogelijk te beperken.

Overeenkomstig optie 3 worden de volgende belangrijke veranderingen aangebracht in de huidige bepalingen inzake de bestrijding van AI:

1. Verandering van de definitie van AI, zodat de LPAI-virussen die tot HPAI-virussen kunnen muteren onder de werkingssfeer van de bestrijdingsmaatregelen komen te vallen; er wordt evenwel tussen beide vormen onderscheid gemaakt, zodat naargelang de verschillende risico's die deze virussen opleveren, specifieke bestrijdingsmaatregelen kunnen worden genomen.

2. Invoering van verplichte bewaking van LPAI in alle lidstaten.

3. Nieuwe en flexibeler bepalingen inzake vaccinatie.

4. Nieuwe en flexibele bepalingen inzake de bestrijding van LPAI en HPAI bij andere als huisdier gehouden vogels dan pluimvee, zoals bijvoorbeeld in dierentuinen gehouden vogels of bedreigde soorten.

5. Nieuwe bepalingen om met het oog op de bescherming van de volksgezondheid samenwerking tussen nationale autoriteiten op veterinair gebied en op het terrein van de volksgezondheid bij vaststelling van AI te waarborgen.

6. De Commissie wordt gemachtigd om door middel van de comitéprocedure verdere en specifiekere maatregelen ter bestrijding van AI vast te stellen en een AI-vaccinbank op te richten.

( Rechtsgrondslag

Artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

( Subsidiariteitsbeginsel

De in dit voorstel vastgelegde veterinairrechtelijke maatregelen vallen onder de uitsluitende bevoegdheid inzake regelgeving van de Gemeenschap. Er zijn slechts zeer weinig met de volksgezondheid samenhangende maatregelen die verenigbaar zijn met het subsidiariteitsbeginsel; zo zijn de lidstaten bijvoorbeeld volledig verantwoordelijk voor maatregelen op het terrein van ziektepreventie ten behoeve van werknemers die zijn blootgesteld aan met AI besmet pluimvee of pluimvee dat daarvan verdacht wordt.

( Evenredigheidsbeginsel

Het voorstel bevat minimummaatregelen die moeten worden toegepast bij een uitbraak van AI bij pluimvee en andere vogels. Het staat de lidstaten vrij strengere bestuursrechtelijke en sanitaire maatregelen te nemen voor het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn. Voorts zijn er bepalingen opgenomen die de autoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid bieden om maatregelen te nemen die in verhouding staan tot de respectieve ziektesituaties.

( Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: richtlijn.

Andere middelen zouden om de volgende redenen niet geschikt zijn:

De ervaring met de geharmoniseerde veterinaire wetgeving van de Gemeenschap heeft sinds 1964 aangetoond dat een richtlijn de lidstaten voldoende ruimte biedt om de wetgeving in het kader van hun wetstelsel en bestuursrechtelijk systeem toe te passen. Zie ook de opmerkingen ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel hierboven.

4. Gevolgen voor de begroting

De gevolgen van dit voorstel en het daarmee samenhangende voorstel tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG voor de begroting worden uiteengezet in de effectbeoordeling en kunnen als volgt worden samengevat:

De extra jaarlijkse kosten ten laste van de Gemeenschapsbegroting die de goedkeuring en uitvoering van de bovengenoemde maatregelen met zich zouden meebrengen, zouden tussen 3 en 8 miljoen euro liggen, d.w.z. gemiddeld ongeveer 5,5 miljoen euro bedragen. Deze kosten zouden grotendeels gecompenseerd worden door de besparingen als gevolg van het geringere gevaar van toekomstige HPAI-epizoötieën. Vanzelfsprekend kan niet exact worden aangegeven in welke mate de nieuwe wetgeving zou leiden tot een daling van het aantal toekomstige epizoötieën, die momenteel nog grotendeels onvoorspelbaar zijn en gezien de aard van het desbetreffende risico nooit helemaal uitgesloten kunnen worden. Als deze maatregelen echter de afgelopen vijf jaar reeds in de EU ingevoerd en geïmplementeerd waren, zou een van de beide grote epizoötieën die zich in de Gemeenschap hebben voorgedaan, waarschijnlijk voorkomen hebben kunnen worden. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat de uitvoering van de voorgestelde maatregelen de komende tien jaar twee omvangrijke HPAI-epizoötieën zal kunnen verhinderen.

De uitgaven van de lidstaten voor de schadeloosstelling van de pluimveehouders, voor ruimingsmaatregelen en voor reiniging en ontsmetting (deze uitgaven komen overeenkomstig de huidige bepalingen van Beschikking 90/424/EEG in beginsel voor 50% communautaire medefinanciering in aanmerking) bedroegen bij de beide recente grote epizoötieën in de EU tussen 101 en 174 miljoen euro. Daarom kan uitgaande van de huidige kosten geschat worden dat de preventie van twee grote epizoötieën over een termijn van 10 jaar besparingen ten bedrage van 100 miljoen euro of meer voor de communautaire begroting zou opleveren. Dit zou ruimschoots opwegen tegen de verwachte extra kosten voor de nieuwe LPAI-bewakings- en bestrijdingsmaatregelen (ca. 55 miljoen euro in tien jaar).

Voorts zouden dankzij de in het huidige voorstel voorziene andere bestrijdingsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld vaccinatie, als resultaat van de verwachte geringere omvang van toekomstige AI-epizoötieën nog meer besparingen kunnen worden bereikt. Het is evenwel uiterst moeilijk deze besparingen te kwantificeren.

5. Nadere informatie

( Intrekking van de bestaande wetgeving

De goedkeuring van het voorstel houdt de intrekking van de bestaande wetgeving in.

( Europese Economische Ruimte

Het voorgestelde besluit is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden.

2005/0062 (CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie[2],

Gezien het advies van het Europees Parlement[3],

Gezien het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[5],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Aviaire influenza is een ernstige, uiterst besmettelijke virusziekte bij pluimvee en overige vogels, die wordt veroorzaakt door verschillende soorten influenzavirussen. Deze virussen kunnen ook overgaan op zoogdieren, met inbegrip van varkens en mensen.

(2) Daar levend pluimvee is opgenomen in bijlage I bij het Verdrag, bestaat een van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied erin de gezondheidstoestand van pluimvee te verbeteren en daardoor het handelsverkeer van pluimvee en pluimveeproducten te stimuleren en de ontwikkeling van deze sector te garanderen. Voorts moet bij de vaststelling en uitvoering van communautaire beleidsmaatregelen en werkzaamheden een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens gewaarborgd worden.

(3) Er zijn communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza vastgesteld bij Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza[6] om de bescherming van de diergezondheid te garanderen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de pluimveesector.

(4) In het licht van recente wetenschappelijke inzichten in de risico's van aviaire influenza voor de dier- en volksgezondheid, de ontwikkeling van nieuwe laboratoriumtests en nieuwe vaccins en de ervaringen die gedurende recente uitbraken van de ziekte in de Gemeenschap en derde landen opgedaan zijn, moeten de maatregelen van Richtlijn 92/40/EEG grondig worden herzien.

(5) Bij de nieuwe communautaire maatregelen dient ook rekening te worden gehouden met de meest recente adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren en de wijzigingen van de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) en het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals (Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins voor landdieren) van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) ten aanzien van aviaire influenza.

(6) Influenzavirussen omvatten een groot aantal verschillende virusstammen. De risico's van de diverse influenzavirusstammen voor de dier- en volksgezondheid zijn zeer uiteenlopend en als gevolg van de snelle mutatie van de virussen en de mogelijke recombinatie van het genetisch materiaal van verschillende stammen tot op zekere hoogte onvoorspelbaar.

(7) De besmetting met bepaalde stammen van aviaire influenzavirussen kan bij als huisdier gehouden vogels uitbraken met de omvang van een epizoötie veroorzaken, die tot een dusdanige mortaliteit en schade voor het pluimveebestand leiden dat hierdoor met name de rentabiliteit van de pluimveehouderij als geheel gevaar kan lopen. Het aviaire influenzavirus is overdraagbaar op mensen en kan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen.

(8) De zogeheten laagpathogene aviaire influenzavirussen leveren volgens de huidige kennis geringere risico's voor de gezondheid op dan de hoogpathogene, die ontstaan als gevolg van een mutatie van bepaalde laagpathogene virussen.

(9) De Gemeenschapwetgeving voor de bestrijding van aviaire influenza dient de lidstaten de mogelijkheid te geven om op adequate en flexibele wijze ziektebestrijdingsmaatregelen te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de aan de verschillende virusstammen verbonden risico's en het waarschijnlijke sociaal-economische effect van de maatregelen op de landbouwsector en andere betrokken sectoren en er tegelijkertijd zorg voor wordt gedragen dat de maatregelen voor ieder afzonderlijk ziektescenario het meest geschikt zijn.

(10) Met het oog op het voorkomen van en anticiperen op de volksgezondheidsproblemen die het gevolg kunnen zijn van aviaire influenza moeten de diensten voor de dier- en volksgezondheid in de lidstaten streven naar een effectieve communicatie en nauwe samenwerking, zodat de bevoegde instanties zo nodig de juiste maatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid kunnen nemen.

(11) Gezien de mogelijkheid dat laagpathogene aviaire influenzavirussen kunnen muteren in hoogpathogene, moeten er maatregelen worden getroffen om de besmetting van pluimvee vroegtijdig op het spoor te komen, zodat snel opgetreden kan worden en de vereiste maatregelen kunnen worden genomen, waaronder een systeem voor actieve bewaking door de lidstaten. Die bewaking dient plaats te vinden aan de hand van algemene richtsnoeren, die in het licht van nieuwe kennis en ontwikkelingen op dit terrein aangepast moeten worden.

(12) Bij iedere verdenking van besmetting met aviaire influenza op grond van klinische of laboratoriumonderzoeken of om een andere reden die aanleiding geeft tot de verdenking van besmetting dienen er onmiddellijk officiële onderzoeken te worden uitgevoerd, zodat er zo nodig snel en doeltreffend kan worden ingegrepen. Deze maatregelen moeten, zodra de besmetting bevestigd wordt, zodanig verscherpt worden dat onder andere de door besmetting getroffen bedrijven of bedrijven waar besmetting dreigt, worden geruimd.

(13) Indien besmetting met laagpathogeen aviair influenzavirus wordt aangetoond, of indien de aanwezigheid van het virus in het geval van serologische aanwijzingen voor besmetting niet door virusisolatietests kan worden bevestigd, kan de bestrijding met andere methoden dan de voor hoogpathogene aviaire influenzavirussen voorgeschreven maatregelen plaatsvinden, gezien de verschillende risiconiveau van deze beide situaties.

(14) Bij het nemen van ziektebestrijdingsmaatregelen en met name bij het instellen van beperkingsgebieden moeten ook de dichtheid van de pluimveepopulatie en andere risicofactoren in het gebied waar de besmetting is vastgesteld, in aanmerking worden genomen.

(15) Wanneer zich een uitbraak voordoet, moet verdere verspreiding van de ziekte worden voorkomen door zorgvuldig toezicht op en beperking van alle verplaatsingen van pluimvee en het gebruik van mogelijk besmette producten, door de bioveiligheidsmaatregelen op alle niveaus van de pluimveeproductie te verscherpen, door het reinigen en ontsmetten van besmette gebouwen, door de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond de uitbraak en, indien nodig, door vaccinatie.

(16) Communautaire maatregelen ter bestrijding van hoogpathogene aviaire influenza moeten in de eerste plaats gericht zijn op het ruimen van besmette koppels in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving inzake dierwelzijn.

(17) Vaccinatie tegen aviaire influenza kan een doeltreffende aanvulling zijn van ziektebestrijdingsmaatregelen, waardoor massaal doden en vernietigen van pluimvee en andere vogels voorkomen kunnen worden. Volgens de huidige stand van kennis kan vaccinatie niet alleen nuttig zijn in noodsituaties, maar ook ter voorkoming van ziekte in situaties waarin een groter risico bestaat dat aviaire influenzavirussen worden ingesleept door in het wild levende dieren of andere bronnen. Daarom dienen er maatregelen ten behoeve van zowel beschermende als noodvaccinaties te worden genomen.

(18) Gevaccineerd pluimvee is weliswaar beschermd tegen de klinische ziektesymptomen, maar kan toch besmet raken en zo bijdragen tot de verdere verspreiding van de besmetting. Vaccinatie moet derhalve gepaard gaan met toereikende, op communautaire niveau vastgelegde toezichts- en beperkende maatregelen. Daarom moet het vaccinatiebeleid het onderscheid tussen besmette en gevaccineerde dieren mogelijk maken. Producten van gevaccineerd pluimvee, zoals vlees en consumptie-eieren, moeten bijgevolg in overeenstemming met de desbetreffende Gemeenschapswetgeving, met inbegrip van deze richtlijn, in het handelsverkeer gebracht worden.

(19) De Gemeenschap en de lidstaten dienen ook over de mogelijkheid te beschikken om vaccinvoorraden aan te leggen om in geval van nood pluimvee en andere vogels mee in te enten.

(20) De nodige voorschriften moeten worden vastgesteld om te garanderen dat voor de diagnose van aviaire influenza gebruik wordt gemaakt van geharmoniseerde procedures en methoden, zoals bijvoorbeeld de diensten van een communautair referentielaboratorium en van referentielaboratoria in de lidstaten.

(21) Om in door een of meer uitbraken van aviaire influenza ontstane noodsituaties doeltreffend te kunnen optreden, moeten de lidstaten de noodzakelijke voorbereidingen treffen, met name door het opstellen van rampenplannen en de oprichting van ziektebestrijdingscentra. In dergelijke rampenplannen moet ook aandacht uitgaan naar het risico dat aviaire influenza voor de gezondheid van de werknemers in de pluimveehouderij en overig personeel oplevert.

(22) Als er tijdens de in Beschikking 2000/666/EG van de Commissie van 16 oktober 2000 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van vogels, met uitzondering van pluimvee, alsmede van quarantainevoorschriften[7] bedoelde invoer aviaire influenza in een quarantainevoorziening of -station wordt ontdekt, dient dit aan de Commissie te worden gemeld. Meldingen in de zin van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap[8] komen bij uitbraken in de lidstaten echter niet in aanmerking.

(23) Reinigen en ontsmetten dienen een integrerend deel uit te maken van het communautaire beleid inzake de bestrijding van aviaire influenza. Ontsmettingsmiddelen moeten gebruikt worden in overeenstemming met Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden[9].

(24) Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten[10] regelt de verzameling, het vervoer, de opslag, het hanteren, de verwerking en het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien, zodat deze geen gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier. Die verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan bieden een algemeen kader voor de verwijdering van dode dieren. Er moeten volgens de comitéprocedure voorzover nodig specifieke, aanvullende of andere maatregelen worden getroffen om de bestaande maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza aan te scherpen.

(25) Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong[11] en Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne[12] kunnen onder bepaalde omstandigheden op eieren toegepast worden die afkomstig zijn van bedrijven waarvan het vermoeden bestaat dat er met aviaire influenza besmet pluimvee wordt gehouden.

(26) De lidstaten moeten sancties vaststellen op overtredingen van de bepalingen van deze richtlijn en ervoor zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(27) De bijlagen bij deze richtlijn moeten zo nodig met spoed gewijzigd kunnen worden om recht te doen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

(28) Gezien de onvoorspelbare ontwikkeling van influenzavirussen moet er zorg voor worden gedragen dat er ten behoeve van een zo snel mogelijke vaststelling van aanvullende of specifiekere maatregelen ter bestrijding van de besmetting van pluimvee, andere vogels of andere dieren, veroorzaakt door aviaire influenzavirussen die een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens en dier vormen, op Gemeenschapsniveau een snelle procedure bestaat voor het geval dat dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn.

(29) In deze richtlijn is vastgelegd welke bestrijdingsmaatregelen minimaal moeten worden genomen bij een uitbraak van aviaire influenza bij pluimvee en andere vogels. Het staat de lidstaten echter vrij stringentere bestuursrechtelijke en sanitaire maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied. Voorts bepaalt de richtlijn dat de autoriteiten van de lidstaten maatregelen mogen nemen die in de juiste verhouding staan tot het aan de diverse ziektesituaties verbonden gezondheidsrisico.

(30) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het, teneinde de fundamentele doelstelling van het waarborgen van de ontwikkeling van de pluimveehouderij en het leveren van een bijdrage aan de bescherming van de diergezondheid te verwezenlijken, noodzakelijk en passend voorschriften inzake specifieke maatregelen en minimummaatregelen voor de preventie en bestrijding van aviaire influenza te regelen. Deze richtlijn gaat overeenkomstig artikel 5, alinea 3, van het Verdrag niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(31) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[13].

(32) Duidelijkheidshalve en uit rationaliteitsoverwegingen moet Richtlijn 92/40/EEG worden ingetrokken en worden vervangen door deze richtlijn.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1 Onderwerp en werkingssfeer

1. In deze richtlijn worden vastgesteld:

a) bepaalde preventieve maatregelen voor het toezicht op en de vroegtijdige signalering van aviaire influenza en voor een betere bewustmaking van en voorbereiding op de risico's van die ziekte van de bevoegde autoriteiten en de landbouwsector;

b) de minimale bestrijdingsmaatregelen die bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee en andere vogels en bij een eventuele verspreiding van aviaire influenzavirussen naar zoogdieren genomen moeten worden;

c) andere maatregelen indien als gevolg van een besmetting van vogels of zoogdieren met aviaire influenzavirussen een ernstige bedreiging van de gezondheid van mens of dier wordt gesignaleerd, en ter voorkoming van de overdracht van de besmetting van die dieren op mensen.

2. Het staat de lidstaten vrij stringentere maatregelen vast te stellen op het binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied.

Artikel 2 Definitie van aviaire influenza, van hoogpathogene aviaire influenza en van laagpathogene aviaire influenza

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. “aviaire influenza”: een besmetting van pluimvee of andere vogels met een influenza A-virus

a) van het subtype H5 of H7; of

b) met een intraveneuze pathogeniciteitsindex groter dan 1,2 bij zes weken oude kippen;

2. “hoogpathogene aviaire influenza (HPAI)”: een besmetting van pluimvee of andere vogels met:

a) aviaire influenzavirussen van het subtype H5 en H7 met een genoomsequentie die codeert voor meerdere basische aminozuren bij de splitsingsplaats van het hemagglutininemolecuul en die overeenkomt met de sequentie die ook bij andere HPAI-virussen is vastgesteld, waaruit afgeleid kan worden dat het hemagglutininemolecuul kan worden gesplitst door een algemene protease van de gastheer; of

b) aviaire influenzavirussen met een intraveneuze pathogeniciteitsindex groter dan 1,2 bij zes weken oude kippen;

3. “laagpathogene aviaire influenza (LPAI)”: een besmetting van pluimvee of andere vogels met aviaire influenzavirussen van het subtype H5 en H7 die niet valt onder de definitie in punt 2.

Artikel 3 Overige definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. ‘pluimvee’: alle voor de productie van vlees, broedeieren, consumptie-eieren, voor de productie van andere commerciële producten, voor het uitzetten in het wild of voor het kweken van deze soorten vogels in gevangenschap gefokte of gehouden vogels;

2. ‘wilde vogel’: in het wild levende vogel die niet wordt gehouden op een bedrijf als omschreven in punt 5;

3. ‘andere vogel’: andere vogels dan pluimvee die voor voorstellingen, wedstrijdvluchten, tentoonstellingen en wedstrijden, zoals siervogels en wedstrijdduiven, of om andere dan in punt 1 vermelde redenen in gevangenschap worden gehouden;

4. ‘officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere vogelrassen’: pluimvee of andere vogels die de bevoegde autoriteit in het kader van het bij artikel 63 vastgelegde rampenplan als zodanig officieel heeft erkend;

5. ‘bedrijf’: agrarische of andere inrichtingen, zoals broederijen, circussen, dierentuinen, vogelwinkels, vogelmarkten en volières, waarin pluimvee of andere vogels voortdurend of tijdelijk worden gekweekt of gehouden, met uitzondering van:

a) slachthuizen, vervoermiddelen, quarantainevoorzieningen en -stations, grensinspectieposten en laboratoria; en

b) voor mensen bestemde leefruimte op dergelijke bedrijven in de zin van artikel 11, lid 9, tweede alinea, artikel 19, onder e), artikel 30, onder f), artikel 39, lid 5, onder g), en artikel 44, lid 1, onder h), tenzij daar permanent pluimvee of andere vogels worden gehouden;

6. ‘commercieel pluimveebedrijf’: bedrijf waar voor commerciële doeleinden pluimvee wordt gehouden;

7. ‘niet-commercieel bedrijf/bedrijf van gezelschapsvogels’: een bedrijf waar pluimvee of andere vogels door hun eigenaars worden gehouden:

a) voor eigen consumptie van het pluimvee of de andere vogels of de producten ervan; of

b) als gezelschapsdieren;

8. ‘compartiment voor pluimvee’ of ‘compartiment voor andere vogels’: een of meer pluimveebedrijven of bedrijven van andere vogels waarvoor een gemeenschappelijk systeem voor bioveiligheidsmanagement geldt en waar een subpopulatie pluimvee of een subpopulatie van andere vogels met een duidelijk onderscheiden gezondheidsstatus ten aanzien van aviaire influenza gehouden wordt, die aan adequate maatregelen inzake toezicht, controle en bioveiligheid zijn onderworpen;

9. ‘koppel": alle pluimvee of andere vogels binnen één productie-eenheid;

10. ‘productie-eenheid’: een eenheid van een bedrijf die naar de mening van de officiële dierenarts wat betreft ligging en dagelijkse verzorging van het pluimvee of de andere vogels die daar gehouden worden volledig gescheiden is van andere eenheden in hetzelfde bedrijf,

11. ‘legrijp pluimvee’: pluimvee vóór het legstadium;

12. 'broedeieren’: door pluimvee gelegde broedeieren;

13. 'eendagskuikens’: alle pluimvee dat nog niet 72 uur oud is en nog niet gevoerd is; muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen daarvan mogen evenwel gevoerd zijn;

14. ‘diagnosehandboek’: het diagnosehandboek als bedoeld in artikel 51, lid 1;

15. ‘besmet pluimvee’ en ‘besmette andere vogels’: alle pluimvee en andere vogels:

a) waarbij de aanwezigheid van aviaire influenza in overeenstemming met het diagnosehandboek is bevestigd; of

b) die bij een of meer nieuwe uitbraken van aviaire influenza klinische symptomen, postmortemlaesies of reacties op in overeenstemming met artikel 51, lid 3, eerste alinea, erkende laboratoria (hierna ‘erkend laboratorium' genoemd) uitgevoerde laboratoriumtests vertonen, die met de diagnose van aviaire influenza van het diagnosehandboek overeenstemmen;

16. ‘pluimvee en andere vogels die van besmetting verdacht worden’: pluimvee en vogels die zodanige klinische symptomen, postmortemlaesies of reacties op laboratoriumtests vertonen dat de aanwezigheid van aviaire influenza niet kan worden uitgesloten;

17. ‘incubatietijd’: een periode van maximaal 21 dagen tussen de vermoedelijke datum van besmetting en het optreden van de klinische symptomen van aviaire influenza;

18. ‘eigenaar’: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die pluimvee of andere vogels in eigendom heeft of houdt of anderszins verantwoordelijk is voor pluimvee of andere vogels, al dan niet tegen financiële vergoeding;

19. ‘bevoegde autoriteit’: de voor het verrichten van veterinaire controles of het nemen van bestuursrechtelijke maatregelen in de zin van deze richtlijn bevoegde autoriteit van een lidstaat of de autoriteit aan wie deze bevoegdheid is overgedragen;

20. 'veterinaire controle': iedere door de bevoegde autoriteit uitgevoerde materiële controle en/of administratieve formaliteit;

21. ‘officiële dierenarts’: de door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts;

22. ‘officiële bewaking’: het door de bevoegde autoriteit nauwlettend volgen van de gezondheidssituatie inzake aviaire influenza, op grond waarvan zij tot nadere onderzoeken kan overgaan;

23. ‘officieel toezicht’: de maatregelen van de bevoegde autoriteit om te controleren en te verifiëren of een persoon de instructies van deze autoriteit betreffende aviaire influenza naleeft of heeft nageleefd;

24. ‘doden’: iedere andere handeling dan slachten die de dood van een dier of vogel tot gevolg heeft;

25. ‘slachten’: iedere handeling die de dood van een dier of vogel door uitbloeden tot gevolg heeft;

26. ‘verwijderen’: het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken of verwijderen van dierlijke bijproducten overeenkomstig:

a) Verordening (EG) nr. 1774/2002; of

b) de in artikel 64, lid 1, van deze richtlijn bedoelde uitvoeringsbepalingen;

27. ‘communautaire vaccinbank’: in overeenstemming met artikel 59, lid 1, van deze richtlijn aangewezen inrichting voor de opslag van communautaire voorraden vaccins tegen aviaire influenza, die overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad[14] en Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad[15]toegelaten zijn;

28. contactbedrijf: een bedrijf waar als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, pluimvee of andere vogels, voertuigen, of anderszins aviaire influenza kan zijn ingesleept;

29. ‘vermoedelijke uitbraak’: een bedrijf met pluimvee of andere vogels waar de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van aviaire influenza vermoedt;

30. ‘uitbraak’: een bedrijf waar de aanwezigheid van aviaire influenza door de bevoegde autoriteit is bevestigd;

31. ‘primaire uitbraak’: een uitbraak die in epizoötiologisch opzicht geen verband houdt met een eerdere uitbraak in hetzelfde gebied van een lidstaat, zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG[16], of de eerste uitbraak in een ander gebied van dezelfde lidstaat.

32. DIVA (‘differentiating infected from vaccinated animal’)-strategie: een vaccinatiebeleid dat het aan de hand van een diagnostische test om antilichamen tegen het veldvirus aan te tonen en door het gebruik van niet-gevaccineerde verklikkerdieren mogelijk maakt gevaccineerde/besmette en gevaccineerde/niet-besmette dieren van elkaar te onderscheiden;

33. ‘ruiming’: verwijdering van alle pluimvee of andere vogels van een bedrijf, uit een compartiment voor pluimvee, een compartiment voor andere vogels, of uit een productie-eenheid;

34. ‘zoogdier’: een tot de klasse Mammalia behorend dier;

35. ‘karkassen’: pluimvee en andere vogels die zijn gestorven of gedood.

HOOFDSTUK II

BEWAKING, KENNISGEVINGEN EN EPIZOÖTIOLOGICH ONDERZOEK

Artikel 4 Jaarlijkse bewakingsprogramma's

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat er jaarlijks bewakingsprogramma's overeenkomstig bijlage I worden vastgelegd om:

a) de prevalentie van besmetting met het virus van aviaire influenza, subtypes H5 en H7, bij diverse soorten pluimvee te kunnen opsporen,

b) een beter inzicht in de bedreiging door van vogels afkomstige influenzavirussen, die door in het wild levende dieren worden overgedragen, te verkrijgen.

2. De lidstaten leggen volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure uiterlijk 15 juni 2007 – en vervolgens ieder jaar uiterlijk 15 juni – het jaarlijkse bewakingsprogramma ter goedkeuring aan de Commissie voor.

3. De lidstaten brengen uiterlijk op 15 maart van het daaropvolgende jaar de Commissie verslag uit van de tenuitvoerlegging van de jaarlijkse bewakingsprogramma's.

Artikel 5 Melding en kennisgevingen

1. De lidstaten stellen de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van gevallen van besmet pluimvee, besmette andere vogels of pluimvee en andere vogels die van besmetting verdacht worden.

2. Onverminderd het bepaalde in de communautaire wetgeving inzake de melding van uitbraken van dierziekten, stellen de lidstaten de Commissie overeenkomstig bijlage II in kennis van:

a) positieve resultaten van aviaire influenza, die door de bevoegde autoriteit zijn bevestigd in slachthuizen, vervoermiddelen, grensinspectieposten en op andere plaatsen aan de grenzen van de Gemeenschap en in quarantainevoorzieningen of –stations die voldoen aan de communautaire wetgeving inzake de invoer van pluimvee of andere vogels;

b) de resultaten van officiële bewaking van pluimvee, andere vogels of andere dieren, in het kader van de bewaking van aviaire influenza, met inbegrip van positieve resultaten bij wilde vogels; en

c) iedere besmetting van pluimvee, andere vogels of andere dieren, die door een van vogels afkomstige influenzavirus, met uitzondering van in artikel 2, punt 1, bedoelde virussen, veroorzaakt wordt en een ernstige bedreiging van de gezondheid van dier of mens kan vormen.

Artikel 6 Epizoötiologisch onderzoek

1. De lidstaten zien erop toe dat aan de hand van vragenlijsten vastgesteld in het kader van de in artikel 63 voorziene rampenplannen epizoötiologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

2. Het epizoötiologisch onderzoek heeft betrekking op het volgende:

a) de duur van de periode waarin aviaire influenza op het bedrijf of in andere gebouwen of vervoermiddelen aanwezig kan zijn geweest;

b) de mogelijke oorsprong van aviaire influenza op het bedrijf, in het slachthuis of in de vervoermiddelen;

c) de tracering van eventuele contactbedrijven;

d) de verplaatsingen van pluimvee of andere vogels, personen, voertuigen, alle materiaal of alle stoffen die de verspreiding van het virus van aviaire influenza veroorzaakt kunnen hebben.

3. De bevoegde autoriteit betrekt het epizoötiologisch onderzoek in haar overwegingen wanneer:

a) zij besluit over aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen overeenkomstig deze richtlijn; en

b) zij afwijkingen toestaat overeenkomstig deze richtlijn.

4. Indien uit het epizoötiologisch onderzoek blijkt dat de aviaire influenza mogelijkerwijze ingesleept is uit of zich verspreid heeft naar andere lidstaten, worden de Commissie en de andere betrokken lidstaten onmiddellijk van alle bevindingen van het onderzoek op de hoogte gesteld.

HOOFDSTUK III

MAATREGELEN BIJ VERMOEDELIJKE UITBRAKEN

Artikel 7 Maatregelen op bedrijven

1. In het geval van een vermoedelijke uitbraak stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk een onderzoek in om het vermoeden van besmetting met aviaire influenza te bevestigen of uit te sluiten en plaatst zij het bedrijf onder officiële bewaking. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in de leden 2 en 3 vermelde maatregelen worden nageleefd.

2. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat op het bedrijf de volgende maatregelen worden genomen:

a) telling van het pluimvee en andere vogels en alle gedomesticeerde zoogdieren of, eventueel, schatting per categorie;

b) opstelling van een lijst per categorie van het geschatte aantal stuks pluimvee en andere vogels en alle gedomesticeerde zoogdieren op het bedrijf die reeds ziek, gestorven of waarschijnlijk besmet zijn; deze lijst wordt dagelijks bijgewerkt zodat rekening wordt gehouden met alle gedurende de vermoedelijke uitbraak geboren en gestorven dieren en wordt desgevraagd overgelegd aan de bevoegde autoriteit;

c) pluimvee en andere vogels worden opgehokt of worden ondergebracht op andere plaatsen waar zij kunnen worden geïsoleerd om contact met ander pluimvee, andere vogels of wilde vogels te voorkomen;

d) geen pluimvee en andere vogels mogen het bedrijf worden binnengebracht of het verlaten;

e) geen karkassen, vlees van pluimvee of andere vogels, met inbegrip van slachtafval (hierna ‘vlees’ genoemd), diervoeders, gereedschap, materiaal, afval, uitwerpselen, mest van pluimvee of andere vogels (hierna ‘mest’ genoemd), gebruikt strooisel of andere objecten waardoor het virus van aviaire influenza kan worden overgedragen, mogen het bedrijf zonder toestemming van de bevoegde autoriteit verlaten;

f) geen eieren mogen van het bedrijf worden afgevoerd, met uitzondering van eieren – met inbegrip van broedeieren – die met toestemming van de bevoegde autoriteit rechtstreeks worden gezonden naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk IX van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004; een dergelijke toestemming van de bevoegde autoriteit moet voldoen aan de voorschriften van bijlage II bij deze richtlijn;

g) voor de verplaatsing van personen, gedomesticeerde zoogdieren, voertuigen en materieel in en uit het bedrijf gelden de voorwaarden van de bevoegde autoriteit en zij moet hiervoor toestemming hebben verleend;

h) bij de in- en uitgangen van de gebouwen waar het pluimvee en de andere vogels zijn gehuisvest en van het bedrijf zelf worden adequate ontsmettingsvoorzieningen gebruikt overeenkomstig de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit.

3. De bevoegde autoriteit waarborgt dat er een epizoötiologisch onderzoek wordt verricht overeenkomstig artikel 6 (hierna ‘het epizoötiologische onderzoek’genoemd).

Artikel 8 Afwijkingen van bepaalde maatregelen op bedrijven

De bevoegde autoriteit kan op basis van een risicobeoordeling en in het licht van de genomen voorzorgsmaatregelen en de bestemming van de te vervoeren vogels en producten afwijkingen van de in artikel 7, lid 2, onder c) tot en met f), bedoelde maatregelen toestaan.

Artikel 9 Duur van de maatregelen op de bedrijven

De maatregelen overeenkomstig artikel 7 die bij vermoedelijke uitbraken worden genomen, blijven van kracht totdat de bevoegde autoriteit de verdenking van aviaire influenza heeft uitgesloten.

Artikel 10 Aanvullende maatregelen op grond van het epizoötiologisch onderzoek

1. Aan de hand van de voorlopige resultaten van het epizoötiologische onderzoek kan de bevoegde autoriteit de in de leden 2, 3 en 4 genoemde maatregelen nemen, met name indien het bedrijf in een gebied met een hoge pluimveedichtheid gelegen is.

2. De verplaatsingen van pluimvee, andere vogels en eieren en de met de pluimveehouderij verband houdende verplaatsing van voertuigen kunnen in een groot gebied of in een gehele lidstaat tijdelijk beperkt worden.

Deze beperking kan ook van toepassing worden verklaard op de verplaatsing van gedomesticeerde zoogdieren, maar mag dan niet langer dan 72 uur gelden, tenzij dit door uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd is.

3. De maatregelen van artikel 11 kunnen van toepassing worden op het bedrijf.

Indien de omstandigheden dit toelaten, kan de toepassing van deze maatregelen evenwel tot van besmetting verdacht pluimvee en de productie-eenheden daarvan beperkt blijven.

Bij het doden van het pluimvee of de andere vogels worden in overeenstemming met het diagnosehandboek monsters genomen, zodat het risico van een vermoedelijke uitbraak kan worden bevestigd of uitgesloten.

4. Rond het bedrijf kan een tijdelijk bestrijdingsgebied worden ingesteld en de maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 2, worden zo nodig van toepassing op de bedrijven binnen dit gebied.

HOOFDSTUK IV

MAATREGELEN BIJ UITBRAKEN VAN HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA (HPAI)

AFDELING 1 MAATREGELEN OP BEDRIJVEN

Artikel 11 Maatregelen van de bevoegde autoriteit

1. Bij een uitbraak van HPAI ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat de in artikel 7, leden 2 en 3, en de in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel bedoelde maatregelen worden getroffen.

2. Alle pluimvee en andere vogels op het bedrijf waarbij de aanwezigheid van HPAI is bevestigd worden onmiddellijk onder officieel toezicht gedood. Bij het doden wordt zodanig te werk gegaan dat het risico van verspreiding van aviaire influenza wordt voorkomen, met name tijdens het vervoer en het doden en in overeenstemming met Richtlijn 93/119/EG van de Raad[17].

Op basis van een risicobeoordeling inzake de verdere verspreiding van aviaire influenza kunnen ook andere vogelsoorten op het bedrijf in aanmerking komen om gedood te worden.

3. Pluimvee en andere vogels die gestorven of gedood zijn en broed- en consumptie-eieren op het bedrijf worden onder officieel toezicht verwijderd.

4. Pluimvee, dat reeds uit eieren is verkregen die van het bedrijf zijn afgevoerd in de periode tussen de datum waarop de HPAI waarschijnlijk het bedrijf is ingesleept en het tijdstip waarop de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn geworden, wordt onder officieel toezicht geplaatst en er worden onderzoeken conform het diagnosehandboek uitgevoerd.

5. Vlees van pluimvee en broed- en consumptie-eieren, die van het bedrijf zijn afgevoerd tussen de datum waarop de HPAI waarschijnlijk het bedrijf is ingesleept en het tijdstip waarop de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen van toepassing zijn geworden, worden, voorzover mogelijk, getraceerd en onder officieel toezicht verwijderd.

De bevoegde autoriteit mag evenwel toestaan dat consumptie-eieren rechtstreeks worden gezonden naar een inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, sectie X van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en worden gehanteerd en behandeld in overeenstemming met hoofdstuk XI van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004. Dergelijke toestemmingen voldoen aan de voorschriften van bijlage III bij deze richtlijn.

6. Alle stoffen en afval die mogelijk besmet zijn, zoals pluimveevoeder (hierna ‘voeder’genoemd), worden vernietigd of zodanig behandeld in overeenstemming met de instructies van de officiële dierenarts dat de vernietiging van het virus van de aviaire influenza gewaarborgd is.

7. Mest, drijfmest en strooisel die mogelijk verontreinigd zijn, worden behandeld overeenkomstig artikel 49.

8. Na de verwijdering van de karkassen worden de gebouwen waar de dieren waren gehuisvest, het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van het pluimvee of andere vogels, karkassen, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of mogelijk besmette stoffen gebruikte voertuigen gereinigd, ontsmet of behandeld overeenkomstig artikel 49.

9. Andere als huisdier gehouden vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit het bedrijf niet worden binnengebracht of het verlaten.

Deze beperkende maatregel geldt niet voor gedomesticeerde zoogdieren die alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte.

10. Bij een primaire uitbraak wordt het virusisolaat onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumprocedure om het genetische subtype te bepalen.

Het virusisolaat wordt zo spoedig mogelijk aan het in artikel 52, lid 1, bedoelde communautaire referentielaboratorium toegezonden.

Artikel 12 Afwijkingen van bepaalde maatregelen op bedrijven

1. De lidstaten stellen uitvoeringsbepalingen op voor het toestaan van de in de artikelen 13 en 14 genoemde afwijkingen, waaronder passende alternatieve maatregelen en bepalingen.

2. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die zij in overeenstemming met artikel 13, lid 1, en artikel 14 hebben toegestaan.

3. Wanneer een afwijking in overeenstemming met artikel 13, lid 1, en artikel 14 is toegestaan, pleegt de Commissie onmiddellijk overleg met de desbetreffende lidstaat over de situatie en bespreekt zij deze zo spoedig mogelijk in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (hierna ‘het Comité’ genoemd).

4. Met inachtneming van de afwijkingen die eventueel overeenkomstig artikel 13, lid 1, en artikel 14 zijn toegestaan, kunnen volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

Artikel 13 Afwijkingen voor bepaalde bedrijven

1. Bij een uitbraak van HPAI in een niet-commercieel bedrijf/bedrijf van gezelschapsvogels, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere vogelrassen gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in artikel 11, lid 2, eerste alinea, vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding en de fundamentele belangen van de Gemeenschap hierdoor niet in gevaar komen.

2. De bevoegde autoriteit draagt er bij het toestaan van een in lid 1 bedoelde afwijking zorg voor dat het pluimvee en de andere vogels waarvoor de afwijking geldt:

a) volledig geïsoleerd worden gehouden van ander pluimvee of andere vogels en – in voorkomende gevallen – van wilde vogels;

b) in overeenstemming met het diagnosehandboek verder bewaakt en getest worden totdat uit de laboratoriumtests blijkt dat zij niet langer een significant risico opleveren voor de verdere verspreiding van HAAI; en

c) niet hun bedrijf van herkomst verlaten, behalve om te worden geslacht of als zij naar een ander bedrijf worden gebracht:

i) dat zich in dezelfde lidstaat bevindt; in dit geval vindt het vervoer volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit plaats; of

ii) dat zich in een andere lidstaat bevindt; in dit geval is de toestemming van de lidstaat van bestemming vereist.

afdeling 2maatregelen in afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven

Artikel 14 Maatregelen bij uitbraken van HPAI in afzonderlijke productie-eenheden

Bij een uitbraak van HPAI in een bedrijf dat uit twee of meer afzonderlijke productie-eenheden bestaat, kan de bevoegde autoriteit voor productie-eenheden met gezond pluimvee afwijkingen van de in artikel 11, lid 2, eerste alinea, vermelde maatregelen toestaan, mits de ziektebestrijdingsmaatregelen en de fundamentele belangen van de Gemeenschap hierdoor niet in gevaar komen.

Dergelijke afwijkingen voor twee of meer afzonderlijke productie-eenheden worden alleen toegestaan indien de officiële dierenarts, daarbij lettend op de structuur, omvang, bedrijfsvoering, huisvesting, voedering, watervoorziening, het materieel, personeel en de bezoekers van de ruimten, heeft vastgesteld dat deze qua ligging en de dagelijkse verzorging van het aldaar gehouden pluimvee volledig van andere productie-eenheden afgescheiden zijn.

Artikel 15 Maatregelen op contactbedrijven

1. Aan de hand van het epizoötiologische onderzoek besluit de bevoegde autoriteit of een bedrijf als contactbedrijf wordt beschouwd.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen op contactbedrijven worden toegepast totdat de aanwezigheid van HPAI overeenkomstig het diagnosehandboek is uitgesloten.

2. Aan de hand van het epizoötiologische onderzoek past de bevoegde autoriteit de in artikel 11 genoemde maatregelen op contactbedrijven toe, met name wanneer het contactbedrijf in een gebied met hoge pluimveedichtheid is gelegen.

De voornaamste criteria voor de toepassing van de maatregelen overeenkomstig artikel 11 zijn in bijlage IV vastgelegd.

3. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat bij het doden van het pluimvee monsters worden genomen om overeenkomstig het diagnosehandboek de aanwezigheid van het HPAI-virus op contactbedrijven te kunnen bevestigen of uit te sluiten.

afdeling 3beschermings- en toezichtsgebieden en verdere beperkingsgebieden

Artikel 16 Instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en verdere beperkingsgebieden bij uitbraken van HPAI

1. Onmiddellijk na een uitbraak van HPAI bakent de bevoegde autoriteit de volgende gebieden af:

a) een beschermingsgebied met een straal van ten minste drie kilometer rond het bedrijf;

b) een toezichtsgebied met een straal van ten minste tien kilometer rond het bedrijf, met inbegrip van het beschermingsgebied.

2. Bij de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden overeenkomstig lid 1 houdt de bevoegde autoriteit minimaal rekening met de volgende criteria:

a) het epizoötiologische onderzoek;

b) de geografische situatie, in het bijzonder natuurlijke grenzen;

c) de ligging van het bedrijf en de afstand ten opzichte van andere bedrijven;

d) het patroon van de verplaatsingen van en de handel in pluimvee en andere vogels, alsmede de aanwezigheid van slachthuizen;

e) de aanwezige voorzieningen en het personeel voor de controle op verplaatsingen van pluimvee en andere vogels, hun karkassen, mest, strooisel (nieuw of gebruikt) binnen de beschermings- en toezichtsgebieden, vooral wanneer het pluimvee en de andere vogels die gedood en verwijderd moeten worden van het bedrijf van herkomst moeten worden afgevoerd.

3. De bevoegde autoriteit kan met inachtneming van de in lid 2 genoemde criteria verdere beperkingsgebieden rond of naast de beschermings- en toezichtsgebieden instellen.

4. Als een beschermings-, toezichts- of verder beperkingsgebied op het grondgebied van verschillende lidstaten is gelegen, bakenen de bevoegde autoriteiten van de getroffen lidstaten het gebied in onderling overleg af.

Artikel 17 Maatregelen in de beschermings- en toezichtsgebieden

1. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat binnen de beschermings- en toezichtsgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a) er worden regelingen getroffen om de verplaatsingen van pluimvee of andere vogels, vlees, eieren, karkassen en voeder te traceren;

b) de eigenaren moeten desgevraagd de bevoegde autoriteit alle relevante informatie verstrekken betreffende het pluimvee of de andere vogels en de eieren die het bedrijf worden binnengebracht of het verlaten.

2. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat alle betrokken personen volledig op de hoogte zijn van de in de beschermings- en toezichtsgebieden geldende beperkingen.

Deze informatie kan door middel van waarschuwingsborden, via de media, zoals pers en televisie, en andere hiertoe in aanmerking komende middelen worden meegedeeld.

afdeling 4Maatregelen in het beschermingsgebied

Artikel 18 Inventarisatie en inspecties door de officiële dierenarts en bewaking

De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in de beschermingsgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a) alle bedrijven worden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd;

b) alle bedrijven worden binnen zeven dagen na de datum van de instelling van het beschermingsgebied door een officiële dierenarts bezocht, die het pluimvee en de andere vogels klinisch onderzoekt en die, zo nodig, monsters voor laboratoriumtests neemt; van deze inspecties en de bevindingen ervan wordt een register gehouden;

c) overeenkomstig het diagnosehandboek worden onmiddellijk bewakingsmaatregelen genomen om vast te stellen of de aviaire influenza op andere, binnen het beschermingsgebied gelegen bedrijven is overgeslagen.

Artikel 19 Maatregelen op bedrijven

De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in de beschermingsgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a) pluimvee en andere vogels worden opgehokt of worden ondergebracht op andere plaatsen waar zij kunnen worden geïsoleerd om contact met ander pluimvee, andere vogels of wilde vogels te voorkomen;

b) karkassen worden verwijderd;

c) voor het vervoer van levend pluimvee of levende andere vogels, vlees, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk verontreinigde materialen of stoffen gebruikte voertuigen en gebruikt materieel worden zo spoedig mogelijk na besmetting overeenkomstig artikel 49 gereinigd, ontsmet of behandeld;

d) alle door personeel en andere personen gebruikte voertuigen die het bedrijf binnenkomen of het verlaten en waarschijnlijk verontreinigd zijn, worden zo spoedig mogelijk na besmetting overeenkomstig artikel 49 gereinigd, ontsmet of behandeld;

e) geen pluimvee, andere vogels of andere gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit een bedrijf waar pluimvee wordt gehouden, worden binnengebracht of het verlaten; deze beperkende maatregel geldt niet voor dieren die op dergelijke bedrijven alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte indien ieder contact met pluimvee of andere vogels kan worden uitgesloten;

f) een hoger ziekte- of sterftecijfer of een aanzienlijke productiedaling in bedrijven wordt ogenblikkelijk aan de bevoegde autoriteit gemeld; deze voert vervolgens de benodigde onderzoeken in overeenstemming met het diagnosehandboek uit;

g) ieder die de bedrijven binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

h) ter bevordering van de bewaking en bestrijding van de ziekte houdt de eigenaar een register bij van alle personen die het bedrijf bezoeken; dit wordt desgevraagd aan de bevoegde autoriteit overgelegd.

Artikel 20 Verbod op het afvoeren of verspreiden van gebruikt strooisel of mest van bedrijven

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat gebruikt strooisel of mest slechts met haar toestemming van bedrijven afgevoerd of verspreid mag worden.

De verplaatsing van mest van bedrijven kan evenwel worden toegestaan, mits de mest met inachtneming van bioveiligheidmaatregelen met het oog op behandeling of voorlopige opslag met aansluitende behandeling ter vernietiging van eventuele aviaire influenzavirussen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 of overeenkomstig de in artikel 64, lid 1, bedoelde specifieke voorschriften naar een daartoe aangewezen bedrijf vervoerd wordt.

Artikel 21 Jaarbeurzen, markten of andere evenementen en uitzetten van wild

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij pluimvee of andere vogels bijeengebracht worden, in beschermingsgebieden verboden zijn.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat pluimvee en andere vogels die bestemd zijn om in het wild uit te zetten, niet in beschermingsgebieden worden vrijgelaten.

Artikel 22 Verbod op verplaatsing en vervoer van pluimvee, andere vogels en eieren

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat binnen de beschermingsgebieden de verplaatsing en het vervoer van pluimvee en andere vogels, legrijp pluimvee, eendagskuikens, broed- en consumptie-eieren en karkassen over de weg, met uitzondering van particuliere toegangswegen van bedrijven, of per spoor verboden zijn.

Dit verbod geldt echter niet voor doorvoer door het beschermingsgebied over de weg of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt.

Artikel 23 Afwijkingen voor het vervoer van pluimvee voor onmiddellijke slacht

In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden het vervoer van pluimvee voor onmiddellijke slacht toestaan:

a) het pluimvee wordt op het bedrijf van herkomst door de officiële dierenarts klinisch onderzocht om te voorkomen dat pluimvee waarbij klinische symptomen van HPAI zijn geconstateerd, vervoerd wordt om te worden geslacht;

b) het pluimvee is zo nodig op het bedrijf van herkomst in overeenstemming met het diagnosehandboek aan laboratoriumtests onderworpen, die een gunstige uitslag hebben opgeleverd;

c) het pluimvee wordt in door de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis (hierna ‘het aangewezen slachthuis’ genoemd) binnen het beschermings- of toezichtsgebied of – in uitzonderingsgevallen – buiten deze gebieden vervoerd;

d) de voor het aangewezen slachthuis verantwoordelijke bevoegde autoriteit wordt voor de verzending van het pluimvee hiervan op de hoogte gesteld, en deze autoriteit stelt de op de plaats van verzending verantwoordelijke bevoegde autoriteit in kennis van de aankomst van het pluimvee in het aangewezen slachthuis;

e) in het aangewezen slachthuis wordt het pluimvee uit het beschermingsgebied gescheiden van andere dieren gehouden en gescheiden van of op een ander tijdstip dan ander pluimvee geslacht, bij voorkeur aan het einde van een werkdag; voordat ander pluimvee wordt geslacht, moeten de daaropvolgende reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden voltooid zijn;

f) de officiële dierenarts registreert bij de antemortem- en postmortemkeuringen in het aangewezen slachthuis ieder symptoom dat duidt op aviaire influenza;

g) het vlees wordt niet in het intracommunautaire of internationale handelsverkeer gebracht en is voorzien van het in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG[18] bedoelde keurmerk voor vers vlees, tenzij volgens de in artikel 65, lid 3, van deze richtlijn bedoelde procedure anders wordt besloten;

h) het vlees wordt gescheiden van het voor het intracommunautaire en internationale handelsverkeer bestemde vlees verkregen, versneden, vervoerd en opgeslagen en er wordt op toegezien dat het niet wordt verwerkt in vleesproducten die bestemd zijn voor het intracommunautaire of internationale handelsverkeer, tenzij

i) het een behandeling heeft ondergaan die is vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2002/99/EG; of

ii) volgens de in artikel 65, lid 3, van deze richtlijn bedoelde procedure anders wordt besloten.

Artikel 24 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van eendagskuikens

1. In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden toestaan dat eendagskuikens rechtstreeks vervoerd worden naar een bedrijf of een stal op een bedrijf in dezelfde lidstaat, waar geen ander pluimvee wordt gehouden en bij voorkeur buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen:

a) het vervoer vindt in door de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen plaats;

b) tijdens het vervoer en op het bedrijf van bestemming worden adequate bioveiligheidmaatregelen genomen;

c) het bedrijf van bestemming wordt na de aankomst van de eendagskuikens onder officiële bewaking geplaatst.

2. In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat eendagskuikens afkomstig uit broedeieren van buiten de beschermings- en toezichtsgebieden gelegen bedrijven rechtstreeks naar een ander bedrijf in dezelfde lidstaat vervoerd worden, mits de broederij van verzending op grond van haar logistiek en hygiënische arbeidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens, afkomstig van pluimveekoppels in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben.

Artikel 25 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van legrijp pluimvee

In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden toestaan dat legrijp pluimvee rechtstreeks vervoerd wordt naar een binnen het beschermings- en toezichtsgebied gelegen bedrijf of een stal op dat bedrijf, waar geen ander pluimvee wordt gehouden:

a) het pluimvee en de andere vogels op het bedrijf van herkomst, en met name de te vervoeren dieren, worden door de officiële dierenarts klinisch onderzocht;

b) het pluimvee is zo nodig op het bedrijf van herkomst in overeenstemming met het diagnosehandboek aan laboratoriumtests onderworpen, die een gunstige uitslag hebben opgeleverd;

c) het legrijp pluimvee wordt in door de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen vervoerd;

d) het bedrijf of de stal van bestemming wordt na de aankomst van het legrijp pluimvee onder officiële bewaking geplaatst.

Artikel 26 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van broed- en consumptie-eieren

1. In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit onder de volgende voorwaarden toestaan dat eendagskuikens rechtstreeks vervoerd worden naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen broederij (hierna ‘de aangewezen broederij’ genoemd), die bij voorkeur binnen het beschermings- of toezichtsgebied is gelegen:

a) de koppels van oorsprong waaruit de broedeieren zijn verkregen, zijn in overeenstemming met het diagnosehandboek aan een onderzoek onderworpen, dat een gunstige uitslag heeft opgeleverd;

b) de broedeieren en de verpakking ervan zijn voor verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;

c) het vervoer van de broedeieren vindt in door de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen plaats;

d) in de aangewezen broederij worden overeenkomstig de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit bioveiligheidsmaatregelen genomen.

2. In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat consumptie-eieren rechtstreeks worden vervoerd naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen pakstation (hierna ‘het aangewezen pakstation’ genoemd), mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt en alle door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd.

Artikel 27 Afwijkingen voor het rechtstreekse vervoer van gestorven pluimvee en andere vogels

In afwijking van artikel 22 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat gestorven pluimvee en andere vogels rechtstreeks worden afgevoerd, mits zij worden verwijderd.

Artikel 28 Reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen

1. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de voertuigen en het materieel die gebruikt zijn voor vervoer overeenkomstig de artikelen 23 en 27 of bij het vervoer van vlees zo spoedig mogelijk in overeenstemming met artikel 49 gereinigd en ontsmet worden.

2. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat er bioveiligheidsmaatregelen worden genomen om de verspreiding van aviaire influenza door het verkeer van voertuigen van en naar in het beschermingsgebied gelegen bedrijven, met name voertuigen voor het vervoer van voeder, te voorkomen.

Artikel 29 Duur van de maatregelen

1. De in deze afdeling genoemde maatregelen blijven van kracht tot het tijdstip dat alle pluimvee en andere vogels op bedrijven in het beschermingsgebied aan laboratoriumtests zijn onderworpen om de eventuele aanwezigheid van aviaire influenza in overeenstemming met het diagnosehandboek vast te stellen, maar ten minste 21 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf overeenkomstig artikel 49 voltooid zijn,.

2. Wanneer de in deze afdeling genoemde maatregelen niet langer overeenkomstig lid 1 van dit artikel hoeven te worden gehandhaafd, treden de maatregelen van artikel 30 in het voormalige beschermingsgebied in werking, totdat deze overeenkomstig artikel 31 niet langer hoeven te worden toegepast.

afdeling 5Maatregelen in het toezichtsgebied

Artikel 30 Maatregelen in het toezichtsgebied

De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in de toezichtsgebieden de volgende maatregelen worden genomen:

a) alle pluimveebedrijven worden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd;

b) binnen de toezichtsgebieden is de verplaatsing van pluimvee, legrijp pluimvee, eendagskuikens en broed- en consumptie-eieren verboden, tenzij daartoe toestemming is verleend door de bevoegde autoriteit, die erop toeziet dat ter voorkoming van de verspreiding van de aviaire influenza adequate bioveiligheidsmaatregelen worden genomen; dit verbod geldt echter niet voor doorvoer door het toezichtsgebied over de weg of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt;

c) de verplaatsing van pluimvee legrijp pluimvee, eendagskuikens, broed- en consumptie-eieren naar buiten het toezichtsgebied gelegen bedrijven, slachthuizen of pakstations is verboden; de bevoegde autoriteit kan evenwel toestemming verlenen voor het rechtstreekse vervoer van:

i) slachtpluimvee naar een aangewezen slachthuis om onder voorbehoud van artikel 23, onder a), onmiddellijk te worden geslacht;

ii) legrijp pluimvee naar een bedrijf in dezelfde lidstaat, waar geen ander pluimvee aanwezig is; het bedrijf wordt na de aankomst van het legrijp pluimvee onder officieel toezicht geplaatst;

iii) eendagskuikens:

- naar een bedrijf of een stal op een bedrijf in dezelfde lidstaat, waar geen ander pluimvee wordt gehouden, mits adequate bioveiligheidsmaatregelen worden genomen en het bedrijf na het vervoer onder officieel toezicht wordt geplaatst, of

- afkomstig uit broedeieren van buiten de bescherming- en toezichtsgebieden gelegen bedrijven rechtstreeks naar een ander bedrijf in dezelfde lidstaat, mits de broederij van verzending op grond van haar logistiek en hygiënische arbeidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens, afkomstig van pluimveekoppels in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben;

iv) broedeieren naar een aangewezen broederij; de eieren en de verpakking ervan worden voor verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;

v) consumptie-eieren naar een aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt waarbij de door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd

d) ieder die bedrijven in het toezichtsgebied binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

e) voor het vervoer van levend pluimvee of andere levende vogels, karkassen, voeder, mest, drijfmest, strooisel en andere mogelijk besmette materialen of stoffen gebruikte voertuigen en gebruikt materieel worden na besmetting zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 49 gereinigd en ontsmet;

f) geen pluimvee, andere vogels of andere gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit een bedrijf waar pluimvee wordt gehouden, worden binnengebracht of het verlaten; deze beperkende maatregel geldt niet voor dieren die op dergelijke bedrijven alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte indien ieder contact met pluimvee of andere vogels kan worden uitgesloten;

g) een hoger ziekte- of sterftecijfer of een aanzienlijke productiedaling in bedrijven wordt ogenblikkelijk aan de bevoegde autoriteit gemeld; deze voert vervolgens de benodigde onderzoeken in overeenstemming met het diagnosehandboek uit;

h) de verwijdering of verspreiding van gebruikt strooisel of mest is verboden, tenzij daartoe door de bevoegde autoriteit toestemming is verleend; de verplaatsing van mest van een in het toezichtsgebied gelegen bedrijf kan evenwel met inachtneming van bioveiligheidsmaatregelen worden toegestaan, mits de mest met het oog op behandeling of voorlopige opslag met aansluitende behandeling ter vernietiging van eventuele aviaire influenzavirussen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 of overeenkomstig de in artikel 64, lid 1, bedoelde specifieke voorschriften naar een daartoe aangewezen bedrijf vervoerd wordt;

i) jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij pluimvee of andere vogels bijeengebracht worden, zijn verboden;

j) pluimvee dat bestemd is om het in het wild te worden uitgezet, wordt niet vrijgelaten.

Artikel 31 Duur van de maatregelen

De in deze afdeling genoemde maatregelen blijven van kracht tot het tijdstip dat de laboratoriumtests in overeenstemming met het diagnosehandboek zijn uitgevoerd om de eventuele aanwezigheid van aviaire influenza vast te stellen op de in het toezichtsgebied gelegen bedrijven, maar ten minste 30 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf overeenkomstig artikel 49 voltooid zijn.

afdeling 6maatregelen in verdere beperkingsgebieden

Artikel 32 Maatregelen in verdere beperkingsgebieden

1. De bevoegde autoriteit kan bepalen dat sommige of alle in de afdelingen 4 en 5 vermelde maatregelen van toepassing zijn binnen de in artikel 16, lid 3, bedoelde verdere beperkingsgebieden (hierna ‘de verdere beperkingsgebieden’ genoemd).

2. De bevoegde autoriteit kan bepalen dat er in de verdere beperkingsgebieden op de bedrijven en in de gebieden die gevaar lopen, in overeenstemming met Richtlijn 93/119/EEG door middel van slachten of doden preventief geruimd wordt.

De herbevolking van deze bedrijven vindt plaats in overeenstemming met de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit.

3. De lidstaten, die de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen toepassen, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

4. De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaten en in het Comité.

5. Onverminderd de uit hoofde van Beschikking 90/424/EEG van de Raad te nemen besluiten kunnen er volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure verdere bewakings-, bioveiligheids- en bestrijdingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza worden genomen.

afdeling 7 AFWIJKINGEN EN BIOVEILIGHEIDSMAATREGELEN

Artikel 33 Afwijkingen

1. De bevoegde autoriteit kan bij bevestiging van HPAI in een broederij aan de hand van een risicobeoordeling afwijkingen toestaan van de in de afdelingen 4 en 5 bedoelde maatregelen.

2. Bij een uitbraak van HPAI in een niet-commercieel bedrijf/bedrijf van gezelschapsvogels, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere vogelrassen gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in artikel 18, onder b), en c), en in artikel 30, onder f), vermelde maatregelen.

3. In afwijking van de afdelingen 4 en 5 kunnen de lidstaten bij uitbraken van HPAI aan de hand van een risicobeoordeling specifieke maatregelen nemen inzake de verplaatsing van wedstrijdduiven uit en binnen de beschermings- en toezichtsgebieden.

4. De in de leden 1, 2 en 3 vermelde afwijkingen worden slechts toegestaan, mits de ziektebestrijding en de fundamentele belangen van de Gemeenschap hierdoor niet in gevaar komen.

5. De lidstaten die de in de leden 1, 2 en 3 vermelde afwijkingen toestaan, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

6. De Commissie bespreekt in alle gevallen de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaat en in het Comité.

Met inachtneming van de krachtens de leden 1, 2 en 3 toegestane afwijkingen kunnen volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

Artikel 34 Bioveiligheidsmaatregelen

1. Onverminderd de in de afdelingen 4, 5 en 6 bedoelde maatregelen kan de bevoegde autoriteit ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza de uitvoering van aanvullende bioveiligheidsmaatregelen voorschrijven in bedrijven in de beschermings- en toezichtsgebieden, de verdere beperkingsgebieden, en in de specifieke compartimenten voor pluimvee en voor andere vogels in de betrokken lidstaat.

Deze maatregelen kunnen vervoersbeperkingen voor voertuigen of personen betreffen, die voeder leveren, eieren ophalen, pluimvee naar slachthuizen transporteren, te verwijderen karkassen verzamelen, evenals overige verplaatsingen van personeel, dierenartsen en personen die bedrijfsmaterieel afleveren.

2. De lidstaten die de in lid 1 bedoelde maatregelen nemen, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

3. De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaat en in het Comité.

4. Onverminderd de uit hoofde van Beschikking 90/424/EEG van de Raad te nemen besluiten kunnen er volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure verdere bewakings-, bioveiligheids- en bestrijdingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza worden genomen.

afdeling 8 MAATREGELEN BIJ VERDENKING EN BEVESTIGING VAN HOOGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA (HPAI) IN BEPAALDE ANDERE INRICHTINGEN DAN BEDRIJVEN EN IN VERVOERMIDDELEN

Artikel 35 Onderzoek naar de vermoedelijke aanwezigheid van HPAI in bepaalde andere inrichtingen dan bedrijven en in vervoermiddelen

Bij verdenking of bevestiging van de aanwezigheid van HPAI in slachthuizen, vervoermiddelen of grensinspectieposten stelt de bevoegde autoriteit onmiddellijk een onderzoek in om in overeenstemming met het diagnosehandboek de verdenking te bevestigen of uit te sluiten.

Artikel 36 Maatregelen in slachthuizen

1. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat bij verdenking of bevestiging van HPAI op basis van een risicobeoordeling alle in het slachthuis aanwezige pluimvee zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht wordt gedood of geslacht.

Indien het pluimvee wordt geslacht, wordt het vlees ervan onder officieel toezicht afzonderlijk bewaard totdat niet alleen de onderzoeken overeenkomstig artikel 35, maar ook andere onderzoeken ter bevestiging of uitsluiting van de aanwezigheid van HPAI zijn afgesloten.

2. Indien de aanwezigheid van HPAI wordt bevestigd, wordt het vlees van het besmette pluimvee of de besmette andere vogels en het mogelijk besmette vlees onder officieel toezicht verwijderd.

Artikel 37 Maatregelen in grensinspectieposten en vervoermiddelen

1. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat bij verdenking of bevestiging van HPAI in grensinspectieposten of in vervoermiddelen alle pluimvee en andere vogels die in de grensinspectiepost of in het vervoermiddel aanwezig zijn, op basis van een risicobeoordeling naar een daartoe in aanmerking komende plaats worden vervoerd om aldaar zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht te worden gedood of geslacht.

De bevoegde autoriteit kan echter besluiten het in de grensinspectiepost aanwezige pluimvee en de aanwezige andere vogels die niet in contact zijn geweest met pluimvee en andere vogels die van besmetting verdacht worden, niet te doden of te slachten.

Indien het pluimvee wordt geslacht, wordt het vlees ervan onder officieel toezicht afzonderlijk bewaard totdat niet alleen de onderzoeken overeenkomstig artikel 35, maar ook andere onderzoeken ter bevestiging of uitsluiting van de aanwezigheid van HPAI zijn afgesloten.

2. Indien de aanwezigheid van HPAI wordt bevestigd, wordt het vlees van het besmette pluimvee of de besmette andere vogels en het waarschijnlijk besmette vlees zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht verwijderd.

Artikel 38 Aanvullende maatregelen in slachthuizen, grensinspectieposten en vervoermiddelen

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat bij verdenking of bevestiging van HPAI in een slachthuis, grensinspectiepost of vervoermiddel de volgende aanvullende maatregelen worden getroffen:

a) pluimvee en andere vogels mogen pas minimaal 24 uur na de voltooiing van de onder b) genoemde reiniging en ontsmetting overeenkomstig artikel 49 in het slachthuis of de grensinspectieposten binnengebracht worden of op het vervoermiddel geladen worden; bij grensinspectieposten kan dit verbod ook worden toegepast op andere dieren;

b) de reiniging en ontsmetting van de gebouwen, het materieel en de voertuigen vinden in overeenstemming met artikel 49 plaats onder toezicht van de officiële dierenarts;

c) er wordt een epizoötiologisch onderzoek uitgevoerd;

d) op het bedrijf van herkomst van het besmette pluimvee of de besmette karkassen en op contactbedrijven worden de in artikel 7, lid 2, vermelde maatregelen uitgevoerd;

e) op het bedrijf van herkomst worden de in artikel 11 vastgestelde maatregelen uitgevoerd, tenzij uit het epizoötiologische onderzoek en de verdere onderzoeken overeenkomstig artikel 35 blijkt dat dit niet nodig is;

f) het virusisolaat van de aviaire influenza wordt onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumprocedure om het subtype van het virus te bepalen.

HOOFDSSTUK V

MAATREGELEN BIJ UITBRAKEN VAN LAAGPATHOGENE AVIAIRE INFLUENZA (LPAI)

afdeling 1 Maatregelen op bedrijven

Artikel 39 Maatregelen van de bevoegde autoriteit

1. Onverminderd de maatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a, b), c), e), g) en h), waarborgt de bevoegde autoriteit dat bij uitbraken van LPAI de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel bedoelde maatregelen aan de hand van een risicobeoordeling en met inachtneming van ten minste de in bijlage V vastgelegde criteria worden genomen.

2. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat alle pluimvee op het bedrijf en alle andere vogels van de soorten waarbij LPAI is bevestigd, worden geruimd onder officieel toezicht en op zodanige wijze dat de verspreiding van aviaire influenza wordt voorkomen.

Afhankelijk van het risico van verdere verspreiding van aviaire influenza kunnen ook andere vogels op het bedrijf en op bedrijven die op grond van het epizoötiologische onderzoek als contactbedrijf kunnen worden beschouwd, geruimd worden.

Vóór de ruiming mogen pluimvee en andere vogels alleen met toestemming van de bevoegde autoriteit het bedrijf binnenkomen of het verlaten.

3. Voor de toepassing van lid 2 wordt de ruiming uitgevoerd in overeenstemming met Richtlijn 93/119/EEG, waarbij de bevoegde autoriteit besluit of het pluimvee en de andere vogels:

a) zo spoedig mogelijk worden gedood, of

b) met inachtneming van bioveiligheidsmaatregelen in een aangewezen slachthuis worden geslacht.

4. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat het volgende onder officieel toezicht wordt verwijderd:

a) karkassen, en

b) broedeieren op het bedrijf.

5. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat de volgende maatregelen worden genomen:

a) broedeieren die in de periode tussen de vermoedelijke insleep van LPAI op het bedrijf en de instelling van de maatregelen overeenkomstig deze richtlijn van het bedrijf zijn afgevoerd, worden zo veel mogelijk opgespoord en onder officieel toezicht uitgebroed;

b) pluimvee dat reeds is verkregen uit eieren, die in de periode tussen de vermoedelijke insleep van LPAI op het bedrijf en de instelling van de maatregelen overeenkomstig deze richtlijn van het bedrijf zijn afgevoerd, wordt onder officiële bewaking geplaatst en er worden onderzoeken conform het diagnosehandboek uitgevoerd;

c) vóór de ruiming overeenkomstig lid 2 op het bedrijf aanwezige en nog gelegde consumptie-eieren worden vervoerd naar een aangewezen pakstation, behandeld of verwijderd;

d) mogelijk verontreinigde materialen of stoffen worden of in overeenstemming met de instructies van de officiële dierenarts behandeld of zij worden verwijderd;

e) mest, drijfmest en strooisel die mogelijk besmet zijn, worden behandeld overeenkomstig artikel 49;

f) na de ruiming worden de gebouwen waar het pluimvee en de andere vogels zijn gehuisvest, het mogelijk besmette materieel en de voor het vervoer van karkassen, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmet materiaal of besmette stof gebruikte voertuigen zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 49 gereinigd, ontsmet of behandeld;

g) als huisdier gehouden dieren, met uitzondering van dieren die alleen toegang hebben tot de voor mensen bestemde leefruimte, mogen het bedrijf niet zonder toestemming van de bevoegde autoriteit binnenkomen of het verlaten;

h) bij een primaire uitbraak van LPAI wordt het virusisolaat onderworpen aan de in het diagnosehandboek vastgestelde laboratoriumtests om het genetische subtype te bepalen; het virusisolaat wordt zo spoedig mogelijk aan het in artikel 52, lid 1, bedoelde communautaire referentielaboratorium toegezonden.

i) het epizoötiologische onderzoek wordt afgesloten.

6. De bevoegde autoriteit kan aanvullende voorzorgsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van LPAI nemen, zoals de vaststelling van de bestemming en de behandeling van de eieren en de behandeling van het geslachte vlees, mits de in lid 3, onder b), vermelde procedure wordt gevolgd.

7. De lidstaten die de in de leden 2, 4 en 5 bedoelde maatregelen toepassen, stellen de Commissie hiervan in kennis.

Artikel 40 Afwijkingen voor bepaalde inrichtingen

1. Bij een uitbraak van LPAI in een niet-commercieel bedrijf/bedrijf van gezelschapsvogels, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere vogels voor wetenschappelijke doeleinden of tot behoud van bedreigde rassen of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere vogelrassen gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in artikel 39, lid 2, en artikel 39, lid 4, onder b), vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding en de fundamentele belangen van de Gemeenschap hierdoor niet in gevaar komen.

2. De bevoegde autoriteit draagt er bij het toestaan van een in lid 1 bedoelde afwijking zorg voor dat het pluimvee en de andere vogels waarvoor de afwijking geldt:

a) volledig geïsoleerd worden gehouden van ander pluimvee of andere vogels en – in voorkomende gevallen – van wilde vogels;

b) in overeenstemming met het diagnosehandboek verder bewaakt en getest worden totdat uit de laboratoriumtests blijkt dat zij niet langer een significant risico opleveren voor de verdere verspreiding van LPAI; en

c) niet hun bedrijf van herkomst verlaten, behalve om te worden geslacht of als zij naar een ander bedrijf worden gebracht:

i) dat zich in dezelfde lidstaat bevindt; in dit geval vindt het vervoer volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit plaats; of

ii) dat zich in een andere lidstaat bevindt; in dit geval is de toestemming van de lidstaat van bestemming vereist.

3. De bevoegde autoriteit kan bij uitbraken van LPAI in broederijen op basis van een risicobeoordeling afwijkingen toestaan van sommige of alle in artikel 39 vastgestelde maatregelen.

4. De lidstaten stellen uitvoeringsbepalingen op voor de toepassing van de in de leden 1 en 3 bedoelde uitzonderingen; hierbij houden zij rekening met de eventueel te verkrijgen veterinairrechtelijke garanties en voorzien zij in passende alternatieve maatregelen.

5. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die zij in overeenstemming met de leden 1 en 3 hebben toegestaan.

6. De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaat en in het Comité.

7. Met inachtneming van in de krachtens lid 1 toegestane afwijkingen kunnen volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

afdeling 2Maatregelen bij uitbraken van lpai in afzonderlijke productie-eenheden en contactbedrijven

Artikel 41 Maatregelen bij uitbraken van LPAI in afzonderlijke productie-eenheden

1. Bij een uitbraak van LPAI in een bedrijf dat uit twee of meer afzonderlijke productie-eenheden bestaat, kan de bevoegde autoriteit voor productie-eenheden met gezond pluimvee afwijkingen toestaan van de in artikel 39, lid 2, vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijdingsmaatregelen en de fundamentele belangen van de Gemeenschap hierdoor niet in gevaar komen.

2. De lidstaten stellen uitvoeringsbepalingen op voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde uitzonderingen; hierbij houden zij rekening met de eventueel te verkrijgen veterinairrechtelijke garanties en voorzien zij in passende alternatieve maatregelen.

3. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van iedere afwijking die zij in overeenstemming met lid 1 hebben toegestaan.

4. De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaten en in het Comité.

5. Met inachtneming van in de krachtens lid 1 toegestane afwijkingen kunnen volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

Artikel 42 Maatregelen op contactbedrijven

1. Aan de hand van het epizoötiologische onderzoek besluit de bevoegde autoriteit of een bedrijf als contactbedrijf wordt beschouwd.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in artikel 7, lid 2, bedoelde maatregelen op contactbedrijven worden toegepast totdat de aanwezigheid van LPAI overeenkomstig het diagnosehandboek is uitgesloten.

2. Aan de hand van het epizoötiologische onderzoek past de bevoegde autoriteit de in artikel 39 genoemde maatregelen op contactbedrijven toe, met name wanneer het contactbedrijf in een gebied met een hoge pluimveedichtheid is gelegen.

De voornaamste criteria voor de toepassing van de maatregelen overeenkomstig artikel 39 zijn in bijlage IV vastgelegd.

3. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat bij het doden van het pluimvee monsters worden genomen om overeenkomstig het diagnosehandboek de aanwezigheid van het LPAI-virus op contactbedrijven te kunnen bevestigen of uit te sluiten.

afdeling 3instelling van beperkingsgebieden

Artikel 43 Instelling van beperkingsgebieden bij uitbraken van LPAI

Onmiddellijk na een uitbraak van LPAI bakent de bevoegde autoriteit een beperkingsgebied met een straal van ten minste drie kilometer rond het bedrijf af.

Artikel 44 Maatregelen in het beperkingsgebied

1. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat in het beperkingsgebied de volgende maatregelen worden genomen:

a) alle pluimveebedrijven worden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd;

b) in pluimveebedrijven binnen een straal van ten minste één kilometer rond het bedrijf worden in overeenstemming met het diagnosehandboek laboratoriumtests uitgevoerd;

c) pluimvee en andere vogels, legrijp pluimvee, eendagskuikens en broed- en consumptie-eieren mogen binnen het beperkingsgebied slechts met toestemming van de bevoegde autoriteit en met inachtneming van andere door de bevoegde autoriteit benodigd geachte bestrijdingsmaatregelen worden verplaatst; dit verbod geldt echter niet voor doorvoer door het beperkingsgebied over de weg of per spoor zonder dat er gelost of halt gehouden wordt;

d) de verplaatsing van pluimvee en andere vogels, legrijp pluimvee, eendagskuikens en broed- en consumptie-eieren is gedurende de eerste 15 dagen na de instelling van het gebied verboden, tenzij de bevoegde autoriteit toestemming verleent voor het rechtstreekse vervoer van:

i) slachtpluimvee naar een slachthuis in dezelfde lidstaat;

ii) legrijp pluimvee naar een bedrijf onder officiële bewaking in dezelfde lidstaat waar geen ander pluimvee aanwezig is; het bedrijf wordt na de aankomst van het legrijp pluimvee onder officiële bewaking geplaatst;

iii) eendagskuikens:

- naar een bedrijf of een stal op een bedrijf in dezelfde lidstaat, waar geen ander pluimvee wordt gehouden, mits adequate bioveiligheidsmaatregelen worden genomen en het bedrijf na het vervoer onder officieel toezicht wordt geplaatst; of

- afkomstig uit broedeieren van buiten het beperkingsgebied gelegen bedrijven naar een ander bedrijf, mits de broederij op grond van haar logistiek en hygiënische arbeidsomstandigheden kan waarborgen dat deze eieren niet in aanraking zijn gekomen met andere broedeieren of met eendagskuikens, afkomstig van pluimveekoppels in deze gebieden, die derhalve een andere gezondheidsstatus hebben;

iv) broedeieren naar een aangewezen broederij; de eieren en de verpakking ervan zijn voor verzending ontsmet en de herkomst ervan kan worden getraceerd;

v) consumptie-eieren naar een aangewezen pakstation, mits zij in wegwerpverpakking zijn verpakt waarbij de door de bevoegde autoriteit vereiste bioveiligheidsmaatregelen worden nageleefd;

e) karkassen worden verwijderd;

f) ieder die bedrijven in het beperkingsgebied binnengaat of verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

g) voor het vervoer van levend pluimvee of andere vogels, karkassen, voeder, mest, drijfmest, strooisel en ander mogelijk besmette materialen of stoffen gebruikte voertuigen en gebruikt materieel worden zo spoedig mogelijk na besmetting overeenkomstig artikel 49 gereinigd en ontsmet;

h) geen pluimvee, andere vogels of gedomesticeerde zoogdieren mogen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit een bedrijf waar pluimvee wordt gehouden, worden binnengebracht of verlaten; deze beperkende maatregel geldt niet voor gedomesticeerde zoogdieren die op dergelijke bedrijven alleen toegang hebben tot voor mensen bestemde leefruimte indien ieder contact met pluimvee of andere vogels kan worden uitgesloten;

i) een hoger ziekte- of sterftecijfer of een aanzienlijke productiedaling in bedrijven wordt ogenblikkelijk aan de bevoegde autoriteit gemeld; deze voert vervolgens de benodigde onderzoeken in overeenstemming met het diagnosehandboek uit;

j) de verwijdering of verspreiding van gebruikt strooisel of mest is verboden, tenzij daartoe door de bevoegde autoriteit toestemming is verleend; de verplaatsing van mest van een in het beperkingsgebied gelegen bedrijf kan evenwel met inachtneming van bioveiligheidsmaatregelen worden toegestaan, mits de mest met het oog op behandeling of voorlopige opslag met aansluitende behandeling ter vernietiging van eventuele aviaire influenzavirussen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 of overeenkomstig de in artikel 64, lid 1, bedoelde specifieke voorschriften naar een daartoe aangewezen bedrijf vervoerd wordt;

k) jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij pluimvee of andere vogels bijeengebracht worden, zijn verboden tenzij de bevoegde autoriteit toestemming heeft verleend;

l) pluimvee en andere vogels die bestemd zijn om in het wild uit te zetten, mogen niet worden vrijgelaten.

2. Onverminderd de in deze afdeling vastgelegde maatregelen kan de bevoegde autoriteit aan de hand van een risicobeoordeling verdere maatregelen nemen; zij stelt de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

3. Met inachtneming van de in lid 2 bedoelde maatregelen kunnen volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure verdere maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

Artikel 45 Duur van de maatregelen

De maatregelen in deze afdeling worden gehandhaafd:

a) totdat de bevoegde autoriteiten aan de hand van de onderzoeken en laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek en een risicobeoordeling in het beperkingsgebied zijn uitgevoerd, van oordeel zijn dat het risico van verspreiding van LPAI te verwaarlozen is, maar minimaal 21 dagen na de datum waarop de voorlopige reiniging en ontsmetting van het besmette bedrijf overeenkomstig artikel 49 voltooid zijn; of

b) totdat de bevoegde autoriteiten aan de hand van de onderzoeken en laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek en een risicobeoordeling in het beperkingsgebied zijn uitgevoerd, van oordeel zijn dat het risico van verspreiding van LPAI te verwaarlozen is, maar minimaal 42 dagen na de datum van de bevestiging van de uitbraak;

Artikel 46 Afwijkingen

1. Indien LPAI in een broederij wordt bevestigd, kan de bevoegde autoriteit aan de hand van een risicobeoordeling afwijken van sommige of alle maatregelen overeenkomstig de artikelen 43 en 44.

2. Bij een uitbraak van LPAI in een niet-commercieel bedrijf/bedrijf van gezelschapsvogels, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee of andere vogels voor wetenschappelijke doeleinden of tot behoud van bedreigde rassen of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere vogelrassen gehouden worden, kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan van de in artikel 43 en artikel 44, onder c), d), h) en i), vermelde maatregelen, mits de ziektebestrijding en de fundamentele belangen van de Gemeenschap hierdoor niet in gevaar komen.

3. De lidstaten die de in de leden 1 en 2 bedoelde afwijkingen toestaan, stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

4. De Commissie bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk met de betrokken lidstaat en in het Comité.

5. Met inachtneming van in de krachtens de leden 1 en 2 toegestane afwijkingen kunnen in overeenstemming met de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza.

HOOFDSTUK VI

MAATREGELEN MET BETREKKING TOT DE VOLKSGEZONDHEID EN ANDERE DIEREN DAN PLUIMVEE EN ANDERE VOGELS

Artikel 47 Maatregelen met betrekking tot de volksgezondheid

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteit bij uitbraken van aviaire influenza of bij bevestiging van de aanwezigheid van van vogels afkomstige influenzavirussen in pluimvee en andere vogels of zoogdieren, die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren, zich zo spoedig mogelijk in verbinding met de voor de volksgezondheid bevoegde nationale instantie stelt zodat vroegtijdig kan worden besloten de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat werknemers in de pluimveehouderij en andere personen die enig risico kunnen lopen, met influenza worden besmet.

2. Zodra wordt vastgesteld dat de volksgezondheid wordt bedreigd, stelt de getroffen lidstaat de Commissie en de andere lidstaten hiervan onmiddellijk in kennis.

3. De situatie zal in het kader van het Comité zo spoedig mogelijk nader worden bestudeerd.

4. Overeenkomstig de in artikel 65, lid 3, vermelde procedure kunnen aanvullende veterinairrechtelijke maatregelen worden getroffen ter voorkoming van de overdracht van aviaire influenza van pluimvee, andere vogels of zoogdieren op mensen.

Artikel 48 Laboratoriumtests en andere maatregelen inzake varkens en andere dieren

1. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat na een uitbraak op het bedrijf aanwezige varkens aan laboratoriumtests onderworpen worden om de verdenking van aviaire influenza te bevestigen of uit te sluiten.

In afwachting van de uitslag van deze tests mogen geen varkens het bedrijf verlaten.

2. Als de in lid 1 bedoelde laboratoriumtests de aanwezigheid van aviaire influenzavirussen in varkens bevestigen, kan de bevoegde autoriteit toestaan dat deze varkens naar andere varkensbedrijven of naar aangewezen slachthuizen worden vervoerd, mits vervolgtests hebben aangetoond dat het risico van verspreiding van aviaire influenza te verwaarlozen is.

3. Als de in lid 1 bedoelde laboratoriumtests bevestigen dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de gezondheid, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat de varkens zo spoedig mogelijk onder officieel toezicht en in overeenstemming met Richtlijn 93/119/EEG op zodanige wijze gedood worden dat de verspreiding van aviaire influenza, met name tijdens het vervoer, vermeden wordt.

4. Na uitbraak van aviaire influenza of bij bevestiging van de aanwezigheid van aviaire influenza bij varkens op een bedrijf kan de bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling de in de leden 1, 2 en 3 vastgelegde maatregelen op alle andere op het bedrijf aanwezige dieren toepassen en kan zij deze maatregelen uitbreiden tot contactbedrijven.

5. De lidstaten stellen de Commissie in het kader van het Comité in kennis van de uitslag van de tests en de maatregelen conform de leden 1 tot en met 4.

6. Overeenkomstig de in artikel 65, lid 3, vermelde procedure kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen ter voorkoming van de overdracht van aviaire influenza op varkens en andere dieren.

7. Overeenkomstig de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure kunnen uitvoeringsbepalingen voor dit artikel worden vastgesteld.

HOOFDSTUK VII

REINIGING, ONTSMETTING EN HERBEVOLKING

Artikel 49 Reiniging, ontsmetting en behandeling

De lidstaten zien erop toe dat:

a) de reiniging, ontsmetting en behandeling van met aviaire influenzavirussen besmette of mogelijk besmette ruimten, voertuigen, materialen en stoffen onder officieel toezicht worden uitgevoerd overeenkomstig:

i) de instructies van de officiële dierenarts; en

ii) de in bijlage VI vastgelegde beginselen en procedures voor reiniging, ontsmetting en behandeling.

b) de te gebruiken ontsmettingsmiddelen en de concentraties ervan worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

Artikel 50 Herbevolking van bedrijven

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat na de uitvoering van de in de artikelen 11 en 39 vastgelegde maatregelen de leden 2 tot en met 6 van dit artikel worden nagekomen.

2. Commerciële pluimveebedrijven mogen gedurende een termijn van 21 dagen na de datum waarop de definitieve reiniging en ontsmetting overeenkomstig artikel 49 voltooid zijn niet herbevolkt worden.

3. Gedurende een termijn van 21 dagen na de datum van herbevolking van de commerciële pluimveebedrijven worden de volgende maatregelen genomen:

a) het pluimvee wordt iedere week door de officiële dierenarts klinisch onderzocht;

b) er worden laboratoriumtests overeenkomstig het diagnosehandboek uitgevoerd;

c) tijdens de herbevolkingsfase gestorven pluimvee wordt in overeenstemming met het diagnosehandboek onderzocht;

d) ieder die het commerciële pluimveebedrijf binnengaat of het verlaat neemt de adequate bioveiligheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van aviaire influenza in acht;

e) pluimvee mag tijdens de herbevolkingsfase alleen met toestemming van de bevoegde autoriteit het commerciële pluimveebedrijf verlaten;

f) de eigenaar houdt een register van de productiegegevens bij, dat regelmatig moet worden bijgewerkt;

g) noemenswaardige wijzigingen van de productiegegevens als bedoeld onder f) en andere onregelmatigheden worden de bevoegde autoriteit onmiddellijk gemeld.

4. De herbevolking met pluimvee en andere vogels van een niet-commercieel bedrijf/bedrijf van gezelschapsvogels, een circus, een dierentuin, een vogelwinkel, een vogelmarkt, een volière, een wildpark, een omheind terrein waar pluimvee en andere vogels voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de bescherming van bedreigde soorten of officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere vogelrassen gehouden worden, vindt plaats overeenkomstig de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit.

5. De herbevolking met pluimvee van contactbedrijven vindt plaats in overeenstemming met de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit.

6. De bevoegde autoriteit kan op basis van een risicobeoordeling bepalen dat de in lid 3 bedoelde maatregelen op andere bedrijven dan commerciële pluimveebedrijven van toepassing zijn.

HOOFDSTUK VII

DIAGNOSTISCHE PROCEDURES, DIAGNOSEHANDBOEK EN REFERENTIELABORATORIA

Artikel 51 Diagnostische procedures en diagnosehandboek

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de diagnostische procedures, bemonstering en laboratoriumtests ter opsporing van aviaire influenza overeenkomstig het diagnosehandboek worden uitgevoerd om zo uniforme procedures voor de diagnose van aviaire influenza te waarborgen.

Het diagnosehandboek wordt volgens de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn goedgekeurd. Latere wijzigingen van het handboek worden overeenkomstig dezelfde procedure vastgelegd.

2. Het diagnosehandboek overeenkomstig lid 1 bevat ten minste het volgende:

a) minimale bioveiligheidseisen en kwaliteitsnormen

i) voor erkende laboratoria, die tests ten behoeve van de diagnose van aviaire influenza uitvoeren; en

ii) voor het vervoer van monsters;

b) criteria en procedures voor klinische onderzoeken of postmortemkeuringen ter bevestiging of ter uitsluiting van de verdenking van aviaire influenza;

c) criteria en procedures voor het nemen van monsters van pluimvee of andere vogels ten behoeve van laboratoriumtests ter bevestiging of ter uitsluiting van de verdenking van aviaire influenza; waaronder bemonsteringsmethoden ten behoeve van serologische en virologische onderzoeken in het kader van deze richtlijn;

d) laboratoriumtests voor de diagnose van aviaire influenza, met inbegrip van:

i) tests voor differentiële diagnoses;

ii) tests om HPAI- en LPAI-virussen van elkaar te kunnen onderscheiden;

iii) adequate tests om onderscheid te kunnen maken tussen gevaccineerde vogels en met de veldstam van aviaire influenza besmette vogels;

iv) criteria voor de beoordeling van de uitslag van laboratoriumtests;

e) laboratoriumtechnieken ten behoeve van de typering van virusisolaten van aviaire influenza.

3. De lidstaten zien erop toe dat aviaire influenzavirussen, het genoom en de antigenen ervan en vaccins ten behoeve van onderzoek en diagnose en voor de vervaardiging van vaccins slechts in door de bevoegde autoriteit erkende ruimten, inrichtingen of laboratoria, waar toereikende bioveiligheidseisen gewaarborgd zijn, worden gehanteerd of gebruikt.

De lijst van erkende ruimten, inrichtingen en laboratoria wordt vóór 1 juli 2006 aan de Commissie doorgegeven en wordt bijgehouden.

Artikel 52 Referentielaboratoria

1. Het in bijlage VII vermelde laboratorium is het communautaire referentielaboratorium voor aviaire influenza (hierna ‘het communautaire referentielaboratorium’ genoemd).

Onverminderd Beschikking 90/424/EEG vervult het communautaire referentielaboratorium de in deel 2 van die bijlage vermelde bevoegdheden en taken.

2. De in deel 1 van bijlage VIII vermelde laboratoria zijn de nationale referentielaboratoria voor aviaire influenza (hierna ‘de nationale referentielaboratoria’ genoemd).

De lidstaten delen de Commissie en de andere lidstaten iedere wijziging betreffende hun in deel 1 van die bijlage vermelde nationale referentielaboratoria mee.

3. De lidstaten zien erop toe dat de nationale referentielaboratoria:

a) de in deel 2 van bijlage VIII vermelde bevoegdheden en taken vervullen;

b) verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van de normen en diagnosemethoden in iedere lidstaat overeenkomstig bijlage VIII en voor het onderhouden van de contacten met het communautaire referentielaboratorium.

HOOFDSTUK IX

VACCINATIE

AFDELING 1 ALGEMEEN VACCINATIEVERBOD

Artikel 53 Vervaardiging, verkoop en gebruik van vaccins tegen aviaire influenza

1. De lidstaten zien erop toe dat:

a) vaccinatie tegen aviaire influenza op hun grondgebied verboden is, met uitzondering van vaccinaties overeenkomstig de afdelingen 2 en 3;

b) de hantering, vervaardiging, opslag, levering, distributie en verkoop van vaccins tegen aviaire influenza op hun grondgebied onder officieel toezicht plaatsvinden;

c) slechts bij Richtlijn 2001/82/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 toegestane vaccins worden gebruikt.

2. Volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure kunnen voorschriften voor de levering en opslag van voorraden vaccins tegen aviaire influenza in de Gemeenschap worden vastgelegd.

AFDELING 2 NOODVACCINATIE

Artikel 54 Noodvaccinatie van pluimvee en andere vogels

1. Bij een uitbraak en het risico van versleping van aviaire influenza kunnen de lidstaten een noodvaccinatie van pluimvee en andere vogels uitvoeren.

2. Als een lidstaat voornemens is een in lid 1 bedoelde noodvaccinatie uit te voeren, legt hij de Commissie een noodvaccinatieprogramma ter goedkeuring voor.

Het programma wordt in overeenstemming met een DIVA-strategie opgesteld en omvat ten minste de volgende informatie:

a) de ziektesituatie die geleid heeft tot het verzoek om noodvaccinatie toe te passen;

b) het geografische gebied waarin de noodvaccinatie moet worden uitgevoerd en het aantal bedrijven in het desbetreffende gebied;

c) de soorten en categorieën pluimvee of andere vogels of – in voorkomende gevallen – de compartimenten voor pluimvee of andere vogels die voor vaccinatie in aanmerking komen;

d) het geschatte aantal te vaccineren stuks pluimvee en andere vogels;

e) de samenvatting van de kenmerken van het vaccin;

f) de geplande duur van de noodvaccinatiecampagne;

g) maatregelen betreffende de verplaatsingen van pluimvee of andere vogels en de producten ervan in overeenstemming met de algemene voorschriften van bijlage IX, behalve indien de betrokken lidstaat kan motiveren waarom voor maatregelen wordt gekozen die afwijken van die algemene verplichtingen;

h) de criteria op grond waarvan wordt besloten tot het toepassen van noodvaccinatie op contactbedrijven;

i) de registratie van het pluimvee en de andere vogels die gevaccineerd zijn;

j) de te verrichten klinische en laboratoriumtests op de bedrijven waar noodvaccinaties moeten worden uitgevoerd en op andere, in het noodvaccinatiegebied gelegen bedrijven om de epizoötiologische situatie, de effectiviteit van de noodvaccinatiecampagne en het toezicht op verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee en andere vogels te controleren.

3. Overeenkomstig de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure kunnen uitvoeringsbepalingen voor noodvaccinatie worden vastgesteld.

Artikel 55 Goedkeuring van noodvaccinatieprogramma's

1. De Commissie onderzoekt met de betrokken lidstaat het noodvaccinatieprogramma overeenkomstig artikel 54, lid 2, onmiddellijk en bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk in het Comité.

2. Het noodvaccinatieprogramma wordt volgens de in artikel 65, lid 3, vermelde procedure goedgekeurd.

De goedkeuring van het noodvaccinatieprogramma kan ook betrekking hebben op maatregelen ter beperking van de verplaatsingen van pluimvee of andere vogels en de producten ervan. Deze maatregelen kunnen beperkingen betreffende specifieke compartimenten voor pluimvee en compartimenten voor andere vogels en de instelling van beperkingsgebieden omvatten.

Artikel 56 Afwijkingen

1. In afwijking van artikel 54 kunnen de lidstaten al voor de goedkeuring van het noodvaccinatieprogramma noodvaccinatie uitvoeren in het gebied rond de uitbraak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de Commissie wordt voor het begin van de noodvaccinatie in kennis gesteld van het noodvaccinatieprogramma en het besluit om noodvaccinatie toe te passen;

b) de betrokken lidstaat komt de algemene voorschriften inzake de verplaatsingen van pluimvee en pluimveeproducten van bijlage IX na;

c) het besluit om noodvaccinatie toe te passen brengt de ziektebestrijding en de fundamentele belangen van de Gemeenschap niet in gevaar.

2. Als een lidstaat de in lid 1 bedoelde afwijking toepast, worden de ziektesituatie en het noodvaccinatieprogramma zo spoedig mogelijk in het Comité besproken.

3. Volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure kunnen aanvullende maatregelen worden genomen.

AFDELING 3 BESCHERMENDE VACCINATIE

Artikel 57 Beschermende vaccinatie van pluimvee en andere vogels

1. De lidstaten kunnen in overeenstemming met deze afdeling beschermende vaccinatie van pluimvee of andere vogels uitvoeren, indien zij van mening zijn dat bepaalde delen van hun grondgebied, bepaalde kenmerken van hun pluimveeproductie of bepaalde categorieën pluimvee of andere vogels aan een bijzonder ernstig risico van insleep en versleping van aviaire influenza blootstaan.

2. Als een lidstaat voornemens is een in lid 1 bedoelde beschermende vaccinatie uit te voeren, legt hij de Commissie een programma voor beschermende vaccinatie ter goedkeuring voor.

Het programma wordt in overeenstemming met een DIVA-strategie opgesteld en omvat ten minste de volgende informatie:

a) een duidelijke uiteenzetting van de redenen voor de beschermende vaccinatie, met inbegrip van de ontwikkeling van de ziekte;

b) het geografische gebied waar de beschermende vaccinatie moet worden uitgevoerd en het aantal bedrijven in het desbetreffende gebied;

c) de soorten en categorieën pluimvee of andere vogels of – in voorkomende gevallen – de compartimenten voor pluimvee of andere vogels die voor vaccinatie in aanmerking komen;

d) het geschatte aantal te vaccineren stuks pluimvee en andere vogels;

e) de samenvatting van de kenmerken van het vaccin;

f) de geplande duur van de campagne ten behoeve van beschermende vaccinatie;

g) de specifieke bepalingen betreffende de verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee en andere vogels, onverminderd de maatregelen overeenkomstig hoofdstuk IV, de afdelingen 4 tot en met 6, en hoofdstuk V, afdeling 3;

h) de registratie van het pluimvee en de andere vogels die gevaccineerd zijn;

i) de te verrichten klinische en laboratoriumtests op de bedrijven waar beschermende vaccinaties moeten worden uitgevoerd en op andere, in het vaccinatiegebied gelegen bedrijven om de epizoötiologische situatie, de effectiviteit van de beschermende vaccinatiecampagne en het toezicht op verplaatsingen van aan vaccinatie onderworpen pluimvee en andere vogels te controleren.

3. Volgens de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure kunnen uitvoeringsbepalingen voor beschermende vaccinatie worden vastgesteld

Artikel 58 Goedkeuring van programma's voor beschermende vaccinatie

1. De Commissie onderzoekt het programma overeenkomstig artikel 57, lid 2, voor beschermende vaccinatie onmiddellijk met de betrokken lidstaat en bespreekt de situatie zo spoedig mogelijk in het Comité.

2. Het programma voor beschermende vaccinatie wordt volgens de in artikel 65, lid 3, vermelde procedure goedgekeurd.

De goedkeuring van het programma voor beschermende vaccinatie kan ook betrekking hebben op maatregelen ter beperking van de verplaatsingen van pluimvee of andere vogels en de producten ervan. Deze maatregelen kunnen beperkingen betreffende specifieke compartimenten voor pluimvee en compartimenten voor andere vogels en de instelling van beperkingsgebieden omvatten.

AFDELING 4 VACCINBANKEN

Artikel 59 Communautaire vaccinbank

1. Volgens de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure kan een communautaire vaccinbank opgericht worden.

2. De lidstaten hebben toegang tot de communautaire vaccinbank indien zij een desbetreffend verzoek indienen bij de Commissie.

3. De Commissie kan, wanneer dat in het belang is van de Gemeenschap, vaccins leveren aan derde landen.

Onverminderd overeenkomsten die zijn gesloten tussen de Gemeenschap en derde landen wordt de toegang van derde landen tot de communautaire vaccinbank toegestaan volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure, op voorwaarde dat volgens diezelfde procedure nauwkeurige regelingen inzake de financiële en technische samenwerking tussen de Commissie en het betrokken derde land worden overeengekomen.

Artikel 60 Nationale vaccinbanken

1. De lidstaten kunnen in het kader van het in artikel 63 bedoelde rampenplan een nationale vaccinbank instellen en in stand houden voor de opslag van overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 15 van Richtlijn 2001/82/EG toegestane reserves van vaccins tegen aviaire influenza voor gebruik bij nood- of beschermende vaccinaties.

2. De lidstaten die een nationale vaccinbank in stand houden, stellen de Commissie in kennis van de hoeveelheden en soorten opgeslagen vaccins.

HOOFDSTUK X

COMMUNAUTAIRE CONTROLES, SANCTIES EN RAMPENPLANNEN

Artikel 61 Communautaire controles

Overeenkomstig Beschikking 98/139/EG van de Commissie[19] en artikel 45 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad[20] kunnen deskundigen van de Commissie in samenwerking met de bevoegde autoriteit controles ter plaatse uitvoeren, waar dit ter waarborging van de eenvormige toepassing van deze richtlijn nodig is.

Artikel 62 Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die moeten worden toegepast bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties ook worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 31 december 2006 van deze bepalingen in kennis en delen haar alle wijzigingen daarvan zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 63 Rampenplannen

1. De lidstaten stellen in overeenstemming met bijlage X een rampenplan op met de nationale maatregelen die moeten worden genomen in geval van een uitbraak en leggen dit aan de Commissie ter goedkeuring voor.

2. Het rampenplan maakt de toegang tot alle voorzieningen, materieel, personeel en alle andere materialen mogelijk, die nodig zijn om de uitbraak snel en efficiënt de kop in te drukken. Het bevat nauwkeurige gegevens betreffende het aantal, de ligging en de inventarisatie van alle commerciële pluimveebedrijven en de hoeveelheden vaccin die iedere lidstaat voor noodvaccinatie nodig acht.

3. De Commissie bestudeert de rampenplannen om vast te stellen of zij toereikend zijn om aan het gewenste doel te beantwoorden, en stelt de betrokken lidstaat eventuele wijzigingen voor, met name om te garanderen dat de plannen verenigbaar zijn met die van de andere lidstaten.

De rampenplannen worden volgens de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure goedgekeurd. Latere wijzigingen van het plan worden overeenkomstig dezelfde procedure vastgelegd.

4. Minimaal om de vijf jaar past de lidstaat het rampenplan aan en legt het de Commissie volgens de procedure van artikel 65, lid 2, aan de Commissie ter goedkeuring voor.

5. Onverminderd de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde maatregelen kunnen volgens de procedure van artikel 65, lid 2, verdere voorschriften voor een snelle en doeltreffende uitroeiing van aviaire influenza worden vastgesteld, waaronder bepalingen betreffende ziektebestrijdingscentra, groepen van deskundigen en real-time-alarmoefeningen.

HOOFDSTUK XI

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 64 Uitvoeringsbevoegdheden

1. Volgens de procedure van artikel 65, lid 2, worden de uitvoeringsbepalingen voor deze richtlijn vastgelegd, en met name specifieke voorschriften inzake:

a) de verwijdering van karkassen, en

b) het vervoer en de behandeling van voeder, (nieuw of gebruikt) strooisel, mest en drijfmest, die besmet of mogelijk besmet zijn.

2. Wijzigingen van de bijlagen met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang worden volgens de procedure van artikel 65, lid 2, vastgesteld.

3. Uitvoeringsbepalingen die als gevolg van de epizoötiologische situatie benodigd zijn ter aanvulling van de minimummaatregelen voor ziektebestrijding overeenkomstig deze richtlijn worden in overeenstemming met de procedure van artikel 65, lid 2, vastgesteld

4. Onverminderd de vrijwaringsmaatregelen van artikel 9 van Richtlijn 89/662/EEG van de Raad[21] en van artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad[22] worden tijdelijke noodmaatregelen, die nodig zijn als gevolg van een ernstige bedreiging van de gezondheid door van vogels afkomstige influenzavirussen, met uitzondering van in artikel 2, punt 1, bedoelde virussen, genomen volgens de procedure van artikel 65, lid 3.

Artikel 65 Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité.

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

3. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt 15 dagen.

4. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 66 Intrekking

Richtlijn 92/40/EEG wordt met ingang van 31 december 2006 ingetrokken. Verwijzingen naar Richtlijn 92/40/EEG gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XI.

Artikel 67 Overgangsbepalingen

1. Rampenplannen voor de bestrijding van aviaire influe nza, die overeenkomstig artikel 17, lid 4 van Richtlijn 92/40/EEG zijn goedgekeurd en op 31 december 2006 gelden, zullen voor de toepassing van deze richtlijn van kracht blijven.

De lidstaten leggen de Commissie evenwel vóór 31 december 2006 eventuele wijzigingen van die rampenplannen voor, zodat die aan deze richtlijn aangepast kunnen worden.

De gewijzigde plannen worden volgens de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure goedgekeurd.

2. In afwachting van de toepassing van deze richtlijn kunnen verdere overgangsbepalingen betreffende de bestrijding van aviaire influenza volgens de in artikel 65, lid 2, vermelde procedure worden aangenomen.

Artikel 68 Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2006 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 69 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 70 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE I als bedoeld in artikel 4, lid 1

VOORSCHRIFTEN INZAKE JAARLIJKSE BEWAKINGSPROGRAMMA'S VOOR AVIAIRE INFLUENZA BIJ PLUIMVEE EN ANDERE VOGELS

A. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR ONDERZOEK BIJ PLUIMVEE

1. De bemonstering vindt plaats in het winterseizoen, aangezien in veel lidstaten in de periode december-januari pluimvee, met name kalkoenen en ganzen, op grote schaal wordt geslacht.

2. De monsters worden onderzocht in de nationale referentielaboratoria voor aviaire influenza in de lidstaten of in andere door de bevoegde autoriteiten erkende en onder het toezicht van het nationale referentielaboratorium staande laboratoria.

3. Alle (zowel serologische als virologische) resultaten worden toegezonden aan het communautair referentielaboratorium, dat de gegevens bundelt. Het communautair referentielaboratorium verleent technische assistentie en beschikt over een uitgebreide voorraad diagnostische reagentia.

4. Alle virusisolaten van aviaire influenza worden toegezonden aan het communautair referentielaboratorium. Virussen van de subtypes H5 en H7 worden onderworpen aan de karakterisatietest in overeenstemming met het diagnosehandboek.

5. Alle positieve resultaten worden retrospectief op het bedrijf onderzocht en de conclusies van dit onderzoek worden aan de Commissie en het communautair referentielaboratorium meegedeeld.

6. Naar het communautair referentielaboratorium verzonden materiaal gaat vergezeld van specifieke protocollen.

7. Voor het verzamelen van de onderzoeksgegevens worden de door het communautair referentielaboratorium ter beschikking gestelde tabellen gebruikt. In deze tabellen worden de gebruikte laboratoriumtestmethoden aangegeven.

8. Er worden bloedmonsters voor serologische tests verzameld van alle soorten pluimvee, van ten minste 5 tot 10 vogels, met uitzondering van eenden en ganzen, per bedrijf, en uit verschillende stallen, als op het bedrijf meer dan één stal aanwezig is.

9. Er vindt een gestratificeerde bemonstering in de gehele lidstaat plaats, zodat de monsters als representatief voor de gehele lidstaat kunnen worden beschouwd, rekening houdend met:

a) het aantal te bemonsteren bedrijven; dit aantal wordt zo bepaald dat bij een prevalentie van besmette bedrijven van ten minste 5% met een betrouwbaarheid van 95% kan worden gegarandeerd dat ten minste één besmet bedrijf wordt geïdentificeerd (zie tabel 1 en 2) en

b) het aantal te bemonsteren dieren per bedrijf; dit aantal wordt zo bepaald dat wanneer de prevalentie van seropositieve dieren ten minste gelijk is aan 30%, de waarschijnlijkheid dat ten minste één positief dier wordt geïdentificeerd, 95% bedraagt.

10. Bij het bemonsteringsplan wordt ook op het volgende gelet:

a) de productietypes en de specifieke risico’s daarvan, zoals vrije uitloop, legkippen van verschillende leeftijd, gebruik van oppervlaktewater, een relatief langere levensduur, de aanwezigheid van meer dan één soort in het bedrijf;

b) het aantal te bemonsteren kalkoenbedrijven, dat zo wordt bepaald dat bij een prevalentie van besmette bedrijven van ten minste 5% met een betrouwbaarheid van 99% kan worden gegarandeerd dat ten minste één besmet bedrijf wordt geïdentificeerd.

c) wanneer in een lidstaat bedrijven voorkomen die loopvogels en kwartels produceren, worden deze in het jaarlijkse bewakingsprogramma opgenomen;

d) de periode; in voorkomend geval wordt de bemonstering aangepast aan bepaalde perioden, wanneer de aanwezigheid van andere gastheersoorten het risico van insleep van de ziekte verhoogt;

e) de lidstaten die moeten bemonsteren op Newcastle disease met het oog op de handhaving van hun status als gebied waar niet tegen Newcastle disease wordt ingeënt (Beschikking 94/327/EG[23]), mogen deze monsters van fokkoppels gebruiken voor de opsporing van antilichamen tegen H5 en H7.

Tabel 1: Aantal te bemonsteren bedrijven voor elke pluimveecategorie (met uitzondering van kalkoenbedrijven)

Aantal bedrijven per pluimveecategorie (met uitzondering van kalkoenbedrijven) | Aantal te bemonsteren bedrijven |

Tot en met 34 | Alle |

35-50 | 35 |

51-80 | 42 |

81-250 | 53 |

<250 | 60 |

Tabel 2: Aantal te bemonsteren kalkoenbedrijven

Aantal kalkoenbedrijven | Aantal te bemonsteren bedrijven |

Tot en met 46 | Alle |

47-60 | 47 |

61-100 | 59 |

101-350 | 80 |

<350 | 90 |

B. SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE OPSPORING VAN BESMETTINGEN MET DE SUBTYPES H5/H7 VAN AVIAIRE INFLUENZA BIJ EENDEN EN GANZEN

1. Bloedmonsters voor serologisch onderzoek worden bij voorkeur genomen bij vogels die buiten in het veld worden gehouden.

2. In elk geselecteerd bedrijf worden 40-50 bloedmonsters voor serologisch onderzoek genomen.

C. SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE OPSPORING VAN BESMETTING BIJ WILDE VOGELS

Opzet en uitvoering van het onderzoek

1. Met het oog op een correcte opzet en uitvoering van de bemonstering dragen de lidstaten er zorg voor dat veterinaire autoriteiten, wildbiologen, organisaties van vogelaars en vogelringers en jagers samenwerken.

2. De bemonstering wordt gericht op vogels die in de herfst en het begin van de winter naar het zuiden trekken.

Bemonsteringsprocedures en opslag en vervoer van monsters

3. Cloacaswabs voor virologisch onderzoek worden vooral van soorten met een hoge gevoeligheid en met intensief contact met pluimvee, zoals Mallardeenden, genomen.

4. De verdeling per soort ziet er zo mogelijk als volgt uit: 70% watervogels; 20% kustvogels; 10% andere wilde vogels.

5. Fecesswabs of zorgvuldig verzamelde verse fecesmonsters moeten worden genomen bij wilde vogels (gevangen, gejaagd of pas gestorven dieren).

6. Ten hoogste vijf monsters van dezelfde diersoort mogen tot één verzamelmonster worden samengevoegd.

7. Er moet bijzondere zorg worden besteed aan de opslag en het vervoer van de monsters. Als niet kan worden gezorgd voor snel vervoer binnen 48 uur naar het laboratorium (in transportmedium bij 4 °C), moeten de monsters worden opgeslagen en daarna worden vervoerd in droogijs bij -70 °C.

D. LABORATORIUMTESTS

De laboratoriumtests moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het diagnosehandboek. Lidstaten die andere testmethoden willen gebruiken, verstrekken de nodige validatiegegevens aan de Commissie en het communautair referentielaboratorium.

BIJLAGE II als bedoeld in artikel 5, lid 2

MELDING VAN EEN ZIEKTE EN VERDERE DOOR DE LIDSTATEN TE VERSTREKKEN EPIZOÖTIOLOGISCHE INFORMATIE

1. Binnen 24 uur na de bevestiging van een primaire uitbraak of de ontdekking van een geval van aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel meldt de betrokken lidstaat overeenkomstig de in artikel 5 van Richtlijn 82/894/EEG bedoelde procedure de onderstaande gegevens:

a) datum van melding;

b) tijdstip van melding;

c) naam van de lidstaat in kwestie;

d) naam van de ziekte;

e) volgnummer van de uitbraak of het positieve resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of vervoermiddel;

f) datum van de eerste verdenking van de ziekte;

g) datum van bevestiging;

h) voor de bevestiging gebruikte methoden;

i) of de ziekte is bevestigd in een bedrijf, een slachthuis of een vervoermiddel;

j) geografische ligging van de uitbraak of het positieve resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of vervoermiddel;

k) toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen.

2. In geval van een positief resultaat voor aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel meldt de betrokken lidstaat, afgezien van de in punt 1 genoemde gegevens, ook de onderstaande gegevens:

a) het aantal gevoelige stuks pluimvee en andere vogels in het slachthuis of het vervoermiddel;

b) het aantal stuks gestorven pluimvee en andere vogels in het slachthuis of het vervoermiddel;

c) voor elke categorie pluimvee of andere vogels, de morbiditeit en het aantal stuks pluimvee waarbij aviaire influenza is bevestigd;

d) het aantal stuks pluimvee of andere vogels dat in het slachthuis of het vervoermiddel is gedood of geslacht;

e) het aantal verwijderde stuks pluimvee of andere vogels;

f) in geval van een slachthuis, de afstand tot de dichtstbij gelegen houderij van pluimvee of andere vogels;

g) de ligging van het bedrijf of de bedrijven van herkomst van het besmette pluimvee of de karkassen.

3. Bij secundaire uitbraken wordt de in de punten 1 en 2 bedoelde informatie meegedeeld binnen de in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 82/894/EEG vastgestelde termijnen.

4. De betrokken lidstaat ziet erop toe dat de gegevens die overeenkomstig de punten 1, 2 en 3, moeten worden gemeld met betrekking tot een uitbraak of een geval van aviaire influenza in een slachthuis of in een vervoermiddel, zo snel mogelijk worden gevolgd door een schriftelijk rapport aan de Commissie en de andere lidstaten waarin ten minste wordt vermeld:

a) de datum waarop het pluimvee of de andere vogels op het bedrijf, in het slachthuis of in het vervoermiddel zijn gedood of geslacht en de karkassen ervan zijn verwijderd;

b) alle inlichtingen over de mogelijke oorsprong van de ziekte, dan wel over de werkelijke oorsprong indien daarover zekerheid bestaat;

c) informatie over het controlesysteem om te waarborgen dat de maatregelen ten behoeve van de controle van de verplaatsingen van de dieren op doeltreffende wijze worden uitgevoerd;

d) in geval van ontdekking van aviaire influenza in een slachthuis of een vervoermiddel, het genetische type van het verantwoordelijke virus;

e) wanneer pluimvee of andere vogels zijn gedood of geslacht op contactbedrijven of op bedrijven met pluimvee of andere vogels die van besmetting met het virus van aviaire influenza worden verdacht, informatie over:

i) de datum waarop de dieren zijn gedood of geslacht en het aantal stuks pluimvee en andere vogels, naar categorie, dat op elk bedrijf is gedood of geslacht;

ii) het epizoötiologische verband tussen de uitbraak en elk contactbedrijf, of andere redenen op grond waarvan de besmetting met aviaire influenza op elk verdacht bedrijf werd vermoed;

iii) indien pluimvee en andere vogels op contactbedrijven niet zijn gedood of geslacht, moet er informatie worden verstrekt omtrent de redenen voor het besluit om niet te doden of te slachten.

5. Wanneer tijdens de invoer of het binnenbrengen in de Gemeenschap bij levend pluimvee en pluimveeproducten de aanwezigheid van aviaire influenza bevestigd wordt in grensinspectieposten of quarantainevoorzieningen of -stations, die overeenkomstig het Gemeenschapsrecht inzake invoer functioneren, deelt de bevoegde autoriteit dit met vermelding van alle genomen maatregelen zo spoedig mogelijk aan de Commissie mee.

6. De resultaten van de controle op aviaire influenza bij pluimvee of andere vogels, in het kader van de bewaking van aviaire influenza, worden jaarlijks aan de Commissie gemeld. Als echter in het kader van deze controle een ernstige bedreiging voor de gezondheid van dier of mens wordt gesignaleerd, worden de Commissie en de overige lidstaten hiervan binnen 24 uur op de hoogte gesteld.

7. Positieve resultaten van laboratoriumtests voor de opsporing van andere van vogels afkomstige influenzavirussen dan bedoeld in artikel 2, punt 1, waaraan pluimvee of andere vogels zijn onderworpen, worden jaarlijks aan de Commissie gemeld. Als echter in het kader van deze tests een ernstige bedreiging voor de gezondheid van dier of mens wordt gesignaleerd, worden de Commissie en de overige lidstaten hiervan binnen 24 uur op de hoogte gesteld.

BIJLAGE III als bedoeld in artikel 7, lid 2, en artikel 11, lid 5

TOESTEMMING OM CONSUMPTIE-EIEREN TE VERVOEREN VAN EEN BEDRIJF OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7, LID 2, ONDER F), EN ARTIKEL 11, LID 5

De bevoegde autoriteit kan toestemming verlenen voor het vervoer van eieren van een bedrijf dat valt onder de voorschriften van artikel 7, lid 2, onder f), en van artikel 11, lid 5, van deze richtlijn naar een erkende inrichting voor de bereiding van eiproducten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 (hierna ‘de aangewezen inrichting’ genoemd), mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. om het bedrijf van herkomst te mogen verlaten moeten de eieren:

a) voldoen aan de eisen van sectie X van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

b) rechtstreeks van het verdachte bedrijf naar de aangewezen inrichting worden vervoerd; iedere zending moet voor vertrek door de voor het verdachte bedrijf verantwoordelijke officiële dierenarts worden verzegeld, en gedurende het vervoer naar de aangewezen inrichting verzegeld blijven;

2. de voor het bedrijf van herkomst van de eieren verantwoordelijke officiële dierenarts stelt de bevoegde autoriteit van de aangewezen inrichting in kennis van de voorgenomen zending;

3. de voor de aangewezen inrichting verantwoordelijke bevoegde autoriteit ziet erop toe dat:

a) de in punt 1, onder b), bedoelde eieren vanaf het tijdstip van aankomst van de andere eieren geïsoleerd worden gehouden, totdat zij behandeld worden;

b) de schalen van deze eieren worden verwijderd;

c) het voor de eieren gebruikte verpakkingsmateriaal wordt vernietigd of zodanig gereinigd en ontsmet dat alle aviaire influenzavirussen vernietigd zijn;

d) de in punt 1, onder b) bedoelde eieren worden vervoerd in gereinigde en ontsmette voertuigen.

BIJLAGE IV als bedoeld in artikel 15, lid 2, en artikel 42, lid 2

BELANGRIJKSTE CRITERIA EN RISICOFACTOREN OP GROND WAARVAN KAN WORDEN BESLOTEN PLUIMVEE OP CONTACTBEDRIJVEN EN BEDREIGDE BEDRIJVEN TE DODEN

De bevoegde autoriteit neemt de volgende criteria in overweging bij het besluit om pluimvee op contactbedrijven of bedreigde bedrijven al dan niet te doden:

Criteria | Besluit |

Doden | Niet doden |

Klinische symptomen op grond waarvan aviaire influenza op het contactbedrijf kan worden vermoed | Ja | Nee |

Hoge gevoeligheid van de overheersende pluimveesoorten | Ja | Nee |

Verplaatsing van pluimvee of andere vogels van de uitbraak naar contactbedrijven na het tijdstip waarop het virus waarschijnlijk op het besmette bedrijf is binnengebracht | Ja | Nee |

Contactbedrijf gelegen in een gebied met een hoge pluimveedichtheid | Ja | Nee |

Virus waarschijnlijk vanuit de uitbraak verspreid voordat uitroeiingsmaatregelen zijn toegepast | Op grote schaal/onbekend | Beperkt |

Contactbedrijven gelegen binnen 500 meter(1) van de uitbraak | Ja | Nee |

Contactbedrijf gelegen in de nabijheid van meer dan één uitbraak | Ja | Nee |

Aantal stuks pluimvee of andere vogels in de uitbraak en/of het contactbedrijf | Groot | Gering |

(1) In gebieden met een zeer hoge pluimveedichtheid moet deze afstand groter zijn.

BIJLAGE V als bedoeld in artikel 39, lid 1

CRITERIA INZAKE BESLISSINGEN BETREFFENDE DE BESTEMMING VAN EIEREN EN DE RUIMING VAN BEDRIJVEN BIJ LPAI

De bevoegde autoriteit neemt ten minste de volgende criteria in overweging bij beslissingen betreffende de bestemming van eieren en de ruiming van bedrijven overeenkomstig artikel 39, lid 1:

a) diersoort;

b) virustype en gevaar van mutatie ervan;

c) dichtheid van bedrijven;

d) ligging van slachthuizen en pakstations;

e) transportroute;

f) aanwijzingen voor verspreiding;

g) eventueel gevaar voor de volksgezondheid;

h) verdere behandeling van de desbetreffende producten;

i) sociaal-economische en overige consequenties.

BIJLAGE VI als bedoeld in artikel 49

BEGINSELEN EN PROCEDURES VOOR REINIGING, ONTSMETTING EN BEHANDELING

1. De volgende algemene beginselen en procedures voor de bij artikel 49 bepaalde reiniging, ontsmetting en behandeling worden toegepast:

a) de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden en, indien nodig, de maatregelen voor de verdelging van knaagdieren en insecten, worden onder officieel toezicht verricht volgens de instructies van de officiële dierenarts;

b) de te gebruiken ontsmettingsmiddelen en de concentraties daarvan worden officieel door de bevoegde autoriteit goedgekeurd om te garanderen dat het virus van aviaire influenza wordt vernietigd;

c) vóór gebruik moet worden nagegaan of de ontsmettingsmiddelen nog doeltreffend zijn, aangezien de werking van bepaalde ontsmettingsmiddelen afneemt bij langdurige opslag;

d) bij het kiezen van de ontsmettingsmiddelen en de te volgen procedures moet rekening worden gehouden met de aard van de gebouwen, de voertuigen en de voorwerpen die moeten worden behandeld;

e) ontvettings- en ontsmettingsmiddelen worden onder zodanige omstandigheden gebruikt dat de werking ervan niet nadelig beïnvloed wordt; met name moeten de door de producent aangegeven technische criteria, zoals druk, minimumtemperatuur en vereiste contactduur, in acht worden genomen;

f) ongeacht het gebruikte ontsmettingsmiddel zijn de volgende algemene voorschriften van toepassing:

i) strooisel en fecaliën moeten grondig met het ontsmettingsmiddel worden doordrenkt;

ii) de grond, vloeren, laadplatforms en muren moeten zorgvuldig worden geschuurd en geschrobd nadat, indien mogelijk, alle apparatuur of installaties die de doeltreffende reiniging en ontsmetting in de weg staan, zijn verwijderd of gedemonteerd;

iii) vervolgens moet weer een ontsmettingsmiddel worden gebruikt gedurende een bepaalde minimumperiode die is aangegeven in de gebruiksaanwijzing van de producent;

g) wanneer een bij het wassen gebruikte vloeistof onder druk wordt toegepast, moet worden vermeden dat reeds gereinigde delen opnieuw worden besmet;

h) apparatuur, installaties, voorwerpen of afdelingen die kunnen zijn besmet, moeten worden gereinigd, ontsmet of vernietigd;

i) na voltooiing van de ontsmettingswerkzaamheden moet nieuwe besmetting worden voorkomen;

j) de in het kader van deze richtlijn vereiste reiniging en ontsmetting moeten worden genoteerd in het register van het bedrijf of het voertuig en wanneer een officiële goedkeuring vereist is, moet de toezichthoudende officiële dierenarts een en ander certificeren;

k) reiniging en ontsmetting van voor vervoer en door personeel gebruikte voertuigen.

2. Besmette bedrijven worden in overeenstemming met de volgende beginselen en procedures gereinigd en ontsmet:

a) voorlopige reiniging en ontsmetting:

i) tijdens het doden van het pluimvee en andere vogels moeten de nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het virus van aviaire influenza te vermijden of zoveel mogelijk te beperken; deze maatregelen moeten onder meer voorzien in tijdelijke ontsmettingsapparatuur, beschermende kleding, douches, ontsmetting van gebruikte apparatuur, instrumenten en voorzieningen en het uitschakelen van de ventilatie;

ii) karkassen van pluimvee of andere vogels moeten met een ontsmettingsmiddel worden besproeid;

iii) karkassen van pluimvee of andere vogels die van het bedrijf worden afgevoerd om te worden verwijderd, moeten worden vervoerd in gesloten, lekvrije containers;

iv) zodra de karkassen van het pluimvee of andere vogels zijn afgevoerd om te worden verwijderd, worden alle delen van het bedrijfsterrein waar zij waren gehuisvest en alle delen van andere gebouwen, van erven, enz. die tijdens het doden, het slachten of de postmortemkeuring zijn besmet, besproeid met ontsmettingsmiddelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 49;

v) weefselresten die zijn gevallen of bloed dat is gemorst tijdens het doden of slachten of tijdens de postmortemkeuring en waardoor gebouwen, bedrijfsterreinen, instrumenten, enz. kunnen zijn besmet, moeten zorgvuldig worden verzameld en samen met de karkassen van het pluimvee of de andere vogels worden verwijderd;

vi) het gebruikte ontsmettingsmiddel moet ten minste 24 uur op het behandelde oppervlak aanwezig blijven;

b) definitieve reiniging en ontsmetting:

i) mest en gebruikt strooisel moeten worden verwijderd en behandeld overeenkomstig punt 3, onder a);

ii) vet en vuil moeten van alle oppervlakken worden verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens moeten de oppervlakken worden gewassen met water;

iii) na het wassen met koud water moet alles weer met een ontsmettingsmiddel worden besproeid;

iv) na zeven dagen moeten de gebouwen met een ontvettingsmiddel worden behandeld, met water worden gespoeld, met een ontsmettingsmiddel worden besproeid en opnieuw met water worden gespoeld.

3. Besmet strooisel en besmette mest en drijfmest worden in overeenstemming met de volgende beginselen en procedures ontsmet:

a) mest en gebruikt strooisel worden ofwel:

i) bij een temperatuur van minimaal 70 °C met stoom behandeld;

ii) door verbranding vernietigd;

iii) zo diep begraven dat wilde vogels en andere dieren er niet bij kunnen; ofwel

iv) opgestapeld om te laten broeien, besproeid met een ontsmettingsmiddel, waarna zij gedurende ten minste 42 dagen blijven liggen;

b) drijfmest moet opgeslagen blijven gedurende ten minste 60 dagen nadat voor het laatst besmet materiaal is bijgevoegd, tenzij de bevoegde autoriteiten een kortere opslagperiode toestaan voor drijfmest die volgens de instructies van een officiële dierenarts zo is behandeld dat het virus gegarandeerd is vernietigd.

De bevoegde autoriteit kan toestaan dat mest en strooisel die mogelijk besmet zijn, naar een erkend verwerkingsbedrijf worden vervoerd waar de mest zodanig behandeld wordt dat eventuele influenzavirussen gegarandeerd vernietigd worden of waar zij voor vernietiging of behandeling in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1774/2002 of met de in artikel 64, lid 1, bedoelde specifieke voorschriften tijdelijk opgeslagen worden. Het vervoer vindt plaats onder officieel toezicht in gesloten, lekvrije voertuigen of containers, zodat de verspreiding van het aviaire influenzavirus voorkomen wordt.

4. In afwijking evenwel van de punten 1 en 2 kan de bevoegde autoriteit, voor bedrijven waar vogels in de open lucht worden gehouden, specifieke procedures vaststellen voor het reinigen en ontsmetten, rekening houdend met het bedrijfstype en met de weersomstandigheden.

BIJLAGE VII als bedoeld in artikel 52, lid 1

COMMUNAUTAIR REFERENTIELABORATORIUM VOOR AVIAIRE INFLUENZA

1. Het communautaire referentielaboratorium voor aviaire influenza is

het Veterinary Laboratories Agency (VLA), New Haw, Weybridge, Surrey KT 15 3NB, Verenigd Koninkrijk.

2. Taken en bevoegdheden van het communautaire referentielaboratorium voor aviaire influenza:

a) coördinatie, in overleg met de Commissie, van de in de lidstaten toegepaste methoden voor de diagnose van aviaire influenza, met name door:

i) typering, opslag en levering van virusstammen van aviaire influenza voor gebruik bij serologisch onderzoek en bij de bereiding van antiserum;

ii) levering van gestandaardiseerde sera en andere referentiereagentia aan de nationale referentielaboratoria met het oog op standaardisering van de in de lidstaten gebruikte tests en reagentia;

iii) aanleg en instandhouding van een verzameling stammen en isolaten van aviaire-influenzavirussen;

iv) geregelde organisatie van vergelijkende tests van de diagnoseprocedures op communautair niveau;

v) verzameling en vergelijking van gegevens en informatie inzake de toegepaste diagnosemethoden en de resultaten van de in de Gemeenschap uitgevoerde tests;

vi) karakterisering van isolaten van het aviaire-influenzavirus met de meest geavanceerde methoden om een beter inzicht te krijgen in de epizoötiologie van aviaire influenza en in de epizoötiologie van het virus en nieuw optredende hoogpathogene en potentieel pathogene virusstammen;

vii) volgen van de ontwikkelingen over de gehele wereld op het gebied van de bewaking, de epizoötiologie en de preventie van aviaire influenza;

viii) op peil houden van de deskundigheid met betrekking tot het virus van aviaire influenza en andere hiermee samenhangende virussen om een snelle differentiële diagnose mogelijk te maken;

ix) verwerving van gedegen kennis van de vervaardiging en het gebruik van immunologische geneesmiddelen voor dierlijk gebruik voor de uitroeiing en bestrijding van aviaire influenza;

b) actieve steun bij de diagnose van uitbraken in de Gemeenschap door isolaten van toegezonden influenzavirussen die van vogels afkomstig zijn te onderzoeken met het oog op bevestiging van de diagnose, karakterisering en epizoötiologisch onderzoek; verwerving van virusisolaten van primaire uitbraken uit derde landen die op grond van de geldende Gemeenschapswetgeving toestemming hebben om levend pluimvee en vlees in de Gemeenschap in te voeren; de uit derde landen ontvangen virusisolaten worden door het communautaire referentielaboratorium met name aan de volgende onderzoeken onderworpen:

i) sequentie-analyse van de nucleotiden om de afgeleide aminozuursequentie op de splitsingsplaats van het hemagglutininemolecuul te kunnen bepalen;

ii) bepaling van de intraveneuze pathogeniteitsindex (IVPI)

iii) antigeentypering;

iv) fylogenetische analyse ter ondersteuning van epizoötiologisch onderzoek;

c) bevordering van scholing en bij- en nascholing van deskundigen op het gebied van laboratoriumdiagnostiek met het oog op de harmonisatie van de diagnosetechnieken;

d) opstellen van het programma en de werkdocumenten voor de jaarlijkse vergadering van de nationale referentielaboratoria;

e) ondersteuning van de uitvoering van surveyonderzoek naar aviaire influenza bij pluimvee en bij wilde vogels in de lidstaten door antigenen ter beschikking te stellen in het kader van het programma en de goedgekeurde testprocedures en een samenvattend verslag van de uitslag van de surveys op te stellen;

f) volgen van mogelijke zoönotische consequenties van de virussen van aviaire influenza en samenwerking met internationaal erkende laboratoria voor humane influenza.

BIJLAGE VIII als bedoeld in artikel 52, lid 2

LIJST VAN NATIONALE REFERENTIELABORATORIA VOOR AVIAIRE INFLUENZA EN HUN TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

1. Lijst van de nationale laboratoria voor aviaire influenza:

België en Luxemburg: Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA)

Groeselenbergstraat 99

B-1180 Brussel

Tsjechië: National Reference Laboratory for Newcastle Disease and highly pathogenic

Avian Influenza, Statni veterinarni ustav Praha

Sidlistni 136/24

165 03 Praha 6-Lysolaje

Denemarken: Statens Veterinære Serumlaboratorium

Hangøvej 2

DK-8200 Århus N.

Duitsland: Friedrich-Löffler-Institut, Bundesforschungsanstalt für Tiergesundheit (FLI)

Boddenblick 5a

D-17493 Greifswald - Insel Riems

Estland: Estonian Veterinary and Food Laboratory, Tallinn laboratory

Väike-Paala 3

11415 Tallinn

Griekenland: National Reference Laboratory, (NRL) Center of Veterinary Institutes

80, 26th October Str

GR-54627 Thessaloniki

Spanje: Laboratorio Central de Veterinaria (L.C.V.)

Carretera de Algete, Km. 8

E-28110 Algete, Madrid

Frankrijk: Laboratoire d'Etudes de Recherches Avicoles et Porcines

B.P. 53, AFFSA Ploufragan (Agence Française de Securité Sanitaire

des Aliments)

F-22440 Ploufragan

Ierland: Poultry Virology, Veterinary Research Laboratory

Abbotstown, Castleknock

Dublin 15

Italië& San Marino: Istituto Zooprofilattico Sperimentale delle Venezie (IZS-VE)

Via Romea 14/A

I-35020-Legnaro – Padova

Cyprus: Veterinary Services, National Reference Laboratory for Newcastle Disease

and Avian Influenza

1417 Nicosia

Letland: State Veterinary Medicine Diagnostic Centre (SVMDC)

Lejupes str. 3

LV-1076 Riga

Litouwen: National Veterinary Laboratory

J.Kairiukscio 10

LT-2021 Vilnius

Hongarije: Central Veterinary Institute

Tábornok u.2

149 Budapest

Malta: Food and Veterinary Division

Laboratory Civil Abbatoir

Albertown

Nederland: CIDC-Lelystad, Centraal Instituut voor DierziekteControle, Lelystad

Postbus 2004

NL-8203 AA Lelystad

Oostenrijk: Österreichische Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit (AGES)

Veterinärmedizinische Untersuchungen Mödling, Robert Koch Gasse 17

A-2340 Mödling

Polen: State Veterinary Institute in Puławy- Poultry Disease Department

Al. Partyzantów 57

24-100 Puławy

Portugal: Laboratório Nacional de Investigação Veterinária (LNIV)

Estrada de Bemfica 701

P-1549-011 Lisboa

Slovenië: National Veterinary Laboratory

Gerbiceva 60

1000 Ljubljana

Slowakije: State Veterinary Institute, Reference Laboratory for Newcastle Disease and Avian Influenza

Pod Dráhami 918

96086 Zvolen

Finland: Eläinlääkintä ja elintarviketutkimuslaitos (EELA)

Helsinki, Anstalten för veterinärmedicin och livsmedel

Helsingfors PL 45

FIN-00581 Helsinki

Zweden: Statens Veterinärmedicinska Anstalt

Uppsala (SVA)

S-75189 Uppsala

Verenigd Koninkrijk: Veterinary Laboratory Agency (VLA) Weybridge

Avian Virology, Woodham Lane

New Haw, Addlestone

Surrey KT 15 3NB

Disease Surveillance and Investigation Department

Veterinary Sciences Division

Soney Road

Belfast BT4 3SD

2. Bevoegdheden en taken van de nationale referentielaboratoria

a) De nationale laboratoria zien erop toe dat in elke lidstaat de laboratoriumtests met het oog op de opsporing van aviaire influenza en de identificatie van het genetische type van virusisolaten worden uitgevoerd volgens het diagnosehandboek. Daartoe kunnen zij speciale overeenkomsten met het communautaire referentielaboratorium of met andere nationale laboratoria sluiten.

b) De nationale referentielaboratoria doen met het oog op een volledige karakterisering het communautaire referentielaboratorium onmiddellijk isolaten van van vogels afkomstige influenzavirussen toekomen:

i) van alle primaire uitbraken van aviaire influenza;

ii) in het geval van secundaire uitbraken: van een representatief aantal uitbraken;

iii) als bij pluimvee, andere vogels of andere dieren andere influenzavirussen dan bedoeld in artikel 2, punt 1, onder a), worden gesignaleerd, die een ernstige bedreiging voor de dier- of menselijke gezondheid kunnen vormen.

c) Elk nationaal referentielaboratorium zorgt voor de coördinatie van de normen en de diagnosemethoden die door elk laboratorium van de lidstaat in kwestie worden toegepast in het kader van de diagnose van aviaire influenza. Daartoe:

i) kunnen zij de diagnosereagentia leveren aan elk laboratorium;

ii) controleren zij de kwaliteit van alle diagnosereagentia die in de lidstaat worden gebruikt;

iii) organiseren zij geregeld vergelijkende tests;

iv) bewaren zij van uitbraken afkomstige isolaten van het virus van aviaire influenza en van andere van vogels afkomstige influenzavirussen, die in die lidstaat opgespoord zijn.

v) werken zij samen met de nationale laboratoria voor humane influenza.

BIJLAGE IX als bedoeld in artikel 54, lid 2, onder g), en artikel 56, lid 1, onder b)

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN INZAKE VERPLAATSINGEN VAN PLUIMVEE EN PLUIMVEEPRODUCTEN IN HET GEVAL VAN NOODVACCINATIE

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat verplaatsingen van pluimvee en vogels die overeenkomstig de artikelen 54 en 56 gevaccineerd zijn, en van hun producten in overeenstemming met het bepaalde in de punten 2 tot en met 7 gecontroleerd worden.

2. Voor verplaatsingen van levend pluimvee en van broed- en consumptie-eieren binnen het vaccinatiegebied geldt het volgende:

a) broedeieren:

i) zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd vermeerderingskoppel, dat in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle regelmatig met gunstige resultaten is onderzocht;

ii) zijn vóór verzending volgens een door de bevoegde autoriteit toegestane methode ontsmet;

iii) worden in wegwerpverpakking of doeltreffend te reinigen en te ontsmetten materialen rechtstreeks naar de broederij van bestemming vervoerd;

iv) worden in de broederij getraceerd;

b) eendagskuikens:

i) zijn afkomstig van broedeieren die voldoen aan de voorwaarden onder a);

ii) worden in wegwerpverpakking of doeltreffend te reinigen en te ontsmetten materialen vervoerd;

iii) worden in een pluimveehok of –stal ondergebracht waar:

- gedurende ten minste drie weken geen pluimvee is gehouden; en

- reiniging en ontsmetting volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit hebben plaatsgevonden;

c) legrijp pluimvee:

i) wordt, voorzover dit in het vaccinatieprogramma is voorzien, regelmatig tegen aviaire influenza gevaccineerd;

ii) is in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle regelmatig met gunstige resultaten onderzocht;

iii) wordt in een pluimveehok of –stal ondergebracht waar gedurende ten minste drie weken geen pluimvee is gehouden en reiniging en ontsmetting volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit hebben plaatsgevonden;

d) slachtpluimvee:

i) is vóór het laden in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle met gunstige resultaten onderzocht;

ii) wordt rechtstreeks naar een slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht;

iii) wordt vervoerd in voertuigen die voor en na ieder transport onder officieel toezicht worden gereinigd en ontsmet;

e) consumptie-eieren:

i) zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd legkoppel, dat in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle regelmatig met gunstige resultaten is onderzocht;

ii) worden rechtstreeks vervoerd naar een pakstation of een inrichting waar eieren een warmtebehandeling ondergaan;

iii) worden in wegwerpverpakking of doeltreffend te reinigen en te ontsmetten materialen vervoerd.

3. Voor verplaatsingen van levend pluimvee en van broed- en consumptie-eieren van buiten het vaccinatiegebied naar het vaccinatiegebied geldt het volgende:

a) broedeieren:

i) worden in wegwerpverpakking of doeltreffend te reinigen en te ontsmetten materialen rechtstreeks naar de broederij van bestemming vervoerd;

ii) worden in de broederij getraceerd;

b) eendagskuikens:

i) worden in wegwerpverpakking vervoerd;

ii) worden in een pluimveehok of –stal ondergebracht waar:

- gedurende ten minste drie weken geen pluimvee is gehouden; en

- reiniging en ontsmetting volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit hebben plaatsgevonden;

c) legrijp pluimvee:

i) wordt in een pluimveehok of –stal ondergebracht waar gedurende ten minste drie weken geen pluimvee is gehouden en reiniging en ontsmetting hebben plaatsgevonden;

ii) wordt, voorzover dit in het vaccinatieprogramma is voorzien, op het bedrijf van bestemming gevaccineerd;

d) slachtpluimvee:

i) wordt rechtstreeks naar een slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht;

ii) wordt vervoerd in voertuigen die voor en na ieder transport onder officieel toezicht worden gereinigd en ontsmet;

e) consumptie-eieren:

i) worden rechtstreeks vervoerd naar een pakstation of een inrichting waar eieren een warmtebehandeling ondergaan;

ii) worden in wegwerpverpakking of doeltreffend te reinigen en te ontsmetten materialen vervoerd.

4. Voor verplaatsingen van levend pluimvee en broed- en consumptie-eieren afkomstig uit het vaccinatiegebied naar een daarbuiten gelegen gebied geldt het volgende:

a) broedeieren:

i) zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd vermeerderingskoppel, dat in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle regelmatig met gunstige resultaten is onderzocht

ii) zijn vóór verzending volgens een door de bevoegde autoriteit toegestane methode ontsmet;

iii) worden in wegwerpverpakking of doeltreffend te reinigen en te ontsmetten materialen rechtstreeks naar de broederij van bestemming vervoerd;

iv) worden in de broederij getraceerd;

b) eendagskuikens:

i) zijn afkomstig van broedeieren die voldoen aan de voorwaarden van punt 2, onder a), punt 3, onder a), of punt 4, onder a);

ii) worden in wegwerpverpakking vervoerd;

iii) worden in een pluimveehok of –stal ondergebracht waar:

- gedurende ten minste drie weken geen pluimvee is gehouden; en

- reiniging en ontsmetting volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit hebben plaatsgevonden;

c) legrijp pluimvee:

i) is niet gevaccineerd;

ii) is in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle regelmatig met gunstige resultaten onderzocht;

iii) wordt in een pluimveehok of –stal ondergebracht waar gedurende ten minste drie weken geen pluimvee is gehouden en reiniging en ontsmetting hebben plaatsgevonden;

d) slachtpluimvee:

i) is vóór het laden in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle regelmatig met gunstige resultaten onderzocht;

ii) wordt rechtstreeks naar een slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht;

iii) wordt vervoerd in voertuigen die voor en na ieder transport onder officieel toezicht worden gereinigd en ontsmet;

e) consumptie-eieren:

i) zijn afkomstig van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd vermeerderingskoppel, dat in het kader van de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle regelmatig met gunstige resultaten is onderzocht;

ii) worden rechtstreeks vervoerd naar een pakstation of een inrichting waar eieren een warmtebehandeling ondergaan;

iii) worden in wegwerpverpakking of doeltreffend te reinigen en te ontsmetten materialen vervoerd.

5. Voor vlees verkregen van binnen het vaccinatiegebied gehouden pluimvee geldt het volgende:

a) in het geval van vlees van gevaccineerd pluimvee is het pluimvee:

i) met een heteroloog subtypevaccin gevaccineerd,

ii) in overeenstemming met het vaccinatieprogramma in het kader van een DIVA-strategie regelmatig, met negatieve uitslag, getest;

iii) klinisch geïnspecteerd door een officiële dierenarts in de laatste 48 uur voor het laden, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan de verklikkerdieren;

iv) rechtstreeks naar een aangewezen slachthuis vervoerd om onmiddellijk te worden geslacht;

b) in het geval van vlees van niet-gevaccineerd pluimvee wordt het pluimvee in overeenstemming met de in artikel 54, lid 2, onder j), bedoelde controle gecontroleerd.

6. De in deze bijlage vermelde reiniging en ontsmetting vinden plaats in overeenstemming met de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit.

7. Tests overeenkomstig de punten 2, 3 en 4 worden volgens het diagnosehandboek uitgevoerd.

BIJLAGE X als bedoeld in artikel 63, lid 1

CRITERIA VOOR RAMPENPLANNEN

Rampenplannen voldoen ten minste aan de onderstaande criteria:

1. Er wordt een nationaal crisiscentrum opgericht voor de coördinatie van alle controlemaatregelen.

2. Er wordt een lijst opgesteld van de lokale ziektebestrijdingscentra die over de nodige voorzieningen beschikken om de ziektebestrijdingsmaatregelen op lokaal niveau te coördineren.

3. Gedetailleerde informatie dient beschikbaar te zijn over het personeel dat betrokken is bij de bestrijdingsmaatregelen, hun specifieke vakkennis, hun bevoegdheden en hun instructies, waarbij rekening gehouden wordt met de noodzaak tot persoonlijke bescherming en het potentiële gevaar voor de menselijke gezondheid als gevolg van aviaire influenza.

4. Elk lokaal ziektebestrijdingscentrum moet snel contact kunnen opnemen met personen en organisaties die direct of indirect bij een uitbraak zijn betrokken.

5. De nodige apparatuur en voorzieningen moeten beschikbaar zijn om de ziektebestrijdingsmaatregelen naar behoren te kunnen uitvoeren.

6. Er moeten gedetailleerde schriftelijke instructies worden verstrekt over de maatregelen die moeten worden genomen wanneer infectie of besmetting wordt vermoed en bevestigd, met inbegrip van aanbevelingen voor de verwijdering van karkassen.

7. Gezorgd moet worden voor scholingsprogramma's om de praktische vaardigheden en de kennis van de administratieve procedures op peil te houden en te verbeteren.

8. Diagnostische laboratoria moeten over voorzieningen beschikken voor postmortemonderzoek, en over de nodige capaciteit voor serologisch, histologisch en ander onderzoek; deze laboratoria moeten de nodige expertise voor snelle diagnose op peil houden; De nodige regelingen moeten worden getroffen voor het snelle vervoer van monsters.

9. De plannen moeten voorschriften bevatten voor de uitvoering van een vaccinatiecampagne ter bestrijding van aviaire influenza. Deze hebben betrekking op verschillende scenario's, een uitvoerig vaccinatieplan met gegevens over de betrokken populaties pluimvee en vogels, de geschatte hoeveelheid benodigd vaccin, de logistieke aspecten van de maatregel, met name de beschikbaarheid van het vaccin, de opslag- en distributiecapaciteit en de beschikbaarheid van personeel om de vaccinatie uit te voeren.

10. Onverminderd andere communautaire bepalingen op dit terrein moet in de plannen geregeld worden dat gegevens betreffende de registratie van commerciële pluimveebedrijven op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat ter beschikking worden gesteld.

11. In het kader van de plannen moeten officieel geregistreerde zeldzame pluimveerassen of andere vogelrassen worden erkend.

12. Gebieden met een hoge pluimveedichtheid moeten in kaart gebracht worden.

13. Een nauwe samenwerking tussen de bevoegde instanties op veterinair gebied en op het terrein van de volksgezondheid en het milieu dient te worden geregeld.

14. De voor de uitvoering van de rampenplannen benodigde wettelijke bevoegdheden moeten vastgelegd zijn.

BIJLAGE XI

CONCORDANTIETABEL

Deze richtlijn | Richtlijn 92/40/EEG |

Artikel 1, lid 1, onder a) en c) | - |

Artikel 1, lid 1, onder b) | Artikel 1, eerste alinea |

Artikel 1, lid 2 | - |

Artikel 1, lid 3 | Artikel 1, tweede alinea |

Artikel 2, lid 1 | Bijlage III, derde alinea |

Artikel 2, de leden 2 en 3 | - |

Artikel 3, de leden 1 tot en met 14, de leden 17 en 18, lid 20, de leden 22 tot en met 33 | - |

Artikel 3, lid 15 | Artikel 2, onder a) |

Artikel 3, lid 16 | Artikel 2, onder b) |

Artikel 3, lid 19 | Artikel 2, onder d) |

Artikel 3, lid 21 | Artikel 2, onder e) |

Artikel 4 | - |

Artikel 5, lid 1 | Artikel 3 |

Artikel 5, lid 2 | - |

Artikel 6, lid 1 | - |

Artikel 6, lid 2 | Artikel 7, lid 1 |

Artikel 6, de leden 3 en 4 | - |

Artikel 7, lid 1 | Artikel 4, lid 1 |

Artikel 7, lid 2, onder a), en b) | Artikel 4, lid 2, onder a) |

Artikel 7, lid 2, onder c) | Artikel 4, lid 2, onder b) |

Artikel 7, lid 2, onder d) | Artikel 4, lid 2, onder c) |

Artikel 7, lid 2, onder e), en g) | Artikel 4, lid 2, onder d) |

Artikel 7, lid 2, onder f) | Artikel 4, lid 2, onder e) |

Artikel 7, lid 2, onder h) | Artikel 4, lid 2, onder f) |

Artikel 7, lid 3 | Artikel 4, lid 2, onder g) |

Artikel 8 | - |

Artikel 9 | Artikel 4, lid 5 |

Artikel 10 | - |

Artikel 11, lid 1 |

Artikel 11, de leden 2 en 3 | Artikel 5, lid 1, onder a) |

Artikel 11, lid 4 | Artikel 5, lid 1, onder d) |

Artikel 11, lid 5 | Artikel 5, lid 1, onder c) |

Artikel 11, de leden 6 en 7 | Artikel 5, lid 1, onder b) |

Artikel 11, lid 8 | Artikel 5, lid 1, onder e) |

Artikel 11, de leden 9 en 10 | - |

Artikel 12 | - |

Artikel 13 | - |

Artikel 14 | Artikel 6 |

Artikel 15 | Artikel 8 |

Artikel 16, de leden 1 en 2 | Artikel 9, lid 1 |

Artikel 16, lid 3 | - |

Artikel 16, lid 4 | Artikel 9, lid 6 |

Artikel 17, lid 1 | Artikel 10 |

Artikel 17, lid 2 | Artikel 13 |

Artikel 18, onder a) | Artikel 9, lid 2, onder a) |

Artikel 18, onder b) | Artikel 9, lid 2, onder b) |

Artikel 18, onder c) | - |

Artikel 19, onder a) | Artikel 9, lid 2, onder c) |

Artikel 19, onder b), c) en d) | Artikel 9, lid 2, onder d), en e) |

Artikel 19, onder e) | Artikel 9, lid 2, onder f), eerste alinea |

Artikel 19, onder f), g), en h) | - |

Artikel 20 | Artikel 9, lid 2, onder g) |

Artikel 21 | Artikel 9, lid 2, onder h) |

Artikel 22 | Artikel 9, lid 2, onder e) |

Artikel 23 | Artikel 9, lid 2, onder f), i) |

Artikel 24 | Artikel 9, lid 2, onder f) ,ii) |

Artikel 25 | - |

Artikel 26, lid 1 | Artikel 9, lid 2, onder f), iii) |

Artikel 26, lid 2 | - |

Artikel 27 | Artikel 9, lid 2, onder e) |

Artikel 28 | - |

Artikel 29 | Artikel 9, lid 3 |

Artikel 30, onder a) | Artikel 9, lid 4, onder a) |

Artikel 30, onder b) en c) | Artikel 9, lid 4, onder b),c) en d) |

Artikel 30, onder d), e), g) en j) | - |

Artikel 30, lid 2 | Artikel 9, lid 4, onder b) |

Artikel 30, onder h) | Artikel 9, lid 4, onder e) |

Artikel 30, onder i) | Artikel 9, lid 4, onder f) |

Artikel 31 | Artikel 9, lid 5 |

Artikel 32 | - |

Artikel 33 | - |

Artikel 34 | - |

Artikel 35 | - |

Artikel 36 | - |

Artikel 37 | - |

Artikel 38 | - |

Artikel 39 | - |

Artikel 40 | - |

Artikel 41 | - |

Artikel 42 | - |

Artikel 43 | - |

Artikel 44 | - |

Artikel 45 | - |

Artikel 46 | - |

Artikel 47 | - |

Artikel 48 | - |

Artikel 49 | Artikel 11 |

Artikel 50 | - |

Artikel 51 | - |

Artikel 52, lid 1 | Artikel 15 |

Artikel 52, de leden 2 en 3 | Artikel 14 |

Artikel 53 | - |

Artikel 54 | Artikel 16, onder a), eerste alinea |

Artikel 55 | Artikel 16, onder a), eerste alinea |

Artikel 56 | Artikel 16, onder a), tweede alinea |

Artikel 57 | - |

Artikel 58 | - |

Artikel 59 | - |

Artikel 60 | - |

Artikel 61 | Artikel 18 |

Artikel 62 | - |

Artikel 63 | Artikel 17 |

Artikel 64, de leden 1, 2 en 4 | - |

Artikel 64, lid 3 | Artikel 20 |

Artikel 65 | Artikel 21 |

Artikel 66 | - |

Artikel 67 | - |

Artikel 68 | Artikel 22 |

Artikel 69 | - |

Artikel 70 | Artikel 23 |

Bijlage I | - |

Bijlage II | - |

Bijlage III | Bijlage I |

Bijlage IV | - |

Bijlage V | - |

Bijlage VI | Bijlage II |

Bijlage VII | Bijlage V |

Bijlage VIII | Bijlage IV |

Bijlage IX | - |

Bijlage X | Bijlage VI |

Bijlage XI | - |

LEGISLATIVE FINANCIAL STATEMENT

Policy area(s): Health and Consumers Protection Activity: Food safety, animal health, animal welfare and plant health |

TITLE OF ACTION: PROPOSAL FOR A COUNCIL DIRECTIVE ON COMMUNITY MEASURES FOR THE CONTROL OF AVIAN INFLUENZA |

1. BUDGET LINE(S) + HEADING(S)

17 01: Administrative expenditure of health and consumer protection policy area

17 04 02: Other measures in the veterinary, animal welfare and public-health field

17 04 03: Emergency fund for veterinary complaints and other animal contaminations which are a risk to public health

2. OVERALL FIGURES

2.1. Total allocation for action (Part B): 18,810 € million for commitment

2.2. Period of application:

Action is open ended

2.3. Overall multiannual estimate of expenditure:

(a) Schedule of commitment appropriations/payment appropriations (financial intervention) (see point 6.1.1)

€ million ( to three decimal places)

Year [2006] | [n+1] | [n+2] | [n+3] | [n+4] | [n+5 and subs. Years] | Total |

Commitments | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 18.810 |

Payments | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 18.810 |

(b) Technical and administrative assistance and support expenditure (see point 6.1.2)

Commitments | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 |

Payments | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 |

Subtotal a+b |

Commitments | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 18.810 |

Payments | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 3.135 | 18.810 |

(c) Overall financial impact of human resources and other administrative expenditure (see points 7.2 and 7.3)

Commitments/ payments | 0.195 | 0.195 | 0.195 | 0.195 | 01195 | 01195 | 1.170 |

TOTAL a+b+c |

Commitments | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 19.980 |

Payments | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 3.330 | 19.980 |

2.4. Compatibility with financial programming and financial perspective

Proposal is compatible with existing financial programming.

2.5. Financial impact on revenue: [24]

Proposal has no financial implications (involves technical aspects regarding implementation of a measure)

3. BUDGET CHARACTERISTICS

Type of expenditure | New | EFTA contribution | Contributions form applicant countries | Heading in financial perspective |

Comp | Non-diff | NO | NO | NO | No 5 – 1a |

4. LEGAL BASIS

Council Decision 90/424/EEC

5. DESCRIPTION AND GROUNDS

5.1. Need for Community intervention [25]

5.1.1. Objectives pursued

It is envisaged to update current Community legislation on avian influenza laid down in Council Directive 92/40/EEC, with the objective to achieve better prevention and control of outbreaks and to reduce the health risks, the costs and losses and the negative impact to the whole of society due to Avian Influenza.

Since live poultry is listed in Annex II of the Treaty, one of the Community's tasks in the veterinary field is to improve the health status of poultry, thereby facilitating trade in poultry and poultry products to ensure the development of this sector. Furthermore, a high level of human health protection is to be ensured in the definition and implementation of all Community policies and activities.

Furthermore, thanks to the adoption of other disease control measures envisaged under the current proposal, including vaccination, other savings should result from the expected reduced size of future AI epidemics. It is, however, extremely difficult to quantify these savings.

Results would be achieved by means of surveillance and control measures targeted to the low pathogenic form of disease - to prevent virus mutation into its highly pathogenic form- by means of vaccination where appropriate and by other measures that take into account the most recent scientific knowledge on this disease, the lessons learned during recent outbreaks and the need to avoid massive killing and destruction of animals as much as possible. As mentioned already, these actions as such have no financial implications for the EU-budget.

However, in combination with Council Decision 90/424/EC the following actions, as it is already the case with existing avian influenza legislation, have financial consequences:

Objective 1: emergency fund eradication of the disease

Objective 2: surveillance

Objective 3: establishment of a vaccine bank

Objective 4: establishment of a Community Reference Laboratory for avian influenza

5.1.2. Measures taken in connection with ex ante evaluation

In view of the increased knowledge on the risks for human health posed by AI viruses, (which, particularly in the context of the ongoing outbreak in certain Asian countries, have prompted several actions by International organisations such the FAO, the WHO and the OIE), the opinions of the Scientific Committee and the most recent knowledge on the pathogenesis, the epidemiology and the distribution of AI, there is now a clear need to revise and update current legislation to reflect these new advances and experience and to improve disease control of both LPAI and HPAI in future. This will be of direct benefit to animal health and indirectly also human health.[26]

5.1.3. Measures taken following ex post evaluation

Not applicable

5.2. Action envisaged and budget intervention arrangements

Not applicable

5.3. Methods of implementation

Not applicable

6. FINANCIAL IMPACT

6.1. Total financial impact on Part B - (over the entire programming period)

(The method of calculating the total amounts set out in the table below must be explained by the breakdown in Table 6.2.)

6.1.1. Financial intervention

Commitments (in € million to three decimal places)

1 | 2 | 3 | 4=(2X3) |

Action 1 - Measure 1 - Measure 2 Action 2 - Measure 1 - Measure 2 - Measure 3 etc. |

TOTAL COST |

7. IMPACT ON STAFF AND ADMINISTRATIVE EXPENDITURE

7.1. Impact on human resources

Types of post | Staff to be assigned to management of the action using existing and/or additional resources | Total | Description of tasks deriving from the action |

Number of permanent posts | Number of temporary posts |

Officials or temporary staff | A B C | 1 - - | - - - | 1 - - |

Other human resources | - | - |

Total | 1 | - | 1 |

7.2. Overall financial impact of human resources

Type of human resources | Amount (€) | Method of calculation * |

Officials Temporary staff | 108,000 | 1 full time official per year |

Other human resources (specify budget line) |

Total | 108,000 |

The amounts are total expenditure for twelve months.

7.3. Other administrative expenditure deriving from the action

Budget line | Amount € | Method of calculation |

Overall allocation (Title A7) 1701021101 – Missions 1701021102 – Meetings A07031 – Compulsory committees 1 A07032 – Non-compulsory committees 1 A07040 – Conferences A0705 – Studies and consultations Other expenditure (specify) | 35,000 - 52,000 - - - - | Based on 5 missions per year at an average of 7000 Euro per mission - 1meeting of the Standing committee on Food Chain and Animal Health only on the subject of avian influenza - - - |

Information systems (A-5001/A-4300) | - | - |

Other expenditure - Part A (specify) | - | - |

Total | 87,000 |

The amounts are total expenditure for twelve months.

1 Specify the type of committee and the group to which it belongs.

I. Annual total (7.2 + 7.3) II. Duration of action III. Total cost of action (I x II) | 195,000 € 6 years 1,170,000 € |

8. FOLLOW-UP AND EVALUATION

8.1. Follow-up arrangements

The Commission will have at its disposal several ways to evaluate the impact of the proposal:

- the occurrence of future HPAI epidemics giving an overall indication on the effectiveness of the new measures,

- results of the surveillance programmes,

- control measures on LPAI outbreaks.

Already at this stage the Commission has the basic tools to monitor, such as the Standing Committee for the Food Chain and animal health and the network of Community and national reference laboratories.

8.2. Arrangements and schedule for the planned evaluation

As mentioned above, the Commission has at its disposal tools, such as the Standing Committee for the Food Chain and animal health and the network of Community and national reference laboratories; these instruments will allow

9. ANTI-FRAUD MEASURES

Not relevant

TOELICHTING

1. Achtergrond van het voorstel

• Motivering en doel van het voorstel

- De Commissie is van plan de procedures voor financiële bijdragen van de Gemeenschap voor in Beschikking 90/424/EEG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied[28] vastgestelde veterinaire maatregelen te actualiseren.

- Het algemene streven bestaat erin de doelstellingen van specifieke veterinaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza beter te verwezenlijken.

• Algemene achtergrond

- Dit voorstel tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG is beperkt tot aviaire influenza (AI).

- Met het voorstel voor een nieuwe richtlijn van de Raad betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza (COM(2005)171) wil de Commissie de bestaande maatregelen van Richtlijn 92/40/EEG[29] van de Raad actualiseren. Doel is uitbraken beter te voorkomen en te bestrijden en de gezondheidsrisico's, de kosten en verliezen en de negatieve gevolgen van aviaire influenza voor de hele samenleving te verminderen. Daartoe zijn bewakings- en bestrijdingsmaatregelen nodig die zich op de laagpathogene vorm van de ziekte toespitsen (om de mutatie van het virus in zijn hoogpathogene vorm te voorkomen), evenals eventuele vaccinaties en andere maatregelen die met de meest recente wetenschappelijke kennis over de ziekte en de ervaringen met recente uitbraken rekening houden en het massale doden en vernietigen van dieren zoveel mogelijk vermijden.

- De voorgestelde veranderingen van de communautaire wetgeving ter bestrijding van aviaire influenza moeten gepaard gaan met wijzigingen van Beschikking 90/424/EEG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied. Het is zaak de beschikking in overeenstemming met de nieuwe richtlijn te brengen en adequate financiële steun voor de lidstaten ten behoeve van sommige nieuwe maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza te waarborgen.

- Artikel 3 van Beschikking 90/424/EEG van de Raad bepaalt dat de Gemeenschap een financiële bijdrage (50%) aan de lidstaten moet verlenen voor bepaalde uitgaven bij de uitroeiing van HPAI[30], namelijk voor de vergoeding van landbouwers van wie de vogels zijn geslacht en vernietigd om de ziekte uit te roeien, voor reiniging en ontsmetting en voor de destructie van eieren, voer en andere mogelijk besmette materialen. In overeenstemming met hetzelfde artikel mag de Gemeenschap ook 100% van de vaccinkosten en 50% van de kosten voor het verrichten van de inentingen vergoeden (overeenkomstig Richtlijn 92/40/EEG zijn momenteel alleen noodinentingen maar geen preventieve inentingen toegestaan).

• Samenhang met andere beleidsmaatregelen

- Er wordt momenteel gedebatteerd over de preventie van en de reactie op sanitaire crises. De Commissie heeft al een voorstudie[31] over een risicofinancieringsmodel voor vee-epidemieën in de EU gemaakt en voor 2005 is een aanvullende studie gepland. De Commissie is ook begonnen met de evaluatie van het hele Gemeenschapsbeleid voor diergezondheid. Daarbij zal aandacht worden geschonken aan de kosteneffectiviteit van de bestaande financiële instrumenten op het gebied van de bewaking, de bestrijding en de uitroeiing van dierziekten en aan de vraag hoe producenten kunnen worden aangezet alle gepaste maatregelen te nemen om het gevaar voor het inslepen van ziekten op hun boerderijen te verminderen. Er zal in dit verband rekening worden gehouden met belangrijke risicofactoren, zoals de dichtheid van de dierpopulaties en de biologische gevaren op de boerderij, evenals met verzachtende maatregelen en de gevolgen voor de EU-begroting.

- Op basis van de resultaten van de studies en de evaluatie kunnen alternatieven worden voorgesteld voor de wijze waarop momenteel communautaire financiële steun aan de lidstaten wordt verleend. Het is echter zinvol om dit voorstel reeds vóór het einde van dit proces goed te keuren, aangezien de bestaande wetgeving over dit belangrijke gezondheidsrisico dringend moet worden herzien.

2. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling

• Raadpleging van belanghebbende partijen

- In juli/oktober 2004 is in een werkgroep van de Commissie en via elektronische weg overleg gepleegd met de lidstaten over het ontwerp-voorstel voor een nieuwe richtlijn van de Raad betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza. In oktober 2004 zijn Europese ngo's over het ontwerpvoorstel geraadpleegd. De raadpleging heeft suggesties opgeleverd voor de verbetering van sommige artikelen en bijlagen van het ontwerp-voorstel.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

- Inzake AI: bij de nieuwe maatregelen is ten volle rekening gehouden met de adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor AI uit 2000 en 2003.

• Effectbeoordeling

- De beleidsopties die het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren in een verslag uit het jaar 2000 ("Definitie van aviaire influenza – Gebruik van vaccinatie tegen aviaire influenza") vermeldt, zijn geëvalueerd. Drie mogelijke opties ter bestrijding van de ziekte zijn onderzocht. De optie waarbij de definitie van AI zo wordt gewijzigd dat ook LPAI onder de definitie valt en bestrijdingsmaatregelen worden genomen in het licht van de verschillende virustypen en diersoorten, werd het voordeligst beschouwd.

- De nieuwe maatregelen ter bestrijding van AI en de voorgestelde wijzigingen van Beschikking 90/424/EEG van de Raad zijn aan een effectbeoordeling onderworpen (SEC(2005)549).

3. Juridische elementen van het voorstel

• Samenvatting van de voorgestelde acties

- Dit voorstel wil Beschikking 90/424/EEG voornamelijk als volgt wijzigen:

- Het voorstel voorziet in een financiële bijdrage (tot 50%) voor de jaarlijks uit te voeren bewakingsprogramma's van de lidstaten.

- Het voorstel voorziet in een financiële bijdrage (30%) voor de lidstaten om de kosten te dekken van het ruimingsbeleid na uitbraken van LPAI. De bijdrage is lager in vergelijking met uitbraken van HPAI omdat de lidstaten de keuze hebben om bij LPAI al dan niet te ruimen. Een hogere bijdrage van de Gemeenschap zou de lidstaten ertoe kunnen aanzetten op ongepaste wijze van deze optie gebruik te maken. Bovendien zou LPAI dankzij het door de Gemeenschap medegefinancierde bewakingsprogramma tijdig moeten kunnen worden opgespoord, zodat extensieve ruimingen minder vaak nodig zijn (wat ook positieve gevolgen heeft voor de begrotingen van de lidstaten).

- Wat inentingen betreft, verleent de Gemeenschap zoals voorheen alleen bij noodinentingen financiële steun (zie hierboven). Ook de bepalingen over de medefinanciering van maatregelen ter bestrijding van HPAI worden niet veranderd.

Bovendien zal voor noodzakelijke aanpassingen en verduidelijkingen worden gezorgd.

• Rechtsgrondslag

- Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 37.

• Subsidiariteitsbeginsel

- De maatregelen van dit voorstel vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschap.

• Evenredigheidsbeginsel

- Het voorstel voorziet in financiële steun van de Gemeenschap voor de lidstaten voor minimummaatregelen bij uitbraken van aviaire influenza bij pluimvee en andere vogels, en voor minimummaatregelen met het oog op doeltreffende en efficiënte meerjarenprogramma's ter uitroeiing, bestrijding en monitoring van dierziekten en zoönosen.

• Keuze van instrumenten

- Het voorgestelde instrument is een beschikking. Dit voorstel heeft betrekking op wijzigingen van bestaande bepalingen betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (vastgesteld in een beschikking van de Raad). Om deze bepalingen te wijzigen is daarom als rechtsinstrument voor een beschikking van de Raad gekozen.

4. Gevolgen voor de begroting

De in dit voorstel vervatte maatregelen ter bewaking en bestrijding van LPAI leveren extra kosten voor de begrotingen van de lidstaten en de Gemeenschap op. Naar verwachting bedragen de kosten voor de begroting van de Gemeenschap:

a) 1 à 2 miljoen euro per jaar voor de bewaking van LPAI. Hierbij wordt rekening gehouden met de kosten van de in 2003 en 2004 in de lidstaten uitgevoerde programma's ter bewaking van AI. Verwacht wordt dat deze programma's in de toekomst zullen worden aangescherpt, wat tot incrementele kosten zal leiden.

b) ongeveer 1 à 4 miljoen euro per jaar voor de bestrijding van LPAI door opruimingen. Dit cijfer is gebaseerd op:

- de resultaten van de maatregelen ter bewaking van AI in de lidstaten in 2003 en de voorlopige gegevens met betrekking tot de bewaking van LPAI in 2004;

- de gemiddelde kosten van iedere uitbraak van AI in de Gemeenschap waarvoor de afgelopen jaren een ruimingsbeleid is uitgevoerd (ongeveer 150 000 euro per pluimveebedrijf); en

- de kosten van deze uitbraken voor de EU-begroting (30% medefinanciering oftewel 50 000 euro per bedrijf).

Er doen zich jaarlijks in de EU 80 à 320 uitbraken van LPAI voor. Verwacht wordt dat jaarlijks in 20 à 80 met LPAI besmette bedrijven geruimd moet worden, d.w.z. in 25% van de bedrijven waar LPAI wordt vastgesteld.

Als uiteindelijk beslist wordt om een AI-vaccinbank op te richten, zal de oprichting en het onderhoud van deze bank jaarlijks ongeveer 1 à 2 miljoen euro kosten. Bij de berekening van dit bedrag is rekening gehouden met de kosten van de voor de productie van vaccins opgerichte MKZ-antigeenbank. In dit verband moet echter worden beklemtoond dat:

- communautaire vaccinbanken al uit hoofde van de communautaire begroting kunnen worden gefinancierd overeenkomstig artikel 7 van Beschikking 90/424/EEG;

- de nieuwe richtlijn de Gemeenschap niet verplicht om een AI-vaccinbank op te richten, maar alleen een rechtsgrondslag biedt om dat te doen.

Bij dit voorstel tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG zal daarom geen rekening met dit specifieke aspect worden gehouden. Uit de effectbeoordeling bij de twee voorstellen van de Commissie inzake AI blijkt dat de uitvoering van de bovenvermelde maatregelen (inclusief de eventuele oprichting van een vaccinbank) jaarlijks ongeveer 3 tot 8 miljoen euro extra kosten voor de communautaire begroting meebrengt (oftewel gemiddeld ongeveer 5 tot 6 miljoen euro).

Verwacht wordt echter dat de bovenstaande kosten zullen worden gecompenseerd door besparingen als gevolg van het verminderde risico van HPAI-epizoötieën in de toekomst. Uiteraard kan niet exact worden aangegeven in welke mate de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot een daling van het aantal HPAI-epizoötieën. HPAI-epizoötieën zijn immers nog steeds grotendeels onvoorspelbaar en kunnen nooit volledig worden uitgesloten wegens de aard van het risico in kwestie. Als de geplande maatregelen de afgelopen vijf jaar in de EU operationeel waren geweest, was het echter wellicht mogelijk geweest een van de twee grote epizoötieën in de Gemeenschap te voorkomen. Er kan daarom van worden uitgegaan dat het dankzij de voorgestelde maatregelen de volgende tien jaar mogelijk zal zijn twee grote epizoötieën van HPAI met succes te voorkomen.

2005/0063 (CNS)

Voorstel voor een

BESCHIKKING VAN DE RAAD

tot wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie[32],

Gezien het advies van het Europees Parlement[33],

Gezien het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[34],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Aviaire influenza, vroeger "vogelpest" genoemd, is een zeer ernstige infectie van vogels en vormt een zeer groot risico voor de diergezondheid. Het aviaire influenzavirus kan ook een risico voor de menselijke gezondheid vormen.

(2) Krachtens Beschikking 90/424/EEG[35] betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied kan de Gemeenschap de lidstaten een financiële bijdrage verlenen voor de uitroeiing van bepaalde dierziekten. Momenteel kan krachtens deze beschikking een bijdrage worden verleend voor de uitroeiing van door de zogeheten "hoogpathogene" virusstammen veroorzaakte aviaire influenza.

(3) Bij recente epizoötieën van aviaire influenza muteerden tijdens uitbraken van de ziekte laagpathogene virussen van aviaire influenza nadien in hoogpathogene virussen met verwoestende gevolgen en risico's voor de volksgezondheid. Na de mutatie is het virus uiterst moeilijk te bestrijden. Richtlijn xxx betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza stelt ook voor de laagpathogene virussen verplichte bewakings- en bestrijdingsmaatregelen[36] vast, zodat uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza kunnen worden voorkomen.

(4) In het licht van de goedkeuring van Richtlijn xxx 5 moet Beschikking 90/424/EEG worden gewijzigd, zodat de Gemeenschap ook financiële steun kan verlenen voor uitroeiingsmaatregelen van de lidstaten ter bestrijding van laagpathogene virusstammen van aviaire influenza die in hoogpathogene stammen kunnen muteren.

(5) De verwijzing naar artikel 40 in artikel 3, lid 4, van Beschikking 90/424/EEG van de Raad is onjuist, aangezien de bedoelde procedure in artikel 41 wordt vermeld,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 90/424/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 wordt het zesde streepje geschrapt;

b) in lid 2 wordt het eerste streepje vervangen door:

- ‘het slachten van de dieren van de voor de ziekte vatbare soorten die lijden aan de ziekte of ermee besmet zijn, dan wel er vermoedelijk aan lijden of ermee besmet zijn, en destructie van die dieren, en in geval van aviaire influenza, destructie van de eieren,’

c) lid 4 wordt vervangen door:

‘Indien voortzetting van in lid 2 bedoelde maatregelen gezien de ontwikkeling van de situatie in de Gemeenschap wenselijk blijkt, kan volgens de procedure van artikel 41 een nieuw besluit inzake de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden genomen, die meer kan bedragen dan 50 % als bepaald in lid 5, eerste streepje. Bij de goedkeuring van dat besluit kan ook worden bepaald welke maatregelen, naast de in lid 2 bedoelde, door de betrokken Lid-Staat dienen te worden genomen om het welslagen van de actie te waarborgen.’

2. Het volgende artikel 3 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 3 bis

1. Dit artikel is van toepassing wanneer zich op het grondgebied van een lidstaat aviaire influenza voordoet.

2. De betrokken lidstaat komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing van aviaire influenza in aanmerking, als de minimale bestrijdingsmaatregelen van Richtlijn xxx 5 volledig en doeltreffend overeenkomstig de relevante communautaire wetgeving zijn uitgevoerd en – bij het doden van de dieren van de voor de ziekte vatbare soorten die lijden aan de ziekte of ermee besmet zijn, dan wel er vermoedelijk aan lijden of ermee besmet zijn – de veehouders onmiddellijk en passend zijn schadeloosgesteld.

3. De zo nodig in verschillende tranches verdeelde financiële bijdrage van de Gemeenschap beloopt:

- bij hoogpathogene aviaire influenza 50% en bij laagpathogene influenza 30% van de kosten van de lidstaat voor de schadeloosstelling van de veehouders voor het doden, de destructie van de dieren, de destructie van de dierproducten, het reinigen en het ontsmetten van het bedrijf en het materiaal, de destructie van besmet voer en de destructie van besmet materiaal, voor zover het materiaal niet kan worden ontsmet,

- 100 % van de kosten van het geleverde vaccin en 50 % van de kosten voor het verrichten van de inenting, indien overeenkomstig artikel 55 van Richtlijn xxx 5 tot noodinenting is besloten.”

3. In groep 1 van de bijlage wordt het volgende streepje toegevoegd:

- ‘aviaire influenza.’

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

LEGISLATIVE FINANCIAL STATEMENT

Policy area(s): Health and Consumers Protection Activity: Food safety, animal health, animal welfare and plant health |

TITLE OF ACTION: PROPOSAL FOR A COUNCIL DECISION AMENDING COUNCIL DECISION 90/424/EEC ON EXPENDITURE IN THE VETERINARY FIELD |

1. BUDGET LINE(S) + HEADING(S)

17 04 01: Animal disease eradication and monitoring programmes and monitoring of the physical conditions of animals that could pose a public-health risk linked to an external factor

17 04 02: Other measures in the veterinary, animal welfare and public-health field

17 04 03: Emergency fund for veterinary complaints and other animal contaminations which are a risk to public health

2. OVERALL FIGURES

2.1. Total allocation for action (Part B): 33 € million for commitment

2.2. Period of application:

Action is open ended

2.3. Overall multiannual estimate of expenditure:

(a) Schedule of commitment appropriations/payment appropriations (financial intervention) (see point 6.1.1)

€ million ( to three decimal places)

Year [2006] | [n+1] | [n+2] | [n+3] | [n+4] | [n+5 and subs. Years] | Total |

Commitments | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 33.0 |

Payments | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 33.0 |

(b) Technical and administrative assistance and support expenditure (see point 6.1.2)

Commitments | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 |

Payments | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 | 0.000 |

Subtotal a+b |

Commitments | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 33.0 |

Payments | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 5.5 | 33.0 |

(c) Overall financial impact of human resources and other administrative expenditure (see points 7.2 and 7.3)

Commitments/ payments | 0.216 | 0.216 | 0.216 | 0.216 | 0.216 | 0.216 | 1.296 |

TOTAL a+b+c |

Commitments | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 34.296 |

Payments | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 5.716 | 34.296 |

2.4. Compatibility with financial programming and financial perspective

Proposal is compatible with existing financial programming.

2.5. Financial impact on revenue: [37]

Proposal has no financial implications (involves technical aspects regarding implementation of a measure)

3. BUDGET CHARACTERISTICS

Type of expenditure | New | EFTA contribution | Contributions form applicant countries | Heading in financial perspective |

Comp | Non-diff | YES | NO | NO | No 1a |

Comp | Non-diff | YES | NO | NO | No 1a |

Comp | Non-diff | NO | NO | NO | No 1a |

4. LEGAL BASIS

Council Decision 90/424/EEC

5. DESCRIPTION AND GROUNDS

5.1. Need for Community intervention [38]

5.1.1. Objectives pursued

Objective 1: EXTENSION of the surveillance programmes to avian influenza

Objective 2: EXTENSION of emergency measures (Article 3 of Decision 90/424/EEC) to low pathogenic avian influenza stamping out

Objective 3: POSSIBILITY to establish of an avian influenza vaccine bank

ONLY THE REALIZATION OF OBJECTIVE 2 LEADS TO AN ADDITIONAL DIRECT COST FOR THE EU-BUDGET. HOWEVER, THE STAMPING OUT OF LPAI COULD, COMPARED TO THE EXISTING SITUATION, LEAD TO AN OVERALL ECONOMY BECAUSE THE AIM IS TO PREVENT/REDUCE MUTATION FROM LPAI INTO HPAI.

5.1.1.1. Compulsory surveillance and control measures for LPAI.

Very often LPAI viruses do not cause any clinical signs in domestic poultry and therefore circulate unnoticed in the poultry population, due to direct or indirect contact between poultry farms or movements of poultry. Spread of LPAI viruses in domestic poultry is a major risk factor for their mutation into HPAI viruses, which then cause devastating disease outbreaks. The compulsory surveillance is needed so that disease control measures can be rapidly applied and mutation of LPAI into HPAI is prevented. The prevention of HPAI will protect the EU budget against high costs for its eradication.

5.1.1.2. Possible establishment of an avian influenza vaccine bank

In some cases, it might be necessary to proceed to a rapid vaccination which again will protect the EU budget against high costs for its eradication.

5.1.2. Measures taken in connection with ex ante evaluation

AI is a serious, highly contagious disease of poultry and other birds caused by different types of viruses included in the very large virus family called Influenzaviridae. AI viruses may also spread to mammals, including humans, usually following direct contact with infected birds. In the human host, the disease may vary from mild conjunctivitis to serious disease, sometimes fatal; during the still ongoing AI epidemic in certain Asian countries, the case fatality rate in humans has been very high.

Due to continuous genetic changes of the disease agents and their possible “adaptation” to newly infected animal or human hosts, the risks posed by the different AI viruses to animal and public health is variable and to a large extent unpredictable. However, current knowledge indicates that the health risks posed by the so-called Low Pathogenic AI (LPAI) viruses - are inferior to the one posed by Highly Pathogenic AI (HPAI) viruses, which originate from a mutation of certain LPAI viruses, namely those of types H5 and H7, and which can cause a disease in poultry with a mortality rate as high as 90%.

As regards public health, data available indicate that HPAI viruses of types H5 and H7 have been responsible for the vast majority of the cases of AI reported in humans, and of all cases of human deaths due to AI viruses.

In general, domestic poultry populations are free from AI viruses. However, certain wild birds (particularly migratory waterfowl, such as ducks and geese) act as a permanent “reservoir” of LPAI viruses, from which they occasionally spread to domestic poultry. No measures are currently available or can be envisaged to stop or reduce virus circulation in wild birds living in nature; this means that there is a permanent risk of introduction of potentially very dangerous AI viruses from wild to domestic birds, and ultimately to other animals and humans.

For unclear reasons, an increase of AI outbreaks has occurred in recent years. Serious AI outbreaks (HPAI) have been recently reported in many different species of birds – including domestic poultry, kept under different husbandry and management practices - in several different areas of the world, and across all continents. These outbreaks have caused the death or killing for disease control purposes of hundreds of millions of birds and very serious losses to the poultry industry worldwide. In connection with these outbreaks, several human cases of infection were also reported, some of them fatal.

In the EU, in the last five years, major outbreaks of HPAI have occurred in Italy (1999-2000) and the Netherlands, with secondary spread to Belgium and Germany (2003). These outbreaks had devastating consequences on the poultry sector and a negative impact on the society as a whole - particularly in the Netherlands, where several human cases of disease also occurred. This was despite the draconian control measures applied by the Member States (MSs) including massive killing and destruction of poultry and other birds in the affected areas, which often went far beyond the minimum requirements of Council Directive 92/40/EEC on Community control measures for the control of AI. These outbreaks have also entailed significant costs for the Community budget, in the framework of existing rules laid down in Council decision 90/424/EEC.

After previous EU animal health crises (classical swine fever, 1997-1998; foot and mouth disease, 2001) these outbreaks have prompted further criticisms in the MSs against massive slaughter of animals, due to animal welfare, ethical, social, economic and environmental reasons. The implementation of this measure has had a very negative impact on public opinion, and raised serious criticisms in particular in relation to special categories of birds, such as endangered species or breeds, or pets. The Court of Auditors has also often criticised the Commission due to the economic impact of massive slaughter on the Community budget.

Scientists deem that uncontrolled AI outbreaks, particularly those caused by certain virus types may, following transmission of the virus from birds or other animals into humans, eventually lead to the emergence of a virus fully adapted to humans and able to cause an Influenza pandemic, like the “Spanish flu” of 1917-1919. Such a pandemic could cause millions of human deaths and major socio-economic consequences all over the world.

Directive 92/40/EEC establishes compulsory disease control measures only in case of disease in poultry caused by HPAI. Lessons have been learnt during the recent epidemics. Outbreaks of AI caused by LPAI viruses of types H5 and H7, that subsequently mutated into HPAI viruses have caused devastating consequences. Once mutation has occurred, the virus is extremely difficult to control.

Council Decision 90/424/EEC provides for a Community financial contribution (50%) to be granted to the MSs for some of the expenditure which they may incur when eradicating HPAI (Decision 90/424/EEC currently uses the old terminology “avian plague” for HPAI), namely for reimbursement to farmers who have had their birds slaughtered and destroyed to eradicate the disease, for cleansing and disinfection, and for the destruction of eggs, feedingstuff and other materials likely to be contaminated. The Community may also reimburse 100% of vaccine costs.

In view of the increased knowledge on the risks for human health posed by AI viruses, the opinions of the Scientific Committee and the most recent knowledge on the pathogenesis, the epidemiology and the distribution of AI, there is now a clear need to revise and update current legislation to reflect these new advances and experience and to improve disease control of both LPAI and HPAI in future. This will be of direct benefit to animal health and indirectly also human health.

The current proposal envisages the following changes to Decision 90/424/EEC:

- to foresee a financial contribution (30%) to MSs, for the costs which they incurred in case of a stamping out policy being applied following LPAI outbreaks. The reduced contribution compared with HPAI outbreaks is justified by the fact that MSs should keep the option not to apply a stamping-out policy in case of LPAI, and a higher Community contribution might induce them not to make adequate use of this option. On the other hand, the Community co-financed surveillance programme should allow the detection of LPAI in a timely manner and thus the need for extensive stamping out should be reduced, with a positive impact also on MSs budgets;

- to foresee a financial contribution (up to 50%) for the MSs surveillance programmes to be implemented annually in accordance with the first proposal (see also footnote 8).

The current proposal would therefore entail additional costs for the MSs and the Community budget, due to the measures being introduced for the surveillance and control of LPAI.

However, it is expected that the above costs will be counterbalanced by the savings related to the reduced risks for future HPAI epidemics. Of course, it cannot be precisely indicated to what extent the proposed measures would lead to a decrease in the number of future HPAI epidemics, the occurrence of which is still largely unpredictable and can never be totally excluded, given the nature of the risk in question. However, if the envisaged measures had been already in place and implemented in the EU in the last five years, one of the two major epidemics which have occurred in the Community would have been most likely prevented. Based on this, it may therefore be estimated that the implementation of the proposed measures could successfully prevent two major epidemics of HPAI in the next ten years.

The expenditure incurred by the MSs concerned for compensating farmers, for stamping out measures and for cleansing and disinfection (expenditure that are in principle eligible for a 50% Community co-financing in accordance with current provisions of Decision 90/424/EEC) in relation to the two major epidemics which recently occurred in the EU has been between 101 and 174 M€. It can therefore be estimated that at the current costs the prevention of two major epidemics would lead to savings for the Community budget of 100 M€ or more over a ten year period. This would largely outweigh the additional costs foreseen for the new LPAI surveillance and control measures (~50-60 M€ in ten years).

As seen above in this document, a decrease in the AI risk in poultry and other birds in the Community is bound to indirectly but significantly reduce the public health risks posed by AI viruses, including the one of an Influenza pandemic, since the circulation of AI viruses in domestic birds is the main source of the AI risk for humans. The implementation of regular surveillance would also have the positive effect that circulation of any AI virus in domestic poultry having a potential impact on public health could be rapidly detected, so allowing the adoption of any appropriate preventive measures, by both animal and public health authorities.

However, it is not possible to quantify more precisely the benefit of the proposed measures on public health.

As regards the prevention of an Influenza pandemic, this event may have its origin in any country in the world and may then spread into the Community due to human-to-human transmission of virus via movements of people. In this case, animal health control measures in place in the Community would have no effect in reducing that risk. However, the cost and the impact of an Influenza pandemic would be so serious that even a slight reduction of the overall risk stemming from the proposed measures should not be disregarded in the overall cost/benefit evaluation of such measures. Furthermore, if such a catastrophic event originated in the EU in the absence of appropriate and scientifically updated Community legislation on animal health, the Community, as well as MSs, would be exposed to very serious criticisms, probably not inferior to the ones made in the past in relation to the emergence and spread of Bovine Spongiform Encephalopathy.

From all the data above, it emerges that both the Community as a whole and the MSs have a clear interest in the updating of Community policy on AI control, and to allocate appropriate resources for the prevention and control of disease.

5.1.3. Measures taken following ex post evaluation

Not applicable

5.2. Action envisaged and budget intervention arrangements

Not applicable

5.3. Methods of implementation

Not applicable

6. FINANCIAL IMPACT

6.1. Total financial impact on Part B - (over the entire programming period)

(The method of calculating the total amounts set out in the table below must be explained by the breakdown in Table 6.2.)

6.1.1. Financial intervention

Commitments (in € million to three decimal places)

1 | 2 | 3 | 4=(2X3) |

Action 1 - Measure 1 - Measure 2 Action 2 - Measure 1 - Measure 2 - Measure 3 etc. |

TOTAL COST |

7. IMPACT ON STAFF AND ADMINISTRATIVE EXPENDITURE

7.1. Impact on human resources

Types of post | Staff to be assigned to management of the action using existing and/or additional resources | Total | Description of tasks deriving from the action |

Number of permanent posts | Number of temporary posts |

Officials or temporary staff | A B C | 2 - - | - - - | 2 - - |

Other human resources | - | - |

Total | 2 | - | 2 |

7.2. Overall financial impact of human resources

Type of human resources | Amount (€) | Method of calculation * |

Officials Temporary staff | 216,000 | 1 full time official per year |

Other human resources (specify budget line) |

Total | 216,000 |

The amounts are total expenditure for twelve months.

7.3. Other administrative expenditure deriving from the action

Budget line | Amount € | Method of calculation |

Overall allocation (Title A7) 1701021101 – Missions 1701021102 – Meetings A07031 – Compulsory committees 1 A07032 – Non-compulsory committees 1 A07040 – Conferences A0705 – Studies and consultations Other expenditure (specify) |

Information systems (A-5001/A-4300) |

Other expenditure - Part A (specify) |

Total |

The amounts are total expenditure for twelve months.

1 Specify the type of committee and the group to which it belongs.

I. Annual total (7.2 + 7.3) II. Duration of action III. Total cost of action (I x II) | 216,000 € 6 years 1,296,000 € |

8. FOLLOW-UP AND EVALUATION

8.1. Follow-up arrangements

The Commission will have at its disposal several ways to evaluate the future impact of the proposals:

- from the occurrence of future HPAI epidemics on poultry, it will be evident whether the measures put in place have been effective to prevent and control those epidemics;

- from the results of the regular LPAI surveillance programmes, future programmes could be better modulated to ensure that the resources allocated are proportionate to the risks posed by LPAI; this would prevent under- or over-expenditure both for the Community and MSs in connection with surveillance;

- from the control measures applied by the MSs in relation to future LPAI outbreaks and related costs, it will be more clear what the real impact of the new financial measures introduced in relation to LPAI control will be.

The Commission has already in place the necessary basic tools to gather and analyse this information in the proper manner, such as the Standing Committee for the Food Chain and Animal Health, the inspectors of the Food and Veterinary Office and the network of Community and National Reference Laboratories, whose role will be confirmed and strengthened by the current proposal. However, in the future new scientific opinions could also be useful to assist the Commission for policy formulation and fine tuning of legislation, as well as for MSs when implementing disease control measures.

The Commission has also started a process of evaluation of the whole Community Animal Health Policy, which will include questions on the cost/effectiveness of the current financial instruments to cope with animal disease surveillance, control and eradication and on ways in which producers should be induced to take all appropriate measures to reduce the risk of disease introduction onto their farms. In this context major risk factors such as density of animal populations and on-farm biohazards will be considered, together with mitigating measures and consequences on the EU budget. Based on the outcome of these studies and evaluation, alternatives to the current way Community financial support is granted to the MSs might be proposed.

8.2. Arrangements and schedule for the planned evaluation

As mentioned above, the Commission has at its disposal tools, such as the Standing Committee for the Food Chain and animal health and the network of Community and national reference laboratories; these instruments will allow

9. ANTI-FRAUD MEASURES

Not relevant

[1] (verwijzing naar het SEC-document wordt nog opgenomen).

[2] PB C […] van […], blz. […].

[3] PB C […] van […], blz. […].

[4] PB C […] van […], blz. […].

[5] PB C […] van […], blz. […].

[6] PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

[7] PB L 278 van 31.10.2000, blz. 26. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2002/279/EG (PB L 99 van 16.4.2002, blz. 17).

[8] PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/216/EG van de Commissie (PB L 67 van 5.3.2004, blz. 27).

[9] PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1822/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

[10] PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 668/2004 van de Commissie (PB L 112 van 19.4.2004, blz. 1).

[11] PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.

[12] PB L 139 van 30.4.2004, blz. 7.

[13] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[14] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG.

[15] PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

[16] PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2005 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).

[17] PB L 340 van 31.12.1993, blz. 21. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

[18] PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

[19] PB L 38 van 12.2.1998, blz. 10.

[20] PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

[21] PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13, gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33).

[22] PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

[23] PB L 146 van 11.6.1994, blz. 17.

[24] For further information, see separate explanatory note.

[25] For further information, see separate explanatory note.

[26] For minimum information requirements relating to new initiatives, see SEC 2000 (1051)

[27] For further information, see separate explanatory note.

[28] PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

[29] PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1.

[30] In Beschikking 90/424/EEG wordt momenteel de zeer verouderde term "vogelpest" voor HPAI gebruikt.

[31] http://europa.eu.int/comm/food/animal/diseases/financial/risk_financing_model_10-04_en.pdf.

[32] PB C […] van […], blz. […].

[33] PB C […] van […], blz. […].

[34] PB C […] van […], blz. […].

[35] PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/99/EG (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1).

[36] COM(2005)171.

[37] For further information, see separate explanatory note.

[38] For further information, see separate explanatory note.

[39] For further information, see separate explanatory note.

Top