This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52004PC0289
Proposal for a Council Regulation establishing a Community Fisheries Control Agency and amending Regulation (EC) No 2847/93 establishing a control system applicable to the Common Fisheries Policy {SEC(2004) 448}
Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid {SEC(2004) 448}
Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid {SEC(2004) 448}
/* COM/2004/0289 def. - CNS 2004/0108 */
Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid {SEC(2004) 448} /* COM/2004/0289 def. - CNS 2004/0108 */
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid {SEC(2004) 448} (door de Commissie ingediend) TOELICHTING 1. Samenvatting In het Groenboek [1] over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) worden onder meer de problemen geschetst op het gebied van controle en handhaving inzake de regels van het GVB door de lidstaten en worden mogelijke oplossingen gepresenteerd, waaronder de oprichting van een gezamenlijke inspectiestructuur. In haar mededeling betreffende de hervorming van het GVB (de "Roadmap") [2] heeft de Commissie haar actieplan voor de hervorming van het GVB en de uitvoering ervan gepresenteerd, waarin zij een actieplan voor de samenwerking op het gebied van de rechtshandhaving aankondigde, alsmede, nadat een haalbaarheidsstudie zou zijn uitgevoerd, een voorstel voor de oprichting van een gezamenlijke inspectiestructuur op Gemeenschapsniveau. [1] COM(2001) 135 van 20.3.2001. [2] COM(2002) 181 van 28.5.2002. Met de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Naar een uniforme en effectieve uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid" [3] wordt uitvoering gegeven aan de in de Roadmap genoemde initiatieven. Ten behoeve van de haalbaarheidsstudie is in die mededeling het concept van een Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) opgesteld. De Raad en het Europees Parlement steunden beide het concept en de studie. [3] COM(2003) 130 van 21.3.2003. De vertegenwoordigers van de lidstaten die op 13 december 2003 in Brussel bijeenkwamen op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders, waren ingenomen met het voornemen van de Commissie om vóór eind maart 2004 een voorstel in te dienen tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole: zij waren het erover eens dat een dergelijk Bureau dringend moest worden opgericht en zijn overeengekomen dat zijn het zijn zetel in Spanje zal hebben. Bij deze verordening doet stelt de Commissie de oprichting voor van het CBVC (het Bureau). Zijn kerntaak zal de operationele coördinatie van de controle en inspectie door de lidstaten omvatten. De verwachting is dat het Bureau een solide partnerschap zal creëren met de lidstaten en tussen de lidstaten onderling, alsmede met de Commissie en dat het zal bijdragen tot een gemeenschappelijke cultuur van controle en rechtshandhaving in de visserijsector. 2. Inleiding 2.1. Beweegredenen van de Commissie De toepassing van de regels van het GVB vereist een solide operationele controle- en inspectiestructuur op Gemeenschapsniveau, voldoende controle- en inspectiemiddelen en een adequate strategie voor het gecoördineerd inzetten van deze middelen. De doelstellingen zijn: * daadwerkelijke uitvoering van het GVB; en/of * uniformiteit in de inspectie en rechtshandhaving overal in de Gemeenschap. Het bereiken van deze doelen is cruciaal om de steun van de visserijsector te krijgen voor het GVB. Uit de ervaringen met de huidige door elke lidstaat afzonderlijk georganiseerde controle- en inspectieregelingen blijkt dat deze nieuwe doelstellingen alleen kunnen worden bereikt door de nationale controle- en inspectiestructuren te versterken via het opzetten van een organisatiestructuur op Gemeenschapsniveau. Op dit moment worden de controles en inspecties van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten niet op systematische wijze gecoördineerd. De inspanningen verschillen van lidstaat tot lidstaat, al naargelang van hun prioriteiten en praktijken. Daarom zijn doen zich op Gemeenschapsniveau leemten en zwakke punten voor bij de controle en handhaving. De visserijsector klaagt over de onsamenhangendheid en ongelijkheid bij de controle en handhaving die door de vissers soms zelfs als discriminerend wordt ervaren. De meeste lidstaten hebben, in overeenstemming met hun eigen wettelijk en bestuursrechtelijk systeem, de bevoegdheid voor controle en rechtshandhaving in het kader van het GVB gedelegeerd aan diverse landelijke en regionale autoriteiten (zoals visserij-inspectiediensten, kustwacht, marine, douane, politie enz.). Naast hun taken in de visserijsector hebben veel van deze autoriteiten ook taken op andere gebieden, wat de coördinatie van de visserijcontrole bemoeilijkt. Met name in lidstaten waar verscheidene autoriteiten zijn betrokken bij de controle en handhaving van de regels van het GVB, is vastgesteld dat de coördinatie tussen die autoriteiten, zelfs als deze stoelt op duidelijke regels, niet altijd flexibel genoeg is om tijdig te kunnen reageren op de operationele uitdagingen van de visserijcontrole en -handhaving. Voor derde landen is het communautaire optreden op internationaal niveau inzake samenwerking op het gebied van controle en handhaving van de geldende regels gecompliceerd, aangezien de lidstaten verantwoordelijk zijn. De lidstaten passen de regels van het GVB toe in overeenstemming met hun eigen tradities en praktijken. Derde landen ervaren de samenwerking met de Gemeenschap op die gebieden als gecompliceerd, vooral vanwege de veelheid aan partners en tradities. Als zich op die gebieden problemen voordoen, kan dat gevolgen hebben voor de hele Gemeenschap. Tegen deze achtergrond en in het bijzonder ter waarborging van een doeltreffende controle en inspectie in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, heeft de Commissie het afgelopen decennium operationele taken op zich genomen op het gebied van inspectie en bewaking in internationale wateren. Op grond van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap in het kader van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan heeft de Commissie vanaf 1990 een bewakingsvaartuig gehuurd om deze taken te vervullen in het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan, alsmede, sinds 2000, enkele taken in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan in het kader van de NEAFC. Bovendien heeft de Commissie sinds 1995 een waarnemersregeling in werking voor waarnemers aan boord van communautaire vaartuigen die in het gereglementeerde gebied van de NAFO vissen. De Commissie zal stoppen met het uitvoeren van deze taken, die nu overeenkomstig de artikelen 23, 24, 25 en 28 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen. De betrokkenheid van de Commissie bij operationele zaken op het gebied van controle en inspectie is niet verenigbaar met haar taak van het controleren en evalueren van de toepassing van de regels van het GVB door de lidstaten overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. De Commissie zal zich concentreren op haar kerntaken op grond van het Verdrag en het GVB en dient niet te worden betrokken bij de door de lidstaten verrichte controles en inspecties en moet zich niet bezighouden met operationele zaken zoals inspectie en bewaking en het beheer van waarnemersregelingen. De uitvoering van deze operationele taken werd door derde landen, de betrokken lidstaten en de visserijsector op prijs gesteld. In vervolg op deze activiteiten van de Commissie op zee moeten de door de uit internationale wateren terugkerende vaartuigen aangelande vangsten door de lidstaten worden geïnspecteerd. De kwaliteit van deze inspecties is evenwel niet altijd gewaarborgd, waardoor naleving van de geldende regels niet altijd kan worden gegarandeerd. 2.2. Operationele coördinatie De Commissie stelt voor dat: * zij samenhangende controle- en inspectieprogramma's ((MCS [4]-programma's) vaststelt; [4] MCS is de internationaal gebruikte term (FAO) voor toezicht, inspectie en bewaking door de autoriteiten van visserijactiviteiten. Deze termen omvatten inspectie en bewaking maar ook het volgen per satelliet van vissersvaartuigen door satellietvolgsystemen (VMS) en waarnemersregelingen. Het MCS-programma zal dienen als communautair referentiekader in de vorm van gemeenschappelijke prioriteiten en procedures en benchmarks. * nationale controle- en inspectiemiddelen door de lidstaten worden gebundeld voor de gezamenlijke inzet door een communautair orgaan in overeenstemming met die controle- en inspectieprogramma's. Op grond van de tussen de Gemeenschap en derde landen gesloten overeenkomsten zal het Bureau de lidstaten bijstaan bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van de communautaire wetgeving. Het moet de door de lidstaten verrichte controles en inspecties coördineren om met name de internationale verplichtingen van de Gemeenschap op een duidelijke, transparante en uniforme wijze na te komen. De oprichting van het CBVC verandert niets aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de controle en rechtshandhaving binnen de werkingssfeer van het GVB. Bovendien zal de voorgestelde structuur geen wijziging inhouden van de bepalingen van hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en zal zij evenmin verder gaan dan de bepalingen van artikel 28 van die verordening. De gezamenlijke inzet van nationale controle- en inspectiemiddelen, in overeenstemming met een adequate communautaire strategie, zal de kerntaak vormen. Het Bureau zal zorgen voor een operationele coördinatie van de door de lidstaten verrichte controles en inspecties, in het algemeen belang van de Gemeenschap als geheel. De operationele coördinatie omvat: - het plannen van de inzet van de door de lidstaten gebundelde nationale controle- en inspectiemiddelen; - het organiseren van de inzet van de nationale controle- en inspectiemiddelen van de lidstaten; Het plannen van de inzet van controle- en inspectiemiddelen houdt in dat multinationale teams worden samengesteld voor inspecties op zee en aan land. Het organiseren van de inzet houdt in dat instructies worden opgesteld betreffende de geografische gebieden, de bestanden, de visserijtakken en de vloten die in een bepaalde periode moeten worden gecontroleerd en geïnspecteerd. In de praktijk moet een doeltreffende werkrelatie tussen het Bureau en de nationale autoriteiten worden ontwikkeld. In het belang van de Gemeenschap moet het Bureau de leiding op zich nemen bij het inzetten van controle- en inspectiemiddelen en nauw samenwerken met de betrokken bevoegde nationale autoriteiten. Het Bureau ziet erop toe dat alle controles en inspecties van de nationale autoriteiten volledig worden gecoördineerd. De gezamenlijke inzet moet zorgen voor een optimaal gebruik van de nationale middelen. Als hulpmiddel bij het organiseren van de gezamenlijke inzet van controle- en inspectiemiddelen zal het Bureau een Communautair Visserijcontrolecentrum tot zijn beschikking krijgen dat online real time toegang geeft tot gegevens betreffende de positie van vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren. Het Bureau zal beschikken over alle gegevens, terwijl de lidstaten slechts de beschikking zal hebben over de gegevens met betrekking tot hun vaartuigen en hun wateren. De kracht van de voorgestelde structuur ligt in het duidelijke referentiekader dat de Commissie heeft vastgesteld (prioriteiten, benchmarks, enz.), terwijl het Bureau de verwezenlijking van deze doelstellingen organiseert met behulp van de nationale controle- en inspectiemiddelen. De lidstaten dienen op hun beurt hun middelen te bundelen en blijven verantwoordelijk voor hun basisverplichtingen op het gebied van controle en inspectie. 2.3. Taken Als gespecialiseerd technisch communautair orgaan zal het Bureau naast operationele informatie tevens andere taken op het gebied van controle en inspectie binnen de werkingssfeer van het GVB vervullen. Het Bureau zal taken vervullen met betrekking tot de verplichtingen van de Gemeenschap in het kader van regionale visserijorganisaties en bilaterale visserijovereenkomsten. Het zal met name de lidstaten bijstaan bij het nakomen van hun verplichtingen op het gebied van controle en inspectie en het kan taken uitvoeren namens lidstaten. Daartoe kan het Bureau op verzoek van een lidstaat en op kosten van die lidstaat op contractbasis diensten verlenen aan die lidstaat. Deze diensten kunnen het huren en bemannen van bewakingsvaartuigen en het aannemen van waarnemers voor gemeenschappelijk gebruik van de betrokken lidstaat omvatten. Bovendien zal het Bureau de lidstaten bijstaan op de volgende gebieden: * opleiding van inspecteurs, * gezamenlijke aankoop van goederen voor de controle en inspectie (meetinstrumenten, logboeken) en de coördinatie en uitvoering van gezamenlijke proefprojecten voor het testen van nieuwe controle- en inspectietechnologieën, * ontwikkeling van gezamenlijke operationele controle- en inspectieprocedures, * uitwerking van criteria voor de verstrekking en uitwisseling van controle- en inspectiemiddelen. 3. De keuze van een communautaire structuur Het creëren van een gespecialiseerd technisch orgaan op Gemeenschapsniveau, dat dient als een permanent platform voor samenwerking tussen de lidstaten, is een adequate oplossing voor de verwezenlijking van de hierboven genoemde doelstellingen. Dit orgaan moet de vorm krijgen van een bureau. In het geval van het voorgestelde CBVC [5] kan de communautaire wetgever de uitvoering van specifieke taken van technische aard centraliseren in een bureau, voor zover deze taken geen afbreuk doen aan de in het Verdrag en de secundaire communautaire wetgeving vastgestelde functies van de communautaire instellingen. Tegen deze achtergrond worden de taken van het CBVC op het gebied van operationele coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten vastgesteld. Deze taken doen geen afbreuk aan de functies van de Commissie op grond van het Verdrag en het GVB. [5] Het CBVC komt overeen met een zogenaamd "regelgevend Bureau", te onderscheiden van een uitvoerend Bureau dat Commissietaken vervult onder volledige controle van de Commissie. De controle en de handhaving van de regels van het GVB is in eerste instantie een zaak van de overheidsinstanties van de lidstaten. Het Bureau is een publiek orgaan van de Gemeenschap en bezit rechtspersoonlijkheid. De aanwezigheid van vertegenwoordigers van de lidstaten en de visserijsector en die van vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur van het Bureau zal de kwaliteit van de besluitvorming verbeteren. De directeur is verantwoordelijk voor de werking van het Bureau. Om de doeltreffendheid van de operationele coördinatie van dit Bureau te waarborgen zal de raad van bestuur niet betrokken zijn bij de dagelijkse werkzaamheden van het personeel inzake de planning en organisatie van het inzetten van nationale controle- en inspectiemiddelen door de lidstaten. Voor de in de artikelen 5 en 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde meerjarige herstel- of beheersplannen kunnen regionale adviesraden de controle en handhaving van die voorschriften op zich nemen. Overeenkomstig artikel 31, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 kunnen de regionale adviesraden aan de Commissie aanbevelingen en suggesties voorleggen op basis waarvan de laatstgenoemde actie kan ondernemen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de voorgestelde verordening. Als communautair orgaan is het Bureau gebonden aan alle op hem van toepassing zijnde communautaire voorschriften. De voorgestelde verordening is opgesteld in overeenstemming met het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen [6], zijn uitvoeringsbepalingen [7], waar mogelijk het nieuwe Statuut voor personeel van de Gemeenschap dat op 1 mei 2004 in werking treedt, alsmede een aantal andere verordeningen. Het voorstel moet een weerspiegeling zijn van de tot op heden verworven goede praktijken en ervaring inzake de oprichting en werking van communautaire bureaus. [6] Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad, PB L 248 van 16.09.2002. [7] Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie, PB L 357 van 31.12.2002. 4. GVB 4.1. Gemeenschappelijk visserijbeleid In het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) is in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid [8] een nieuw regelgevingskader vastgesteld voor een communautair controle- en handhavingssysteem. In dit hoofdstuk worden de basisbeginselen en vereisten van eerdere verordeningen samengevoegd. [8] PB L 358, 31.12.2002, blz. 59. Het doel van dit communautaire controle- en handhavingssysteem is, te verzekeren dat de toegang tot en de exploitatie van visbestanden in de gehele visserijketen worden gecontroleerd en dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, ook wat betreft het structuurbeleid en de marktregels, worden gehandhaafd. De bevoegdheden en verantwoordelijkheid van de lidstaten en de Commissie worden verduidelijkt, alsook de voorwaarden voor de uitoefening van de visserij en verwante activiteiten. Voorts worden in het systeem de controle- en handhavinginstrumenten vastgelegd, alsmede de voorwaarden voor de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten en derde landen. Met betrekking tot de controle en inspectie van de visserij buiten de communautaire wateren is de Gemeenschap internationale verplichtingen aangegaan op grond internationale controle- en handhavingsregelingen en bilaterale visserijovereenkomsten. Deze verplichtingen zijn in de communautaire wetgeinv opgenomen bij specifieke verordeningen zoals Verordening (EG) nr. 2791/1999 tot vaststelling van controlemaatregelen voor het gebied waarop het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan van toepassing is [9]. Op grond van artikel 11 van die verordening worden de verplichtingen van de Gemeenschap op het gebied van toezicht en inspectie nagekomen door de betrokken lidstaten. In het kader van andere internationale overeenkomsten zijn soortgelijke bepalingen vastgesteld of zullen deze door de Commissie worden voorgesteld. [9] PB L 337, 30.12.1999, blz. 1. 4.2. Verantwoordelijkheden van de lidstaten De basisverantwoordelijkheden van de lidstaten op het gebied van controle en handhaving van de regels van het GVB zijn vastgelegd in de artikelen 23, 24, 25 en 28 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. De lidstaten moeten zorgen voor een doeltreffende controle, inspectie en handhaving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Daartoe moeten zij de maatregelen treffen, de financiële en menselijke middelen toewijzen en de administratieve en technische structuur opzetten die daarvoor noodzakelijk zijn. Bovendien dienen de lidstaten onderling en met derde landen samen te werken om ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd en de controles en inspecties worden gecoördineerd. 4.3. Verantwoordelijkheden van de Commissie De verantwoordelijkheden van de Commissie op het gebied van controle en handhaving van de regels van het GVB zijn vastgelegd in met name de artikelen 26 en 27 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en in het Verdrag. In het kader van het GVB zal de Commissie de toepassing van het GVB door de lidstaten evalueren en controleren en de onderlinge coördinatie en samenwerking vergemakkelijken. Voor het beoordelen en controleren van de toepassing door de lidstaten van de regels van het GVB kan de Commissie op eigen initiatief en op eigen kosten audits, onderzoeken, controles en inspecties initiëren en uitvoeren met betrekking tot de toepassing van de regels van het GVB door de lidstaten. Ten aanzien van internationale overeenkomsten onderhandelt de Commissie namens de Gemeenschap met derde landen; deze onderhandelingen kunnen internationale controle- en handhavingsregelingen omvatten. In dit kader zijn overeenkomstig de communautaire wetgeving bepaalde taken aan de Commissie toegewezen, met name teneinde de coördinatie op Gemeenschapsniveau te vergemakkelijken. Overeenkomstig artikel 34 quater van Verordening (EG) nr. 2847/93 moet de Commissie bepalen voor welke visserijtakken specifieke toezichtprogramma's moeten worden vastgesteld en aan welke voorwaarden deze programma's moeten voldoen. De lidstaten moeten de nodige maatregelen treffen, onder meer met betrekking tot menselijke en materiële middelen, om de uitvoering van deze programma's te vergemakkelijken. Dit artikel moeten worden aangepast aan de bij de onderhavige verordening voorgestelde structuur. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2791/1999 kan de Commissie gezamenlijke operationele toezicht- en inspectieprogramma's opstellen waarmee zij haar verplichtingen in het kader van de NEAFC [10]-regeling kan nakomen. Voor de NAFO [11] en andere internationale overeenkomsten van die aard zullen soortgelijke bepalingen worden voorgesteld. [10] Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan. [11] Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan. 5. De werking van het CBVC Het Bureau moet over voldoende middelen beschikken om personeel aan te werven, zoals hierboven beschreven, zijn taken te vervullen en een vlotte en efficiënte werking te garanderen. Voor het eerste jaar (2006) kan het benodigde bedrag op ongeveer 4,9 miljoen euro worden begroot, oplopend tot circa 5,0 miljoen euro wanneer het Bureau volledig operationeel is geworden. (Op de Begroting voor de Commissie is ongeveer hetzelfde bedrag gereserveerd voor "internationale controle" (110703) zodra de Commissie is gestopt met het verstrekken van inspectievaartuigen en waarnemers in het kader van de NAFO). Het Bureau wordt voornamelijk gefinancierd via een bijdrage van de Gemeenschap. Andere bronnen van inkomsten bestaan uit aan de lidstaten in rekening gebrachte specifieke diensten die op contractbasis zijn verleend. Het Bureau kan ook publicaties en opleidingen en andere diensten in rekening brengen. Deze bedragen zullen waarschijnlijk echter maar een klein deel van de totale inkomsten van het Bureau uitmaken. Het Bureau biedt het voordeel dat het onafhankelijke technische expertise van hoge kwaliteit, know-how en managementcapaciteit kan aanbieden die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van onderdelen van het GVB. Doordat de lidstaten deel uitmaken van de raad van bestuur, kunnen zij worden betrokken bij het uitvoeren van activiteiten die betrekking hebben op en uitvoering geven aan de bevoegdheden van de lidstaten. Doordat vertegenwoordigers van de visserijsector deel uitmaken van de raad van bestuur verbeteren de relaties met de visserijsector en verbetert de kwaliteit van de besluitvorming, waardoor de activiteiten van het Bureau beter door de sector zullen worden aanvaard. De Commissie heeft opdracht gegeven tot een studie naar de optimalisering van het Bureau. De resultaten daarvan zullen in het najaar van 2004 bekend worden gemaakt. 6. Keuze van de rechtsgrond De rechtsgrond van het voorstel voor een verordening is artikel 37, hetgeen past in de doelstelling van het voorstel en alle tot op heden vastgestelde wetgeving in verband met het gemeenschappelijk visserijbeleid. 7. Subsidiariteit en evenredigheid De oprichting van een bureau is noodzakelijk om als een onafhankelijk permanent platform te dienen en de operationele samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten te garanderen. Operationele coördinatie vindt plaats in alle gevallen waarin dit nodig is voor de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen. Met andere oplossingen op basis van vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten of ad hoc-programma's van de Gemeenschap zonder een permanent communautair orgaan zouden de doelstellingen niet worden bereikt en anderzijds is operationele coördinatie niet verenigbaar met de functies van de Commissie op grond van het Verdrag en het GVB. In zijn capaciteit van "controleur van de controleurs" is het Bureau onafhankelijk van de Commissie, waardoor het in staat is een goede relatie met de nationale bevoegde autoriteiten in de lidstaten op te bouwen ten aanzien van de organisatie van controle en inspectie door de lidstaten. Het Bureau zal de lidstaten ondersteunen bij het nakomen van hun verplichtingen in het kader van het GVB op het gebied van samenwerking en coördinatie van de controle en inspectie door de organisatie van een rationele inzet door de lidstaten van gebundelde controle- en inspectiemiddelen in overeenstemming met de communautaire doelstellingen, benchmarks, prioriteiten en de door de Commissie vastgestelde uniforme inspectieprocedures. De oprichting van het Bureau zal eveneens de relaties tussen de Gemeenschap en de externe partners verbeteren door de contactpunten te centraliseren en uniforme tradities en praktijken te bevorderen. Het hierboven genoemde mechanisme is nodig voor een evenwicht tussen de belangen van individuele lidstaten en het collectieve belang van het garanderen van een adequate controle en handhaving van de regels van het GVB in zones waar hun visserijvloten gezamenlijk visbestanden exploiteren waarvoor de Commissie instandhoudings- en controlemaatregelen heeft vastgesteld. Bovendien kan met dit mechanisme de kosten-batenverhouding van de strategieën voor de inzet van nationale controle- en inspectiemiddelen worden geoptimaliseerd. 8. Toelichting op de artikelen Doel (Artikel 1) Dit artikel betreft het doel van de verordening, namelijk de oprichting van het Bureau teneinde de operationele coördinatie van de visserijcontroles en -inspecties van de lidstaten te organiseren en de lidstaten bij te staan bij hun samenwerking als voorgeschreven door het GVB. Toepassingsgebied van de operationele coördinatie (artikel 2) In dit artikel wordt het toepassingsgebied van de verantwoordelijkheden van het Bureau vastgesteld met betrekking tot de coördinatie van visserijcontroles en -inspecties in zowel internationale wateren en de wateren van derde landen als in de communautaire wateren en het grondgebied van de lidstaat tot het eerste punt van verkoop. Definities (artikel 3) In dit artikel worden enkele basisdefinities gegeven van de belangrijkste termen die in de verordening worden gebruikt. Opdracht (artikel 4) In dit artikel wordt de opdracht van het Bureau omschreven die betrekking heeft op operationele coördinatie zowel in het kader van de verplichtingen van de Gemeenschap inzake controle inspectie van de visserijactiviteiten in internationale en communautaire wateren als in het kader van de bijstandsverlening aan lidstaten op het gebied van controle en handhaving. De opdracht van het Bureau moet ervoor zorgen dat met name artikel 28 van Verordening (EG) nr.2371/2002 op adequate wijze ten uitvoer wordt gelegd. Taken betreffende de controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap (artikel 5) Dit artikel betreft de taken van het Bureau waarmee uitvoering wordt gegeven aan de verplichtingen van de Gemeenschap ten aanzien van controle en inspectie. Deze verplichtingen worden door de Gemeenschap aangegaan op grond van door regionale visserijorganisaties gesloten internationale overeenkomsten en overeenkomsten die met derde landen zijn gesloten. De lidstaten zijn op hun beurt gehouden deze verplichtingen na te komen en daaraan uitvoering te geven. De taken van het Bureau bestaan er derhalve uit de Gemeenschap en de lidstaten bij te staan in dit proces, met name via operationele coördinatie van de controles en de inspecties van de lidstaten. Daarom worden bij dit artikel, binnen nauw afgebakende grenzen, de nodige bevoegdheden verleend aan het Bureau. Organisatie van de operationele coördinatie (artikel 6) Dit artikel heeft betrekking op de operationele coördinatie van de inspectie en controle door lidstaten binnen de communautaire wateren. Een belangrijk element van dit artikel is de verwijzing naar het visserijcontrolecentrum dat satellietvolgtechnologie zal gebruiken om een real time-beeld te geven van de visserijactiviteiten en de controle- en inspectiemogelijkheden. Contractuele dienstverlening aan lidstaten (artikel 7) Op grond van dit artikel mag het Bureau op contractbasis aan lidstaten diensten verlenen op het gebied van inspectie en controle. Deze diensten kunnen betrekking hebben op het huren en exploiteren van een inspectievaartuig om lidstaten in staat te stellen hun verplichtingen binnen de communautaire wateren of daarbuiten na te komen, alsmede op het ter beschikking stellen van waarnemers voor bestaande waarnemersregelingen zoals die in het kader van de NAFO. Bijstand aan lidstaten (artikel 8) Op grond van dit artikel mag het Bureau de lidstaten bijstand verlenen ten aanzien van taken met betrekking tot inspectie en controle. Controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap (artikel 9) In dit artikel wordt een van de aanleidingen gegeven op grond waarvan het Bureau overgaat tot operationele coördinatie, namelijk wanneer de Gemeenschap controle- en inspectieverplichtingen op zich neemt op grond van een overeenkomst met een regionale visserijorganisatie of een overeenkomst met een derde land. Deze verplichtingen gelden vanzelfsprekend voor visserijactiviteiten buiten de communautaire wateren. Tenuitvoerlegging van specifieke controle- en inspectieprogramma's (artikel 10) Een andere aanleiding op grond waarvan het Bureau actie onderneemt, is wanneer de Commissie een specifiek toezicht-, controle- en inspectieprogramma vaststelt op grond van artikel 34 quater van Verordening (EG) nr. 2847/93 (als gewijzigd bij de deze verordening). Inhoud van de gezamenlijke inzetplannen (artikel 11) Operationele coördinatie moet plaatsvinden op basis van gezamenlijke inzetplannen die moeten voldoen aan de bepalingen van dit artikel. Van belang is dat deze plannen zijn gericht tot specifieke lidstaten die een belang hebben bij een bepaalde tak van visserij, en dat hun verplichting de controle- en inspectiemiddelen te bundelen afhankelijk is van hun relatieve "belang" bij de visserijtak, zoals vastgesteld in lid 2. Procedure voor de goedkeuring van gezamenlijke inzetplannen (artikel 12) In dit artikel wordt de procedure weergegeven volgens welke de gezamenlijke inzetplannen moeten worden ontwikkeld en vastgesteld. Vanzelfsprekend moet bij deze plannen rekening worden gehouden met de uit bestaande gezamenlijke inzetplannen voortvloeiende verplichtingen van de lidstaten en de geldende controle- en inspectieprogramma's. Tenuitvoerlegging van de gezamenlijke inzetplannen (artikel 13) Dit artikel betreft de basisverplichting van de lidstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke inzetplannen. Beoordeling van de gezamenlijke inzetplannen (artikel 14) De jaarlijkse beoordeling door het Bureau van elk gezamenlijk inzetplan en het toezenden van die beoordelingen aan de Commissie is een noodzakelijk onderdeel van de evaluatie. Kennisgeving van controle- en inspectiemiddelen (artikel 15) De kennisgeving van de aan het Bureau ter beschikking staande controle- en inspectiemiddelen vormt een belangrijk element van de basisgegevens die het Bureau nodig zal hebben om gezamenlijke inzetplannen op te stellen. Takken van visserij waarvoor geen controle- en inspectieprogramma's zijn vastgesteld (artikel 16) Wanneer lidstaten overeen zijn gekomen hun toezicht-, controle-, inspectie- en bewakingsactiviteiten in bepaalde zones of visserijtakken te coördineren, kan het Bureau op verzoek bijstand verlenen. Informatienetwerk (artikel 17) Dit artikel betreft de verbinding tussen het Bureau en de Gemeenschap en internationale netwerken voor de uitwisseling van gegevens overeenkomstig de communautaire wetgeving. Uitvoeringsbepalingen (artikel 18) Op grond van dit artikel mag de Commissie uitvoeringsbepalingen vaststellen met betrekking tot operationele coördinatie. Rechtsvorm en hoofdzetel (artikel 19) Dit artikel betreft de rechtsvorm en de vestigingsplaats van het Bureau. Personeel (artikel 20) Bij dit artikel worden de algemene regels met betrekking tot het personeel van het Bureau vastgesteld. Het Bureau zal via de communautaire procedures (Europees Bureau voor personeelsselectie) tijdelijk personeel (waarvan sommigen gedetacheerd door de Commissie) en arbeidscontractanten aanwerven. Voorrechten en immuniteiten (artikel 21) Dit artikel betreft de aan het Bureau en zijn personeel verleende voorrechten en immuniteiten. Aansprakelijkheid (artikel 22) In dit artikel wordt de aansprakelijkheid van het Bureau vastgelegd. Talen (artikel 23) Dit artikel betreft de talen van het Bureau. Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur (artikel 24) Dit artikel heeft betrekking op de raad van bestuur van het Bureau. Het werkprogramma zal een belangrijk instrument zijn voor het beheer van het Bureau. Het Bureau moet zijn prioriteiten en in het bijzonder de communautaire prioriteiten op verscheidene gebieden in overeenstemming brengen met zijn personele middelen. De interne organisatie en toewijzing van personeel aan bepaalde taken moet op een transparante wijze plaatsvinden en er moet een evenwicht zijn tussen de betrokken gebieden. Samenstelling van de raad van bestuur (artikel 25) In dit artikel wordt de samenstelling van de raad van bestuur van het Bureau gegeven. Alleen lidstaten waarvan vaartuigen in de zeevisserij actief zijn, hebben het recht een vertegenwoordiger te benoemen. Aangezien het Bureau de activiteiten coördineert van inspectievaartuigen die worden geëxploiteerd door nationale bevoegde autoriteiten die ook taken buiten de visserij kunnen hebben, is het van belang dat alle betrokken lidstaten in de raad van bestuur zijn vertegenwoordigd. De Commissie heeft het recht 4 vertegenwoordigers en 4 vertegenwoordigers van de visserijsector aan te stellen. Voorzitterschap van de raad van bestuur (artikel 26) Dit artikel heeft betrekking op het voorzitterschap van de raad van bestuur van het Bureau. Aangezien het Bureau verantwoordelijkheden zal hebben ten aanzien van regionale visserijorganisaties en derde landen is het op zijn plaats dat de voorzitter wordt gekozen uit de vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur. De voorzitter moet de belangen van de Gemeenschap als geheel vertegenwoordigen en geen nationaal belang. Vergaderingen (artikel 27) Dit artikel bevat bepalingen over de vergaderingen van de raad van bestuur van het Bureau. Stemprocedure (artikel 28) Dit artikel bevat bepalingen over de stemprocedure in de raad van bestuur van het Bureau. De vertegenwoordigers van de lidstaten hebben ieder één stem en de door de Commissie benoemde leden hebben samen tien stemmen. Verklaring omtrent belangen (artikel 29) Dit artikel is van toepassing op de vertegenwoordigers van de visserijsector in de raad van bestuur. Verplichtingen en bevoegdheden van de uitvoerend directeur (artikel 30) In dit artikel worden de functies en de bevoegdheden van de uitvoerend directeur van het Bureau omschreven. Benoeming van de uitvoerend directeur (artikel 31) Dit artikel betreft de benoeming van de uitvoerend directeur van het Bureau. De Commissie zal een korte lijst opstellen van geschikte kandidaten aan de hand waarvan de raad van bestuur van het Bureau de directeur benoemt. Transparantie en communicatie (artikel 32) Dit artikel betreft de transparantie van het Bureau en de regels die van toepassing zijn voor zijn communicatie. vertrouwelijkheid (artikel 33) Dit artikel betreft de verplichting tot vertrouwelijkheid van de leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en het personeel van het Bureau. De vertrouwelijkheid zal van toepassing zijn op gegevens betreffende de visserijactiviteiten van individuele vaartuigen (VMS). Toegang van de Commissie tot informatie (artikel 34) Op grond van dit artikel moet het Bureau de Commissie volledige medewerking verlenen inzake de verstrekking van gegevens waarover het beschikt. Begroting (artikel 35) Dit artikel heeft betrekking op de begroting van het Bureau en is in overeenstemming met de bestaande wetgeving (zie voetnoten 6 en 7). Uitvoering en controle van de begroting (artikel 36) Dit artikel heeft betrekking op de uitvoering en controle van de begroting van het Bureau en is gebaseerd op het nieuwe financieel reglement. Fraudebestrijding (artikel 37) Dit artikel betreft de bestrijding van fraude. Financiën (artikel 38) Dit artikel betreft de vaststelling en de inhoud van het financieel reglement van het Bureau. Evaluatie (artikel 39) Dit artikel bevat een evaluatieclausule op grond waarvan het Bureau zich binnen vijf jaar nadat het een begin heeft gemaakt met de uitvoering van zijn taken, en daarna om de vijf jaar, zal worden onderworpen aan een onafhankelijke externe evaluatie. Begin van de werkzaamheden van het bureau (artikel 40) Op grond van dit artikel moet het Bureau binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de verordening met zijn werkzaamheden beginnen. Wijziging (artikel 41) Bij dit artikel wordt artikel 34 quater van Verordening (EEG) nr. 2847/93 gewijzigd. Inwerkingtreding (artikel 42) Dit artikel heeft betrekking op de datum van inwerkingtreding van de verordening. 2004/0108 (CNS) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, Gezien het voorstel van de Commissie [12], [12] PB C [...], [...], blz. [...]. Gezien het advies van het Europees Parlement [13], [13] PB C [...], [...], blz. [...]. Overwegende hetgeen volgt: (1) Op grond van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid [14] moeten lidstaten zorgen voor een doeltreffende controle, inspectie en handhaving inzake de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en daartoe onderling en met derde landen samenwerken. [14] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. (2) Om aan deze verplichtingen te voldoen, moeten de lidstaten de controles en inspecties in communautaire en internationale wateren coördineren ten aanzien van de activiteiten van communautaire vaartuigen, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de verplichtingen van de Gemeenschap in het kader van regionale visserijorganisaties en overeenkomsten met derde landen. (3) Een dergelijke samenwerking moet, door middel van een operationele coördinatie van de controles en inspecties, bijdragen tot de duurzame exploitatie van levende aquatische hulpbronnen en zorgen voor gelijke voorwaarden voor de gehele bij deze exploitatie betrokken visserijsector, waardoor de concurrentieverstoring afneemt. (4) Onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 2371/2002, is voor de organisatie van de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten inzake visserijcontroles en -inspecties in communautaire en internationale wateren een technisch en administratief orgaan van de Gemeenschap nodig. (5) Hiertoe dient, binnen de institutionele structuur van de Gemeenschap en rekening houdend met de verdeling van bevoegdheden tussen de Commissie en de lidstaten, een Communautair Bureau voor visserijcontrole (hierna "het Bureau" te noemen) te worden opgericht. (6) Voor de verwezenlijking van de doelstellingen waarvoor het Bureau wordt opgericht, moet worden vastgesteld wat zijn taken zijn. (7) Het Bureau moet met name in staat zijn om op verzoek van de Commissie de Gemeenschap en de lidstaten bij te staan bij hun betrekkingen met derde landen en/of regionale visserijorganisaties en met hun bevoegde autoriteiten samen te werken in het kader van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap. (8) Om aan de door de Commissie vastgestelde controle- en inspectieprogramma's uitvoering te geven moet het Bureau de operationele samenwerking tussen de lidstaten coördineren op basis van plannen voor het gezamenlijk inzetten van middelen voor de organisatie van het gebruik van de beschikbare controle- en inspectiemiddelen van de betrokken lidstaten. De door de lidstaten verrichte visserijcontroles en -inspecties moeten plaatsvinden op grond van gemeenschappelijke criteria, prioriteiten, benchmarks en procedures betreffende controles en inspecties op basis van die programma's. (9) Daartoe moet het Bureau kunnen beschikken over on-line gegevens inzake visserijactiviteiten, door middel van de oprichting van een communautair visserijcontrolecentrum dat in verbinding staat met de visserijcontrolecentra van de lidstaten. (10) Voor de uitvoering van gezamenlijke inzetplannen moeten de betrokken lidstaten hun controle- en inspectiemiddelen bundelen. Daartoe moeten zij die middelen toewijzen en ter beschikking stellen en deze vervolgens inzetten in overeenstemming met het toe te passen plan. Het Bureau moet beoordelen of de beschikbare controle- en inspectiemiddelen voldoen en eventueel de betrokken lidstaten en de Commissie ervan verwittigen dat de middelen niet voldoende zijn om de taken als vereist in het kader van het controle- en inspectieprogramma te vervullen. (11) Het Bureau moet de gezamenlijke inzetplannen regelmatig beoordelen op hun doeltreffendheid. (12) Het Bureau mag, op verzoek, stappen ondernemen om ervoor zorgen dat de op contractbasis ter beschikking gestelde controle- en inspectiemiddelen gezamenlijk door de betrokken lidstaten worden ingezet. (13) Om zijn taken te kunnen vervullen, moet het Bureau via een informatienetwerk relevante informatie inzake controle en inspectie uitwisselen met de lidstaten en de Commissie. (14) De status en de structuur van het Bureau moeten overeenstemmen met het objectieve karakter van de resultaten die het geacht wordt te produceren en moeten het in staat stellen zijn functie uit te oefenen in nauwe samenwerking met de lidstaten en de Commissie. Daarom moet het Bureau juridische, financiële en bestuurlijke autonomie krijgen, maar tegelijkertijd nauw verbonden zijn met de instellingen van de Gemeenschap en de lidstaten. Daartoe moet het Bureau een communautair orgaan met rechtspersoonlijkheid zijn dat de uitvoeringsbevoegdheden uitoefent die door deze verordening aan het orgaan worden verleend. (15) Voor de contractuele aansprakelijkheid van het Bureau, waarvoor het recht geldt dat van toepassing is op het door het Bureau gesloten contract, is het Hof van Justitie bevoegd uitspraak te doen overeenkomstig eventuele arbitrageclausules in het contract. Het Hof van Justitie is eveneens bevoegd in geschillen met betrekking tot de vergoeding van eventuele schade die uit de niet-contractuele aansprakelijkheid van het Bureau voortvloeit. (16) De Commissie en de lidstaten moeten zijn vertegenwoordigd in een raad van bestuur die moet toezien op het correct en doelmatig functioneren van het Bureau. (17) Aangezien het Bureau moet voldoen aan communautaire verplichtingen en op verzoek van de Commissie moet samenwerken met derde landen en regionale internationale visserijorganisaties in het kader van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, dient de voorzitter van de raad van bestuur te worden gekozen uit de vertegenwoordigers van de Commissie. (18) Bij de stemprocedure in de raad van bestuur moet rekening worden gehouden met het belang dat de lidstaten en de Commissie hebben bij een goede werking van het Bureau. Een beperkt aantal vertegenwoordigers zonder stemrecht van de visserijsector moet deel uitmaken van de raad van bestuur. (19) Voor het Bureau moet een uitvoerend directeur worden benoemd en moeten regels worden opgesteld voor de uitoefening van zijn functie. (20) Om een transparante werking van het Bureau te bevorderen, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie [15] onverkort op het Bureau van toepassing zijn. [15] PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43. (21) In het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moet Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens [16] worden toegepast op de onderhavige verordening. [16] PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1. (22) Om de functionele autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te garanderen, moet het een eigen begroting krijgen waarvan de inkomsten komen uit een communautaire bijdrage en uit betalingen voor door het Bureau verleende contractuele diensten. Voor de communautaire bijdrage en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie, is de communautaire begrotingsprocedure van toepassing. De controle van de rekeningen moet worden uitgevoerd door de Rekenkamer. (23) Om fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten te bestrijden, moet Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) [17] onverkort van toepassing zijn op het Bureau, dat het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken die zijn uitgevoerd door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), moet ondertekenen. [17] PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15. (24) Om de operationele coördinatie door het Bureau te vergemakkelijken door het vaststellen van gezamenlijke inzetplannen, moet artikel 34 quater van Verordening (EG) nr. 2847/93 van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid [18] worden gewijzigd, [18] PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. (25) De voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld in overeenstemming met Beschikking 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [19], [19] PB L 184 van 17.7.1999. HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: HOOFDSTUK I Doel, toepassingsgebied en definities Artikel 1 Doel Bij deze verordening wordt een Communautair Bureau voor visserijcontrole ("het Bureau") opgericht, dat tot doel heeft een operationele coördinatie van de visserijcontroles en -inspecties van de lidstaten te organiseren en de lidstaten bij te staan bij hun samenwerking, teneinde te voldoen aan de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Artikel 2 Toepassingsgebied van de operationele coördinatie De operationele coördinatie van het Bureau heeft betrekking op de controle en inspectie van visserijactiviteiten, tot het eerste punt van verkoop van visserijproducten, die plaatsvinden: a) op het grondgebied van de lidstaten, b) in communautaire wateren of c) buiten de communautaire wateren door vaartuigen van de Gemeenschap. Artikel 3 Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a) "controle en inspectie": overeenkomstig de artikelen 23, 24 en 28 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 [20] door de lidstaten getroffen maatregelen voor de controle en inspectie van visserijactiviteiten binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met inbegrip van activiteiten op het gebied van bewaking en toezicht, bijvoorbeeld door het gebruik van satellietvolgsystemen (VMS) en waarnemersregelingen; [20] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. b) "controle- en inspectiemiddelen": bewakingsvaartuigen, vliegtuigen, voertuigen en andere materiële middelen, alsmede inspecteurs, waarnemers en andere personele middelen die door de lidstaten worden gebruikt voor controle en inspectie; c) "controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap": verplichtingen van de Gemeenschap met betrekking tot controle en inspectie die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Gemeenschap van regionale visserijorganisaties of uit een tussen de Gemeenschap en een derde land gesloten overeenkomst; d) "gezamenlijk inzetplan: een plan waarin de operationele regelingen voor het inzetten van de beschikbare controle- en inspectiemiddelen zijn vastgesteld; e) "internationaal controle- en inspectieprogramma": een door de Commissie vastgesteld programma voor de tenuitvoerlegging van de controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap waarin doelstellingen, gemeenschappelijke prioriteiten en procedures voor de controles en inspecties zijn vastgelegd; f) "specifiek controle- en inspectieprogramma": een op grond van artikel 34 quater van Verordening (EG) nr. 2847/93 vastgesteld programma waarin doelstellingen, gemeenschappelijke prioriteiten en procedures voor de controles en inspecties zijn vastgelegd; g) "visserijtak": de visserijactiviteiten waarmee bepaalde op grond van met name de artikelen 5 en 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 [21] door de Raad omschreven bestanden worden geëxploiteerd; [21] PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. h) "communautaire inspecteurs": de inspecteurs die zijn opgenomen in de in artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde lijst. HOOFDSTUK II Opdracht en taken van het Bureau Artikel 4 Opdracht De opdracht van het Bureau bestaat uit: a) het coördineren van de controles en inspecties door de lidstaten in verband met de controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap; b) het coördineren van de inzet van de nationale controle- en inspectiemiddelen die in overeenstemming met deze verordening door de lidstaten worden gebundeld. c) het bijstaan van de lidstaten bij de verslaglegging over de visserijactiviteiten en de controles en inspecties aan de Commissie en aan derden; d) binnen zijn bevoegdheden de lidstaten bijstaan bij het vervullen van hun taken en verplichtingen in het kader van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Artikel 5 Taken betreffende de controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap 1. Op verzoek van de Commissie vervult het Bureau de volgende taken: a) de Gemeenschap en de lidstaten bijstaan bij hun betrekkingen met derde landen en regionale internationale visserijorganisaties waarvan de Gemeenschap lid is; b) samenwerken met de bevoegde autoriteiten van regionale internationale visserijorganisaties op het gebied van de controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap in het kader van met die organisaties gemaakte werkafspraken. 2. Op verzoek van de Commissie kan het Bureau bij kwesties inzake de controle en inspectie in het kader van tussen de Gemeenschap en die landen gesloten overeenkomsten samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen. 3. Het Bureau mag, binnen zijn bevoegdheden, namens de lidstaten taken vervullen in het kader van internationale visserijovereenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is. Artikel 6 Organisatie van de operationele coördinatie Het Bureau: a) stelt gezamenlijke inzetplannen op en organiseert de operationele coördinatie van de controle en inspectie door de lidstaten overeenkomstig hoofdstuk III; b) zet een communautair visserijcontrolecentrum op met het oog op de organisatie van de operationele coördinatie van gezamenlijke controles en inspecties. Artikel 7 Contractuele dienstverlening aan lidstaten Het Bureau kan, op verzoek van een lidstaat, aan die lidstaat op contractbasis diensten verlenen die betrekking hebben op de controle en inspectie in verband met de verplichtingen ten aanzien van de visserij in communautaire en/of internationale wateren, zoals het huren, exploiteren en bemannen van controle- en inspectieplatforms en het ter beschikking stellen van waarnemers voor gezamenlijke operaties door de betrokken lidstaten. Artikel 8 Bijstand aan lidstaten Om de lidstaten beter in staat te stellen aan hun verplichtingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid te voldoen, verleent het Bureau bijstand bij: a) het opzetten en ontwikkelen van een kerncurriculum voor de opleiding van de instructeurs van de visserij-inspecteurs van de lidstaten en kan het zorgen voor aanvullende trainingscursussen en seminars voor die inspecteurs; b) het gezamenlijk aankopen, op verzoek van de lidstaten, van goederen en diensten in verband met de door de lidstaten te verrichten controles en inspecties en het voorbereiden en coördineren van de uitvoering door de lidstaten van gezamenlijke proefprojecten; c) het uitwerken van gezamenlijke operationele procedures voor de controles en inspecties die gezamenlijk door twee of meer lidstaten worden verricht; d) het uitwerken van criteria voor de uitwisseling van controle- en inspectiemiddelen tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen en voor de verstrekking van die middelen door de lidstaten. HOOFDSTUK III Operationele coördinatie Artikel 9 Controle- en inspectieverplichtingen van de Gemeenschap Het Bureau coördineert op verzoek van de Commissie de op grond van internationale controle- en inspectieprogramma's door de lidstaten verrichte controles en inspecties, door gezamenlijke inzetplannen vast te stellen. Artikel 10 Tenuitvoerlegging van specifieke controle- en inspectieprogramma's Het bureau legt de in overeenstemming met artikel 34 quater van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma's ten uitvoer door middel van gezamenlijke inzetplannen. Artikel 11 Tenuitvoerlegging van de gezamenlijke inzetplannen 1. In elk gezamenlijk inzetplan: a) wordt praktische toepassing gegeven aan de criteria, de benchmarks, de prioriteiten en de gemeenschappelijke inspectieprocedures die de Commissie in de controle- en inspectieprogramma's heeft vastgesteld; b) worden de door de betrokken lidstaten op grond van hun belang bij de betreffende tak van visserij te bundelen controle- en inspectiemiddelen geïdentificeerd, die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het controle- en inspectieprogramma waarop het plan betrekking heeft; c) wordt ernaar gestreefd de inzet van de op grond van artikel 14 aangemelde beschikbare nationale controle- en inspectiemiddelen in overeenstemming te brengen met de onder b) bedoelde middelen en de inzet ervan te organiseren; d) wordt het gebruik van de personele en materiële hulpmiddelen, ten aanzien van de periodes en de gebieden waarin zij moeten worden ingezet, georganiseerd, met inbegrip van de werkzaamheden van de teams van communautaire inspecteurs uit meer dan een lidstaat; e) wordt rekening gehouden met de bestaande verplichtingen van de betrokken lidstaten in het kader van andere gezamenlijke inzetplannen. 2. Het belang dat een lidstaat heeft in een bepaalde tak van visserij, als bedoeld in lid 1, onder b), wordt met name beoordeeld aan de hand van: a) de hoeveelheid vis die op zijn grondgebied wordt aangeland in verhouding tot de totale hoeveelheid die in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld, wordt aangeland; b) het relatieve aantal communautaire vissersvaartuigen dat de vlag van die lidstaat voert (motorvermogen en brutotonnage) en actief is in de visserijtak waarvoor het gezamenlijke inzetplan wordt opgesteld, in verhouding tot het totale aantal vaartuigen dat in die visserijtak actief is; c) de relatieve omvang van het aan de lidstaat toegewezen quotum of, als geen quotum is vastgesteld, de hoeveelheid vis die hij in een bepaalde referentieperiode in die tak van visserij heeft gevangen; d) de relatieve uitgestrektheid van de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie, indien van toepassing, waarop het gezamenlijke inzetplan betrekking heeft. Artikel 12 Procedure voor de goedkeuring van gezamenlijke inzetplannen 1. Het Bureau stelt samen met de lidstaat waarop het betreffende controle- en inspectieprogramma betrekking heeft, een ontwerp op voor een gezamenlijk inzetplan. 2. Als het Bureau bij de voorbereiding van een gezamenlijk inzetplan van oordeel is dat er onvoldoende controle- en inspectiemiddelen beschikbaar zijn om te voldoen aan de vereisten van het betreffende controle- en inspectieprogramma, stelt het de betrokken lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis. 3. Uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van een controle- en inspectieprogramma stelt het Bureau het gezamenlijke inzetplan vast om te voldoen aan de vereisten van het betrokken controle- en inspectieprogramma. 4. Elk gezamenlijk inzetplan wordt jaarlijks in overleg met de lidstaten door het Bureau beoordeeld om rekening te houden met elk nieuw controle- en inspectieprogramma dat voor de betrokken lidstaten is vastgesteld, en met door de Commissie in de controle- en inspectieprogramma's gestelde prioriteiten. Artikel 13 Tenuitvoerlegging van de gezamenlijke inzetplannen 1. De lidstaten verrichten gezamenlijke controles en inspecties op basis van gezamenlijke inzetplannen. Daartoe nemen de betrokken lidstaten passende maatregelen, met name voor wat betreft de vereiste personele en materiële hulpmiddelen, rekening houdend met de periodes en de gebieden waarin deze moeten worden ingezet. 2. Elke betrokken lidstaat: a) stelt die controle- en inspectiemiddelen ter beschikking waarvan in het gezamenlijke inzetplan is vastgesteld dat zij noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dat plan; b) stelt een nationale contractpersoon/coördinator aan die voldoende bevoegdheden krijgt om tijdig te kunnen reageren op verzoeken om informatie en instructies van het bureau met betrekking tot de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan, en stelt het Bureau daarvan in kennis; c) zet zijn gebundelde controle- en inspectiemiddelen in overeenkomstig het gezamenlijke inzetplan en de instructies van het Bureau; d) machtigt, voor de activiteiten van inspectieteams uit meer dan een lidstaat, uit een andere lidstaat afkomstige communautaire inspecteurs die aan dat gezamenlijke inzetplan zijn toegewezen, tot het geven van bijstand bij de controles en inspecties op hun grondgebied en op vissersvaartuigen in de wateren onder hun soevereiniteit, die noodzakelijk zijn voor de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid; e) verstrekt het Bureau via het communautair visserijcontrolecentrum on-line toegang tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het gezamenlijke inzetplan; f) werkt met het Bureau samen bij de uitvoering van het gezamenlijke inzetplan; g) zorgt ervoor dat de aan een gezamenlijk inzetplan van de Gemeenschap toegewezen controle- en inspectiemiddelen worden toegepast in overeenstemming met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. 3. Elke lidstaat zorgt ervoor dat de met zijn controle- en inspectiemiddelen verrichte activiteiten in het kader van een gezamenlijk inzetplan in overeenstemming zijn met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Artikel 14 Beoordeling van de gezamenlijke inzetplannen Elk jaar beoordeelt het Bureau de doeltreffendheid van elk gezamenlijk inzetplan en analyseert het, aan de hand van het beschikbare bewijs, of het risico bestaat dat de visserijactiviteiten niet in overeenstemming zijn met de geldende instandhoudings- en controlemaatregelen. Deze beoordelingen moeten onmiddellijk aan de Commissie worden toegezonden. Artikel 15 Kennisgeving van controle- en inspectiemiddelen Elk jaar stelt iedere lidstaat het Bureau uiterlijk op 31 augustus in kennis van de controle- en inspectiemiddelen die het voornemens is het daaropvolgende jaar te gebruiken voor controle- en inspectiedoeleinden. Artikel 16 Takken van visserij waarvoor geen controle- en inspectieprogramma's zijn vastgesteld Twee of meer lidstaten mogen het Bureau verzoeken de inzet van hun controle- en inspectiemiddelen voor een visserijtak of gebied waarvoor geen controle- en inspectieprogramma is vastgesteld, te coördineren. Deze coördinatie moet plaatsvinden in overeenstemming met de controle- en inspectiecriteria en de prioriteiten die de betrokken lidstaten zijn overeengekomen. Artikel 17 Informatienetwerk 1. De Commissie, het Bureau en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen de relevante beschikbare informatie uit met betrekking tot de controles en inspecties in communautaire en internationale wateren. 2. Elke nationale bevoegde autoriteit neemt, in overeenstemming met de desbetreffende communautaire wetgeving, maatregelen om een passende mate van vertrouwelijkheid van door haar op grond van dit artikel ontvangen gegevens te waarborgen, overeenkomstig artikel 33, lid 5, en artikel 37 van Verordening (EEG) 2847/93. Artikel 18 Uitvoeringsbepalingen Nadere bepalingen voor de uitvoering van dit hoofdstuk kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Deze bepalingen kunnen met name betrekking hebben op de procedures voor het voorbereiden van ontwerpen van gezamenlijke inzetplannen. HOOFDSTUK IV Interne structuur en werking Artikel 19 Rechtsvorm en hoofdzetel 1. Het Bureau is een orgaan van de Gemeenschap. Het Bureau heeft rechtspersoonlijkheid. 2. In elke lidstaat geniet het Bureau de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die aan rechtspersonen op grond van de wetgeving in de betreffende lidstaat wordt verleend. Het kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden. 3. Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur. 4. Het Bureau zal zijn zetel hebben in [.........], Spanje. Artikel 20 Personeel 1. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Bureau. De raad van bestuur stelt, in overleg met de Commissie, de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast. 2. Onverminderd artikel 31 worden voor het eigen personeel van het Bureau de door het Statuut en door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, aan het tot aanstelling bevoegde gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het Bureau. 3. Het personeel van het Bureau bestaat uit ambtenaren die door de Commissie of de lidstaten tijdelijk worden toegewezen of gedetacheerd en uit andere personeelsleden die door het Bureau worden aangeworven naargelang zijn werkzaamheden zulks vereisen. Artikel 21 Voorrechten en immuniteiten Het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het Bureau en op het personeel daarvan. Artikel 22 Aansprakelijkheid 1. De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is. 2. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen wanneer een door het Bureau gesloten overeenkomst een arbitragebeding bevat. 3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Bureau, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door het Bureau zelf of zijn personeelsleden in de uitoefening van hun functie is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd ter zake van alle in dit verband gerezen geschillen over schadevergoeding. 4. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Bureau wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Artikel 23 Talen 1. Op het Bureau zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap [22] van toepassing. [22] PB L 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. 2. De voor het functioneren van het Bureau vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie. Artikel 24 Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur 1. Het Bureau heeft een raad van bestuur. 2. De raad van bestuur: a) benoemt overeenkomstig artikel 31 de uitvoerend directeur; b) keurt uiterlijk op 30 april van elk jaar het algemeen verslag van het Bureau over het voorafgaande jaar goed en zendt het toe aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de lidstaten; Het verslag wordt openbaar gemaakt; c) stelt vóór 31 oktober van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie en de lidstaten het werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten; De vaststelling van het werkprogramma, waarin prioriteit wordt gegeven aan de taken van het Bureau met betrekking tot controle- en bewakingsprogramma's, geschiedt onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap. Indien de Commissie binnen 30 dagen na datum waarop het werkprogramma is vastgesteld, te kennen geeft het niet eens te zijn met dat werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het opnieuw en keurt hij het, eventueel gewijzigde, werkprogramma binnen twee maanden in tweede lezing goed; d) stelt vóór het begin van het begrotingsjaar de definitieve begroting van het Bureau vast, eventueel na aanpassing aan de communautaire bijdrage en andere ontvangsten van het Bureau; e) verricht zijn taken met betrekking tot de begroting van het Bureau overeenkomstig de artikelen 35, 36 en 38; f) treedt als tuchtraad op ten aanzien van de uitvoerend directeur; g) stelt zijn reglement van orde vast, waarbij zo nodig mag worden voorzien in het instellen van subcomités van de raad van bestuur; h) stelt de nodige procedures vast voor de uitvoering van de taken van het Bureau. Artikel 25 Samenstelling van de raad van bestuur 1. De raad van bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger uit iedere lidstaat waarvan vaartuigen betrokken zijn bij de visserij op levende mariene hulpbronnen, en vier vertegenwoordigers van de Commissie, alsmede vier door de Commissie benoemde vertegenwoordigers van de visserijsector zonder stemrecht. De leden van de raad van bestuur worden benoemd op basis van hun relevante ervaring en deskundigheid op het gebied van visserijcontroles en -inspecties. 2. Iedere lidstaat en de Commissie benoemen hun leden van de raad van bestuur, alsmede een plaatsvervanger die dat lid bij diens afwezigheid vertegenwoordigt. 3. De duur van de ambtstermijn bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Artikel 26 Voorzitterschap van de raad van bestuur 1. De raad van bestuur kiest uit de vertegenwoordigers van de Commissie een voorzitter. De raad van bestuur kiest uit zijn midden een vice-voorzitter. De vice-voorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten. 2. De ambtstermijn van de voorzitter en de vice-voorzitter bedraagt drie jaar en loopt af wanneer hun respectieve lidmaatschap van de raad van bestuur ten einde loopt. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Artikel 27 Vergaderingen 1. De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen. De agenda wordt opgesteld door de voorzitter, rekening houdend met de voorstellen van de leden van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur van het bureau. 2. De uitvoerend directeur neemt deel aan de besprekingen. 3. De raad van bestuur houdt eenmaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt de raad van bestuur op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van een derde van de in de raad van bestuur vertegenwoordigde lidstaten bijeen. 4. De raad van bestuur kan, wanneer het gaat om een vertrouwelijke kwestie of een belangenconflict, besluiten specifieke agendapunten te bespreken zonder dat daarbij de leden die door de Commissie zijn benoemd in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van de visserijsector, aanwezig zijn. Nadere voorschriften voor de toepassing van deze bepaling kunnen worden vastgelegd in het reglement van orde. 5. De raad van bestuur kan eenieder wiens advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. 6. De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. 7. Het secretariaat voor de raad van bestuur wordt geleverd door het Bureau. Artikel 28 Stemprocedure 1. De raad van bestuur neemt besluiten met absolute meerderheid van de stemmen. 2. Elk lid dat door een lidstaat is benoemd, heeft één stem. De door de Commissie benoemde leden hebben samen tien stemmen. De uitvoerend directeur van het Bureau neemt niet aan de stemming deel. Bij afwezigheid van een lid heeft zijn plaatsvervanger het recht zijn stemrecht uit te oefenen. 3. In het reglement van orde worden de nadere bijzonderheden van de stemprocedure bepaald en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, indien van toepassing. Artikel 29 Verklaring omtrent belangen 1. De leden van de raad van bestuur die door de Commissie zijn benoemd als vertegenwoordigers van de visserijsector, leggen een verbintenisverklaring af, alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat zij afbreuk doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat zij afbreuk doen aan hun onafhankelijkheid. Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk afgelegd. 2. De leden van de raad van bestuur die door de Commissie zijn benoemd als vertegenwoordigers van de visserijsector, vermelden op elke vergadering al hun belangen waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat zij afbreuk doen aan hun onafhankelijkheid met betrekking tot de op de agenda voorkomende punten. Artikel 30 Verplichtingen en bevoegdheden van de uitvoerend directeur 1. Het Bureau wordt beheerd door zijn uitvoerend directeur. Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur dient de uitvoerend directeur van geen enkele overheid of van enige andere instantie instructies te verlangen of te aanvaarden. 2. De uitvoerend directeur geeft bij de uitoefening van zijn taken uitvoering aan de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. 3. De uitvoerend directeur heeft de volgende taken en bevoegdheden: a) hij stelt het ontwerp-werkprogramma op en legt het na raadpleging van de Commissie en de lidstaten voor aan de raad van bestuur. Hij neemt passende maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het werkprogramma binnen de door de deze verordening, de uitvoeringsbepalingen van dat programma en alle geldende wetgeving gestelde grenzen; b) hij neemt alle nodige maatregelen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om de organisatie en het functioneren van het Bureau in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening te waarborgen; c) hij neemt alle nodige maatregelen, waaronder de vaststelling van besluiten ten aanzien van de verantwoordelijkheden van het Bureau op grond van de hoofdstukken II en III, alsmede het huren en exploiteren van controle- en inspectiemiddelen en het beheren van een informatienetwerk; d) krachtens de artikelen 7, 8 en 16 reageert hij op verzoeken van de Commissie en op verzoeken om bijstand van een lidstaat; e) hij organiseert een efficiënt toetsingssysteem teneinde de resultaten van het Bureau te kunnen vergelijken met de operationele doelstellingen. Op basis hiervan stelt de uitvoerend directeur elk jaar een ontwerp van een algemeen verslag op dat hij aan de raad van bestuur voorlegt. Hij voert een methode van geregelde evaluatie in die aan erkende vaknormen voldoet; f) hij oefent met betrekking tot het personeel de in artikel 20, lid 2, genoemde bevoegdheden uit. g) hij stelt overeenkomstig artikel 35 ramingen van de ontvangsten en uitgaven van het bureau op en voert de begroting overeenkomstig artikel 36 uit. 4. De uitvoerend directeur legt over zijn activiteiten verantwoording af aan de raad van bestuur. Artikel 31 Benoeming van de uitvoerend directeur 1. De uitvoerend directeur wordt op grond van zijn verdienste en gedocumenteerde relevante ervaring op het gebied van visserijbeleid door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van drie kandidaten die door de Commissie zijn voorgesteld na een selectieprocedure, nadat de post in het Publicatieblad van de Europese Unie en elders was bekendgemaakt of na een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. 2. De raad van bestuur neemt besluiten met een meerderheid van tweederde van de leden. 3. De raad van bestuur heeft de bevoegdheid om op voorstel van de Commissie de uitvoerend directeur te ontslaan. 4. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Artikel 32 Transparantie en communicatie 1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is van toepassing op de documenten die bij het Bureau berusten. 2. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast. 3. Het Bureau kan op eigen initiatief communiceren op de gebieden die tot zijn taken behoren. Het draagt er met name zorg voor dat het publiek en belanghebbenden snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werkzaamheden ontvangen. 4. De raad van bestuur stelt de nodige interne regels voor de toepassing van lid 3 vast. 5. Tegen de beslissingen van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of een beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op grond van de artikelen 195 en 230 van het EG-Verdrag. 6. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens is van toepassing op de informatie die de Commissie en het Bureau op grond van de onderhavige verordening verzamelen. Artikel 33 Vertrouwelijkheid 1. De leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van het Bureau zijn ook na beëindiging van hun werkzaamheden onderworpen aan de eisen inzake vertrouwelijkheid van artikel 287 van het Verdrag. 2. De raad van bestuur stelt interne regels vast voor de praktische uitvoering van de in lid 1 bedoelde eisen inzake vertrouwelijkheid. Artikel 34 Toegang van de Commissie tot informatie De Commissie heeft onbelemmerde toegang tot alle door het Bureau verzamelde gegevens. Het bureau verstrekt op verzoek alle gegevens en beoordelingen van die gegevens aan de Commissie, in de door haar gespecificeerde vorm. HOOFDSTUK V Financiële bepalingen Artikel 35 Begroting 1. De ontvangsten van het Bureau bestaan uit: a) een in een speciale begrotingspost van de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgenomen bijdrage van de Gemeenschap; b) voor overeenkomstig artikel 7 door het Bureau aan de lidstaten geleverde diensten in rekening gebrachte kosten; c) voor publicaties, opleiding en andere door het Bureau geleverde diensten in rekening gebrachte kosten; 2. De uitgaven van het bureau bestaan uit personeels-, administratieve, infrastructurele en operationele kosten. 3. De uitvoerend directeur stelt een ontwerp-raming op van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze tezamen met een ontwerp-personeelsformatie naar de raad van bestuur. 4. De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn. 5. De raad van bestuur stelt elk jaar op basis van de ontwerp-raming van de ontvangsten en uitgaven een raming op van de ontvangsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar. 6. Deze raming, waarin een ontwerp-personeelsformatie en een voorlopig werkprogramma zijn opgenomen, wordt uiterlijk 31 maart door de raad van bestuur aan de Commissie toegezonden. 7. De raming wordt samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (hierna "de begrotingsautoriteit" te noemen) toegezonden. 8. Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie, en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit. 9. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Bureau goed. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Bureau vast. 10. De begroting wordt goedgekeurd door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast. 11. De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte. 12. Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project. Artikel 36 Uitvoering en controle van de begroting 1. De uitvoerend directeur voert de begroting van het Bureau uit. 2. Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het bureau de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van dat begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen [23] (het "Financieel Reglement"). [23] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. 3. Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Bureau met het verslag over het budgettair en financieel beheer van dat begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettair en financieel beheer van dat begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. 4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het bureau overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het bureau op en legt deze voor advies aan de raad van bestuur voor. 5. De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Bureau. 6. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. 7. De definitieve rekeningen worden gepubliceerd. 8. De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een reactie op haar opmerkingen. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur. 9. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 146, lid 3, van het Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsperiode voor het betrokken begrotingsjaar. 10. Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het tweede daaropvolgende jaar aan de uitvoerend directeur van het bureau kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het betrokken jaar. Artikel 37 Fraudebestrijding 1. Ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1073/1999 onverkort op het Bureau van toepassing. 2. Het Bureau treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt onverwijld de betreffende voorschriften vast die op personeelsleden van het Bureau van toepassing zijn. 3. De financieringsbesluiten, alsmede alle contracten en uitvoeringsinstrumenten in verband met die besluiten, stipuleren uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig bij de begunstigden van middelen van het Bureau en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan. Artikel 38 Financiën De raad van bestuur stelt na verkrijging van de goedkeuring van de Commissie en het advies van de Rekenkamer het financieel reglement van het Bureau vast. Dit financieel reglement mag slechts van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen [24] afwijken indien de specifieke vereisten van de taakverrichting van het Bureau dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie. [24] PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72. HOOFDSTUK VI Slotbepalingen Artikel 39 Evaluatie 1. Binnen [vijf] jaar nadat het Bureau een begin heeft gemaakt met de uitvoering van zijn taken geeft de raad van bestuur de opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening. De Commissie verstrekt het Bureau alle gegevens welke het voor deze evaluatie relevant acht. 2. Bij elke evaluatie wordt een beoordeling gegeven van de effecten van deze verordening alsmede van het nut, de relevantie en de doeltreffendheid van het Bureau en zijn werkmethoden en de mate waarin het bijdraagt tot de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De raad van bestuur stelt in overleg met de Commissie een specifieke opdracht vast, na raadpleging van de betrokken partijen. 3. De raad van bestuur ontvangt de evaluatie en doet de Commissie aanbevelingen met het oog op wijzigingen in deze verordening, het Bureau en de werkmethoden. De resultaten van de evaluatie en de aanbevelingen worden door de Commissie toegezonden aan de Raad en het Europees Parlement en worden bekendgemaakt. Artikel 40 Begin van de werkzaamheden van het Bureau Het Bureau begint binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening met zijn werkzaamheden. Artikel 41 Wijziging Artikel 34 quater van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wordt vervangen door: "Artikel 34 quater 1. De Commissie bepaalt overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(*) en in overleg met de betrokken lidstaten, voor welke visserijtakken waarbij twee of meer lidstaten zijn betrokken, specifieke controle- en inspectieprogramma's worden uitgevoerd, en aan welke voorwaarden deze programma's moeten voldoen. In het specifieke controle- en inspectieprogramma wordt vastgesteld voor welke visserijtakken waarbij twee of meer lidstaten zijn betrokken, het programma wordt uitgevoerd, en aan welke voorwaarden deze visserijtakken moeten voldoen. In elk specifiek controle- en inspectieprogramma worden de doelstellingen, de gemeenschappelijke prioriteiten en procedures, de benchmarks voor de controles en inspecties vastgesteld, alsmede de verwachte resultaten van de genoemde maatregelen en alle voorwaarden om de controles en inspecties zo doeltreffend en economisch mogelijk te maken. In elk programma wordt de betrokken lidstaat genoemd. De looptijd van specifieke controle- en inspectieprogramma's mag niet langer zijn dan drie jaar of een andere periode die daartoe is vastgesteld in een op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 goedgekeurd herstelplan of een op grond van artikel 6 van die verordening goedgekeurd beheersplan. De specifieke controle- en inspectieprogramma's worden door de betrokken lidstaten uitgevoerd op basis van de gezamenlijke inzetplannen als vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. XXXX/2004 tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid. 2. De Commissie controleert en evalueert de uitvoering van elk specifiek controle- en inspectieprogramma en brengt overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. (*) PB L 358 van 21.12.2002, blz. 59." Artikel 42 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De Voorzitter BIJLAGE FINANCIEEL MEMORANDUM BIJ HET BESLUIT Beleidsgebied(en): VISSERIJ Activiteit(en): 1107 - Instandhoudingsmaatregelen, controle en rechtshandhaving in de visserij Titel van het voorstel: OPRICHTING VAN EEN COMMUNAUTAIR BUREAU VOOR VISSERIJCONTROLE (CBVC) 1. BEGROTINGSONDERDELEN + OMSCHRIJVING Een nieuwe begrotingslijn moet worden ingevoerd 110704 Communautair Bureau voor visserijcontrole 2. ALGEMENE CIJFERS 2.1. Totale toewijzing voor de actie: 4,9 miljoen euro aan vastleggingskredieten in 2006 2.2. Duur: Met ingang van 2005 2.3. Meerjarenraming van de uitgaven: a) 11070401 Communautair Bureau voor visserijcontrole - Subsidie uit hoofde van Hoofdstuk I en Hoofdstuk II Subsidie voor huishoudelijke uitgaven uit de communautaire begroting. Deze toewijzing dient ter dekking van de personeelskosten en de huishoudelijke uitgaven van het Communautair Bureau voor visserijcontrole (zie 6.2, onder a)). in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> b) 11070402 Communautair bureau voor visserijcontrole - Subsidie uit hoofde van Hoofdstuk III Subsidie voor beleidsuitgaven uit de communautaire begroting. Deze toewijzing dient ter dekking van de beleidsuitgaven, waaronder de installatie van computerapparatuur, vergaderingen en dienstreizen. in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> 2.4. Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten [X] Het voorstel is verenigbaar met de financiële programmering. [...] Dit voorstel vereist een herprogrammering van de betrokken rubrieken van de financiële vooruitzichten, [...] inclusief, in voorkomend geval, een beroep op de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord. 2.5. Financiële gevolgen voor de ontvangsten [25] [25] Zie voor nadere informatie de bijgevoegde toelichting. Geen enkele financiële implicatie (betreft technische aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van een maatregel). OF [X] Dit voorstel heeft financiële gevolgen - het effect op de ontvangsten is als volgt: Het effect zal neutraal zijn, aangezien de inkomsten overeen zullen komen met de uitgaven waarvoor de bijdrage wordt ontvangen. (N.B.: Alle opmerkingen en toelichtingen met betrekking tot de methode waarmee de gevolgen voor de ontvangsten worden berekend, moeten op een afzonderlijk blad worden toegevoegd aan dit financieel memorandum) in miljoen EUR (tot op 1 decimaal nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> (Elke betrokken begrotingslijn beschrijven en het passende aantal regels aan de tabel toevoegen indien het effect betrekking heeft op meerdere begrotingslijnen) 3. BEGROTINGSKENMERKEN >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4. RECHTSGROND Artikel 37 van het Verdrag OMSCHRIJVING EN MOTIVERING 5.1. Noodzaak van het communautaire optreden [26] [26] Zie voor nadere informatie de bijgevoegde toelichting. 5.1.1. Doelstellingen Met het voorstel wordt beoogd een uniforme en doeltreffende toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten te bevorderen door de oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) en de vaststelling van een voor de operationele coördinatie noodzakelijk kader. Het CBVC zal dienen als een onafhankelijk permanent platform voor samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van controle en handhaving overeenkomstig artikel 28 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 [27]. Het CBVC zal de operationele coördinatie van de door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten verrichte controles en inspecties organiseren. [27] Artikel 28 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358 van 31.12.2002). 5.1.2. Genomen maatregelen in verband met de evaluatie ex ante Al in het Groenboek over de Toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (COM(2001) 135 def van 20 maart 2001), de mededeling van de Commissie inzake de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (de "Roadmap") (COM(2002) 181 def van 28 mei 2002) en de mededeling van de Commissie "Naar een uniforme en effectieve uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid" (COM(2003) 130 def van 21 maart 2003) was sprake van de oprichting van een gezamenlijke inspectiestructuur. In de laatste mededeling is aangegeven dat een haalbaarheidsstudie door de Commissie zou worden uitgevoerd vóórdat het voorstel tot oprichting van het CBVC zou worden ingediend. Naar aanleiding van de conclusies van de op 13 december 2003 op het niveau van staatshoofden of regeringsleiders bijeengekomen vertegenwoordigers van de lidstaten moet het voorstel worden ingediend zonder dat een haalbaarheidsstudie is uitgevoerd. De studie moet nog wel worden uitgevoerd om de optimale organisatie voor de operationele functies en structuur van het CBVC te bepalen. Daarom behoudt de Commissie zich het recht voor het financieel memorandum aan te passen in het licht van de conclusies van de studie. Onverminderd het bovenstaande is een effectbeoordeling uitgevoerd die tevens voldoet aan de eisen inzake de evaluatie ex ante van het Financieel Reglement en zijn uitvoeringbepalingen; deze beoordeling is aan het voorstel gehecht. De hierboven genoemde haalbaarheidsstudie zal worden gebruikt voor het specificeren van de concrete resultaten die worden verwacht en voor het vaststellen van passende indicatoren die nodig zijn voor het meten van die resultaten, alsmede voor het beoordelen van de kosteneffectiviteitsaspecten van het voorstel. 5.1.3. Getroffen maatregelen na de evaluatie ex post De maatregelen worden uitvoerig toegelicht in de aan het voorstel gehechte effectbeoordeling en evaluatie ex ante. Met name de beoordelingen van de waarnemersregeling van de NAFO (FISH/2002/03) en de regeling voor een financiële bijdrage aan de door lidstaten gedane uitgaven voor controledoeleinden (FISH/2002/10 en 2002/12) kunnen in dit opzicht worden genoemd. 5.2. Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting 5.2. Algemene coördinatie en communicatie Voor de organisatie van de operationele coördinatie moet een visserijcontrolecentrum worden opgericht, teneinde een geïntegreerd communicatiesysteem voor toezicht, inspectie en bewaking in te voeren. Sommige van de taken die door een dergelijk centrum voor visserijtoezicht zouden worden verricht, worden momenteel uitgevoerd voor de Commissie. 5.2.2 Operationele coördinatie Een van de belangrijkste taken van het CBVC bestaat in het bevorderen van de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten ten aanzien van controle en inspectie door het creëren van een gezamenlijke inspectiestructuur. Het gaat hierbij in wezen om een nieuwe taak, hoewel zij bepaalde taken omvat die momenteel door de Commissie worden vervuld. De doelgroepen voor de gezamenlijke inspectiestructuur zijn de lidstaten en de vissers. Het specifieke doel van een gezamenlijke inspectiestructuur is een uniforme en doeltreffende tenuitvoerlegging van de instandhoudingsmaatregelen door het gezamenlijk inzetten van gebundelde nationale controle- en inspectiemiddelen. De gezamenlijke inspectiestructuur bestaat uit gezamenlijke inspecties en controles op basis van gezamenlijke inzetplannen waarmee uitvoering wordt gegeven aan specifieke toezichtprogramma's die een doeltreffende uitvoering van de door de Raad goedgekeurde herstelplannen voor bepaalde bestanden beogen. De Commissie stelt op verzoek van twee of meer lidstaten of op eigen initiatief een specifiek toezicht-, controle- en bewakingsprogramma vast. De door het CBVC opgestelde gezamenlijke inzetplannen gelden voor visserijtakken waarin vloten van verscheidene lidstaten actief zijn. De gezamenlijke inspectiestructuur zal bepaalde coördinerende taken omvatten die door de Commissie worden verricht, zoals de NAFO [28] en de NEAFC [29] op internationaal niveau. Aangezien deze taken echter niet als prioritair werden beschouwd, hebben zij van de diensten van de Commissie onvoldoende aandacht gekregen. Deze taken zullen beter en efficiënter worden uitgevoerd door het CBVC, dat eveneens zal kunnen voldoen aan de toekomstige eisen inzake coördinatie in internationale wateren (ICCAT [30], OITC [31], enz.) of specifieke toezicht-, controle- en bewakingsprogramma's voor bedreigde bestanden in de wateren van de Gemeenschap. De output van de gezamenlijke inspectiestructuur zal bestaan uit de coördinatie en organisatie van door de nationale bevoegde autoriteiten verrichte operationele activiteiten. [28] Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan [29] Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan [30] Internationale commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan [31] Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan 5.2.3 Andere coördinerende en ondersteunende taken Het CBVC zal ook ondersteunende taken op zich nemen ter bevordering van de samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van controle en inspectie. Deze taken omvatten: (1) Opleiding van nationale instructeurs (2) Gezamenlijke aankopen voor activiteiten op het gebied van toezicht, controle en bewaking. Het opzetten van operationele procedures; technische input en advies, coördinatie van proefprojecten (VMS [32], elektronische logboeken, enz.) [32] Satellietvolgsysteem Bovendien kan het CBVC op contractbasis aan een lidstaat diensten verlenen die betrekking hebben op controle en inspectie, inclusief het ter beschikking stellen van waarnemers. Momenteel worden sommige van die taken vervuld door de Commissie (technische input, het huren van vaartuigen). Het overdragen van deze taken houdt in dat posten eventueel worden overgeheveld. 5.3. Uitvoering Vanwege zijn doelstelling en missie als onafhankelijk orgaan ter ondersteuning van de samenwerking tussen de lidstaten en zijn capaciteit om snel de nodige expertise op zijn bevoegdheidsgebied samen te brengen is het CBVC het geschikte orgaan voor het uitvoeren van de uit de voorgestelde verordening voortvloeiende kerntaken en bijbehorende taken. Het CBVC neemt het rechtstreekse beheer van de voorgenomen acties op zich met behulp van vast of extern personeel. De details over de activiteiten op de hiervoorgenoemde gebieden worden vastgesteld in het werkprogramma van het CBVC dat elk jaar in nauwe samenwerking met de Commissie door de raad van bestuur moet worden opgesteld. 6. FINANCIËLE GEVOLGEN 6.1. Totale financiële gevolgen - (voor de gehele programmeringsperiode) De kosten van de activiteiten van het Bureau worden berekend door de individuele kosten op jaarbasis bij elkaar op te tellen, te beginnen in 2006, wanneer het Bureau operationeel wordt. Voor de uitgaven wordt uitgegaan van 38 personeelsleden in het eerste jaar, oplopend tot 49 in het tweede jaar. Met name als gevolg van de uitgaven voor het opzetten van het centrum voor visserijtoezicht vallen de kosten het eerste jaar hoger uit. De overdracht van taken van de Commissie zoals het huren van een inspectievaartuig voor patrouilles in het kader van de NAFO en de NEAFC zal een besparing opleveren van 2,5 miljoen euro. Het overdragen aan de lidstaten van de verantwoordelijkheid voor het aan boord plaatsen van waarnemers op vaartuigen die actief zijn in het gereglementeerde gebied van de NAFO, zoals is voorzien voor 2004, zal al een besparing opleveren van 3,0 miljoen euro. Deze bedragen worden niet overgeheveld naar de begroting van het CBVC, aangezien de betrokken taken onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten komen te vallen. Uit deze bedragen blijkt echter wel dat het proces van herdefiniëren van verantwoordelijkheden in het kader van de hervorming van het GVB, waarvan de gezamenlijke inspectiestructuur en het CBVC een integrerend deel zijn, niet zal leiden tot een verhoging van de communautaire begroting. Bovendien worden 3 posten bij de Commissie weggehaald voor taken die momenteel door de Commissie worden verricht, maar in de toekomst worden vervuld door het CBVC (zie 6.2, onder a)). Daarom zullen de administratieve kosten van de Commissie lager uitvallen. 6.1.1. Financiering Vastleggingskredieten in mln euro (tot op 3 decimalen nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> 6.2. Berekening van de kosten per overwogen maatregel (voor de gehele programmeringsperiode) [33] [33] Zie voor nadere informatie de bijgevoegde toelichting. a) Personele middelen Het aantal personeelsleden wordt geraamd op 49. Deze raming is gebaseerd op de ervaringen die zijn opgedaan met de tot op heden verrichte werkzaamheden op het gebied van controle en inspectie van de visserij en na vergelijking met andere organen (zoals het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid). Het personeel zal bestaan uit 9 gedetacheerde ambtenaren van de Commissie, van wie er 6 leidinggevende en administratieve kerntaken zullen vervullen, en 3 (1 A-ambtenaar en 2 B-ambtenaren op van de Commissie overgehevelde posten) taken zullen vervullen die in de toekomst door het CBVC worden verricht. Voor de resterende 40 posten worden arbeidscontractanten aangesteld. Bij de aanwerving van die contractanten moet personeel worden aangenomen dat leidinggevende en administratieve taken vervult, alsmede deskundigen die aantoonbare ervaring in de sector hebben en op de hoogte zijn van de meest recente technologische ontwikkelingen. De totale jaarlijkse personeelsuitgaven bedragen het eerste jaar ongeveer 3,8 miljoen euro en lopen de daaropvolgende jaren op tot 4,1 miljoen euro. Deze raming is gebaseerd op de gemiddelde personeelskosten van de Commissie van 0,108 miljoen euro per eenheid per jaar voor overgeplaatste/gedetacheerde ambtenaren en 0,096 miljoen euro per eenheid per jaar voor arbeidscontractanten. Deze kosten omvatten de gebouwen en de daarmee verband houdende uitgaven (post, telecommunicatie, IT, enz.), alsmede twee vergaderingen van de raad van bestuur van 25 leden (40 000 euro per jaar). In de onderstaande tabel wordt het personeel ingedeeld naar activiteit en categorie: Raming van de personele middelen - Indeling naar activiteit en categorie 2006 >RUIMTE VOOR DE TABEL> * Door arbeidscontractanten bezette posten ** met inbegrip van 1 door een arbeidscontractant bezette post 2007 en volgende jaren >RUIMTE VOOR DE TABEL> b) Uitrustingskosten Het grootste deel van de uitrustingskosten zal worden gemaakt voor de computerhardware die nodig is voor het opzetten van het centrum voor visserijtoezicht. De geraamde kosten voor deze hardware en de kosten voor het installeren en het programmeren daarvan zullen het eerste jaar 1 miljoen euro bedragen. c) Operationele kosten - Publicatie: voor publicatie van de verslagen van het Bureau is vanaf het tweede jaar een bedrag van 20 000 euro gereserveerd. - Vertaling: om de kosten en tijd die met vertalingen zijn gemoeid, te beperken zullen de interne werkdocumenten en documenten voor de Commissie slechts in één van de werktalen beschikbaar zijn. Documenten die met de lidstaten worden uitgewisseld, moeten echter worden vertaald. De kosten voor deze vertalingen moeten worden bijgesteld op basis van de opgedane ervaring. Met ingang van het tweede jaar is een bedrag van 40 000 euro voorzien (20 000 euro voor het eerste jaar). - Vergaderingen: er zullen naar schatting ongeveer 6 vergaderingen plaatsvinden van deskundigen van de lidstaten (10 personen) om bijstand te verlenen bij de ontwikkeling en follow-up van de inzetplannen. Voor het eerste jaar is een bedrag van 60 000 euro gereserveerd, oplopend tot 120 000 euro voor de daaropvolgende jaren. - Dienstreizen: voor sommige taken van het Bureau zijn bezoeken aan de lidstaten of de Commissie noodzakelijk. Bovendien moeten dienstreizen buiten de Gemeenschap plaatsvinden voor het bijwonen van vergaderingen van bijvoorbeeld regionale organisaties voor visserijbeheer (NAFO, ICCAT, enz.). De kosten van deze dienstreizen worden geraamd op 30 000 euro in het eerste jaar, oplopend tot 40 000 euro in de daaropvolgende jaren. Naar schatting zouden de operationele kosten voor het eerste jaar 110 000 euro bedragen, oplopend tot 220 000 euro voor de daaropvolgende jaren. 7. GEVOLGEN VOOR DE PERSONELE MIDDELEN EN DE HUISHOUDELIJKE UITGAVEN 7.1. Gevolgen voor de personele middelen >RUIMTE VOOR DE TABEL> Het overhevelen van posten en het detacheren van ambtenaren zal een besparing opleveren van ongeveer 0,9 miljoen euro voor de administratieve begroting van de Commissie. 7.2. Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen a) 2006 >RUIMTE VOOR DE TABEL> a) 2007 en volgende jaren >RUIMTE VOOR DE TABEL> 7.3. Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien >RUIMTE VOOR DE TABEL> De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden. 1 De aard van het comité vermelden, alsmede de groep waarvan het comité deel uitmaakt. >RUIMTE VOOR DE TABEL> 8. TOEZICHT EN EVALUATIE Op grond van de oprichtingsverordening moet het CBVC elk jaar een algemeen verslag over de activiteiten van het afgelopen jaar opstellen, dat wordt toegezonden aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Het verslag moet een overzicht geven van alle specifieke acties die het CBVC heeft ondernomen en gegevens verstrekken voor de beoordeling van de acties die zijn ondernomen in verband met de voorgestelde herziening van de verordening tot oprichting van het Bureau. Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de gezamenlijke inspectiestructuur en de andere operationele functies van het CBVC wordt een studie uitgevoerd om het CBVC zo doeltreffend mogelijk te maken. Binnen drie jaar na de aanvang van de werkzaamheden van het CBVC moet een onafhankelijke externe beoordeling van de uitvoering van de voorgestelde verordening worden verricht. Na deze eerste evaluatie van de opstartfase worden de activiteiten van het CBVC ten minste om de vijf jaar geëvalueerd. 9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN Om fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten te bestrijden is Verordening (EG) nr. 1073/1999 onverkort van toepassing op het Bureau, dat tevens het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zal ondertekenen en onverwijld de betreffende voorschriften zal vaststellen voor zijn personeel. COMMISSION STAFF WORKING PAPER - PROPOSAL FOR A COUNCIL REGULATION ESTABLISHING A COMMUNITY FISHERIES CONTROL AGENCY - IMPACT ASSESSMENT AND EX ANTE EVALUATION {COM(2004)289 final} COMMISSION STAFF WORKING PAPER - PROPOSAL FOR A COUNCIL REGULATION ESTABLISHING A COMMUNITY FISHERIES CONTROL AGENCY - IMPACT ASSESSMENT AND EX ANTE EVALUATION Title of proposal Proposal for a Regulation of the Council establishing a Community Fisheries Control Agency. Document reference number COM(2004)289 final 1. the problem of weak control and enforcement in fisheries 1.1. Identifying the problem The Green Paper on the reform of the Common Fisheries Policy (CFP) sets out inter alia problems in the area of control and enforcement of the rules of the Common Fisheries Policy (CFP) by Member States. The Commission launched, on the basis of the Green Paper, a wide consultation with all interested parties. A public hearing was held by the Commission in Brussels in June 2001. Over 300 comments on the Green Paper were submitted to the Commission, from Member States, regional and local authorities, government agencies, the fishing, processing and aquaculture industries, recreational fishermen, non-governmental organisations dealing with environment and development policies and other interested parties [34]. [34] The consultation revealed a widespread support for the need for a substantial reform of existing policy instruments in order to improve conservation of resources, for greater stakeholder involvement and for a more level-playing field with respect to control and enforcement. Several debates took place in the Fisheries Council during 2001 on the basis of the Green Paper. The European Parliament adopted in January 2002 a resolution calling for "a fisheries policy based on rational and responsible management of resources which has as its rationale the preservation of fish stocks and the maintenance of the way of life of those traditionally dependent on the sea and preserves the fundamental principle which derives from these objectives, namely relative stability; a policy which facilitates a fair and equitable regime for distributing fisheries resources tailored to the specific needs of fisheries dependent regions and which is impartial, stable, enforceable and under Community control". The Economic and Social Committee and the Committee of Regions also issued opinions following the publication of the Green Paper. The debate on the future of the CFP not only revealed more clearly the shortcomings and internal systemic weaknesses of the Common Fisheries Policy, such as poor enforcement, the lack of a multi-annual management perspective, fleet over-capacity and insufficient stakeholder involvement, but also the external challenges that the Community will need to address over the coming years resulting from new trends in world fisheries. 1.2. Causes of the weaknesses Major causes for the weaknesses in control and enforcement are the different practices, priorities, inspection procedures and inspection strategies between Member States. The use of means of inspection and surveillance is optimised on national level sometimes between fisheries duties and non-fishery duties. As a consequence gaps occur at Community level from which fishing vessels may profit. In certain cases, these problems are compounded by a lack of means of inspection and surveillance and/or poor enforcement action as follow-up of infringements. Control and enforcement under the CFP appears disjointed on the level of the Community. The fishermen regard fragmented control and enforcement as unfair competition between fleets of different nationality and as a lack of equal treatment between Community fishing vessels. 1.3. Detrimental effect on fish stocks The debate on the future of the CFP also showed a broad consensus that the current policy is incapable of reversing the increasing threats to important fish stocks and of providing economic sustainability to the fisheries sector. Deficiencies in the implementation of the rules of the CFP undermine the conservation of fish stocks. The Commission has tabled reports [35] describing the effects of weaknesses in control and enforcement under the CFP. Scientific reports mention for example that less than half of the catches of species from certain stocks is officially recorded and reported. Ineffective implementation of the rules of the CFP jeopardises the sustainability of several stocks. [35] COM(96) 100 final. Premier rapport de la Commission sur le contrôle de la pêche COM(96) 363 final. Rapport sur l'application du régime communautaire de la Pêche et de l'Aquaculture COM(97)226 final. Monitoring the CFP 1995 ISBN 92-894-0915-0. Report on the implementation of the Community system for fisheries and aquaculture 1993-2000 1.4. Past experiences of co-operation and co-ordination There have been examples of joint action by Member States in respect of inspection and surveillance of cod fisheries in the North Sea and the Baltic. Ad hoc arrangements have existed for the deployment of inspection vessels in NEAFC [36]. These initiatives have demonstrated that joint efforts can work. However, in practice the operational effectiveness is undermined because of the lack of structure at Community level. Experiences in NEAFC have shown that there needs to be an objective basis upon which Member States should provide inspection means to the common pool [37]. [36] North East Atlantic Fisheries Commission [37] Commission working paper of 23.01.2003 on the implementation of Ad Hoc Arrangements for the operation of the NEAFC Control Scheme 2001 The organisation of the NAFO [38] observer scheme as well as the chartering of an inspection vessel by the Commission have clearly demonstrated the efficiency and cost effectiveness of undertaking such tasks at a Community level. [39] By having one 'Community' observer provider it is possible to switch observers between vessels of different Member States as the need arises. This flexibility would be lost if each Member State were to have its own observer provider. The deployment of a single inspection vessel reduces the steaming time lost in reaching the fishing grounds from Europe and ensures a continual presence in the area. Furthermore it plays an important role for the deployment and retrieval of observers. [38] Northwest Atlantic Fisheries Organisation [39] Report FISH/2002/03 by Poseidon Aquatic Resource Management on 'Evaluation of the NAFO Observer Scheme'. In the framework of the reform of the CFP in Article 23, 24, 25 and 28 of Council Regulation (EC) No 2371/2002 of 20 December 2002 on conservation and sustainable exploitation of fisheries resources under the Common Fisheries Policy [40] ('framework regulation) the respective roles of the Commission and Member States have been clearly defined. As a consequence the responsibility for undertaking tasks such as those outlined above, which are not core tasks of the Commission, is being handed to Member States. Although the Commission will no longer be involved the co-ordination of these activities they would be carried out more effectively at a Community level. [40] (O.J. L 358 of 31.12.2003 1.5. Summary of the weaknesses to be addressed The increasingly poor state of certain fish stocks is not only a matter of concern from an environmental or ecological perspective. The resulting decline in fishing possibilities is also undermining the economic sustainability of the fisheries sector. This in turn will have an adverse social impact in regions of the Community where alternative possibilities for economic activity are limited. It is necessary to develop a longer term perspective through multi-annual management measures, which can lead to a greater equilibrium between fishing capacity and the stocks available. It is essential that stakeholders are fully implicated in the overall process as they will contribute their expertise to the debate and through a closer involvement in the problem-solving process will have a greater commitment to the solutions proposed. The measures will need to be underpinned by improvements in enforcement and the uniform application of control measures. The achievement of a 'level playing field' will be an important element as far as establishing the legitimacy of the measures is concerned. Co-operation between Member States and the co-ordination of their inspection and control activities will therefore be a necessity. 2. Identifying Solutions 2.1. Implementation of the Action Plan for the reform of the CFP The Commission's action plan for the reform of the CFP and its implementation was presented in the Communication on the reform of the Common Fisheries Policy ("Roadmap") [41]. [41] COM(2002) 181 final of 28.5.2002 This Communication proposed, in addition to a new regulatory framework for control and enforcement, the following initiatives: * An Action plan for co-operation in enforcement listing actions to be implemented jointly by the competent authorities in the Member States and the Commission; and * In addition, following a feasibility study to be carried out in co-ordination with the Member States, a proposal from the Commission for a Joint Inspection Structure at Community level. The Communication from the Commission to the Council and the Parliament "towards uniform and effective implementation of the Common Fisheries Policy" [42] gives effect to the above initiatives listed in the "Road map". The concept of a Joint Inspection Structure based on a Community Fisheries Control Agency was set out in this Communication as well as a proposal to carry out a study on the feasibility of the implementation of this concept. [42] COM (2003) 130 final of 21.3.2003 This Communication has been discussed in the Council and the European Parliament. It has also been discussed with the industry in the Consultative Committee (ACFA). The concept of a Joint Inspection Structure based on a Community Fisheries Control Agency received wide support not only from the Council and the Parliament but also from the fishing industry. 2.2. Sustainable fisheries In Article 2 of Regulation (EC) No 2371/2002 the objectives for the CFP are set down, which include the provision of sustainable exploitation of fisheries. In this regard a number of possible measures are identified in Article 4 such as recovery plans, to be adopted for fisheries exploiting stocks outside safe biological limits (Article 5) and management plans to be adopted in order to maintain stocks within safe biological limits (Article 6). A number of stocks are outside safe biological limits. Recovery measures have been adopted for cod and hake and the Commission has proposed recovery measures for a number of other stocks. Weaknesses in control and enforcement of the rules of the CFP are one of the causes for the depletion of these stocks. It is imperative for the sustainable exploitation of these stocks that they are brought back within safe biological limits. In order to effectively implement recovery or management plans it is necessary to develop common strategies for fisheries involving two or more Member States, in order to ensure that there is an equitable allocation and rational organisation of resources. 2.3. Feasibility Study At the time of the adoption of the Decision (2004/97/EC, Euratom) taken by common agreement between the representatives of the Member States, meeting at Head of State or Government level on 13 December 2003 on the location of the seats of certain offices and agencies of the European Union [43], the representatives welcomed the intention of the Commission to submit before the end of March 2004, a proposal on the establishment of a Community Fisheries Control Agency (CFCA). [43] OJ L 29 of 3.2.2004, p. 15 Consequently it is necessary to make the proposal on the establishment of the CFCA without the benefit of the feasibility study that was foreseen in accordance with the above Communication described in paragraph 2.1. The study must still take place in order to determine the optimal organisation for the operational functions and structure of the CFCA. The final report will be available in September 2004. Therefore the Commission reserves the right to modify the financial perspectives in the light of the conclusions of the study. 3. Available Policy Options 3.1. Organisation of co-operation through an Agency In accordance with Regulation (EC) N° 2371/2002 Member States are responsible for control and enforcement. Member States have to cooperate with each other and to coordinate their inspection and surveillance activities. It has been observed by the Commission's inspectors that in particular in Member States where several authorities are involved in control and enforcement of the rules of the CFP coordination between these authorities is often a difficult issue in practice. Even where coordination is based on clear rules the arrangements agreed do not offer in all cases sufficient flexibility to respond to the operational challenges of fisheries enforcement. Moreover, efforts made by Member States are not always matched by other Member States having different priorities and practices. Therefore, the organisation of operational coordination of inspection and surveillance activities and cooperation carried out by Member States requires a Community mechanism based on an Agency which functions as a permanent platform ensuring operational cooperation and coordination between Member States. This mechanism will be activated in all cases where it is opportune for the achievement of Community objectives. Since the Commission is responsible for control of the application of the rules of the CFP by Member States (control of control), it should not get involved in operational coordination of national means of inspection and surveillance. An Agency, as an independent Community body, is therefore the appropriate solution for assisting Member States to comply with their obligations under the CFP in the area of control and enforcement notably the obligations to cooperate between them and to coordinate the inspection and surveillance activities. The CFCA will assist national authorities in organising a rational deployment of pooled national means of inspection and surveillance in accordance with Community objectives, benchmarks, priorities and uniform inspection procedures. The direct involvement of the Commission is not compatible with the CFP and informal, ad hoc arrangements between Member States do not provide a sufficiently effective alternative. The preferred solution of an Agency ensures that Member States fulfil their responsibilities whilst providing a coherent Community framework to facilitate cooperation and coordination between them. The CFCA Staff will dispose of a unique expertise in the field of the implementation of the CFP. These skills should be exploited to the benefit of the Commission and the Member States. Member States should also review their tasks concerning the implementation of the CFP. It may be beneficial if the CFCA were to carry out certain of these tasks. For example, training manuals concerning enforcement of the rules of the CFP may be drawn up by the CFCA and the organisation of inspection and surveillance activities in international waters may be better performed jointly by the CFCA than individually by each of the flag Member States concerned. 3.2. Alternative options Alternative solutions based on voluntary cooperation between Member States and mutual cooperation between Member States without the support of an Agency do not offer sufficient guarantees for consistent and lasting results in terms of effective operational coordination of rational deployment of national means of inspection and surveillance. For Member States to operate individually is costly and wasteful of resources. Sometimes there may be duplication of effort and on other occasions an absence of inspection and surveillance means. By organising deployment at a Community level a better spread of deployment will be achieved, thus creating a wider coverage. Value can also be added through the joint procurement and chartering of vessels. In this regard the experience of NAFO has been very positive where the selection of an inspection vessel through an open call for tender offers a value-for-money solution. Moreover, options for control and enforcement undertaken by the Commission directly are not compatible with its role laid down in the reformed CFP. The Commission has assumed in the last decade tasks in the area of operational inspection and surveillance activities in international waters in order to ensure compliance with the Community's international obligations. These tasks do not correspond with its core tasks as defined under the reform of the CFP. Accordingly, the Commission is withdrawing from these activities which should be taken over by the flag Member States concerned. The CFCA may assist the Member States in undertaking such activities. Apart from contradicting the aim of the CFP reform which assigns the responsibility for control clearly to Member States, a direct involvement by the Commission would imply a significant increase in the number of Commission inspectors as well as the acquisition of independent means (ships, aircraft etc.). However, the setting up of the CFCA cannot be regarded as the solution to all problems. Its effectiveness will depend on the willingness of Member States to provide means for the common pool. By optimisation of the use of existing control means, shortages in means may not be resolved in all areas. Such shortages will, however, be identified by the CFCA when organising the joint deployment of national means. The problem of shortages of means will be compounded by the absence of deterrent sanctions. Member States must ensure that national sanction systems deter recidivism. The lack of deterrence in national sanctions systems must be addressed as a separate issue [44]. [44] Sanctions catalogue provided for in Article 25 (4) of Regulation (EC) No 2371/2003. With regard to the lack of means available for inspection and surveillance it will be necessary to examine the possibilities for providing assistance to Member States once the current funding scheme for monitoring and control has expired at the end of 2005. The Commission will address this question at a later stage [45]. [45] The Commission has proposed to prolong for two years 2004-2005 the current scheme for financial contribution to control expenditure incurred by Member States 4. Objectives of the Proposal 4.1. Uniform and effective implementation of the CFP The objective of this proposal is to ensure uniform and effective application of the rules of the CFP. This objective is achieved through the creation of a joint inspection framework and the establishment of the CFCA. Through these measures, the use of existing means of inspection and surveillance may be optimised as to provide the greatest possible contribution to the achievement of uniform and effective application of the rules of the CFP by Member States. The measures proposed should also match the challenges of the Community lying ahead in the international field. The 'New York' agreement has entered into force and authorises under certain conditions international inspections to which flag States must respond in an efficient manner. The Community has proposed the adoption of international control schemes of mutual inspection in ICCAT [46] and the IOTC [47]. Once adopted the Community has to respond to its obligations. Moreover, a coordinated systematic approach needs to be taken in respect of illegal, unreported and unregulated (IUU) fishing activities. [46] International Commission for the Conservation of Atlantic Tuna [47] Indian Ocean Tuna Commission From the point of view of the fishing industry an important objective is the establishment of a level playing field. This will restore the confidence of the industry in the inspection structures generally and prevent unfair competition. 4.2. Joint Inspection Framework The objective of the Joint Inspection Framework (JIF) is to establish rules for operational cooperation and coordination between Member States in the area of inspection and surveillance. Member States are responsible for inspection and enforcement under the CFP. In the exercise of these duties, they have to cooperate with each other and with third countries and to coordinate their control and enforcement activities. The Commission is responsible for evaluation and control of the application of the rules of the CFP by Member States. The JIF mechanism will not change the basic responsibilities of Member States and the Commission under the CFP. It will be activated on request of two Member States concerned or by the Commission on its own initiative in cases where the implementation of these rules is considered opportune at Community level. 5. Description of the proposal 5.1. Specific Monitoring, Control and Surveillance (MCS) Programmes The basis for the application of the JIF will be the Specific Monitoring, Control and Surveillance (MCS) Programme. Such programmes are provided for at present in Article 34c of Council Regulation (EEC) No 2847/93 establishing a control system applicable to the common fisheries policy [48] ('control regulation'). On the occasion of the reform of the CFP the main provisions governing control, inspection and enforcement were inserted in Council Regulation (EC) No 2371/2002 ('framework regulation). It was decided that the control regulation should remain in force until all the necessary implementing provisions have been adopted. It is appropriate to insert the provisions on Specific MCS Programmes in the proposal as they will be the cornerstones for the main activity of the CFCA. [48] OJ L 261, 20.10.1993, p.1 Through the adoption of Specific MCS Programmes the Commission may fix benchmarks for the intensity of inspections, common inspection priorities and uniform inspection procedures. These programmes set the Community reference basis for the rational organisation by the Agency of the deployment of pooled national means by the national competent authorities 5.2. Establishment of a Community Fisheries Control Agency (CFCA) The implementation of the JIF rules will be ensured by the establishment of the CFCA charged with the organisation of operational coordination of inspection and surveillance activities by Member States The CFCA has to optimise the deployment of pooled national means of inspection and surveillance in the interest of the Community. The above mechanism is needed to balance interests of individual Member States against the collective interest to ensure proper control and enforcement of the rules of the CFP in areas where their fishing fleets exploit jointly fish stocks subject to conservation and control measures adopted by the Community. Moreover, this mechanism will allow the cost/benefit ratio of deployment strategies for national means of inspection and surveillance to be optimised at Community level. The CFCA will be a new body performing tasks that hitherto not been undertaken except on an occasional ad hoc basis. None of the tasks currently undertaken by the Commission will be transferred to the CFCA, with the exception of certain limited non-core tasks, such as the co-ordination of deployment of Member States' inspection vessels in NEAFC or the chartering of an inspection vessel for NAFO patrols. The aim of setting up the CFCA is not to externalise Commission tasks but to establish a structure for co-operation between Member States and the co-ordination of the deployment of their inspection and surveillance means. 5.3. Proposed structure of the CFCA 5.3.1. Outline of tasks The structure and function of the CFCA is defined by the tasks that are designated to it and the need to carry out these tasks with optimal effectiveness and efficiency. The tasks can be summarised as follows: * organise operational cooperation between Member States in connection with inspection and surveillance activities through proposed, prepared and implemented Joint Deployment Plans together with the establishment of a Fisheries Monitoring Centre (FMC) and the annual evaluation of JDP effectiveness. * provision of assistance to Member States through training programmes, joint procurement of goods and services and assistance with joint operational procedures * provision of contractual services to Member States including chartering and staffing of surveillance platforms for which repayment will be levied on the Member State. 5.3.2. Joint Deployment Plans The central concept is that of the joint deployment plan (JDP) as the primary mechanism for pooling the means of inspection for more uniform and effective deployment. The JDP must relate to the priorities of the Community, rather than the priorities of each Member State which is the current situation. As such, each JDP, which can involve two or more Member States, will be centred on a stock for which specific monitoring programmes have been adopted by the Commission, such as cod or hake for example. The fact that each JDP is centred on a specific fishery means that there are very particular questions and information requirements to be referred to the participating Member States and also to the CFCA. These questions and needs will have great implications for the structure and formation of the Agency. The basis for the establishment of the JDP is a specific monitoring programme, in which the Commission sets benchmarks and priorities. The Agency needs, therefore, to be defined both from the top, in terms of what it is required in order to serve the policy objectives, and also from the bottom up, in terms of how it will need to function to operate a new, fishery-centred mechanism in relation to the larger, triangular, institutional structure with the Commission and the Member States. An overview of the structure of the JIF is shown in the chart below. >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Indicative Structure and relationships of the Joint Inspection Framework 5.3.3. Other co-ordination tasks In addition to the development of a JDP in respect of the specific MCS programme for cod and hake a first priority of the CFCA will be to organise joint deployment of inspection means in NEAFC and NAFO. For the latter task the CFCA would provide support through the chartering of a patrol vessel on behalf of the Member States which are concerned with the fisheries in question. Subsequently the CFCA will need to broaden its tasks to cover joint inspection and surveillance in other fisheries in international waters (ICCAT and IOTC). In order to co-ordinate effectively the means of Member States and direct such means to priority areas it will be necessary to develop a Fisheries Monitoring Centre (FMC) within the CFCA, to implement an integrated monitoring, inspection and surveillance communication system. In addition, the CFCA would need to develop common operational procedures, training courses for national trainers, joint procurement and co-ordination of pilot projects for VMS, electronic logbooks etc. 5.4. Consultation with stakeholders A certain degree of stakeholder consultation has taken place, firstly in 2001 on the basis of the Green Paper. In addition to debates in Council and Parliament a public hearing was also held, which allowed regional and local authorities, government agencies, the fishing, processing and aquaculture industries, recreational fishermen, non-governmental organisations to express their views. More specifically, the Communication from the Commission to the Council and the Parliament "towards uniform and effective implementation of the Common Fisheries Policy", which gives effect to the initiatives listed in the "Road map" was discussed in the Council and the European Parliament as well as with the industry in the Consultative Committee (ACFA). The concept of a Joint Inspection Structure based on a Community Fisheries Control Agency, which was explained in this Communication, received wide support not only from the Council and the Parliament but also from the fishing industry. It was intended that the feasibility study would permit a wide stakeholder consultation prior to the proposal being drawn up. The study will still take place however, in order to determine the optimal organisation for the operational functions and structure of the CFCA. As originally foreseen, the consultants undertaking the study will conduct a wide consultation of the various parties involved. These will include representatives of local and national administrations or agencies involved in control and enforcement, as well as of fishermen and other interested parties. 6. Impact of the proposed measures 6.1. Sustainable exploitation A strengthening of control and enforcement through the optimisation at the level of the Community of the use of the existing means of inspection and surveillance contributes to the achievement of conservation objectives by uniform and effective implementation of the conservation and control measures applicable to stocks outside safe biological limits. The proposal will, therefore, positively contribute to sustainable exploitation of depleted stocks. Sustainable exploitation of fish stocks is crucial for the medium and long term future for fishermen and the fish processing industry as a whole. Ineffective control and enforcement contributes to investments based on undeclared catches and results in distortions in the industry. Indeed, investments in the fishing industry as a whole must be based on legitimate future fishing opportunities. 6.2. Level playing field for the industry The efforts to achieve a proper implementation of the rules of the CFP are compounded by the perception by fishermen that the rules are not equally enforced on all fleets participating in the fishery. This perception impedes on the support of the industry for proper control and enforcement by the national competent authorities. The fishing industry demands a genuine level playing field in the Community. The creation of a JIF and the establishment of a CFCA will contribute to the establishment of such a level playing field as well as a truly European culture of control and enforcement. 6.3. Subsidiarity and proportionality Its independence from the Commission in its capacity as "controller of the controllers" will permit the CFCA to establish a sound relationship with the national competent authorities in Member States regarding the organisation of control and inspection by Member States. The Agency will support Member States in complying with their obligations under the CFP in the area of cooperation and coordination of control and inspection by organising a rational deployment by Member States of pooled means of control and inspection in accordance with Community objectives, benchmarks, priorities and uniform inspection procedures adopted by the Commission The establishment of the CFCA will also improve the relations between the Community and outside partners by centralising contact points and promoting uniform traditions and practices. This mechanism is needed to balance interests of individual Member States against the collective interest of ensuring proper control and enforcement of the rules of the CFP in areas where their fishing fleets jointly exploit fish stocks subject to conservation and control measures adopted by the Community. Moreover, this will allow the optimisation of the cost/benefit ratio of deployment strategies for national means of inspection and surveillance. 6.4. Assessing the results The impact of the proposed measures is to be assessed in terms of a more effective implementation of the rules of the CFP (higher compliance levels, improved reliability of catch data, etc). Moreover, the proposed measures will improve the transparency of the implementation of the rules of the CFP and, in particular, inspection and surveillance activities (availability of sufficient means, qualitative and quantitative results of inspections, etc). A direct effect will be felt in terms of the application of the Recovery and Management Plans described under paragraph 2.2. The Specific MCS Programmes described in paragraph 5.1 will underpin these plans through the development of coherent strategies, which ensure that inspections are as effective and economical as possible. The main tangible results as far as the CFCA is concerned will be the adoption of JDP's. The indicators that can be used in order to assess the results of these plans will be the bench marks set by the Commission in the appropriate specific MCS programmes. Furthermore, each JDP shall be subject to an annual review by the CFCA. The results of other tasks specified in paragraph 5.3 will be measured by the success in implementing training programmes, joint procurement procedures and provision of contractual services to Member States, as well as the establishment of an FMC. Other risks such as the divulging of sensitive information to outside interests will be mitigated by the application of the staff regulations of officials of the European Communities. The members of the Administrative Board will be subject to the requirements of confidentiality pursuant to Article 287 of the Treaty. 6.5. Effect on the environment and socio-economic impact The impact of the proposed measures will be felt firstly from an environmental or ecological perspective through the improvement in the state of certain important fish stocks. By bringing fishing capacity into balance with the fishing possibilities will create a more stable setting for the fisheries sector to achieve the economic sustainability. The beneficial social impact will be reinforced through closer stakeholder involvement and encourage a greater commitment from fishermen to the development of the policy and its implementation. 6.6. Budgetary appropriations and human resources Apart from salaries the costs of the CFCA will be limited to operating expenditure. Other items of expenditure, such as the chartering of inspection vessels or joint procurement of equipment, logbooks etc, will be organised by the CFCA but paid for by Member States. It is estimated that the budget of the CFCA will be around 5, 5 MIO EUR. The expenditure will be divided between human resources and operational costs. It should be noted that the transfer of the tasks undertaken by the Commission for chartering an inspection vessel for patrols in NAFO and NEAFC will result in a saving of 2,5 MIO EUR. The transfer of responsibility to Member States for placing observers on board vessels operating in the NAFO Regulatory Area foreseen for 2004 will already result in a saving of 3,0 MIO EUR. These amounts will not be transferred to the budget of the CFCA as the tasks in question will become the responsibility of Member States. However, they show that the overall exercise foreseen in the CFP reform of re-defining responsibilities, of which the JIF and CFCA play an integral part, will not result in an increase in the Community budget. As has been stated above, the financial estimates may need to be revised in the light of the conclusions of the feasibility study into the operational functioning of the CFCA. (a) Human Resources The number of staff is estimated at 49. This estimate is based on the experience acquired with regard to the work carried out to date in the field of inspection and surveillance of fisheries and by comparison with other bodies (such as the European Aviation Safety Agency [49], European Maritime Safety Agency [50] and European Railway Agency for Safety and Interoperability [51]). [49] Regulation (EC) No 1592/2002, OJ L 240 of 7.9.2002, p. 1 [50] Regulation (EC) No 1406/2002, OJ L 208 of 5.8.2002, p. 1 [51] COM (2003) 23 final of 23.1.2002 The staff will consist of 9 Commission officials on secondment, 6 of whom will perform core managerial and administrative tasks. In addition, it will be necessary to transfer from the Commission 3 posts (1 A and 2 B's) filled by staff which are currently performing tasks in the Commission that in the future will be undertaken by the CFCA. Contract agents will be recruited to fill the remaining posts (40). In recruiting such agents it will be necessary to obtain staff to perform managerial and administrative tasks as well as experts who have proven experience in the sector and are abreast of the latest technical developments. The total annual expenditure for human resources will amount to around 4,1 MIO EUR in year 1, rising to 5,3 MIO EUR in subsequent years. This estimate is based on an average Commission staff cost of EUR 0,108 MIO per year, including buildings and related administrative expenditure (postal charges, telecommunications, IT, etc.) (b) Equipment and operational costs The principal cost in terms of equipment will be computer hardware necessary for the establishment of the FMC. It is estimated that this hardware, together with costs related to its installation, programming etc. will amount to EUR 1 MIO in the first year. With regard to operational costs, from the second year on a sum of EUR 20,000 is planned for publication, EUR 40,000 for translation, EUR 100,000 for meetings and EUR 40,000 for missions. It is estimated that the equipment and operational costs would amount to 1,1 MIO EUR in the first year, mainly due to the installation of the FMC, falling to EUR 200,000 in subsequent years. 6.7. Monitoring and evaluation of the CFCA The activities of the CFCA will be set out in detail in its Work Programme to be established every year by the Administrative Board in close co-operation with the Commission and Member States. The Executive Director will be responsible for organising an effective monitoring system in order to compare the CFCA's achievements with its operational objectives. The CFCA, in line with its founding regulation will have to produce every year a general report on its activities for the previous year which will be forwarded to the Member States, the European Parliament, the Council and the Commission. This report will present all specific actions undertaken by the CFCA and will provide elements for the evaluation of the actions undertaken under the proposed revision of the CFCA Regulation. Within three years from the date of the CFCA having taken up its responsibilities, the Administrative Board shall commission an independent external evaluation. Thereafter, the activities of the CFCA will be evaluated on a regular basis, but at least every six years. The evaluations shall assess the impact of the regulation, the utility and relevance as well as the effectiveness and efficiency of the CFCA and its working practices compared to its objectives, taking into account the high level of compliance with rules made under the Common Fisheries Policy that is required. On the basis of the evaluations the Administrative Board shall make recommendations to the Commission regarding changes to the Regulation establishing the CFCA, the CFCA itself and its working practices. Both the evaluation findings and recommendations shall be forwarded by the Commission to the European Parliament and the Council and shall be made public. The Executive Director shall submit the detailed accounts of all revenues and expenditures from the previous financial year to the Commission, the Administrative Board and the Court of Auditors, which shall examine them in accordance with Article 248 of the Treaty. The Court of Auditors shall publish a report on the Agency's activities each year. In order to combat fraud, corruption and other unlawful activities, the provisions of Regulation (EC) No 1073/1999 shall apply without restriction to the Agency, which shall also accede to the Inter-Institutional Agreement of 25 May 1999 concerning internal investigations by OLAF and shall issue, without delay, the appropriate provisions to its staff.