EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003PC0492

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen

/* COM/2003/0492 def. - COD 2003/0189 */

52003PC0492

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen /* COM/2003/0492 def. - COD 2003/0189 */


Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen

(door de Commissie ingediend)

1. Inleiding

Dit voorstel voor een nieuwe EG-verordening inzake gefluoreerde gassen is een cruciaal onderdeel van de eerste fase van het Europese programma voor klimaatverandering. Daarmee wordt een wetgevingskader gecreëerd voor de beperking van de emissie van fluorkoolwaterstoffen (HFK's), perfluorkoolstoffen (PFK's) en zwavelhexafluoride; dit zijn krachtige broeikasgassen die onder het Protocol van Kyoto vallen. Het voorstel bevat bepalingen inzake de insluiting, de rapportage, het op de markt brengen en het gebruik van gefluoreerde gassen.

2. Het probleem

2.1. De internationale reactie op klimaatverandering

Maatregelen om de emissie van gefluoreerde gassen te beperken moeten worden bezien in de context van het streven om klimaatverandering tegen te gaan in ruimere zin. Klimaatverandering wordt erkend als een van de grootste uitdagingen op economisch en milieugebied waarmee de mensheid wordt geconfronteerd. De internationale gemeenschap heeft in eerste instantie op deze bedreiging gereageerd door de vaststelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat als uiteindelijke doelstelling heeft tot een stabilisatie van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te komen op een niveau waar een gevaarlijke verstoring van het klimaatsysteem door de mens wordt voorkomen. Vervolgens werd in 1997 het Protocol van Kyoto vastgesteld, dat de geïndustrialiseerde landen ertoe verplicht hun gezamenlijke emissie van broeikasgassen in de periode van 2008 tot 2012 (de eerste verbintenisperiode) te verlagen met 5,2% ten opzichte van het niveau in 1990.

2.2. De reactie van de Europese Gemeenschap op klimaatverandering

De aanpak van klimaatverandering is een kernprioriteit van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (2001-2010) [1], waarin wordt benadrukt dat dit voor het komende decennium en daarna een uitdaging bij uitstek zal zijn. Krachtens het Protocol van Kyoto moet de Europese Gemeenschap haar emissie binnen de eerste verbintenisperiode met 8% verlagen: een totale verlaging met 336 miljoen ton kooldioxide-equivalent.

[1] Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, PB L 242 van 10.9.2002.

Tijdens de Europese Raad in Göteborg in juni 2001 hebben de staatshoofden en regeringsleiders benadrukt dat de bestrijding van klimaatverandering een hoofdprioriteit van de Strategie voor duurzame ontwikkeling van de Europese Unie is en hebben zij bevestigd dat zij vastbesloten zijn de doelstelling van het Protocol van Kyoto te halen. De Europese Gemeenschap en de lidstaten hebben het Protocol van Kyoto allemaal bekrachtigd [2].

[2] De EU heeft het Protocol van Kyoto bekrachtigd uit hoofde van de beschikking van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1). De EG en haar lidstaten hebben het Protocol van Kyoto op 31 mei 2002 bekrachtigd.

2.3. Het Europees Programma inzake klimaatverandering

Het Europees Programma inzake klimaatverandering (EPK) is in juni 2000 gecreëerd om te bepalen welke aanvullende kosteneffectieve maatregelen kunnen worden genomen om de Europese Gemeenschap in staat te stellen haar doelstelling voor het Protocol van Kyoto te halen. Het EPK was een raadplegingsproces met vele stakeholders, waarbij ook sectorale werkgroepen waren betrokken waaronder een werkgroep voor gefluoreerde gassen.

In het verslag over de eerste fase van het EPK [3] van juni 2001 wordt een overzicht gegeven van de resultaten en conclusies van de werkgroepen. In totaal zijn 42 kosteneffectieve opties gesignaleerd die tot een verlaging van de totale emissie van broeikasgassen met 664-765 miljoen ton kooldioxide-equivalent kunnen leiden.

[3] Verslag over het Europees Programma inzake klimaatverandering, juni 2001: http://europa.eu.int/comm/environment/ climat/eccp_longreport_0106.pdf

De werkgroep voor gefluoreerde gassen

De werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van alle relevante industrietakken, niet-gouvernementele milieuorganisaties en de lidstaten. De notulen van de vergaderingen en de verslagen van de werkgroep zijn op ruimere schaal verspreid.

In het verslag van de werkgroep van juni 2001 [4] wordt gesteld dat de emissie van gefluoreerde gassen in 1995 ongeveer 65 miljoen ton kooldioxide-equivalent bedroeg, d.w.z. 2% van de totale emissie van broeikasgassen in de Europese Gemeenschap. De belangrijkste toepassingen van HFK's zijn koelmiddelen, ontvettingsmiddelen en schuimblaasmiddelen. PFK's worden gebruikt bij de fabricage van halfgeleiders en als ontvettingsmiddelen en SF6 wordt gebruikt in hoogspanningschakelaars en bij de magnesiumproductie. Uitgaande van de veronderstelling dat er geen aanvullende maatregelen werden genomen, werd geraamd dat de emissie zou stijgen tot ongeveer 98 miljoen ton kooldioxide-equivalent in 2010, hetgeen neerkomt op 2-4% van de totale geraamde emissie van broeikasgassen.

[4] Verslag van de werkgroep inzake gefluoreerde gassen: http://europa.eu.int/comm/enterprise/ chemicals/sustdev/fluorgases/gas1.pdf

De werkgroep heeft een aantal aanbevelingen gedaan voor maatregelen om de emissie van gefluoreerde gassen te beperken en er was bij de stakeholders een sterke consensus voor een wetgevingskader op communautair niveau teneinde de insluiting en monitoring van gefluoreerde gassen te verbeteren en voor bepaalde toepassingen beperkingen inzake het op de markt brengen en het gebruik in te voeren.

De eerste fase van het Europees Programma inzake klimaatverandering

In de mededeling van de Commissie "inzake de tenuitvoerlegging van de eerste fase van het Europees Programma inzake klimaatverandering" van oktober 2001 [5] wordt een pakket voorgesteld met 12 prioriteitsmaatregelen die in 2002 en 2003 moesten worden ingediend, waaronder een voorstel voor wetgeving inzake gefluoreerde gassen.

[5] COM(2001) 580 def.

De Raad Milieu van 12 december 2001 heeft verklaard ingenomen te zijn met het voornemen van de Commissie om een voorstel voor een kaderrichtlijn inzake gefluoreerde gassen in te dienen, behelzend insluiting van emissies uit stationaire en mobiele bronnen, toezicht op de hoeveelheden op de markt gebrachte gefluoreerde gassen alsmede, waar passend, beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen en gebruiken daarvan voor bepaalde toepassingen, wanneer levensvatbare alternatieven beschikbaar zijn en verbetering van de insluiting niet haalbaar is, met inachtneming van bestaande, vrijwillige initiatieven van bepaalde bedrijfssectoren die gefluoreerde gassen gebruiken en nog aan de ontwikkeling van alternatieven werken.

Ook het Europees Parlement heeft zich op 25 september 2002 positief uitgesproken over het voornemen van de Commissie om een voorstel voor een kaderrichtlijn inzake gefluoreerde gassen in te dienen. Het was van mening dat de verwachte beperking van de emissie van gefluoreerde gassen en de verbeterde bewaking kosteneffectieve maatregelen zijn die baten voor het milieu zullen opleveren. Daarnaast hecht het er belang aan dat alle toepassingsgebieden door het voorstel worden bestreken en dat het werk voor de doelstelling inzake de ozonlaag en die voor het klimaat binnen de werkzaamheden van de Europese Gemeenschap voor het milieu in de sectoren koeling en klimaatregeling en ondersteuning van nieuwe technologie worden gecoördineerd.

Parallel aan het EKP-proces heeft de Raad Milieu van 10 oktober 2000 de Commissie verzocht "maatregelen te bestuderen en voor te bereiden ter vermindering van alle emissies van broeikasgassen van klimaatregelingsapparatuur in voertuigen". Er is onderzoek gestart om de lekkage van koelmiddelen uit klimaatregelingsapparatuur in auto's en de invloed op het brandstofverbruik tot 2010 en daarna te bepalen. De Commissie heeft ook een raadplegingsprocedure van stakeholders gelanceerd, die op 10 en 11 februari 2003 culmineerde in een conferentie over opties om de emissie van broeikasgassen door mobiele klimaatregelingsapparatuur terug te dringen, waar 150 deelnemers uit het bedrijfsleven, de publieke sector, niet-gouvernementele organisaties, de lidstaten, de meeste toetredingslanden en de VS, Japan en Australië de opties hebben besproken om de emissie van broeikasgassen door mobiele klimaatregelingsapparatuur terug te dringen. De raadpleging van stakeholders is op 11 maart 2003 afgesloten. Uit de studies en de raadpleging van de stakeholders is duidelijk geworden dat de lekkage van HFK-134a ongeveer 40% hoger is dan door de EPK-werkgroep is geraamd. Dit proces heeft ook uitgebreid bewijsmateriaal opgeleverd over de kosteneffectiviteit van de geleidelijke eliminatie van HFK-134a in klimaatregelingsapparatuur in voertuigen. De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat - aangezien de technische vooruitgang waarschijnlijk tot een verdere verlaging van de kosten van klimaatregeling op basis van alternatieve koelmiddelen zal leiden - een geleidelijke flexibele regeling voor de eliminatie van het koelmiddel de meest wenselijke beleidsreactie is. Deze conclusie wordt nog eens verder benadrukt in de overeenkomst tussen de Raad en het Parlement die een onderdeel vormt van de richtlijn inzake een regeling voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen voor de hele EU, waarin de Commissie wordt opgeroepen om met name maatregelen op communautair niveau in overweging te nemen om ervoor te zorgen dat de vervoersector een substantiële bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstelling van Kyoto levert.

3. De doelstellingen en de aanpak van het voorstel

3.1. Algehele beleidsdoelstelling

Het voorstel heeft als algehele doelstellingen een significante bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van de doelstelling van de Europese Gemeenschap uit hoofde van het Protocol van Kyoto door de invoering van kosteneffectieve beperkingsmaatregelen, en een verstoring van de interne markt, die een gevolg zou kunnen zijn van verschillen in ingevoerde of geplande nationale maatregelen, te voorkomen. De nadruk ligt op de bescherming van de interne markt via de harmonisatie en verbetering van de voorschriften inzake de insluiting van en rapportage over gefluoreerde gassen. Dit betekent geharmoniseerde beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik van gefluoreerde gassen bij toepassingen waar de insluiting van gefluoreerde gassen moeilijk te verwezenlijken is of het gebruik van gefluoreerde gassen onnodig wordt geacht en geschikte alternatieven beschikbaar zijn. Het voorstel zal naar verwachting de geraamde emissie van gefluoreerde gassen in 2010 met ongeveer 23 miljoen ton kooldioxide-equivalent verminderen en in de periode daarna wordt een nòg sterkere daling verwacht, aangezien sommige bepalingen dan pas significante gevolgen zullen hebben.

3.2. De aanpak om de doelstellingen te halen

De Commissie heeft zorgvuldig overwogen wat het meest geschikte beleidsinstrument voor de voorgestelde maatregelen voor gefluoreerde gassen is en heeft daarbij rekening gehouden met het standpunt van de werkgroep en andere stakeholders.

De Commissie is van mening dat het wetgevingskader de volgende kenmerken moet hebben:

* het moet algemeen geldend zijn - om ervoor te zorgen dat er in de hele Gemeenschap consistente bepalingen gelden voor de relevante gefluoreerde gassen in de belangrijkste sectoren, waarbij rekening wordt gehouden met de vrijwillige maatregelen die bijvoorbeeld door de bedrijfstakken halfgeleiders, schakelaars en schuim zijn genomen, en de effecten van bestaande wetgeving zoals Richtlijn 96/61/EG op sectoren als de aluminiumproductie. Dit is belangrijk omdat sommige lidstaten nationale wetgeving voor gefluoreerde gassen hebben ingevoerd, waarvan op basis van een voorlopige analyse het vermoeden bestaat dat deze onevenredig van aard is en nadelige gevolgen voor de interne markt kan hebben;

* het moet flexibel zijn - om rekening te kunnen houden met de verschillende nationale situaties in de lidstaten, de verschillen tussen sectoren en toepassingen en de koppeling met andere beleidsterreinen;

* het moet aanpasbaar zijn - zodat gebieden waar de kennis momenteel niet voldoende is, eventueel later aan de orde kunnen komen.

De Commissie is van mening dat aan deze eisen het best kan worden voldaan door een nieuwe EG-verordening. Deze aanpak stemt overeen met de algemene doelstellingen van het Witboek inzake Europese governance [6], aangezien een wetgevingsinstrument wordt voorgesteld dat een evenwicht inhoudt tussen de noodzaak van een uniforme aanpak en de noodzaak van flexibiliteit bij de toepassing van sommige bepalingen in de praktijk. De eis om gefluoreerde gassen aan het eind van de levensduur van apparatuur voor recycling of vernietiging terug te winnen dient bijvoorbeeld voor al deze toepassingen in de hele Gemeenschap te gelden. Anderzijds moeten de lidstaten in het licht van hun specifieke nationale situatie bepalen hoe de opleidings- en certificeringsprogramma's voor de bij deze activiteiten betrokken personen moeten worden opgezet.

[6] COM(2001) 428 van 25.07.2001.

Een nieuwe EG-verordening zal ervoor zorgen dat een consistent pakket insluitingsbepalingen wordt gehanteerd voor de belangrijkste sectoren waar zowel gefluoreerde gassen als stoffen die de ozonlaag afbreken worden gebruikt. Veel van de onder het voorstel vallende industrietakken en bedrijven vallen ook onder Verordening (EG) nr. 2037/2000, die vergelijkbare insluitingsbepalingen bevat voor stoffen die de ozonlaag afbreken. Het zou een goede zaak zijn ervoor te zorgen dat de aanpak de lidstaten in staat stelt om op het bestaande kader voort te borduren en de effecten op de interne markt tot een minimum te beperken.

De koppeling met Verordening (EG) nr. 2037/2000 is heel belangrijk. Op internationaal niveau zijn er steeds meer koppelingen tussen het Protocol van Montreal en het Protocol van Kyoto op zowel wetenschappelijk als beleidsniveau. In het rapport van de task force voor HFK's en PFK's van het "Technology and Economic Assessment Panel" van de UNEP uit 1999 [7] wordt geconstateerd dat HFK's en in mindere mate PFK's nodig zijn voor de vervanging voor bepaalde toepassingen van stoffen die de ozonlaag afbreken. Dit is met name belangrijk in de Europese Gemeenschap, waar de geleidelijke eliminatie van het gebruik van CFK's, HCFK's en andere stoffen die de ozonlaag afbreken, voor sommige toepassingen gepaard gaat met een overgang op gefluoreerde gassen. Het voorstel moet er derhalve voor zorgen dat de geleidelijke eliminatie van stoffen die de ozonlaag afbreken niet wordt ondermijnd.

[7] "The implications to the Montreal Protocol of the inclusion of HFCs and PFCs in the Kyoto Protocol", UNEP, oktober 1999.

De ontwikkeling van de EG-verordening is een andere belangrijke factor. Uit de besprekingen in de werkgroep is gebleken dat de invoering van een volledig algemeen geldend kader voor de insluiting van gefluoreerde gassen onmogelijk is, aangezien op een aantal punten nog nader onderzoek nodig is. In de benadering van de Commissie is er derhalve sprake van twee fasen. In eerste instantie zal het onderhavige voorstel het kader creëren. Daarna zal er een periode met monitoring en evaluatie volgen en vervolgens zal de Commissie nagaan of aanscherping van de bestaande regulering nodig is en of er aanvullende maatregelen moeten worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de doelstelling wordt gehaald. Ten aanzien van deze aanvullende maatregelen zal de Commissie nagaan of milieuconvenanten een geschikt beleidsinstrument zijn om voor bepaalde sectoren de emissie van gefluoreerde gassen te beperken en de monitoring te verbeteren. Tot de sectoren die nader zouden moeten worden onderzocht, behoren volgens de EPK-werkgroep de fabricage van halfgeleiders, de exploitatie van hoogspanningschakelaars en de productie van schuim.

3.3. De rechtsgrondslag van het voorstel

Dit voorstel behelst maatregelen om de emissie van gefluoreerde gassen terug te dringen, die de Europese Gemeenschap en haar lidstaten zullen helpen aan hun doelstellingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto te voldoen en die ook gevolgen zullen hebben voor het gebruik en het op de markt brengen van producten. Dit voorstel is bedoeld om ervoor te zorgen dat de interne markt wordt beschermd via de harmonisatie van voorschriften inzake de monitoring, de insluiting, het op de markt brengen en het gebruik van gefluoreerde gassen. Dit is belangrijk omdat de lidstaten maatregelen op nationaal niveau nemen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de interne markt, of dit van plan zijn. Bij het kiezen van de juiste rechtsgrondslag voor dit voorstel moet worden nagegaan waar het zwaartepunt ligt. Aangezien de bepalingen inzake het gebruik en het op de markt brengen van producten een centrale plaats innemen en de verstoring van de interne markt waarschijnlijk zou toenemen als het voorstel niet zou worden ingediend, dient het voorstel artikel 95 van het EG-Verdrag als rechtsgrondslag te hebben.

3.4. Subsidiariteit en evenredigheid

In het voorstel wordt rekening gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Tevens wordt rekening gehouden met de noodzaak om verstoring van de interne markt tot een minimum te beperken door alle betrokken bedrijven gelijke kansen te bieden. De bepalingen inzake insluiting en terugwinning kunnen in beginsel de doelstelling ten aanzien van de interne markt verwezenlijken en daarbij voor bescherming van het milieu op een hoog niveau zorgen, maar er zijn uniforme beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik nodig wanneer insluiting niet functioneert of het gebruik van gefluoreerde gassen onjuist wordt geacht. Bovendien hebben de lidstaten flexibiliteit nodig voor de invoering van andere bepalingen, zoals de opleidings- en certificeringsprogramma's, in het licht van hun specifieke nationale situatie. Aan de noodzaak om wetgeving in te voeren om de emissie van gefluoreerde gassen te beperken wordt niet getwijfeld en alle stakeholders steunen deze invoering krachtig. De economische kosten van het voorstel zijn geëvalueerd en er is aangetoond dat de maatregelen kosteneffectief en evenredig zijn.

4. Hoofdpunten van het voorstel

4.1. Artikel 3: Insluiting

Dit artikel bevat bepalingen die de insluiting van gefluoreerde gassen moeten verbeteren. De bepalingen bestrijken de volgende aspecten:

* een verplichting om lekkage te voorkomen en tot een minimum te beperken;

* verplichte inspecties op lekkage;

* systemen voor de detectie van lekkage;

* het bijhouden van registratie.

Verdere achtergrondinformatie over insluitingsmaatregelen is beschikbaar in het verslag van de werkgroep en in een technische studie die in opdracht van de Commissie is uitgevoerd [8].

[8] "Assessment of the costs and implication on emissions of potential regulatory frameworks for reducing emissions of HFCs, PFCs and SF6", Enviros, 1 maart 2003. http://europa.eu.int/comm/environment/ climat/eccp.htm

Verplichting om lekkage te voorkomen en tot een minimum te beperken

De eis dat alle maatregelen moeten worden genomen die technisch en economisch haalbaar zijn om lekkage te voorkomen en tot een minimum te beperken, legt verplichtingen op aan alle personen die verantwoordelijk zijn voor de emissie van gefluoreerde gassen.

Inspecties op lekkage

Bij de invoering van de bepalingen inzake emissieregulering van Verordening (EG) nr. 2037/2000 is gebleken dat de uitvoering van periodieke controles op lekkage een van de meest effectieve manieren is om de emissie uit apparatuur te verminderen. Voor stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en brandbeveiligingsystemen moet ten minste één inspectie op lekkage per jaar door bevoegd personeel worden uitgevoerd, maar de frequentie van de inspecties varieert afhankelijk van de hoeveelheid gefluoreerd gas in de apparatuur.

Hoeveelheid gefluoreerd gas in apparatuur // Frequentie van de inspectie per jaar

3 kilogram of meer // Eén maal

30 kilogram of meer // Vier maal

300 kilogram of meer // Maandelijks

Systemen voor de detectie van lekkage

Alle eigenaren van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en brandbeveiligingsystemen die 300 kg of meer gefluoreerde gassen bevatten, moeten lekdetectiesystemen installeren. De bevoegde instantie kan veranderingen aanbrengen in de frequentie van inspectie op lekkage wanneer er een lekdetectiesysteem is geïnstalleerd.

Het bijhouden van registratie

Alle eigenaren van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en brandbeveiligingsystemen die 3 kg of meer gefluoreerde gassen bevatten, moeten een register bijhouden. Hierin moet informatie worden opgenomen over de hoeveelheid en de aard van de geïnstalleerde gefluoreerde gassen en over de hoeveelheden die bij het onderhoud worden toegevoegd of teruggewonnen. Deze informatie moet beschikbaar worden gehouden en kan door de bevoegde instantie of door de Commissie worden opgevraagd. Deze gegevens kunnen door de lidstaten en de Commissie worden gebruikt voor de verbetering van de informatie over de lekkage uit verschillende soorten apparatuur om zodoende de monitoring en prognose van de emissie te verbeteren.

4.2. Artikel 4: Terugwinning

Gefluoreerde gassen moeten uit het koelcircuit van alle koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur, uit oplosmiddel-houdende apparatuur, uit brandbeveiligingsystemen en brandblussers en uit hoogspanningschakelaars voor recycling, regeneratie of vernietiging worden teruggewonnen. Ongebruikte gefluoreerde gassen in navulbare houders moeten ook worden teruggewonnen. Terugwinning van gefluoreerde gassen uit alle andere producten en apparatuur gebeurt indien dit technisch uitvoerbaar en kosteneffectief is.

4.3. Artikel 5: Opleidings- en certificeringsprogramma's

De lidstaten moeten programma's creëren voor de opleiding en certificering van personeel dat betrokken is bij de uitvoering van inspecties op lekkage en voor personeel dat betrokken is bij de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van gefluoreerde gassen. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van deze programma's in een vorm waarover door het beheerscomité wordt beslist. De lidstaten moeten in andere lidstaten afgegeven certificaten erkennen.

4.4. Artikel 6: Rapportage

De rapportageverplichtingen voor gefluoreerde gassen gelden voor producenten, importeurs en exporteurs van hoeveelheden van meer dan een ton per jaar. Gegevens over de productie, invoer, uitvoer, recycling en vernietiging van gefluoreerde gassen moeten jaarlijks bij de Commissie worden ingediend. In deze gegevens wordt ook vermeld voor welke toepassingen deze gefluoreerde gassen worden gebruikt. Voor producenten en importeurs zullen de rapporten een raming bevatten van de verwachte emissie gedurende de levenscyclus van de stof. Deze informatie wordt door de Commissie gebruikt om de nauwkeurigheid te controleren van het emissieniveau dat aan het Raamverdrag inzake klimaatverandering van de VN wordt gerapporteerd. De Commissie zal de vertrouwelijkheid van gegevens beschermen.

4.5. Regulering van het gebruik en het op de markt brengen

Er zijn verschillende regulerende maatregelen voor het gebruik van gefluoreerde gassen en het op de markt brengen van producten en apparatuur die gefluoreerde gassen bevatten. Deze beperkingen zijn nodig omdat het moeilijk is de emissie van gefluoreerde gassen door deze toepassingen te verminderen of omdat het gebruik van gefluoreerde gassen onnodig wordt geacht. In deze gevallen wordt er een regulering van het gebruik en het op de markt brengen voorgesteld omdat er technisch haalbare en kosteneffectieve alternatieven beschikbaar zijn. Voor verdere achtergrondinformatie over deze toepassingen en de beschikbare alternatieven wordt verwezen naar het verslag van de werkgroep en een in opdracht van de Commissie uitgevoerde technische studie [9]. Deze studie bevat een gedetailleerde diepgaande analyse van de mogelijke effecten van de invoering van deze regulerende maatregelen en is door de werkgroep volledig in de overwegingen betrokken.

[9] "Costs and impacts on emissions of potential regulatory framework for reducing emissions of HFCs, PFCs and SF6", Ecofys, 18 februari 2003.

4.6. Artikel 7: Regulering van het gebruik

Spuitgieten van magnesium

Het gebruik van zwavelhexafluoride wordt met ingang van 1 januari 2007 verboden, behalve voor het spuitgieten van magnesium wanneer het jaarlijks verbruik van zwavelhexafluoride lager is dan 500 kg. Voor bedrijven met een dergelijke omvang zijn er nog geen alternatieven die qua kosteneffectiviteit in aanmerking komen.

Autobanden

Het gebruik van zwavelhexafluoride voor het vullen van autobanden wordt met ingang van de inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden.Klimaatregeling in personenauto's en lichte bedrijfswagens

Krachtens deze bepaling moet bij de eerste vulling van de klimaatregelingsapparatuur van een personenauto of lichte bedrijfswagen die na 1 januari 2009 op de markt wordt gebracht, een koelmiddel worden gebruikt met een global warming potential van ten hoogste 150. Daarmee moet worden voorkomen dat deze voertuigen gedurende de eliminatieperiode op de markt worden gebracht met een leeg klimaatregelingsysteem, dat vervolgens kan worden gevuld met HFK-134a of een ander gefluoreerd koelmiddel met een global warming potential van meer dan 150.

4.7. Artikel 8 en bijlage II: Regulering van het op de markt brengen

Klimaatregeling in personenauto's en lichte bedrijfswagens

Zie de uiteenzetting bij de artikelen 9 en 10.

Niet-navulbare houders

Het op de markt brengen van niet-navulbare houders met gefluoreerde gassen wordt één jaar na de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden. Niet-navulbare houders zijn bedoeld voor eenmalig gebruik, hetgeen betekent dat in die houders achtergebleven gefluoreerde gassen uiteindelijk in de lucht terechtkomen. Het verbod geldt niet voor dosisinhalatoren of niet-navulbare houders die in laboratoria voor analysedoeleinden worden gebruikt.

Niet-ingesloten systemen voor directe verdamping

Het op de markt brengen van niet-ingesloten systemen voor directe verdamping waarin gefluoreerde gassen als koelmiddel worden gebruikt, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden. Hieronder vallen zelfkoelende blikjes met dranken en andere systemen waarbij het afkoelen ertoe leidt dat het koelmiddel in de lucht terechtkomt.

Brandbeveiligingsystemen en brandblussers

Het op de markt brengen van brandbeveiligingsystemen en brandblussers die perfluorkoolstoffen bevatten, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden. Het gebruik van perfluorkoolstoffen voor het onderhoud van bestaande brandbeveiligingsystemen en brandblussers wordt toegestaan.

Ramen

Het op de markt brengen van ramen die gefluoreerde gassen bevatten, wordt twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden.

Schoeisel

Het op de markt brengen van schoeisel dat zwavelhexafluoride bevat, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden. Het op de markt brengen van schoeisel dat andere gefluoreerde gassen bevat, wordt met ingang van 1 juli 2006 verboden. Laatstgenoemd verbod maakt het mogelijk op een kosteneffectieve wijze over te schakelen op alternatieven.

Schuim met één component

Het op de markt brengen van schuim met één component dat gefluoreerde gassen bevat, wordt één jaar na de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden, behalve wanneer het gebruik van fluorkoolwaterstoffen nodig is om aan nationale veiligheidsnormen te voldoen.

Aërosolen voor amusement of decoratie

Het op de markt brengen van aërosolen voor amusement of decoratie die gefluoreerde gassen bevatten, wordt drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening verboden.

4.8. Artikelen 9 en 10: Klimaatregelingsystemen in nieuwe voertuigen

Normen voor maximale lekkage uit mobiele klimaatregelingsystemen

Voor nieuwe personenauto's en lichte bedrijfswagens die op de markt worden gebracht met klimaatregelingsystemen die gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 bevatten (momenteel HFK-134a), geldt een maximale lekkage. De lekkage mag niet groter zijn dan 40 gram gefluoreerde gassen per jaar voor een systeem met één verdamper en 50 gram gefluoreerde gassen per jaar voor een systeem met twee verdampers. Wie een dergelijk voertuig op de markt brengt, moet een onafhankelijke controle van de lekkage laten uitvoeren. Volgens een in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie bedraagt de feitelijke lekkage in de EU momenteel ongeveer 53 gram HFK-134a per jaar, variërend van 30 gram tot 80 gram. Volgens de bij de raadpleging van de stakeholders ontvangen informatie specificeren veel fabrikanten dat de klimaatregelingsystemen niet meer dan 40 gram per jaar zouden mogen lekken. Deze prestatienorm zorgt er dus voor dat alle fabrikanten zich aan goed zakelijk gebruik houden en kwalitatief hoogwaardige onderdelen gebruiken. Bij een systeem met twee verdampers - dat meestal wordt gebruikt in monospace-auto's en "Sport-Utility-Vehicles" - is een hogere lekkage verantwoord vanwege de lekkage door de extra verdamper en leidingen. De extra kosten vanwege de verplichting om kwaliteitsonderdelen te gebruiken zijn te verwaarlozen.

Het op de markt brengen van nieuwe voertuigen met klimaatregelingsystemen met HFK-134a

Dit behelst de geleidelijke eliminatie van klimaatregelingsystemen in nieuwe personenauto's (M1) en lichte bedrijfswagens van klasse 1 (N1) met HFK-134a tussen 1 januari 2009 en 31 december 2013. Ook tweedehandsauto's die voor het eerst in de EU zijn ingevoerd, vallen hieronder. Voor persoonlijk gebruik ingevoerde auto's worden echter vrijgesteld.

Tussen 1 januari en 31 december 2009 mag slechts 80% van een vooraf bepaald quotum van personenauto's en lichte bedrijfswagens op de markt worden gebracht met klimaatregelingsystemen die HFK-134a bevatten. Dit percentage daalt de volgende jaren tot 60%, 40%, 20% en 10% en in 2014 zullen er geen klimaatregelingsystemen in nieuwe personenauto's en lichte bedrijfswagens meer zijn die HFK-134a bevatten. Deze gefaseerde aanpak is bedoeld om de autofabrikanten en -importeurs genoeg tijd te geven om de veranderingen op een kosteneffectieve wijze in de autoseries in te bouwen. Het quotum voor een bepaald jaar wordt gebaseerd op het aantal auto's dat twee jaar eerder feitelijk op de markt is gebracht. Zo is het quotum voor 2009 80% van het aantal in 2007 in de EU op de markt gebrachte auto's en het quotum voor 2010 60% van het aantal in 2008 in de EU op de markt gebrachte auto's. Dit betekent dat het referentiejaar voor de toewijzing elk jaar wordt aangepast. Aangezien de toewijzing van de quota gebeurt op basis van het totale aantal op de markt gebrachte auto's (en niet het aantal auto's met een mobiele klimaatregelaar) is de methode voor aanpassing niet oneerlijk en niet inefficiënt. Aangezien het hier een overgangsregeling betreft, is het bovendien aanvaardbaar de meest recente gegevens voor de toewijzing van overdraagbare quota te gebruiken.

Om extra flexibiliteit mogelijk te maken en zo de nalevingskosten te beperken wordt er een systeem met overdraagbare quota voor klimaatregelaars met HFK-134a gecreëerd. De quotumhouders kunnen zonder enige beperking quota aan andere quotumhouders overdragen. De overdracht wordt van kracht door kennisgeving aan de Commissie, die de wijzigingen in het houderschap in een elektronisch register registreert.

Om een snelle invoering van klimaatregelaars met alternatieve koelmiddelen te bevorderen krijgen de autofabrikanten en -importeurs met een verhouding één-op-één extra quota voor klimaatregelingsystemen op basis van HFK-134a. Als een autofabrikant bijvoorbeeld in 2007 10 000 auto's op de markt brengt met een klimaatregelaar met alternatief koelmiddel, krijgt deze voor 2009 of een later jaar tot 2018 een extra quotum van 10 000 klimaatregelaars op basis van HFK-134a. Als een autofabrikant een verbeterde klimaatregelaar met HFK-134a op de markt brengt, waarvan is gecontroleerd dat de ontwerpspecificaties tot de helft van de emissie leiden, krijgt deze een extra quotum voor klimaatregelaars op basis van HFK-134a met een verhouding twee-op-één. Als een autofabrikant bijvoorbeeld in 2007 10 000 auto's op de markt brengt met een "verbeterde" klimaatregelaar op basis van HFK-134a, krijgt deze op 1 januari 2009 of een later jaar tot 2018 een extra quotum van 5 000 klimaatregelaars op basis van HFK-134a (of een quotum van 10 000 "verbeterde" klimaatregelaars op basis van HFK-134a).

Er zijn speciale bepalingen voor mogelijke nieuwkomers, d.w.z. autofabrikanten en -importeurs die in 2007 en de jaren daarna geen voertuigen op de markt hebben gebracht. Deze nieuwkomers krijgen niet-overdraagbare quota die overeenkomen met het relevante percentage van het lopende jaar. Als een nieuwkomer bijvoorbeeld in 2010 voertuigen met HFK-134a op de markt wil brengen en voordien geen auto's in de EU heeft verkocht, wordt hem in 2011 een achteraf vastgesteld niet-overdraagbaar quotum op basis van de omzet in 2010 toegewezen. De nieuwkomer kan quota kopen (bijvoorbeeld als de penetratie van mobiele klimaatregelsystemen op basis van HFK-134a in zijn wagenpark hoger is dan 60% zoals bepaald in lid 1 van artikel 10). Hij kan echter weliswaar (een deel van) het quotum bewaren voor het volgende jaar, maar geen quota aan andere fabrikanten of importeurs overdragen. De certificeringsprocedures en sancties zijn hetzelfde als voor andere bedrijven.

Er zijn ook speciale bepalingen voor kleine producenten met een "de minimis"-clausule, waar dezelfde definities worden gebruikt als voor de typegoedkeuringsregeling. Dit betekent dat de in bijlage XII van de typegoedkeuringsrichtlijn (Richtlijn 70/156/EEG) gedefinieerde kleine series en restantvoorraden worden vrijgesteld. Voor controle moet het aantal op de markt gebrachte voertuigen worden gerapporteerd. De controlevoorschriften voor de quotumregeling worden vermeld. Autofabrikanten en -importeurs hebben drie maanden om de gecontroleerde informatie bij de Commissie in te dienen. Gedurende de drie maanden daarna mogen de quotumhouders quota blijven overdragen om ervoor te zorgen dat ze voldoende quota hebben voor de auto's die op de markt worden gebracht. Aan het eind van deze periode van drie maanden wordt het desbetreffende quotum afgeschreven (d.w.z. geannuleerd), terwijl ongebruikte quota geldig zijn voor het volgende jaar.

De sanctie voor klimaatregelaars die niet aan de eisen voldoen, is dat het volgende jaar twee eenheden van het quotum worden afgetrokken voor elke eenheid die niet aan de eisen van de verordening voldoet. Aangezien autofabrikanten en -importeurs onderling quota kunnen overdragen, is het echter onwaarschijnlijk dat deze sanctie in de praktijk wordt gebruikt. Voor niet-naleving wordt een financiële sanctie van EUR 200 per eenheid op transparante wijze vastgesteld, aangezien wordt bekendgemaakt wie niet aan artikel 6 van de verordening heeft voldaan. Een hoge sanctie is nodig om ervoor te zorgen dat alle autofabrikanten (zowel degenen die vroeg aan de eisen voldoen als degenen die dit laat doen) gelijk worden behandeld. Een lage sanctie zou niet-naleving stimuleren en zou dus oneerlijk zijn ten opzichte van de andere fabrikanten. De basis voor de vaststelling van de sanctie is dezelfde als in de richtlijn inzake een regeling voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen voor de hele EU [10]. In die richtlijn wordt de financiële sanctie vastgesteld op EUR 100 per ton CO2 en een aftrek van 1 ton van de rechten voor het volgende jaar. Aangezien de levenslange emissie van een mobiele klimaatregelaar op basis van HFK-134a ongeveer 2 ton CO2-equivalent bedraagt, is de sanctie van EUR 200 per mobiele klimaatregelaar die niet aan de eisen voldoet, in overeenstemming met de richtlijn inzake een regeling voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen voor de hele EU. Ten slotte kunnen ongebruikte quota naar het volgende jaar worden overgedragen om de autofabrikanten en -importeurs een maximale flexibiliteit te geven bij de planning van een soepele en kosteneffectieve invoering van klimaatregeling met alternatieve koelmiddelen.

[10] Voorstel voor de richtlijn: COM(2001) 581 van 23.10.2001.

Om het mogelijk te maken dat enkele klimaatregelaars op basis van HFK-134a op "niche"-markten op de markt wordt gebracht, kunnen de quota van 2014 tot 2018 worden overgedragen. Gedurende deze periode kunnen echter geen nieuwe quota meer worden verdiend.

Het is belangrijk dat de consument wordt geïnformeerd over de effecten van mobiele klimaatregeling op het brandstofverbruik (en dus de kooldioxide-emissie) en de emissie van HFK's. De Commissie is derhalve van plan bij de herziening van Richtlijn 1999/94/EG [11] na te gaan hoe dit het best kan worden verwezenlijkt en daartoe adequate voorstellen in te dienen.

[11] Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's.

Er is een speciale bepaling om het mogelijk te maken dat autofabrikanten of -importeurs gezamenlijk aan de bepalingen inzake klimaatregelingsystemen in voertuigen voldoen. Met inachtneming van de mededingingsvoorschriften van de Europese Gemeenschap zouden de autofabrikanten en -importeurs zo op Europees niveau kunnen opereren, zodat de bureaucratie tot een minimum wordt beperkt en de toepassing van deze verordening wordt vereenvoudigd.

Om de bewaking van deze verordening te vereenvoudigen is de Commissie van plan een voorstel in te dienen tot wijziging van de typegoedkeuringsrichtlijn (Richtlijn 70/156/EEG), waardoor informatie over klimaatregelingsystemen in de typegoedkeuring van voertuigen wordt opgenomen, en de rol van de instanties voor typegoedkeuring bij de controle op de lekkage van mobiele klimaatregelaars nader te specificeren.

4.9. Artikel 11: Herziening

Bewaking

Het is belangrijk en noodzakelijk de effectiviteit van de maatregelen in de voorgestelde EG-verordening te bewaken om ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstelling wordt gehaald. Dit gebeurt door een analyse van de inventarissen van de emissie van broeikasgassen, die in het kader van het bewakingsmechanisme voor broeikasgassen jaarlijks door de lidstaten bij de Commissie worden ingediend. Daarnaast kunnen de gegevens die door de producenten, de importeurs en de exporteurs over de hoeveelheden op de markt gebrachte gefluoreerde gassen worden gerapporteerd, worden gebruikt voor de validering van de door de lidstaten gerapporteerde gegevens. De Commissie zal ook overwegen of nader onderzoek nodig is om de bewaking en prognose van de emissie te verbeteren.

Evaluatie

Dit voorstel heeft betrekking op de klimaatregelingsapparatuur van personenauto's en lichte bedrijfswagens. De Commissie zal ook onderzoek doen naar de lekkage van gefluoreerde gassen uit klimaatregeling- en koelsystemen in andere vervoerstakken. Afhankelijk van de resultaten hiervan kan de Commissie uiterlijk op 31 december 2005 een voorstel voor verdere regelgeving indienen.

Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de voorgestelde EG-verordening moet de Commissie een uitgebreide evaluatie van de bepalingen uitvoeren en een verslag bij het Europees Parlement en de Raad indienen. Daarbij moet er worden gezorgd voor inachtneming en eventueel follow-up van alle aanbevelingen van de werkgroep.

In dit verslag:

* worden de effecten van relevante bepalingen op de emissie en geraamde emissie van gefluoreerde gassen beoordeeld;

* worden de opleidings- en certificeringsprogramma's die uit hoofde van artikel 5 door de lidstaten zijn ingevoerd, geëvalueerd;

* wordt de noodzaak beoordeeld van normen voor de Europese Gemeenschap in verband met de regulering van de emissie van gefluoreerde gassen uit apparatuur, met inbegrip van technische voorschriften voor het ontwerp van producten en apparatuur;

* wordt de noodzaak beoordeeld van de ontwikkeling en verspreiding van notities waarin de beste beschikbare technieken en de optimale milieupraktijk voor de preventie en minimalisering van de emissie van gefluoreerde gassen worden beschreven;

* wordt een algehele inventarisatie opgenomen van de stand van zaken bij de ontwikkeling van technologie, de opgedane ervaring, milieuvoorschriften en eventuele gevolgen voor het functioneren van de interne markt.

Aan het eind van deze evaluatie zal de Commissie een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad met indien nodig voorstellen tot wijziging van de voorgestelde EG-verordening.

4.10. Artikel 12: Beheerscomité

Hier wordt bepaald dat de Commissie bij aangelegenheden in verband met gefluoreerde gassen wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 ingestelde beheerscomité. Door de inschakeling van dit beheerscomité wordt ingespeeld op de sterke koppeling tussen het Protocol van Montreal en het Protocol van Kyoto en wordt ervoor gezorgd dat bij beslissingen inzake gefluoreerde gassen rekening wordt gehouden met het beleid inzake stoffen die de ozonlaag afbreken.

5. Raadpleging

Uit hoofde van het EKP-proces zijn alle belangrijke stakeholders ingeschakeld. De werkgroep bestond uit 10 permanente en 110 "roulerende" deelnemers uit het bedrijfsleven, niet-gouvernementele milieuorganisaties, universiteiten, adviesbureaus, de lidstaten en de Commissie. De meeste van de 110 roulerende deelnemers vertegenwoordigden de verschillende bedrijfstakken. De brede samenstelling van de werkgroep geeft de verscheidenheid en complexiteit aan van de verschillende sectoren die bij de emissie van gefluoreerde gassen zijn betrokken. Vanwege het grote aantal specialisten uit de industrie lag de nadruk bij de besprekingen vooral op het streven naar een consensus over de verschillende technische mogelijkheden voor emissiebeperking.

Op grond van het werkprogramma van de werkgroep zijn alle belangrijke sectoren die verantwoordelijk zijn voor de emissie van gefluoreerde gassen, gedurende negen vergaderingen van een hele dag tussen juni 2000 en april 2001 aan de orde gekomen. Het mandaat van de werkgroep is uitgebreid om de bespreking van technische aspecten van het voorgestelde wetgevingskader mogelijk te maken. Daarvoor zijn er drie vergaderingen gehouden op 6 mei 2002, 27 juni 2002 en 25 september 2002. Daarnaast hebben de diensten van de Commissie vooral voor de bespreking van technisch en commercieel gevoelige aspecten van het voorstel bilaterale vergaderingen met stakeholders gehouden.

6. Evaluatie van de gevolgen voor het bedrijfsleven [12]

[12] Voor dit voorstel behoefde geen uitgebreide beoordeling van de effecten te worden uitgevoerd. De evaluatie van de gevolgen voor het bedrijfsleven bevat een beoordeling van de economische gevolgen van het voorstel voor het bedrijfsleven en de baten voor het milieu qua verwachte daling van de emissie.

6.1. Algehele analyse van de economische kosten en de mogelijke emissiebeperking

Emissie: uitgangssituatie en ramingen

De werkgroep heeft de bronnen van de emissie van gefluoreerde gassen bestudeerd en een uitgangssituatie voor 1995 en ramingen tot en met 2010 bepaald. Het algehele beeld geeft een stijging van de emissie met ongeveer 50% van 65 tot 98 miljoen ton kooldioxide-equivalent tussen 1995 en 2010 te zien (zie tabel 1). Daarbij moet wel worden beseft dat er sprake is van een significante verschuiving in HFK-emissies tussen verschillende sectoren. De emissie van HFK's bij industriële processen zal naar verwachting dalen van 31,6 miljoen ton kooldioxide-equivalent tot 7,7 miljoen ton kooldioxide-equivalent. In andere sectoren is er echter een sterk stijgende tendens in de emissie aangezien HFK's worden gebruikt als vervanging bij de geleidelijke eliminatie van stoffen die de ozonlaag afbreken. Dit is het duidelijkst in de sector koeling en klimaatregeling, waar de emissie stijgt van 3,7 miljoen ton kooldioxide-equivalent in 1995 tot ongeveer 40,5 miljoen ton kooldioxide-equivalent in 2010.

Tabel 1: Uitgangssituatie en geraamde emissie (in miljoen ton kooldioxide-equivalent)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Met * gemarkeerde cijfers zijn naar aanleiding van nader onderzoek na het verslag van de werkgroep herzien.

Algehele economische kosten en verwachte afname van de emissie

In zijn algemeenheid zullen de in dit voorstel opgenomen maatregelen naar verwachting de emissie in 2010 doen afnemen met ongeveer 23 miljoen ton kooldioxide-equivalent. De insluitingsmaatregelen hebben een gemiddelde kostprijs van ongeveer EUR 18 per ton kooldioxide-equivalent emissiedaling. De beperkingen voor gebruik en op de markt brengen hebben een gemiddelde kostprijs van minder dan EUR 1 per ton kooldioxide-equivalent, hoewel dit niet voor alle toepassingen gelijk is. Deze cijfers zijn gebaseerd op het verslag van de werkgroep en vier technische studies (zie de voetnoten 8 en 9) die in opdracht van de Commissie zijn uitgevoerd. Bij deze studies zijn de stakeholders uitgebreid geraadpleegd en hebben ze de gelegenheid gehad opmerkingen te maken over het eindverslag.

De studie naar insluiting

Bij deze studie is gekeken naar de verwachte kosten van de invoering van maatregelen voor de insluiting van de emissie in alle lidstaten. Aangezien er in Nederland al enkele jaren een geavanceerd insluitingsysteem bestaat, is dit systeem als benchmark gebruikt. De resultaten van de studie bevestigen dat insluiting als een kosteneffectieve aanpak kan worden beschouwd, met name in de sector koeling en klimaatregeling (de sector mobiele klimaatregeling, waar een aparte studie aan is gewijd, viel buiten deze analyse). De kosten verschillen van lidstaat tot lidstaat, afhankelijk van de structuur van de sectoren koeling en klimaatregeling en de mate waarin er al maatregelen zijn genomen. Wanneer er al reguleringsystemen zijn ingevoerd, zullen de extra kosten laag zijn, terwijl ze aanzienlijk boven het gemiddelde zullen liggen wanneer er vertraging is opgelopen bij de uitvoering van eerdere wetgeving. De emissiebeperking die in 2010 haalbaar is door aanvullende insluitingsmaatregelen. ligt rond de 15 miljoen ton kooldioxide-equivalent.

De studie naar op de markt brengen en gebruik en gegevensrapportage

Bij deze studie zijn de kosten en effecten op het bedrijfsleven onderzocht van mogelijke beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik bij bepaalde toepassingen van gefluoreerde gassen. In totaal zijn negen sectoren onderzocht en overal zijn stakeholders geraadpleegd over de technische haalbaarheid van alternatieve technologieën en de kosten daarvan. De voorgestelde beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik zouden kunnen bijdragen tot een emissiebeperking van ongeveer 6 miljoen ton kooldioxide-equivalent in 2010 voor een gemiddelde kostprijs van EUR 1 per ton kooldioxide-equivalent beperking (hierin is echter niet de sector mobiele klimaatregeling opgenomen, waar een apart onderzoek aan is gewijd).

De totale jaarlijkse kosten van de eisen inzake gegevensrapportage worden geraamd op ongeveer EUR 400 000, te verdelen over 91 bedrijven.

De studie naar mobiele klimaatregeling

Op basis van twee studies naar de lekkage van fluorkoolwaterstoffen uit mobiele klimaatregeling zijn de diensten van de Commissie (DG Milieu) met een discussienota gekomen waarin de raming van de emissie van fluorkoolwaterstoffen wordt aangepast tot 18-38 miljoen ton kooldioxide-equivalent in 2010 en 28-58 miljoen ton kooldioxide-equivalent in 2020. De onzekerheid in de emissie wordt bepaald door de reële lekkage in de praktijk, die van nature moeilijk meetbaar is. In de discussienota worden de kosten van gebruiksbeperkingen geraamd op EUR 5-33 per ton kooldioxide-equivalent als het ontvlambaarheidsprobleem van fluorkoolwaterstoffen of koolwaterstoffen met een laag global warming potential wordt opgelost of EUR 21-140 per ton kooldioxide-equivalent als kooldioxide als alternatief koelmiddel wordt gebruikt. De hoge kosten van laatstgenoemd alternatief houden verband met de veronderstelling dat de industrie geen goedkope oplossing vindt voor de fabricage van slangen voor klimaatregelaars. Zodra dit is opgelost, dalen de kosten tot EUR 20-40 per ton kooldioxide-equivalent.

Op basis van de reacties op de discussienota raamt de Commissie de lekkage van fluorkoolwaterstoffen op waarschijnlijk 20-25 miljoen ton kooldioxide-equivalent in 2010 en de gemiddelde kosten van de gebruiksbeperkingen op EUR 8-18 per ton kooldioxide-equivalent als het ontvlambaarheidsprobleem wordt opgelost en EUR 21-46 als het kostenprobleem voor de slangen bij kooldioxide als koelmiddel wordt opgelost.

Voor de beperkingen voor het op de markt brengen bij mobiele klimaatregeling heeft het voorstel als milieueffect dat de emissie van HFK-134a uit klimaatregelingsapparatuur gedurende de levensduur wordt geëlimineerd (als de industrie kiest voor een andere oplossing dan HFK's) of met 90% daalt (als HFK-152a als koelmiddel wordt gekozen). Tabel 2 bevat de optimale ramingen van de emissie gedurende de levensduur na overleg met de industrie. Terwijl de emissie bij het gebruik van klimaatregelaars (de grootste emissiebron) door de Commissie is vastgesteld, houdt de grootste onzekerheid in de emissie verband met de emissie bij het onderhoud van de apparatuur.

In totaal wordt de emissie van HFK-134a gedurende de levensduur geraamd op 1,70-2,24 ton kooldioxide-equivalent per voertuig. De laagste raming van 1,70 ton kooldioxide-equivalent is waarschijnlijk representatiever voor kleinere systemen of systemen met één verdamper, terwijl de hoogste raming van 2,24 ton kooldioxide-equivalent wellicht representatiever is voor grotere systemen of systemen met twee verdampers.

Tabel 2: Lekkage van HFK-134a gedurende de levensduur (14 jaar) van een voertuig op basis van twee veronderstellingen in ton kooldioxide-equivalent

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2. Voor wie zal het voorstel gevolgen hebben?

Het voorstel zal gevolgen hebben voor de producenten, importeurs en exporteurs van gefluoreerde gassen, aangezien de verkoop van gefluoreerde gassen voor onderhoud zal dalen. Ook de fabrikanten van apparatuur en producten die gefluoreerde gassen bevatten, zullen gevolgen ondervonden, aangezien zij maatregelen moeten nemen om de emissie tijdens de fabricage tot een minimum te beperken en tevens apparatuur met een hogere lekdichtheid moeten ontwerpen. De eigenaren van apparatuur die gefluoreerde gassen bevat, moeten ervoor zorgen dat hun apparatuur periodiek op lekkage wordt gecontroleerd. De onderhoudsector ondervindt gevolgen omdat voor de personen die omgaan met apparatuur die gefluoreerde gassen bevat, opleiding en certificering nodig is.

Ten aanzien van klimaatregeling in personenauto's en lichte bedrijfswagens zal het voorstel gevolgen hebben voor de chemische bedrijven die HFK-134a leveren, de leveranciers van klimaatregelingsapparatuur en de autofabrikanten. Door minder lekkage van HFK-134a zullen de chemische bedrijven minder koelmiddel verkopen en zo inkomsten verliezen, maar er moet worden benadrukt dat het de chemische stof zelf is die bij emissie in de lucht opwarming van de aarde veroorzaakt. Zodra de beperkingen voor het op de markt brengen en de verkoop zijn ingevoerd, zullende chemische bedrijven HFK-134a blijven leveren voor de voertuigen, stationaire klimaatregelaars en koelinstallaties die dat koelmiddel blijven gebruiken.

De huidige productiecapaciteit voor HFK-134a in de EU wordt geraamd op 43 000 ton en zal waarschijnlijk niet toenemen. Zonder deze verordening wordt de totale omzet van HFK-134a voor mobiele klimaatregeling geraamd op ongeveer 25 000 ton met een productiewaarde van ongeveer 75 miljoen euro in 2010. Met de voorgestelde verordening zal de omzet van HFK-134a in 2010 met minder dan 10% dalen. Dit percentage zal de jaren daarna toenemen en wanneer alle voertuigen alternatieve koelmiddelen gebruiken (rond 2025), zal er geen omzet van HFK-134a voor mobiele klimaatregeling meer zijn. Als de autofabrikanten ervoor kiezen klimaatregelingsapparatuur te installeren die HFK-152a gebruikt, zal de chemische industrie overschakelen van de ene chemische stof op de andere.

Voor de leveranciers van onderdelen en systemen, waarvan er sommige tot het MKB behoren, zal het voorstel een kans bieden om zaken te doen, maar ook een bedreiging inhouden. Veel van de bedrijven in de EU zijn wereldwijd marktleiders voor alternatieve koeltechnologie. Voor deze bedrijven zal het voorstel positieve gevolgen hebben, aangezien ze zich bij hun onderzoek- en ontwikkelingswerk kunnen toeleggen op nieuwe technologie. Voor minder innoverende bedrijven zal het voorstel waarschijnlijk extra kosten inhouden omdat ze hun onderzoek- en ontwikkelingswerk moeten opvoeren.

Voor de autofabrikanten is de situatie vergelijkbaar met die voor de leveranciers van systemen en onderdelen. Sommige Europese autofabrikanten hebben het afgelopen decennium gewerkt aan onderzoek naar en ontwikkeling van alternatieve koelmiddelen. Voor deze bedrijven zal het voorstel een kans bieden om zaken te doen door de resultaten van hun werk commercieel te benutten, terwijl minder innoverende bedrijven qua klimaatregeling extra kosten zullen moeten maken.

Er moet worden bedacht dat autofabrikanten, als ze ertoe besluiten oplossingen te kiezen waarbij geen fluorkoolwaterstoffen worden gebruikt, deze gassen aan het eind van de levensduur van het voertuig niet meer behoeven terug te winnen, zodat ze kosten besparen. Garages die klimaatregelaars onderhouden, waarvan er veel tot het MKB behoren, hebben een vergelijkbaar voordeel: de eis om fluorkoolwaterstoffen terug te winnen en te recycleren geldt niet voor auto's met klimaatregelingsapparatuur die alternatieve koelmiddelen gebruikt.

6.3. Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen?

Om aan de bepalingen te voldoen moeten de gebruikers van gefluoreerde gassen ervoor zorgen dat hun apparatuur periodiek wordt gecontroleerd en goed door kundige mensen wordt onderhouden. Sectoren die op alternatieven moeten overschakelen, moeten informatie over de alternatieven inwinnen en een planning voor hun overgang maken. Voor anderen, zoals degenen die zwavelhexafluoride in banden gebruiken, is de overschakeling op lucht of stikstof gemakkelijk en zijn daar geen kosten aan verbonden.

De chemische industrie moet afhankelijk van de beslissingen van de autofabrikanten over het koelmiddel alternatieve koelmiddelen voor mobiele klimaatregelingsapparatuur leveren. De leveranciers van onderdelen en systemen moeten hun producten ook aan de nieuwe ontwerpeisen aanpassen. Voor deze sector zullen de productiekosten van milieuvriendelijker klimaatregelingsapparatuur hoger zijn, maar dit wordt gecompenseerd door de hogere prijzen die hun afnemers betalen. Leveranciers die al onderzoek- en ontwikkelingswerk naar alternatieve koelmiddelen hebben gedaan, zullen uiteraard een betere marktpositie hebben en zullen kunnen profiteren wanneer het voorstel in werking treedt.

De autofabrikanten hebben verschillende alternatieve strategieën om aan het voorstel te voldoen en sommige daarvan sluiten elkaar niet uit. In de eerste plaats kunnen zij besluiten geen klimaatregelingsapparatuur in de voertuigen te leveren. Dit een mogelijke reactie in het marktsegment voor kleine goedkope personenauto's en voor sommige lichte bedrijfswagens. In de tweede plaats kan de autofabrikant overschakelen op alternatieve koelmiddelen, waarschijnlijk kooldioxide, koolwaterstoffen of HFK-152a. Het is uiteraard ook mogelijk, maar in de nabije toekomst onwaarschijnlijk, dat de industrie nog andere koelmiddelen zal ontwikkelen of dat er andere technieken opkomen om voertuigen te koelen. In de derde plaats kan de fabrikant, gelet op het in het voorstel ingebouwde flexibiliteitsmechanisme, besluiten eerder klimaatregelingsapparatuur met alternatieve koelmiddelen te introduceren dan in het voorstel verplicht wordt gesteld. De autofabrikanten zullen wellicht enkele productielijnen volledig willen overschakelen op nieuwe systemen en als daardoor hun volledige wagenpark in een bepaald jaar aan hogere eisen voldoet dan nodig is, kunnen ze het krediet dat ze daarmee opbouwen gebruiken om de klimaatregeling in een andere markt later over te schakelen. Dit zou een zinnige oplossing zijn voor gevallen waarin de fabrikant ervoor kiest om de investeringen in nieuwe apparatuur zo lang mogelijk uit te stellen. In de vierde plaats zullen sommige fabrikanten wellicht in zodanige mate van de flexibiliteitsregeling willen profiteren dat ze kredieten aan andere fabrikanten kunnen overdragen en zo een deel van hun kosten voor onderzoek en investeringen kunnen terugverdienen. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze vierde strategie veel zal worden gevolgd.

6.4. Welke economische effecten zal het voorstel waarschijnlijk hebben?

Voor de insluitingsbepalingen en de bepalingen inzake het op de markt brengen en het gebruik zijn de economische kosten niet hoog. In veel gevallen hebben de studies aangetoond dat er aan de overschakeling op alternatieve technologie duidelijke economische voordelen verbonden zijn. Koel- en klimaatregelingsapparatuur die goed functioneert, gebruikt minder energie en veroorzaakt minder storingen op de werplek; zo draait een productielijn waar koeling essentieel is, efficiënter als de koelapparatuur goed werkt. Ook klimaatregeling is in sommige gebouwen essentieel om een comfortabel verblijf te waarborgen en efficiënte en goed werkende klimaatregelingsapparatuur kan zo bijdragen tot de productiviteit in een bepaalde werkomgeving.

De onderhoudsector kan meer werk verwachten door de eis om periodiek een inspectie uit te voeren en de leveranciers van kwalitatief hoogwaardige onderdelen kunnen meer klandizie verwachten dan leveranciers van inferieure producten. Een gedeelte van de kosten van de periodieke inspecties komt uiteraard voor rekening van de eigenaar van de apparatuur, maar er zijn ook voordelen aan verbonden aangezien minder lekkende apparatuur in het algemeen een veel hogere energie-efficiëntie heeft en de aanschaf van nieuwe gefluoreerde gassen ter vervanging van de verloren gegane hoeveelheden niet nodig is.

De productiekosten van klimaatregelingsapparatuur in personenauto's en lichte bedrijfswagens zullen toenemen. Afhankelijk van de technische oplossing waar de autofabrikant voor kiest, wordt de stijging van de productiekosten geraamd op EUR 15-40 als HFK-152a als koelmiddel wordt gebruikt, EUR 30-50 per voertuig als koolwaterstoffen als koelmiddel worden gebruikt en EUR 40-150 als kooldioxide als alternatief koelmiddel wordt gebruikt. Er dient te worden opgemerkt dat de hoge kosten voor kooldioxide zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de industrie een technisch probleem in verband met het gebruik van hoge druk in flexibele slangen dit decennium niet zal kunnen oplossen. De huidige commerciële technologie voor slangen is relatief duur. De huidige productiekosten van een klimaatregelingsysteem variëren van EUR 250 tot EUR 400.

Terwijl de productiekosten van klimaatregelingsapparatuur zullen stijgen, zullen er ook veranderingen zijn in het gereedschap dat voor het onderhoud van klimaatregelingsapparatuur wordt gebruikt. Tijdens de overgang van het ene systeem op het andere zal er enige stijging zijn in de kosten van garages, aangezien er specifiek gereedschap voor koelmiddelen moet worden aangeschaft. Na de overgang op nieuwe systemen zullen de garages echter niet meer met hogere kosten worden geconfronteerd en als kooldioxide als koelmiddel wordt gekozen, behoeft het koelmiddel niet meer te worden gerecycleerd en zullen de garages dus geen kosten meer hoeven te dragen voor recyclingapparatuur (die ongeveer EUR 2000 per eenheid kost).

Autosloperijen zullen, als kooldioxide als koelmiddel wordt gekozen, het koelmiddel niet meer hoeven te recycleren, zoals krachtens de richtlijn inzake autowrakken vereist is, zodat ze niet langer worden geconfronteerd met de kosten van terugwinningsapparatuur. Naar schatting kost de terugwinning van HFK-134a tussen de EUR 20 en EUR 30 per autowrak. Deze kosten worden bespaard als kooldioxide als koelmiddel wordt gekozen.

HFK-134a is in vergelijking met de alternatieven een relatief duur koelmiddel. Het voorstel leidt dus tot lagere kosten voor de vulling met koelmiddel.

Het voorstel zal als economisch effect een stijging van de investeringskosten voor klimaatregelingsapparatuur hebben, die waarschijnlijk zal worden gecompenseerd door lagere bedrijfskosten voor klimaatregelingsystemen vanwege lagere kosten voor onderhoud en verwijdering. Aangezien de extra kosten tussen EUR 15 en EUR 40 en tussen EUR 40 en EUR 150 zullen liggen, afhankelijk van de technische oplossing (HFK-152a in het eerste geval en kooldioxide in het tweede), zullen de kosten voor alternatieve systemen gedurende de levensduur van de klimaatregelaar waarschijnlijk zo'n EUR 15 tot EUR 150 hoger liggen dan de kosten voor de huidige systemen.

Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de industrie het technische probleem in verband met de kosten van hogedrukslangen zal kunnen oplossen als kooldioxide als koelmiddel wordt gekozen. Bovendien is de mogelijkheid dat een klimaatregelaar op basis van kooldioxide als warmtepomp wordt gebruikt, niet in de berekening opgenomen. In een steeds groter aantal dieselauto's met directe injectie en hybride-auto's is er geen afdoende warmteoverschot meer en dit betekent dat deze auto's een aparte verwarmingsinstallatie moeten hebben. Bij systemen op basis van kooldioxide zijn dergelijke systemen niet meer nodig aangezien de klimaatregelaar kan worden omgekeerd en als verwarming kan worden gebruikt. Vanwege een gebrek aan informatie over de gevolgen voor de kosten heeft de Commissie echter geen raming gemaakt van de (positieve) effecten van de warmtepomp bij deze berekening.

Concluderend wordt de stijging van de productiekosten voor klimaatregelingsapparatuur geraamd op EUR 15 tot EUR 150. Volgens de ramingen van de Commissie zal de daling van de emissie van fluorkoolwaterstoffen door dit voorstel per voertuig 1,70 tot 2,24 ton kooldioxide-equivalent bedragen. Dit betekent dat de kosten van de verkoopbeperking per ton kooldioxide-equivalent variëren van EUR 7 (als de kostenstijging per klimaatregelaar gering is en de huidige lekkage van fluorkoolwaterstoffen hoog) tot EUR 88 (als de kostenstijging per klimaatregelaar groot is en de huidige lekkage van fluorkoolwaterstoffen gering) (zie tabel 3). Vanwege de lange overgangsperiode en de waarschijnlijkheid dat een of meer van de technologieën zich verder zullen ontwikkelen, zullen de kosten van naleving wellicht overeenkomen met de lagere waarden in tabel 3.

Tabel 3: Geraamde nalevingskosten van het voorstel per ton kooldioxide-equivalent

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*) Bij de berekening is rekening gehouden met het feit dat HFK-152a een 90% lager global warming potential heeft dan HFK-134a.

6.5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote bedrijven?

Bij de besprekingen in de werkgroep is rekening gehouden met de situatie van het MKB en ook in de uitgevoerde studies is deze specifiek aan de orde gekomen. De maatregelen in het voorstel hebben geen onevenredige gevolgen voor het MKB, maar bij het verbod op het gebruik van zwavelhexafluoride bij het spuitgieten van magnesium is een uitzondering voor het MKB gemaakt, omdat de overschakeling op alternatieven daar niet kosteneffectief is.

Wat de bepalingen inzake mobiele klimaatregeling betreft: de leveranciers van HFK-134a en de autofabrikanten behoren niet tot het MKB. Kleine en middelgrote bedrijven die onderdelen leveren, worden net zo behandeld als andere leveranciers.

2003/0189 (COD)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie [13],

[13] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [14],

[14] PB C [...] van [...], blz. [...].

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [15],

[15] PB C [...] van [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In het Zesde Milieuactieprogramma (Milieu 2010: Onze toekomst, onze keuze) [16] wordt klimaatverandering als prioriteit genoemd. In dit programma wordt gesteld dat de Gemeenschap toegezegd heeft de emissie van broeikasgassen in vergelijking met de niveaus van 1990 tussen 2008 en 2012 met 8% te verlagen en dat de wereldwijde emissie van broeikasgassen op langere termijn in vergelijking met de niveaus van 1990 met ongeveer 70% moet afnemen.

[16] Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(2) De uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende de sluiting van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering [17] is goedgekeurd, is te komen tot een stabilisatie van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waar een gevaarlijke verstoring van het klimaatsysteem door de mens wordt voorkomen.

[17] PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11.

(3) Uit hoofde van Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen [18] hebben de Gemeenschap en haar lidstaten toegezegd hun gecombineerde antropogene emissie van broeikasgassen, vermeld in bijlage A van het Protocol van Kyoto, in vergelijking met de niveaus van 1990 in de periode van 2008 tot 2012 met 8% te verlagen.

[18] PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1

(4) De emissie van gefluoreerde gassen dient, onverminderd Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen [19], Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging [20], Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken [21] en Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur [22], te worden voorkomen en tot een minimum te worden beperkt.

[19] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39.

[20] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

[21] PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.

[22] PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.

(5) De lidstaten nemen elk hun eigen maatregelen om de emissie van gefluoreerde gassen terug te dringen of hebben plannen daarvoor. De verschillen tussen deze maatregelen in de lidstaten kunnen belemmeringen voor de interne markt creëren of de mededinging verstoren. Derhalve dienen er maatregelen op communautair niveau te worden genomen om ervoor te zorgen dat de interne markt via de harmonisatie van voorschriften inzake de monitoring, de insluiting, het op de markt brengen en het gebruik van gefluoreerde gassen wordt beschermd.

(6) Beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik voor bepaalde toepassingen van gefluoreerde gassen worden geschikt geacht om verstoringen van de interne markt te voorkomen die het gevolg zouden kunnen zijn van uiteenlopende maatregelen die door de lidstaten worden genomen, wanneer er levensvatbare alternatieven beschikbaar zijn en verbetering van de insluiting en terugwinning niet haalbaar is, waarbij rekening moet worden gehouden met vrijwillige initiatieven van sommige bedrijfstakken en het feit dat er nog aan de ontwikkeling van alternatieven wordt gewerkt.

(7) Krachtens het Protocol van Kyoto dient er verslag te worden uitgebracht over de emissie van gefluoreerde gassen en gegevens over de productie, de invoer en de uitvoer van gefluoreerde gassen kunnen helpen bij de validering van de nauwkeurigheid van deze verslagen. Derhalve dienen de producenten, de importeurs en de exporteurs van gefluoreerde gassen tot jaarlijkse rapportage te worden verplicht.

(8) De emissie van fluorkoolwaterstof-134a (HFK-134a) uit klimaatregelaars in motorvoertuigen baart vanwege de gevolgen daarvan voor klimaatverandering steeds meer zorgen. Er zullen naar verwachting binnenkort kosteneffectieve en veilige alternatieven beschikbaar zijn. Deze alternatieven zijn niet of aanzienlijk minder schadelijk voor het klimaat en hebben geen nadelige gevolgen voor het brandstofverbruik en de daarmee samenhangende emissie van kooldioxide door motorvoertuigen. Het gebruik van alternatieve koelmiddelen dient te worden vergemakkelijkt door de toepassing van marktmechanismen in de vorm van overdraagbare quota.

(9) Teneinde de monitoring van en controle op de lekkage van klimaatregelingsystemen in nieuwe voertuigen te vergemakkelijken zal de Commissie de opstelling van Europese normen stimuleren en zal zij andere nodige maatregelen nemen om de relevante Europese wetgeving inzake de typegoedkeuring van voertuigen te wijzigen.

(10) Er dient te worden gezorgd voor monitoring, evaluatie en herziening van de in deze verordening vervatte maatregelen.

(11) De lidstaten dienen regels voor sancties op inbreuken op deze verordening vast te stellen en toe te zien op de tenuitvoerlegging van die regels. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(12) Deze verordening neemt de fundamentele rechten en beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn opgenomen.

(13) Aangezien met het oog op het behoud van de interne markt de doelstelling van de voorgestelde maatregel - de insluiting van, de rapportage over en de regulering van het gebruik en het op de markt brengen van bepaalde gefluoreerde gassen - niet op afdoende wijze door de lidstaten afzonderlijk kan worden verwezenlijkt en dit derhalve gelet op de schaal en de effecten van het voorgenomen optreden beter op communautair niveau kan gebeuren, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(14) De voor de tenuitvoerlegging van deze verordening benodigde maatregelen dienen overeenkomstig artikel 4 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [23] te worden vastgesteld via het bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 [24] ingestelde comité,

[23] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[24] PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de insluiting, het gebruik en het op de markt brengen van de gefluoreerde broeikasgassen fluorkoolwaterstoffen, perfluorkoolstoffen en zwavelhexafluoride en op de rapportage van informatie over deze gassen. Deze stoffen zijn opgenomen in bijlage A van het Protocol van Kyoto. Een indicatieve lijst is opgenomen in bijlage I.

De toepassing van deze verordening laat Richtlijn 75/442/EEG van de Raad, Richtlijn 96/61/EG van de Raad, Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

Artikel 2

Definities

Voor de doeleinden van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "op de markt brengen": de eerste levering in de Europese Unie van ongebruikte producten en apparatuur die gefluoreerde gassen bevatten, door een fabrikant of importeur;

b) "houder": een voor het vervoer of de opslag van gefluoreerde gassen ontworpen product;

c) "terugwinning": het verzamelen en opslaan van gefluoreerde gassen, bijvoorbeeld uit machines, apparatuur en insluitsystemen, tijdens het onderhoud of voor verwijdering;

d) "recycling": het hergebruik van een teruggewonnen gefluoreerd gas na een eenvoudig reinigingsproces zoals filteren en drogen. Voor koelmiddelen omvat recycling in de regel het terugbrengen in apparatuur zoals dat veelal ter plaatse geschiedt;

e) "regeneratie": de opwerking en veredeling van een teruggewonnen gefluoreerd gas door middel van bijvoorbeeld filteren, drogen, destilleren of chemische behandeling, zodat die stof weer aan een bepaalde kwaliteitsnorm voldoet, waarbij de bewerking veelal elders in een centrale installatie geschiedt;

f) "voertuigen": motorvoertuigen van de categorieën M1 en klasse I van N1, zoals gedefinieerd in bijlage II van Richtlijn 70/156/EEG;

g) "klimaatregelingsysteem dat gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 bevat": een klimaatregelingsysteem dat gebruik maakt van fluorkoolwaterstoffen met een global warming potential van meer dan 150, zoals gespecificeerd in bijlage I;

h) "verbeterde HFK-134a-klimaatregelaar": een klimaatregelaar die gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 bevat, waarvan is gecontroleerd dat de lekkage voor een systeem met één verdamper minder dan 20 gram gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 per jaar en voor een systeem met twee verdampers minder dan 25 gram gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 per jaar bedraagt en waarvan het systeem gedurende ten minste 12 jaar niet behoeft te worden bijgevuld;

i) "aërosol voor amusement of decoratie": een aërosol dat in de bijlage van Richtlijn 94/48/EG wordt vermeld.

Artikel 3

Insluiting

1. Alle technisch en economisch uitvoerbare maatregelen worden genomen om de emissie van gefluoreerde gassen te voorkomen en tot een minimum te beperken.

2. Met inachtneming van lid 3 worden stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en brandbeveiligingsystemen die gefluoreerde gassen bevatten, aan de hand van het volgende schema op lekkage geïnspecteerd:

a) apparatuur die 3 kg of meer gefluoreerde gassen bevat, wordt ten minste één keer per jaar geïnspecteerd;

b) apparatuur die 30 kg of meer gefluoreerde gassen bevat, wordt vier keer per jaar geïnspecteerd;

c) apparatuur die 300 kg of meer gefluoreerde gassen bevat, wordt maandelijks geïnspecteerd.

3. Wanneer een lekdetectiesysteem is geïnstalleerd, kan de bevoegde instantie de in lid 2, onder b) en c), vermelde inspectiefrequentie eventueel aanpassen.

4. Eigenaren van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en brandbeveiligingsystemen die 300 kg of meer gefluoreerde gassen bevatten, installeren een lekdetectiesysteem.

5. Eigenaren van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en brandbeveiligingsystemen die 3 kg of meer gefluoreerde gassen bevatten, houden een register bij met de hoeveelheid en de aard van de geïnstalleerde gefluoreerde gassen, eventueel toegevoegde hoeveelheden en de bij het onderhoud teruggewonnen hoeveelheid. Dit register wordt op verzoek ter beschikking van de bevoegde instantie en de Commissie gesteld.

Artikel 4

Terugwinning

1. Gefluoreerde gassen in de volgende soorten apparatuur worden voor recycling, regeneratie of vernietiging teruggewonnen:

a) de koelcircuits van koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur,

b) apparatuur die oplosmiddelen bevat,

c) brandbeveiligingsystemen en brandblussers, en

d) hoogspanningschakelaars.

De terugwinning vindt plaats bij het onderhoud van die apparatuur of bij de definitieve verwijdering van de apparatuur.

2. Ongebruikte gefluoreerde gassen in navulbare houders worden voor recycling, regeneratie of vernietiging teruggewonnen.

3. Gefluoreerde gassen in andere producten en apparatuur worden voor recycling, regeneratie of vernietiging teruggewonnen voorzover dit technisch uitvoerbaar en kosteneffectief is.

Artikel 5

Opleidings- en certificeringsprogramma's

1. De lidstaten stellen opleidings- en certificeringsprogramma's samen voor het personeel dat bij de uitvoering van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde werkzaamheden betrokken is.

2. Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening stellen de lidstaten de Commissie in kennis van informatie over de in lid 1 bedoelde opleidings- en certificeringsprogramma's. De lidstaten erkennen de in een andere lidstaat afgegeven certificaten en leggen geen beperkingen op aan de vrijheid om diensten te verlenen of de vrije vestiging om redenen die verband houden met de certificering in een andere lidstaat.

3. Binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening bepaalt de Commissie volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure de vorm van deze kennisgevingen.

Artikel 6

Rapportage

1. Uiterlijk op 31 maart van elk jaar met ingang van het tweede kalenderjaar na de inwerkingtreding van deze verordening worden de volgende gegevens over het voorgaande jaar aan de Commissie meegedeeld:

a) Elke producent die meer dan een ton per jaar produceert, verstrekt de volgende gegevens:

- zijn totale productie van elk gefluoreerd gas, waarbij wordt aangegeven voor welke toepassingen de stof naar verwachting zal worden gebruikt en een raming wordt gegeven van de verwachte emissie gedurende de levenscyclus van de stof;

- de gerecycleerde, geregenereerde of vernietigde hoeveelheden.

b) Elke importeur die meer dan een ton per jaar invoert, met inbegrip van producenten die tevens invoeren, verstrekt de volgende gegevens:

- de hoeveelheden gefluoreerde gassen die in de Gemeenschap op de markt worden gebracht, waarbij apart wordt aangegeven voor welke toepassingen de stof naar verwachting zal worden gebruikt en een raming wordt gegeven van de verwachte emissie gedurende de levenscyclus van de stof;

- de hoeveelheden gebruikte gefluoreerde gassen die voor recycling, voor regeneratie of voor vernietiging zijn ingevoerd.

c) Elke exporteur die meer dan een ton per jaar uitvoert, met inbegrip van producenten die tevens uitvoeren, verstrekt de volgende gegevens:

- de hoeveelheden uit de Gemeenschap uitgevoerde gefluoreerde gassen;

- de hoeveelheden gebruikte gefluoreerde gassen die voor recycling, voor regeneratie of voor vernietiging zijn uitgevoerd.

2. De vorm van de in lid 1 bedoelde verslagen wordt binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

3. De Commissie neemt de nodige maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de bij haar ingediende informatie te beschermen.

4. De Commissie kan de in lid 1 vervatte rapportagevoorschriften volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure wijzigen teneinde de praktische toepassing van deze rapportagevoorschriften te verbeteren.

Artikel 7

Regulering van het gebruik

1. Het gebruik van zwavelhexafluoride bij het spuitgieten van magnesium wordt met ingang van 1 januari 2007 verboden, behalve wanneer de gebruikte hoeveelheid zwavelhexafluoride kleiner dan 500 kg per jaar is.

2. Het gebruik van zwavelhexafluoride voor het vullen van autobanden wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening verboden.

3. Het gebruik van gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 voor de eerste vulling van klimaatregelingsystemen in nieuwe voertuigen die met ingang van 1 januari 2009 op de markt worden gebracht, wordt onverminderd de bepalingen van artikel 10 verboden.

Artikel 8

Op de markt brengen

Het op de markt brengen van gefluoreerde gassen in de in bijlage II vermelde toepassingen wordt overeenkomstig de bepalingen van die bijlage verboden.

Artikel 9

Klimaatregelingsystemen in nieuwe voertuigen

1. Met ingang van 1 januari 2005 zorgt elke persoon die nieuwe voertuigen op de markt brengt met klimaatregelingsystemen die gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 bevatten, ervoor dat is gecontroleerd dat de lekkage voor een systeem met één verdamper niet meer dan 40 gram gefluoreerde gassen per jaar en voor een systeem met twee verdampers niet meer dan 50 gram gefluoreerde gassen per jaar bedraagt.

2. Met ingang van 1 januari 2009 wordt het op de markt brengen van nieuwe voertuigen met klimaatregelingsystemen die gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 bevatten, onverminderd de bepalingen van artikel 10 verboden.

Artikel 10

Quota

1. Aan een persoon die het voornemen heeft met ingang van 1 januari 2009 nieuwe voertuigen op de markt te brengen met klimaatregelingsystemen die gefluoreerde gassen met een global warming potential van meer dan 150 bevatten, worden quota toegewezen die overeenkomen met een percentage van het aantal door die persoon op de markt gebrachte voertuigen, en wel als volgt:

a) tussen 1 januari en 31 december 2009: 80% van de in 2007 op de markt gebrachte voertuigen;

b) in 2010: 60% van de in 2008 op de markt gebrachte voertuigen;

c) in 2011: 40% van de in 2009 op de markt gebrachte voertuigen;

d) in 2012: 20% van de in 2010 op de markt gebrachte voertuigen;

e) in 2013: 10% van de in 2011 op de markt gebrachte voertuigen.

2. De aanvragen voor het eerste quotum worden uiterlijk op 30 juni 2008 bij de Commissie ingediend, waarbij informatie wordt verstrekt over het aantal in lid 1 bedoelde nieuwe voertuigen dat door de aanvrager op de markt is gebracht. De aanvragen voor de volgende quota worden uiterlijk op 30 juni van elk jaar bij de Commissie ingediend.

Het jaarlijkse quotum voor elke quotumhouder wordt uiterlijk op 30 september van elk jaar in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

3. De toewijzing van een quotum geeft de quotumhouder het recht een daarmee overeenkomend aantal in lid 1 bedoelde nieuwe voertuigen op de markt te brengen, waarbij één quotumeenheid overeenkomt met één voertuig. De quota zijn onbeperkt overdraagbaar tussen quotumhouders. De overdracht wordt van kracht door kennisgeving van de overdracht van een quotum aan de Commissie.

4. Een quotumhouder die tussen de datum van inwerkingtreding van deze verordening en 31 december 2008 nieuwe voertuigen op de markt brengt met klimaatregelingsystemen die geen gefluoreerde gassen of gefluoreerde gassen met een global warming potential van ten hoogste 150 bevatten, heeft op gemotiveerd verzoek recht op een daarmee overeenkomende verhoging van zijn quotum voor 2009.

Een quotumhouder die tussen de datum van inwerkingtreding van deze verordening en 31 december 2008 nieuwe voertuigen op de markt brengt met verbeterde HFK-134a-klimaatregelaars, heeft op gemotiveerd verzoek recht op een verhoging van zijn quotum voor 2009 die overeenkomt met 50% van het aantal door hem op de markt gebrachte dergelijke voertuigen.

5. Elke quotumhouder rapporteert uiterlijk op 31 maart van elk jaar de aantallen in lid 1 bedoelde voertuigen die in het voorgaande jaar op de markt zijn gebracht, alsmede ondersteunend bewijsmateriaal. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 maart 2010 bij de Commissie ingediend. Een dergelijk voertuig dat een verbeterde HFK-134a-klimaatregelaar bevat, telt voor de helft van een dergelijk voertuig.

6. Op 30 juni van elk jaar wordt het quotum van elke quotumhouder dat overeenkomt met het aantal in het voorgaande jaar door hem op de markt gebrachte dergelijke voertuigen, afgeschreven.

7. Van een quotumhouder die zijn quotum overschrijdt, wordt het quotum voor het volgende jaar verlaagd met twee eenheden voor elk voertuig waarmee hij zijn quotum overschrijdt.

8. Een ongebruikt quotum wordt toegevoegd aan het quotum van de quotumhouder voor het volgende jaar.

9. Op 30 juli 2014 wordt de naam van alle quotumhouders die hun totale quota voor de periode van 2009 tot en met 2013 hebben overschreden, gepubliceerd. Deze quotumhouders wordt een financiële sanctie opgelegd van EUR 200 voor elk voertuig waarmee ze hun quota hebben overschreden.

10. Quotumhouders die na 2013 nog resterende quota hebben, kunnen tot 31 december 2018 in lid 1 bedoelde voertuigen overeenkomstig de leden 5 tot en met 9 op de markt blijven brengen.

11. In afwijking van de leden 2 tot en met 10 worden personen die voertuigen in kleinere aantallen op de markt brengen dan de in bijlage XII van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad vastgestelde grenswaarden voor kleine series en restantvoorraden, vrijgesteld van de eisen van dit artikel, mits het aantal op de markt gebrachte voertuigen kleiner is dan deze grenswaarden. Personen die een voertuig op de markt brengen dat voor persoonlijk gebruik bestemd is geweest, worden ook van de eisen van dit artikel vrijgesteld.

12. Om rekening te houden met nieuwkomers wordt aan een persoon die gedurende de in lid 1 bedoelde periode (jaar X-2) geen voertuigen op de markt heeft gebracht, een niet-overdraagbaar quotum toegewezen dat overeenkomt met het desbetreffende onder a) tot en met e) vermelde percentage van de voertuigen die in het jaar X in plaats van het jaar X-2 door hem op de markt zijn gebracht.

13. Onverminderd het Verdrag kan een groep personen verzoeken om als één persoon aan de bepalingen van dit artikel te mogen voldoen, waarbij zij aangeven gedurende welke periode zij als zodanig willen optreden. Wanneer niet aan de bepalingen van dit artikel wordt voldaan, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 11

Herziening

1. Op basis van de vorderingen bij de mogelijke insluiting of vervanging van gefluoreerde gassen in klimaatregeling- en koelsystemen in andere vervoerstakken evalueert de Commissie de onderhavige wetgeving en brengt zij uiterlijk op 31 december 2005 daarover verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad. Dit verslag gaat waar nodig vergezeld van voorstellen voor wetgeving.

2. Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie op basis van de evaring met de toepassing van deze verordening een verslag bij het Europees Parlement en de Raad in. In het bijzonder bevat het verslag:

- een evaluatie van de effecten van relevante bepalingen op de emissie en de geraamde emissie van gefluoreerde gassen en een onderzoek van de kosteneffectiviteit van deze bepalingen;

- een evaluatie van de opleidings- en certificeringsprogramma's die uit hoofde van artikel 5, lid 1, door de lidstaten zijn ingevoerd;

- een beoordeling van de noodzaak van normen voor de Europese Gemeenschap in verband met de regulering van de emissie van gefluoreerde gassen uit apparatuur, met inbegrip van technische voorschriften voor het ontwerp van producten en apparatuur;

- een beoordeling van de noodzaak van de ontwikkeling en verspreiding van notities waarin de beste beschikbare technieken en de optimale milieupraktijk voor de preventie en minimalisering van de emissie van gefluoreerde gassen worden beschreven;

- een algehele inventarisatie van de stand van zaken bij de ontwikkeling van technologie, de opgedane ervaring, milieuvoorschriften en eventuele gevolgen voor het functioneren van de interne markt.

3. Het verslag gaat waar nodig vergezeld van voorstellen tot herziening van de relevante bepalingen van deze verordening.

Artikel 12

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2037/2000 ingestelde comité.

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de procedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 7 en artikel 8 van dat besluit van toepassing.

3. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

Artikel 13

Sancties

1. Onverminderd artikel 10 stellen de lidstaten regels vast voor de sancties op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze regels worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van de regels inzake sancties en delen haar eventuele latere wijzigingen van deze regels eveneens zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op [...]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Gefluoreerde gassen

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

FINANCIEEL MEMORANDUM BIJ HET BESLUIT

Beleidsgebied(en): Milieu

Activiteit(en): Beleidsontwikkeling

Benaming van de actie: Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen

1. BEGROTINGSPLAATS(EN) + OMSCHRIJVING(EN)

07-01-04-01

2. ALGEMENE CIJFERS

2.1 Totale toewijzing voor de actie (deel B): EUR 2,736 miljoen aan vastleggings kredieten

2.2 Duur:

Begint geleidelijk met ingang van 2004 en duurt onbepaalde tijd.

2.3 Meerjarenraming van de uitgaven:

a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (cf. punt 6.1.1)

in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgavenf (cf. punt 6.1.2)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (cf. punten 7.2 en 7.3)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.4 Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering en financiële vooruitzichten.

2.5 Financiële gevolgen voor de ontvangsten

Geen financiële gevolgen.

3. BEGROTINGSKENMERKEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. RECHTSGRONDSLAG

Artikel 95.

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1 Doel van het communautaire optreden

5.1.1 Doelstellingen

Het wetgevingsvoorstel creëert een kader voor de regulering van gefluoreerde gassen in de hele Gemeenschap. De verordening omvat bepalingen ter verbetering van de insluiting van gefluoreerde gassen en voor de rapportage van gegevens over deze gassen. Daarnaast bevat de verordening beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik van gefluoreerde gassen voor bepaalde toepassingen. De verordening zal bijdragen tot een kosteneffectieve naleving van de internationale toezeggingen van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto.

Krachtens de bepalingen inzake rapportage moet de Commissie maatregelen nemen om de vertrouwelijkheid van gegevens te beschermen en dit kan worden verwezenlijkt door gebruik te maken van het bestaande onafhankelijke audit-systeem dat al krachtens Verordening (EG) nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen is opgezet. Naarmate de audit-werkzaamheden voor de ozonlaag afbrekende stoffen parallel aan de geleidelijke eliminatie afnemen, kunnen deze middelen worden ingezet voor de voorgestelde audit-werkzaamheden voor gefluoreerde gassen, hetgeen betekent dat er geen extra kosten ten laste van de begroting van de Gemeenschap komen.

Voor klimaatregelaars die in personenauto's en lichte bedrijfswagens worden gebruikt, voorziet het voorstel in een flexibel systeem voor de geleidelijke eliminatie van het gebruik van gassen met een hoog global warming potential via het gebruik van overdraagbare quota. Het exacte functioneren van het systeem wordt overgelaten aan de bedrijven die mobiele klimaatregelaars op de markt brengen. Als de bedrijven bijvoorbeeld quota willen overdragen, zullen zij de kosten voor de invoering van het quotumsysteem grotendeels zelf moeten dragen. In het voorstel wordt echter bepaald dat de Commissie een rol speelt bij de verlening van quota voor mobiele klimaatregelaars die koelmiddelen met een hoog global warming potential gebruiken gedurende 2009-2013. Zij zal ook de gecontroleerde rapporten van de bedrijven ontvangen en de quota afschrijven. De vaststelling van de technische specificaties voor het systeem voor overdraagbare quota en het toezicht op de naleving daarvan zullen naar verwachting de belangrijkste kostenpost voor de begroting van de Gemeenschap opleveren.

5.1.2 Genomen maatregelen die onder de evaluatie ex ante vallen

Geen.

5.2 Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

Ten aanzien van de rapportage van gegevens moet er bij de voorgenomen maatregel voor worden gezorgd dat de commerciële gevoeligheid van gegevens over gefluoreerde gassen wordt beschermd en dat de gegevens op een duidelijke en transparante wijze bij de Commissie worden ingediend.

Bij de voorgenomen maatregel moet ervoor worden gezorgd dat zich geen onregelmatigheden voordoen bij de toepassing van en rapportage over de overdraagbare quota voor klimaatregelingsapparatuur voor personenauto's en lichte bedrijfswagens. De redenen hiervoor liggen niet op financieel, maar vooral op milieugebied. De registratie van quota, die het recht inhouden om klimaatregelaars op de markt te brengen die gefluoreerde gassen met een hoog global warming potential bevatten, vormt de basis van de naleving en moet derhalve worden gecontroleerd.

5.3 Tenuitvoerlegging

Het is de bedoeling dat de rapportage van de gegevens rechtstreeks aan de controleurs gebeurt, maar de exacte methode en vorm voor de rapportage zal in overleg met het beheerscomité worden bepaald.

Voor klimaatregelaars voor voertuigen zal de Commissie de aanvragen voor overdraagbare quota ontvangen en - op basis van verslagen van de bedrijven die klimaatregelingsystemen op de markt brengen - de naleving controleren.

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

6.1 Totale financiële gevolgen voor deel B (voor de gehele programmeringsperiode)

6.1.1 Financiering

Vastleggingskredieten in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

7.1 Gevolgen voor de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.2 Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

7.3 Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

1) Het beheerscomité voor deze verordening is hetzelfde als voor Verordening 2037/2000. Onderwerpen die onder beide verordeningen vallen, zullen dan ook tijdens dezelfde vergadering worden besproken en dan worden de reiskosten slechts éénmaal vergoed. Voor alle duidelijkheid zijn deze uitgaven p.m. opgevoerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Voor de Commissie worden er geen andere specifieke personeelsbehoeften verwacht. Personele middelen zouden binnen het huidige personeel beschikbaar moeten zijn.

8. TOEZICHT EN EVALUATIE

8.1 Follow-upsysteem

Uiterlijk eind 2005 zal worden geëvalueerd of ook andere vervoerstakken onder de verordening moeten vallen.

8.2 Procedure en periodiciteit van de voorgeschreven evaluatie

Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening zal de Commissie verslag uitbrengen over de vorderingen. Tegelijk met dit verslag kunnen voorstellen worden ingediend voor de herziening van de relevante bepalingen van deze verordening.

9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

De gebruikelijke voorschriften van de Commissie zijn van toepassing.

Top