EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003PC0462

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten

/* COM/2003/0462 def. - CNS 2003/0179 */

52003PC0462

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten /* COM/2003/0462 def. - CNS 2003/0179 */


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. inleiding

1. De Europese Raad van Lissabon van maart 2000 [1] stelde in zijn conclusies dat de Europese Unie het strategische doel had de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden. Dit werd door de Europese Raad van Stockholm van maart 2001 [2] bevestigd. Voorts riep de Europese Raad van Lissabon op een gunstig ondernemingsklimaat in de EU te scheppen.

[1] Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, persmededeling 100/1/00, 24 maart 2000, gepubliceerd op de website van de Raad van de Europese Unie (http:// ue.eu.int).

[2] Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001, persmededeling 100/1/01, 24 maart 2001, gepubliceerd op de website van de Raad van de Europese Unie (http:// ue.eu.int).

2. In juli 1999 had de Raad van Ministers de Commissie al belast met een onderzoek naar de gevolgen van fiscale regels die de grensoverschrijdende economische bedrijvigheid in de interne markt belemmeren, en mogelijke oplossingen daarvoor. In de context die de Europese Raad van Lissabon heeft gecreëerd, is de analyse van vennootschapsbelastingen van groter belang geworden, omdat de belastingheffing van ondernemingen een belangrijke rol kan spelen bij de verwezenlijking van de door de Raad gestelde doelen. Ter uitvoering van deze opdracht is door de diensten van de Commissie een studie naar de heffing van vennootschapsbelasting verricht.

3. De conclusies van de studie naar de heffing van vennootschapsbelasting [3] zijn neergeschreven in een mededeling van de Commissie [4]. Daarin werd onder andere onderzocht of de vennootschapsbelasting zoals zij nu in de interne markt wordt geheven, tot inefficiency leidt en ondernemers belet de voordelen van die interne markt ten volle te benutten. Dit zou immers een verlies aan welvaart in de EU betekenen, het zou het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven ondermijnen en daarmee indruisen tegen de doelstellingen van Lissabon. In haar mededeling zet de Commissie uiteen wat volgens haar op het gebied van de vennootschapsbelasting in de EU in de komende jaren moet worden gedaan en redelijkerwijze kan worden gedaan om de vennootschapsbelasting in de EU aan het nieuwe economische kader aan te passen en een efficiëntere interne markt zonder interne fiscale belemmeringen tot stand te brengen. Te dien einde werd een aantal concrete initiatieven gepresenteerd.

[3] Werkdocument van de Commissie "De heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt" (Company taxation in the internal market, SEC (2001) 1681).

[4] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité "Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen - Een strategie voor het verschaffen van een geconsolideerde heffingsgrondslag aan ondernemingen voor de vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de gehele EU" (COM (2001) 582 def.).

4. Voorts heeft de Commissie in 2001 een mededeling over fiscaal beleid in de Europese Unie [5] gepubliceerd, waarin zij zowel algemene doelstellingen als een aantal specifieke prioriteiten op het gebied van directe en indirecte belastingen in kaart heeft gebracht. Zij stelde met name problemen in verband met de vennootschapsbelasting aan de orde en onderstreepte in dat kader dat grensoverschrijdende activiteiten van ondernemingen nu vaak dubbel worden belast, wat een belemmering vormt voor legale bedrijfsactiviteiten.

[5] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité "Fiscaal beleid in de Europese Unie: prioriteiten voor de komende jaren" (COM (2001) 260 def.).

5. Daarnaast werd in 2001 [6] het statuut van de Europese vennootschap (Societas Europaea - SE) vastgesteld. De Europese vennootschap moet de interne markt tot stand helpen brengen en de daaruit voortvloeiende verbeteringen van de economische en maatschappelijke omstandigheden in de gehele Gemeenschap helpen verspreiden. Te dien einde legt zij een wettelijk kader vast waarbinnen ondernemingen hun productiestructuren op de communautaire dimensie kunnen afstemmen en hun activiteiten op communautair niveau kunnen reorganiseren. Het succes van de SE hangt zeer nauw samen met de toepasselijke belastingregeling. Zij zou profijt moeten kunnen trekken van het geheel van geharmoniseerde wetgeving inzake vennootschapsbelasting.

[6] Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) en Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB L 294 van 10.11.2001).

6. Om te garanderen dat de interne markt goed functioneert, moet er, gezien de grensoverschrijdende fiscale obstakels die er bestaan, enige actie worden ondernomen. Artikel 94 van het EG-Verdrag verleent de Commissie de bevoegdheid om de Raad richtlijnen voor te stellen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt.

7. De richtlijn betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (de moeder-dochterrichtlijn) [7] voorziet al in een oplossing voor grensoverschrijdende obstakels die het gevolg zijn van dubbele winstbelasting. De werkingssfeer van de richtlijn en de methoden om dubbele belasting te voorkomen, kunnen echter worden verbeterd.

[7] Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 225 van 20.8.1990).

8. In 1993 nam de Commissie een voorstel tot wijziging van de moeder-dochterrichtlijn [8] aan. Dit voorstel behelsde twee wijzigingen. Het eerste amendement voorzag erin dat de richtlijn kon worden toegepast op alle ondernemingen die vennootschapsbelasting verschuldigd zijn, ongeacht hun rechtsvorm. Het tweede amendement had betrekking op de verrekeningsmethode en bepaalde dat moedermaatschappijen rekening konden houden met de belasting die door de dochteronderneming of enige andere kleindochteronderneming was betaald, mits alle betrokken ondernemingen aan de in de richtlijn vastgestelde voorwaarden voldeden.

[8] Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (COM (93) 293 def., PB C 225 van 20.8.1993).

9. De studie naar de heffing van vennootschapsbelasting, die in 2001 werd gepubliceerd, was gewijd aan dezelfde problematiek. Bovendien had de ervaring die was opgedaan na de tenuitvoerlegging van de richtlijn in 1992, enkele andere tekortkomingen aan het licht gebracht; in de studie worden deze in detail besproken en mogelijke oplossingsrichtingen overwogen.

10. In haar mededeling die volgde op de studie naar de heffing van vennootschaps belasting, onderstreepte de Commissie dat er prioriteit moest worden gegeven aan het indienen van de noodzakelijke wijzigingen op de bestaande richtlijnen die de vennootschapsbelasting harmoniseren, na technisch overleg met de lidstaten. In de loop van 2002 hebben de diensten van de Commissie verschillende vergaderingen van de bevoegde werkgroep van de Commissie bijeengeroepen, waarop de relevante onderwerpen met delegaties van technische experts van de lidstaten werden besproken.

11. Dit voorstel voor een richtlijn wijzigt de moeder-dochterrichtlijn. Het heeft tot doel de nodige wijzigingen in deze richtlijn aan te brengen om rekening te houden met de vorengenoemde conclusies en mededelingen. Het einddoel bestaat erin de belemmeringen voor de goede werking van de interne markt, die in de belastingregelingen voor moeder- en dochterondernemingen van verschillende lidstaten werden geconstateerd, teniet te doen. Om de verschillende fiscale obstakels voor de grensoverschrijdende economische bedrijvigheid in de interne markt op te heffen, zou uiteindelijk een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting op de activiteiten van ondernemingen in de gehele EU moeten worden ingevoerd. Zolang dit doel evenwel niet is verwezenlijkt, zijn doelgerichte maatregelen geboden om de meest urgente fiscale problemen waarmee internationaal actieve ondernemingen in de praktijk worden geconfronteerd, aan te pakken. Dit omvat alle maatregelen die onontbeerlijk worden geacht om de bestaande communautaire wetgeving inzake vennootschapsbelasting te verbeteren. Dit voorstel ziet met name op de problematiek die in het voorstel van 1993 aan de orde werd gesteld. Het omvat ook andere bepalingen, die betrekking hebben op nieuwe kwesties. Het vroegere voorstel tot wijziging van de moeder-dochterrichtlijn wordt daarom ingetrokken.

12. Een van de grote punten van zorg is de beperkte werkingssfeer van de moeder-dochterrichtlijn. Zij geldt uitsluitend voor de ondernemingen die zijn opgenomen in de lijst bij de richtlijn. In zijn conclusies van 26 en 27 november 2000 [9] noemde de Ecofin-Raad de bijwerking van deze lijst al een politieke prioriteit. De door de Commissie verrichte studie naar de heffing van vennootschapsbelasting toont aan dat de moeder-dochterrichtlijn moet worden uitgebreid en verbeterd zodat zij op meer ondernemingen van toepassing is.

[9] Bijlage bij de conclusies van het voorzitterschap van de Ecofin-Raad van 26 en 27 november 2000, persmededeling 453 nr. 13861/00, Brussel, 26 november 2000, gepubliceerd op de website van de Raad van de Europese Unie (http:// ue.eu.int).

13. Dit punt werd in het voorstel van 1993 aan de orde gesteld. Dat voorstel strekte ertoe de richtlijn uit te breiden tot alle ondernemingen die in een lidstaat gevestigd waren en er vennootschapsbelasting verschuldigd waren. De uiteenlopende bepalingen in het handelsrecht ten aanzien van de ondernemingsvormen en de diversiteit van de daarop toepasselijke belastingregelingen in de verschillende lidstaten zorgen echter voor aanzienlijke problemen. Deze werden in de Raad al aan de orde gesteld tijdens de behandeling van het voorstel in 1996 en 1997. De besprekingen werden toen echter geschorst zonder dat er een eindconclusie werd bereikt. Het thema werd opnieuw met de lidstaten besproken, vanuit een technisch oogpunt, in het kader van de bevoegde werkgroep van de Commissie. Dit heeft ertoe geleid dat de nagestreefde verbetering van de werkingssfeer van de moeder-dochterrichtlijn in dit voorstel werd gerealiseerd, namelijk met de voorgestelde uitbreiding van de aan de richtlijn gehechte lijst van vennootschappen tot de genoemde nieuwe rechtsvormen.

14. Zoals eerder al werd vermeld, werd onlangs het statuut van de SE vastgesteld. De werkingssfeer van de richtlijn zou zich moeten uitstrekken tot de ondernemingen die in de toekomst onder deze nieuwe rechtsvorm zullen opereren. De SE is daarom een van de rechtsvormen waarvan wordt voorgesteld dat hij wordt toegevoegd aan de lijst van vennootschapen die onder de richtlijn vallen.

15. Bij sommige van de nieuwe vennootschappen waarvan wordt voorgesteld dat zij aan de lijst worden toegevoegd, is er sprake van een specifiek technisch probleem. Zo kan het gebeuren dat de lidstaat waar een vennootschap is gevestigd, deze voor zijn eigen belastingdoeleinden als belastingplichtige vennootschap aanmerkt, terwijl een andere lidstaat wiens inwoner een belang heeft in diezelfde vennootschap, haar voor zijn eigen belastingdoeleinden als transparant aanmerkt (d.w.z. door de "vennootschapsstructuur" heen kijkt) en de inkomsten van de vennootschap vervolgens toerekent aan zijn inwoner die er een belang in heeft, en dienovereenkomstig belast. Deze lidstaat zou moeten worden verplicht de voordelen van de richtlijn toe te kennen aan zijn inwoner die een belang in de vennootschap heeft.

16. Een van de basiselementen van de moeder-dochterrichtlijn is de vrijstelling van bronbelasting op winstuitkeringen. Volgens de mededeling van de Commissie die volgde op de studie naar de heffing van vennootschapsbelasting, zou de richtlijn op dit punt kunnen worden verbeterd door de voordelen ervan tot meer gevallen uit te breiden. Dit kan worden bereikt door de voorwaarden te versoepelen waaraan moet worden voldaan om als moedermaatschappij en als dochter onderneming te worden aangemerkt. Er wordt voorgesteld de eis ten aanzien van de minimale deelneming te verlagen van 25% tot 10%.

17. Het tweede belangrijke element van de richtlijn is de toepassing van methoden om te vermijden dat de moedermaatschappij dubbel wordt belast. Een dochteronderneming wordt op haar inkomsten belast. Haar moedermaatschappij kan ook worden belast op haar deel van die winst, als de dochter deze uitkeert. Om de dubbele belasting weg te nemen, verplicht artikel 4, lid 1, van de richtlijn de lidstaat van de moeder maatschappij ofwel de winstuitkering van de dochteronderneming vrij te stellen ofwel de moedermaatschappij toe te staan dat gedeelte van de vennootschaps belasting van de dochteronderneming dat op deze winst betrekking heeft, af te trekken. De lidstaten kunnen voor een van beide methoden kiezen om dubbele belastingheffing te voorkomen. Als voor de tweede methode wordt gekozen, wordt geen aftrek toegekend voor de vennootschapsbelasting die werd betaald door kleindochters van de dochteronderneming waarvan de winst afkomstig is. Het is dus nog altijd mogelijk dat dubbele belastingheffing plaatsvindt. Het doel van de richtlijn dubbele belasting teniet te doen, is derhalve niet volledig verwezenlijkt.

18. Het is derhalve dienstig de door de moedermaatschappij te compenseren belasting op zodanige wijze te bepalen dat economisch dubbele belastingheffing volledig wordt weggenomen. De nu voorgestelde methode is vergelijkbaar met de methode van het in 1993 gedane voorstel.

19. De moeder-dochterrichtlijn regelt niet uitdrukkelijk het geval waarbij winst uitkeringen worden ontvangen door een vaste inrichting ter zake van aandelen die effectief met haar verbonden zijn. Een van de doelstellingen van de richtlijn is dergelijke gevallen te dekken. Bovendien stelt de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie dat vaste inrichtingen niet mogen worden gediscrimineerd ten nadele van dochterondernemingen wanneer beide zijn onderworpen aan een soortgelijke belastingregeling [10]. Het is dienstig de desbetreffende tekst van de richtlijn te verduidelijken.

[10] Arrest van het Hof van 28 januari 1986, zaak C-270/83, Commissie tegen Frankrijk, Jurispr. 1986, blz. 273, en arrest van het Hof van 21 september 1999, zaak C-307/97, Compagnie de Saint-Gobain tegen Finanzamt Aachen-Innenstadt, Jurispr. 1999, blz. I-6161.

20. Op grond van de huidige formulering van artikel 4, lid 2, van de richtlijn mogen de lidstaten de lasten van moedermaatschappijen die verband houden met hun deelnemingen in dochterondernemingen, van belastingaftrek uitsluiten. Wat de beheerkosten betreft, mogen de lidstaten hiervoor een forfaitair bedrag vaststellen dat niet meer dan 5% van de uitgekeerde winst mag bedragen. Bijgevolg kan de moedermaatschappij lasten tot 5% van de door de dochter uitgekeerde winst niet in aftrek brengen, terwijl de werkelijke kosten die aan de deelneming verbonden zijn, lager kunnen liggen. In een dergelijk geval wordt een onderneming daadwerkelijk belet andere kosten die normalerwijze aftrekbaar zouden zijn, af te trekken.

21. Dit negatieve effect kan worden geneutraliseerd door moedermaatschappijen te laten aantonen dat hun werkelijke kosten in verband met de deelneming lager zijn. De niet-aftrekbare lasten zouden dan worden beperkt tot de werkelijke kosten met betrekking tot de aandelen.

22. De overgangsbepalingen op grond waarvan Griekenland, Duitsland en Portugal dividenden aan de bron mogen belasten, gelden niet meer. Omdat de overeenkomstige tekst in de leden 2, 3 en 4 van artikel 5 van de moeder-dochterrichtlijn overbodig is geworden, wordt hij geschrapt.

2. artikelgewijze bespreking van het voorstel voor een richtlijn

Article 1

Dit artikel omvat vijf punten met wijzigingen van de moeder-dochterrichtlijn.

Punt 1

Dit lid strekt tot wijziging van artikel 1 van de moeder-dochterrichtlijn. Het verduidelijkt dat de lidstaat waar zich een vaste inrichting bevindt, de voordelen waarin de richtlijn voorziet, moet toekennen wanneer deze vaste inrichting winstuitkeringen ontvangt. Met de voorgestelde wijziging zal de richtlijn onder andere van toepassing zijn wanneer de moedermaatschappij en haar dochter hun fiscale woonplaats in dezelfde lidstaat hebben en het dividend wordt uitgekeerd aan een vaste inrichting van de moedermaatschappij in een andere lidstaat.

Punt 2

Artikel 3, lid 1, onder a), van de moeder-dochterrichtlijn wordt gewijzigd om de deelnemingsvereiste waaraan moet worden voldaan om de hoedanigheid van moedermaatschappij en dochteronderneming te kunnen verwerven, van 25% tot 10% te verlagen, waardoor meer ondernemingen zullen kunnen profiteren van de vermindering waarin deze richtlijn voorziet.

Punt 3

1. Letter a) wijzigt de formulering van artikel 4 van de moeder-dochterrichtlijn met het oog op verschillende maatregelen. Om te beginnen wordt aan lid 1 de bepaling toegevoegd dat de lidstaat waar zich een vaste inrichting bevindt, geen belasting mag heffen van winstuitkeringen die deze inrichting ontvangt van dochter ondernemingen van de vennootschap waarvan zij een vaste inrichting is, of aftrek moet toestaan van de door de dochteronderneming betaalde belasting ter zake van de winst die aan de vaste inrichting wordt uitgekeerd.

2. Letter a) wijzigt ook lid 1 van hetzelfde artikel 4 om de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te verbeteren. Deze kwestie speelt wanneer de verrekeningsmethode wordt gehanteerd. Volgens de tekst van de moeder-dochterrichtlijn mogen moedermaatschappijen worden belast over de winst die zij van hun dochteronderneming ontvangen, en in dat geval brengen zij de door hun dochteronderneming over diezelfde winst al betaalde belastingen, vóór uitkering, in mindering op de belasting die zij zelf daarover moeten betalen. Deze aftrek is begrensd tot de belasting die de moedermaatschappij ter zake van de ontvangen winst verschuldigd is. In haar huidige versie verwijst de richtlijn evenwel niet naar de gevallen waarin er sprake is van een keten van ondernemingen. In dergelijke gevallen kan de moedermaatschappij winst ontvangen, die via de verschillende lagen van het concern werd uitgekeerd en normalerwijze bij de opeenvolgende dochters werd belast. In artikel 4, lid 1, wordt uitsluitend verwezen naar de aftrek van de door de onmiddellijke dochter betaalde belasting, en niet naar de belastingen die verder stroomafwaarts in de keten van ondernemingen werden betaald. Er wordt nu voorgesteld aftrek toe te staan niet alleen voor de belasting die door de onmiddellijke dochter werd betaald, maar ook voor de belasting die door alle kleindochters werd betaald ter zake van de uitgekeerde winst. In dit voorstel wordt de bestaande grens gehandhaafd: de moedermaatschappij mag de door haar kleindochters betaalde belastingen in mindering brengen binnen de grenzen van de belastingschuld ter zake van de ontvangen winst.

3. Voorts wordt de verwijzing naar de overgangsbepalingen in lid 1 van artikel 4 van de moeder-dochterrichtlijn geschrapt, omdat deze bepalingen niet langer van toepassing zijn (zie punt 2 van de bespreking van punt 5 hieronder).

4. Letter b) voorziet in een nieuw lid 1 bis in artikel 4 van de moeder-dochterrichtlijn, dat voortvloeit uit de voorgestelde uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn. Dit nieuwe lid is nodig om rekening te houden met vragen die kunnen rijzen als gevolg van de toevoeging van sommige nieuwe rechtsvormen aan de lijst. Sommige hiervan zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting in hun lidstaat van vestiging, maar worden voor belastingdoeleinden als transparant aangemerkt in andere lidstaten. Deze lidstaten heffen belasting van hun eigen ingezeten belastingplichtigen die een belang in dergelijke vennootschappen hebben. De voorgestelde tekst heeft tot doel voor die gevallen in een specifieke belastingregeling te voorzien. Het zal deze lidstaten niet worden belet hun fiscale handelwijze te handhaven in de in de richtlijn vastgestelde omstandigheden. Wanneer zij evenwel belasting heffen van hun ingezeten belastingplichtigen die een belang in dergelijke vennootschappen hebben, zullen zij worden verplicht hen aftrek toe te staan voor de belastingen die door deze vennootschappen werden betaald in hun lidstaat van vestiging, en voor de belastingen die door dochters lager in de bedrijfsstructuur werden betaald. Daarnaast moeten deze lidstaten vrijstelling van belasting verlenen voor de dividenden die door de door hen als transparant aangemerkte ondernemingen worden uitgekeerd aan de ondernemingen die daarin een belang hebben. Als eis hiervoor wordt gesteld dat de ondernemingen en personen die een belang hebben, moeten voldaan aan de voorwaarden van de richtlijn om als moedermaatschappij dan wel als dochteronderneming te worden beschouwd.

5. Dit nieuwe lid identificeert de belastingplichtigen in kwestie door te verwijzen naar ondernemingen die fiscaal transparant zijn overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen betreffende de organisatie van handelsondernemingen. Dit zijn de criteria die de lidstaten hanteren om te bepalen of een niet-ingezeten vennootschap als fiscaal transparant wordt aangemerkt. In de voorgestelde tekst is geen enkele verwijzing opgenomen naar ondernemingen die door een lidstaat als fiscaal transparant worden aangemerkt op basis van de belastingregeling die op hen van toepassing is in hun lidstaat van vestiging. Deze bepaling omvat derhalve geen regeling voor de vragen die rijzen met betrekking tot de wetgeving inzake afhankelijke buitenlandse vennootschappen.

6. Letter c) behelst de toevoeging van een nieuwe zin aan lid 2 van artikel 4 van de moeder-dochterrichtlijn. Krachtens de vroegere tekst mochten lidstaten moeder maatschappijen verbieden de beheerkosten ten behoeve van hun deelneming in dochterondernemingen in mindering te brengen op hun belastinggrondslag. Overeenkomstig de richtlijn mochten deze kosten forfaitair worden vastgesteld op maximaal 5%. De voorgestelde wijziging geeft moedermaatschappijen de mogelijkheid hun werkelijke beheerkosten aan te tonen, voorzover zij minder dan 5% bedragen, teneinde de omvang van niet-aftrekbare kosten te verminderen.

7. Letter d) voegt een verwijzing naar het nieuwe lid 1 bis van dit artikel 4 toe, omdat het betrekking heeft op soortgelijke kwesties als lid 1.

Punt 4

1. Letter a) wijzigt artikel 5 van de moeder-dochterrichtlijn om de nieuwe deelnemings vereisten zoals bepaald in artikel 3 erin op te nemen.

2. Letter b) schrapt de overgangsbepalingen ten gunste van de Helleense Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland en de Portugese Republiek, omdat zij niet langer van toepassing zijn.

Punt 5

1. De lijst van vennootschappen waarop de moeder-dochterrichtlijn van toepassing is en die als bijlage daarbij is opgenomen, wordt vervangen door een nieuwe lijst die andere rechtsvormen en met name de Europese vennootschap omvat. Dit voorstel zal de voordelen van de richtlijn uitbreiden tot nieuwe rechtsvormen, waaronder coöperatieven, onderlinge vennootschappen, bepaalde niet op kapitaal gebaseerde vennootschappen, spaarbanken, fondsen en verenigingen met commerciële activiteiten. De nieuwe lijst werd opgesteld na intens overleg met de lidstaten.

2. De Europese vennootschap is in de bijlage onder z) opgenomen. De logische alfabetische volgorde wordt hierbij doorbroken, omdat het de bedoeling is onder p) tot en met y) de bestaande ondernemingsvormen in de toetredingslanden in de bijlage op te nemen.

Artikel 2

In dit artikel worden het tijdschema en de voorwaarden voor de omzetting van de richtlijn in het nationale recht van de lidstaten vastgelegd. De lidstaten moeten de Commissie onverwijld de omzetting van de richtlijn in nationaal recht meedelen, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen deze richtlijn en die nationale bepalingen.

Artikel 3

Dit artikel verwijst naar de datum van inwerkingtreding en de datum van bekendmaking van de wijzigingsrichtlijn.

2003/0179 (CNS)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 94,

Gezien het voorstel van de Commissie [11],

[11] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Europees Parlement [12],

[12] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [13],

[13] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [14],

[14] PB C [...] van [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochter ondernemingen uit verschillende lidstaten [15] voorziet in gemeenschappelijke voorschriften voor dividendbetalingen en andere winstuitkeringen, die concurrentie neutraal beogen te zijn.

[15] PB L 225 van 20.8.1990, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd overeenkomstig het Verdrag betreffende de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

(2) Richtlijn 90/435/EEG strekt ertoe dividenden en andere winstuitkeringen van dochter ondernemingen aan hun moedermaatschappijen van bronbelasting vrij te stellen en dubbele belastingheffing van zulke inkomsten op het niveau van de moedermaatschappij te voorkomen.

(3) Op grond van de ervaring die is opgedaan met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/435/EEG, blijken er verschillende mogelijkheden te bestaan om de richtlijn te verbeteren en het positieve effect van de gemeenschappelijke voorschriften, zoals vastgesteld in 1990, te verruimen.

(4) In artikel 2 van Richtlijn 90/435/EEG worden de vennootschappen gedefinieerd die binnen haar werkingssfeer vallen. De bijlage omvat een lijst van vennootschappen waarop de richtlijn van toepassing is. Bepaalde vormen van vennootschappen zijn niet in de lijst in de bijlage opgenomen, ondanks het feit dat zij fiscaal inwoner van een lidstaat zijn en daar aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. De werkingssfeer van Richtlijn 90/435/EEG moet daarom worden uitgebreid tot andere lichamen die grensoverschrijdende activiteiten in de Gemeenschap kunnen verrichten en aan alle in die richtlijn gestelde eisen voldoen.

(5) Aangezien de Europese vennootschap (SE), zoals opgericht bij Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap [16] en Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van werknemers [17], een naamloze vennootschap is, vergelijkbaar met andere rechtsvormen die al onder Richtlijn 90/435/EEG vallen, moet ook de SE aan de lijst in de bijlage bij Richtlijn 90/435/EEG worden toegevoegd.

[16] PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1.

[17] PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22.

(6) De nieuwe rechtsvormen die in de lijst moeten worden opgenomen, zijn belastingplichtige vennootschappen in hun lidstaat van vestiging, maar sommige ervan worden door andere lidstaten voor belastingdoeleinden als transparant aangemerkt. Lidstaten die niet-ingezeten belastingplichtige vennootschappen als fiscaal transparant aanmerken, moeten aan deze vennootschappen de voordelen van Richtlijn 90/435/EEG toekennen. Voorts mogen deze lidstaten niet opnieuw belasting heffen van dezelfde winsten wanneer deze door de dochteronderneming aan de moedermaatschappij worden uitgekeerd.

(7) Teneinde de voordelen van Richtlijn 90/435/EEG uit te breiden, moet de minimale deelnemingsvereiste waarbij de ene vennootschap als moedermaatschappij en de andere als dochteronderneming kan worden aangemerkt, van 25% tot 10% worden verlaagd.

(8) Richtlijn 90/435/EEG omvat geen uitdrukkelijke regeling voor de gevallen waarin aandelen worden aangehouden via een vaste inrichting van de moedermaatschappij. Er moet worden verduidelijkt dat de lidstaat waar die vaste inrichting is gelegen, in dergelijke omstandigheden de bepalingen van die richtlijn moet toepassen.

(9) Het is vaste praktijk dat groepen van ondernemingen in ketens worden georganiseerd en dat winst via de keten van dochterondernemingen aan de moedermaatschappij wordt uitgekeerd. Dubbele belastingheffing moet in deze gevallen worden voorkomen. De moedermaatschappij moet daarom iedere belasting van iedere dochteronderneming in de keten in mindering kunnen brengen, mits aan de voorwaarden van Richtlijn 90/435/EEG is voldaan.

(10) Krachtens Richtlijn 90/435/EEG mogen de lidstaten de niet-aftrekbare beheerkosten in de belastbare winst van de moedermaatschappij forfaitair vaststellen op een bedrag tot maximaal 5% van de door de dochteronderneming uitgekeerde winst. Het is mogelijk dat dit forfaitaire bedrag in sommige omstandigheden niet overeenstemt met de werkelijke beheerkosten, waardoor andere onkosten niet in mindering kunnen worden gebracht. Als alternatief voor het forfaitaire bedrag van 5% moeten moeder maatschappijen de mogelijkheid krijgen hun werkelijke kosten ten behoeve van de deelneming, die de lidstaten als niet-aftrekbaar kunnen aanmerken, aan te tonen.

(11) De overgangsbepalingen in artikel 5 zijn niet langer van toepassing en moeten daarom worden geschrapt.

(12) Richtlijn 90/435/EEG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 90/435/EEG wordt als volgt gewijzigd:

(1) In artikel 1, lid 1, wordt het volgende streepje toegevoegd:

"- op uitkeringen van winst die door in deze staat gelegen vaste inrichtingen van vennootschappen uit andere lidstaten zijn ontvangen van hun dochterondernemingen uit een lidstaat."

(2) In artikel 3, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

"a) wordt de hoedanigheid van moedermaatschappij ten minste toegekend aan iedere vennootschap van een lidstaat die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 en die een deelneming van ten minste 10% bezit in het kapitaal van een vennootschap van een andere lidstaat die aan dezelfde voorwaarden voldoet;".

(3) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1 wordt vervangen door:

"1. Wanneer een moedermaatschappij of haar vaste inrichting, op grond van de deelgerechtigheid van de moedermaatschappij in haar dochteronderneming, uitgekeerde winst ontvangt, anders dan bij de liquidatie van de dochteronderneming, moeten de lidstaat van de moedermaatschappij en de lidstaat van haar vaste inrichting:

- ofwel zich onthouden van het belasten van deze winst,

- ofwel de winst belasten, maar in dat geval de moedermaatschappij en de vaste inrichting toestaan dat gedeelte van de belasting van de dochteronderneming en iedere kleindochteronderneming dat op deze winst betrekking heeft, van hun eigen belasting af te trekken, zulks binnen de grenzen van het bedrag van de overeenstemmende belasting."

(b) Het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

"1bis. Indien de lidstaat van de moedermaatschappij een dochter onderneming op grond van de van toepassing zijnde bepalingen betreffende de organisatie van handelsondernemingen als fiscaal transparant aanmerkt en de moedermaatschappij daarom over haar aandeel in de winst van haar dochteronderneming belast, indien en voorzover er winst is, moet de lidstaat van de moedermaatschappij zich onthouden van het belasten van de door de dochteronderneming uitgekeerde winst.

Wanneer de lidstaat van de moedermaatschappij het aandeel van de moedermaatschappij in de winst van haar dochteronderneming, voorzover er winst is, belast, moet hij haar toestaan dat gedeelte van de belasting van de dochteronderneming en iedere kleindochteronderneming dat op deze winst betrekking heeft, van haar eigen belasting af te trekken, zulks binnen de grenzen van het bedrag van de overeenstemmende nationale belasting."

(c) Aan lid 2 wordt de volgende zin toegevoegd:

"De moedermaatschappij moet worden toegestaan haar werkelijke beheerkosten, die als niet-aftrekbaar moeten worden beschouwd, aan te tonen."

(d) In lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

"De leden 1 en 1 bis zijn van toepassing tot de datum van daadwerkelijke toepassing van een gemeenschappelijk stelsel van vennootschapsbelasting. "

(4) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

(a) Lid 1 wordt vervangen door:

"De door een dochteronderneming aan de moedermaatschappij uitgekeerde winst wordt, althans wanneer laatstgenoemde een minimumdeelneming van 10% bezit in het kapitaal van de dochteronderneming, van bronbelasting vrijgesteld."

(b) De leden 2, 3 en 4 worden geschrapt.

(5) De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE

"BIJLAGE

Lijst van de in artikel 2, onder a), bedoelde vennootschappen

a) De vennootschappen naar Belgisch recht, geheten "société anonyme"/"naamloze vennootschap", "société en commandite par actions"/"commanditaire vennootschap op aandelen", "société privée à responsabilité limitée"/"besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid" "société coopérative à responsabilité limitée"/"coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid", "société coopérative à responsabilité illimitée"/"coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid", en de overheidsbedrijven die een van vorengenoemde rechtsvormen hebben aangenomen;

b) De vennootschappen naar Deens recht, geheten "aktieselskab" en "anpartsselskab", alsmede de overige overeenkomstig de wet op de vennootschapsbelasting belastingplichtige ondernemingen, voorzover hun belastbare inkomsten worden berekend en belast volgens de algemene fiscaalrechtelijke regels van toepassing op "aktieselskaber";

c) De vennootschappen naar Duits recht, geheten "Aktiengesellschaft", "Kommanditgesellschaft auf Aktien", "Gesellschaft mit beschränkter Haftung", "bergrechtliche Gewerkschaft", "Versicherungsvereine auf Gegenseitigkeit", "Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften", "Betriebe gewerblicher Art von juristischen Personen des öffentlichen Rechts", voorzover deze lichamen, overeenkomstig het Duitse recht, als moedermaatschappij of dochteronderneming mogen optreden;

d) De vennootschappen naar Grieks recht, geheten "ávþvõìç åôáéñåßá", "åôáéñåßá ðåñéùñéóìÝvçò åõèývçò (Å.Ð.Å.)";

e) De vennootschappen naar Spaans recht, geheten "sociedad anónima", "sociedad comanditaria por acciones", "sociedad de responsabilidad limitada", alsmede de publiekrechtelijke lichamen die privaatrechtelijk werkzaam zijn;

f) De vennootschappen naar Frans recht, geheten "société anonyme", "société en commandite par actions", "société à responsabilité limitée", "sociétés par actions simplifiées", "sociétés d'assurances mutuelles", "caisses d'épargne et de prévoyance", "sociétés civiles" die automatisch aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, "coopératives", "unions de coopératives" alsmede de overheidsinstellingen en -bedrijven met een industrieel of commercieel karakter;

g) De vennootschappen die zijn opgericht naar of handelen onder Iers recht, de lichamen die zijn geregistreerd krachtens de Industrial and Provident Societies Act, de "building societies" die zijn opgericht onder de Building Societies Acts, en de "trustee savings banks" in de zin van de Trustee Savings Banks Act van 1989;

h) De vennootschappen naar Italiaans recht, geheten "società per azioni", "società in accomandita per azioni", "società a responsibilità limitata", "società cooperative", "società per mutua assicurazione", alsook de particuliere en publieke lichamen met uitsluitend of hoofdzakelijk commerciële werkzaamheden;

i) De vennootschappen naar Luxemburgs recht, geheten "société anonyme", "société en commandite par actions", "société à responsabilité limitée", "société coopérative", "société coopérative organisée comme une société anonyme", "association d'assurances mutuelles", "association d'épargne-pension", "entreprise de nature commerciale, industrielle ou minière de l'Etat, des communes, des syndicats de communes, des établissements publics et des autres personnes morales de droit public";

j) De vennootschappen naar Nederlands recht, geheten "naamloze vennnootschap", "besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid", "open commanditaire vennootschap", "coöperatie", "onderlinge waarborgmaatschappij", "fonds voor gemene rekening", "vereniging op coöperatieve grondslag" en "vereniging welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreedt";

k) De vennootschappen naar Oostenrijks recht, geheten "Aktiengesellschaft", "Gesellschaft mit beschränkter Haftung", "Versicherungsvereine auf Gegenseitigkeit", "Erwerbs- und Wirtschaftsgenossenschaften", "Betriebe gewerblicher Art von Körperschaften des öffentlichen Rechts", "Sparkassen";

l) De handelsvennootschappen of burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, alsmede de naar Portugees recht opgerichte coöperatieven en overheidsbedrijven;

m) De vennootschappen naar Fins recht, geheten "osakeyhtiö/aktiebolag", "osuuskunta /andelslag","säästöpankki/sparbank" en "vakuutusyhtiö/försäkringsbolag";

n) De vennootschappen naar Zweeds recht, geheten "aktiebolag", "ekonomiska föreningar", "sparbanker", "ömsesidiga försäkringsbolag";

o) De vennootschappen naar Brits recht;

z) De vennootschappen opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) en Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers.

FINANCIEEL MEMORANDUM

Dit voorstel voor een richtlijn van de Raad heeft geen financiële gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

EFFECTBEOORDELINGSFORMULIER EFFECT VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME OP HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)

Titel van het voorstel

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten

Referentienummer van het document

Voorstel

1. Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk en wat zijn de voornaamste doelstellingen?

Richtlijn 90/435/EEG van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten ("de richtlijn") strekt tot harmonisering van de belastingregels ter zake van de verhouding tussen moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten. Zij introduceert een concurrentieneutrale belastingregeling die bedrijven in staat moet stellen zich aan de eisen van de gemeenschappelijke markt aan te passen, hun productiviteit te verhogen en hun internationale concurrentievermogen te versterken. Dit wordt verwezenlijkt door te voorkomen dat winsten van dochterondernemingen in één lidstaat die worden uitgekeerd aan de moedermaatschappijen in een andere lidstaat, dubbel worden belast. De schadelijke effecten van een bekende fiscale belemmering in de interne markt worden op die manier beperkt.

De tenuitvoerlegging van de richtlijn verschilt echter sterk van lidstaat tot lidstaat en zij dekt niet alle ondernemingsvormen, doordat haar werkingssfeer momenteel beperkt is. De voordelen waarin zij thans voorziet, voorkomen niet in alle gevallen een dubbele belastingheffing, waardoor de richtlijn minder effectief is en winsten op internationaal niveau dubbel worden belast. Hierdoor ontstaan obstakels voor de grensoverschrijdende bedrijvigheid, vestiging en investeringen in de interne markt en wordt het concurrentievermogen van de Europese bedrijven aangetast. In economische termen is er sprake van een verlies aan mogelijke welvaart in de EU.

In 2001 werd ook het statuut van de Europese vennootschap (Societas Europaea - SE) goedgekeurd. In de overweging van de desbetreffende verordening luidt het dat de totstandbrenging van de interne markt en de verbetering van de economische en sociale toestand in de gehele Gemeenschap waartoe een en ander leidt, niet slechts inhoudt dat de handelsbelemmeringen moeten worden opgeheven, doch ook dat er een op de dimensie van de Gemeenschap afgestemde herstructurering van de productiefactoren moet plaatsgrijpen. Het is daartoe onontbeerlijk dat de ondernemingen waarvan de activiteiten niet louter op de bevrediging van zuiver lokale behoeften zijn gericht, de reorganisatie van hun werkzaamheden op Gemeenschapsniveau kunnen uittekenen en uitvoeren. De verordening betreffende de SE omvat geen fiscale bepalingen. Er moeten thans dringend maatregelen worden genomen. Het is essentieel dat de voordelen van de richtlijn van toepassing zijn op deze nieuwe rechtsvorm.

Dit voorstel voor een richtlijn omvat doelgerichte maatregelen voor specifieke problemen en beoogt niet een algemene oplossing aan te reiken voor alle bestaande grensoverschrijdende belemmeringen. Het werd opgesteld om dubbele belasting te helpen voorkomen in een groter aantal gevallen. Het beoogt de harmonisatie die met de huidige tekst van de richtlijn werd verwezenlijkt, verder te laten reiken en de methoden ter voorkoming van dubbele belasting te verbeteren. Dit alles wordt gerealiseerd via de volgende maatregelen:

- de richtlijn wordt van toepassing op een groter aantal rechtspersonen en -vormen, waaronder de SE,

- de richtlijn zal gelden voor winstuitkeringen die via een vaste inrichting van de moedermaatschappij worden ontvangen,

- de deelnemingsvereiste om de hoedanigheid van moedermaatschappij of dochteronderneming te verwerven, wordt verlaagd,

- als de verrekeningsmethode ter voorkoming van economisch dubbele belastingheffing wordt toegepast, trekt de moedermaatschappij van haar belasting over de winstuitkering die zij van een directe dochteronderneming ontvangt, het gedeelte van de belasting af van zowel deze directe dochteronderneming als van de nakomende dochters van deze directe dochteronderneming,

- moedermaatschappijen zullen hun werkelijke beheerkosten in verband met hun deelneming, die niet-aftrekbaar zijn van de belastinggrondslag, mogen aantonen,

- tot slot zullen de overgangsbepalingen op grond waarvan Griekenland, Duitsland en Portugal winstuitkeringen aan de bron mogen belasten, worden geschrapt omdat zij niet langer van toepassing zijn.

Effect op het bedrijfsleven

2. Waarop is het voorstel van invloed:

- welke bedrijfstakken?

- welke bedrijfsomvang (met welk aandeel van kleine en middelgrote bedrijven)?

- Zijn er bijzondere geografische gebieden van de Gemeenschap waar dze bedrijven voorkomen?

De richtlijn is van toepassing op winsten die over de grenzen heen worden uitgekeerd door dochterondernemingen in één lidstaat aan moedermaatschappijen in een andere lidstaat. Die vennootschappen moeten een van de rechtsvormen aannemen die in de lijst bij de richtlijn zijn opgenomen. Het wijzigingsvoorstel breidt de voordelen van de richtlijn uit tot nieuwe rechtsvormen, waaronder de SE, coöperatieven, onderlinge vennootschappen, bepaalde niet op kapitaal gebaseerde vennootschappen, spaarbanken, fondsen en verenigingen met commerciële activiteiten. De SE is een naamloze vennootschap met een EU-brede dimensie. Coöperatieven hebben doorgaans een aparte rechtspersoonlijkheid en dekken de behoeften van hun leden via met hen gesloten overeenkomsten. Onderlinge vennootschappen verenigen doorgaans personen die hun gezamenlijke belangen samenbrengen in ruil voor diensten. Fondsen bestaan uit vastgelegd kapitaal ter verwezenlijking van de doelen waarvoor zij zijn opgericht. Door deze rechtsvormen in de werkingssfeer van de richtlijn op te nemen, zullen de voordelen ervan zich uitstrekken tot verschillende organisatievormen van economische bedrijvigheid.

Ofschoon de toevoeging van spaarbanken en onderlinge vennootschappen effect zou moeten sorteren in de bank- en verzekeringssector, zouden alle bedrijfstakken en geografische gebieden in de Gemeenschap in gelijke mate van het voordeel moeten profiteren. De verlaging van de deelnemingsvereiste om de hoedanigheid van moedermaatschappij of dochteronderneming te verwerven, zou de voordelen van deze neutrale belastingregeling moeten verruimen tot een bredere waaier van daarvoor in aanmerking komende deelnemingen.

3. Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen?

Er worden de bedrijven geen nieuwe verplichtingen of lasten om aan de belastingwetgeving te voldoen, opgelegd. Belastingplichtigen die de nieuwe regels inzake niet-aftrekbare beheerkosten toepassen, moeten zorgen dat zij over bewijsstuken beschikken en deze bewaren.

4. Welke economische gevolgen zal het voorstel waarschijnlijk hebben:

- voor de werkgelegenheid?

- voor de investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven?

- voor het concurrentievermogen van de bedrijven?

Dit voorstel strekt ertoe de belastingregeling ter voorkoming van dubbele belastingheffing van winst te verbeteren en te verruimen. Dergelijke dubbele belasting heeft een negatieve en ontmoedigende uitwerking op het bedrijfsleven en de investeringen. Zij is ook niet billijk. Een verlaging van buitensporige fiscale lasten zal ten gunste komen van een groter aantal ondernemingsvormen en -groepen. Ook de methoden die dat moeten bewerkstellingen, zullen effectiever worden. Door te zorgen voor een uniformere toepassing van de communautaire belastingwetgeving, wordt ook een belangrijke stap gezet naar een verlaging van de nalevingskosten en een verbetering van de efficiency van de belastingheffing van ondernemingen in de EU.

De voordelen ter voorkoming van dubbele belastingheffing waarin de richtlijn voorziet, worden uitgebreid tot de SE. Deze bepalingen zullen bijdragen tot de oprichting en het beheer van ondernemingen met een Europese dimensie, zonder belemmeringen als gevolg van de uiteenlopende bepalingen en de beperkte territoriale toepassing van het nationale vennootschaps en belastingrecht.

Al het voorgaande zal een grote rol spelen bij de opheffing van een bekende fiscale belemmering voor groepen van ondernemingen binnen de EU. Door te zorgen voor een efficiëntere belastingheffing van grensoverschrijdende winsten van ondernemingen kan de richtlijn bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing van binnenlandse en grensoverschrijdende activiteiten en aan verbeterde besluitvorming ten aanzien van de plaats van investering. De beslissingen van internationale investeerders zullen niet langer worden beïnvloed door bepaalde bestaande fiscale belemmeringen of worden ondergraven door buitensporige belastingheffing. De winst na belasting van investeringen zal normaliter stijgen en de kapitaalkosten helpen drukken. Bovendien zullen de "internationale" kosten van belastingplichtigen om aan de belastingwetgeving te voldoen, dalen doordat er in minder gevallen bronbelasting wordt geheven.

Lagere fiscale kosten en het vooruitzicht op een grotere winst na belasting zouden een positief effect op de investeringen moeten sorteren.

Het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven zal verbeteren doordat er minder gevallen zijn waarin zich in de internationale sfeer dubbele belasting kan voordoen. Ook zullen er minder middelen worden verspild als gevolg van economisch dubbele belasting.

De verbetering van het ondernemingsklimaat zou een positief effect moeten sorteren wat nieuwe werkgelegenheid en de bestrijding van de werkloosheid betreft.

5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote bedrijven (minder zware of andere eisen enz.)?

Het voorstel omvat bepalingen waarmee de richtlijn wordt uitgebreid tot niet op kapitaal gebaseerde ondernemingsvormen. Zodoende zal een groter aantal van kleine en middelgrote bedrijven, die zich normalerwijze niet in de vorm van een op kapitaal gebaseerde vennootschap organiseren, onder de richtlijn vallen.

Raadpleging

6. Geef een overzicht van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en zet hun standpunten in grote lijnen uiteen.

De tekst van dit voorstel is het sluitstuk van lange raadplegingsprocessen. Om te beginnen zijn de initiatieven in aansluiting op het vorige wijzigingsvoorstel voor de fusierichtlijn (COM (93) 293 def.) gebaseerd op de conclusies van het comité-Ruding [18] en op de mededeling [19] van de Commissie van 26 juni 1992 aan de Raad en het Europees Parlement naar aanleiding van de conclusies van het comité-Ruding.

[18] Verslag van het comité van onafhankelijke experts over de belastingheffing van ondernemingen, maart 1992.

[19] SEC(92) 1118 def.

Vervolgens zijn de verder reikende wijzigingen in dit voorstel het resultaat van de discussies tussen internationale belastingdeskundigen, technische delegaties van de lidstaten en de diensten van de Commissie. In dit wetgevingsproces is hoofdzakelijk geput uit de studie naar de belastingheffing van ondernemingen. Deze studie werd verricht door de diensten van de Commissie,- die zich daarbij baseerde op de besprekingen met twee deskundigenpanels en de door hen verstrekte documenten. De deskundigenpanels bestonden uit hooggeschoolde fiscalisten uit de academische wereld, waaronder universiteiten en onderzoeksinstellingen, en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven.

Tot slot kreeg dit proces zijn beslag in vergaderingen met de lidstaten in het kader van een werkgroep onder het voorzitterschap van de Commissie, waarin technische aspecten van de elementen die in dit voorstel aan bod kwamen, werden bestudeerd.

Het huidige voorstel is het resultaat van de discussies met al deze deskundigen, de analyse van de diensten van de Commissie en de evaluatie van de beschouwingen van de nationale fiscale wetgevers en de punten van zorg die zij hebben geuit.

Top