EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003PC0425

Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG

/* COM/2003/0425 def. - CNS 2003/0171 */

52003PC0425

Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG /* COM/2003/0425 def. - CNS 2003/0171 */


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG

(ingediend door de Commissie)

TOELICHTING

Het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren verlangt dat de Gemeenschap en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het landbouw- en vervoerbeleid ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren.

In dit opzicht vormt het vervoer van levende dieren het meest omstreden aspect van het dierenwelzijn. Het huidige communautaire rechtskader wordt gevormd door Richtlijn 91/628/EEG [1], gewijzigd bij Richtlijn 95/29/EG [2]. Gedetailleerde voorschriften werden vervolgens vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1255/97 en Verordening (EG) nr. 411/98 van de Raad.

[1] PB L 340, 11.12.1991, blz. 17.

[2] PB L 148, 30.6.1995, blz. 52.

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Richtlijn 91/628/EEG heeft de Commissie in december 2000 een verslag [3] aan de Raad en het Europees Parlement voorgelegd over de ervaringen van de lidstaten sinds de tenuitvoerlegging van Richtlijn 95/29/EG. Het verslag van de Commissie bevatte aanbevelingen voor maatregelen waarvan er al een aantal zijn geïnitieerd. De meeste aanbevelingen kunnen echter alleen door wijzigingen van de huidige wetgeving geconcretiseerd worden.

[3] COM(2000) 809 def., goedgekeurd op 6 december 2000.

De resultaten van het verslag werden in juni 2001 door de Raad Landbouw in een speciale resolutie [4] onderschreven. In november 2001 nam ook het Europees Parlement een resolutie [5] over dit verslag aan.

[4] PB C 273, 28.9.2001, blz. 1.

[5] Resolutie van het Europees Parlement van 13 november 2001 over het verslag van de Commissie over de ervaringen van de lidstaten sinds de tenuitvoerlegging van Richtlijn 95/29/EG van de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (COM(2000) 809 - C5-0189/2001-2001/2085 (COS)) - A5-0347/2001.

Op 11 maart 2002 heeft het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren een advies uitgebracht over het welzijn van dieren tijdens het vervoer. Het wetenschappelijk advies bevat met name aanbevelingen betreffende de geschiktheid van te vervoeren dieren, de opleiding van het personeel dat dieren vervoert, de omgang met dieren, de verkleining van de beladingsdichtheid en de beperking van de transporttijden.

De Commissie heeft de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Comité zorgvuldig bestudeerd. Zij is van oordeel dat de conclusies van het verslag moeten worden bezien in het licht van de praktijkervaring en hun uitvoerbaarheid. Een goede handhaving van de dierenbeschermingswetgeving is een belangrijke voorwaarde voor de verbetering van de huidige situatie. Bovendien moet zorgvuldig worden overwogen of de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Comité in één keer haalbaar zijn. De Commissie is van mening dat een stapsgewijze benadering waarbij de belangrijkste aspecten van de aanbevelingen ten uitvoer worden gelegd, het beste middel vormt om op de korte en middellange termijn echte verbeteringen in het dierenwelzijn te bewerkstelligen. Het doel van het voorstel van de Commissie is dan ook ervoor te zorgen dat aan de door de wetenschappers aanbevolen hoge normen wordt voldaan door passende wetgeving die de bevoegde autoriteiten in staat stelt beter te controleren en te handhaven.

De Commissie erkent ook dat het dringend noodzakelijk is de kennis omtrent het welzijn van dieren tijdens het vervoer te verbeteren. De Commissie bevordert nader onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van dieren, met name in relatie tot het vervoer, om de kennis over de meest gevoelige aspecten te verbeteren.

Er zullen met name middelen worden uitgetrokken voor onderzoek naar de rol van de transportduur en het effect daarvan op het metabolisme van verschillende diersoorten en -categorieën. Bovendien zal de ervaring die wordt opgedaan met de tenuitvoerlegging van de voorgestelde transporttijden, meer inzicht geven in de wetenschappelijke aspecten van het dierenvervoer, dat te zijner tijd als grondslag kan dienen voor verdere wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Deze wetenschappelijke adviezen kunnen als uitgangspunt dienen voor verdere verbeteringen in het dierenvervoer, met inbegrip van de transporttijden.

Daarnaast zij vermeld dat de Commissie in het kader van het 5e kaderprogramma voor onderzoek een onderzoekproject heeft gefinancierd inzake het vervoer van runderen (CATRA-project). Meer informatie hierover is beschikbaar op de volgende website: http://www.lt.slu.se/catra/ .

De Commissie heeft ook een brede raadpleging onder de belanghebbenden en het publiek gehouden. Met name alle belangrijke organisaties hadden de gelegenheid hun opmerkingen aan de Commissie kenbaar te maken en voorstellen te doen over hoe de situatie in het dierenvervoer zou kunnen worden verbeterd. De voorgestelde maatregelen kregen brede steun van het publiek tijdens een in december 2002 gehouden raadpleging op internet [6].

[6] Zie voor de volledige resultaten van de raadpleging op internet over de bescherming van dieren tijdens het vervoer: http://europa.eu.int/yourvoice/results/ 240/index_nl.htm

Er bleek sprake van een duidelijke consensus over het feit dat in de eerste plaats de handhaving verbeterd moet worden. Bezorgdheid om de diergezondheid was voor de Commissie bepalend om dringend maatregelen op dit gebied te nemen, met name door de instrumenten voor de controles door de bevoegde autoriteiten op langeafstandstransporten te verbeteren. Dit kan met name worden bereikt door de autoriteiten die bevoegd zijn voor het welzijn van dieren, het recht te geven de op grond van de Europese sociale wetgeving in wegvoertuigen vereiste tachografen te controleren.

In dit verband bevat het voorstel van de Commissie gedetailleerde voorschriften voor de opleiding van chauffeurs voor het vervoer van levende dieren door een speciaal curriculum in te voeren, erkende opleidingsinstanties te verlangen en een geharmoniseerd opleidingscertificaat te introduceren. Om de controles te vergemakkelijken, voorziet het voorstel verder in een versterkte harmonisatie van documenten (vervoersvergunning, rijbewijzen, goedkeuring van voertuigen) en procedures (oprichting van contactpunten in de lidstaten, melding van overtredingen). Het voorstel bevat restrictieve voorwaarden voor de verlening van vervoersvergunningen en vervoerders die langeafstandstransporten verzorgen, moeten worden geregistreerd in een speciale databank. Het voorstel geeft een opsomming van de speciale controles die bij de in- of uitvoer van dieren door ambtenaren moeten worden verricht.

Op grond van bovenstaande overwegingen, rekening houdend met het advies van de wetenschappers en na bestudering van de bijdragen van de verschillende belanghebbenden, stelt de Commissie in haar voorstel hoge welzijnsnormen, met name ten aanzien van het vervoer door verschillende regio's van Europa, dat in het voorstel wordt omschreven als langeafstandsvervoer. De belangrijkste verbeteringen die in dit verband worden voorgesteld, zijn:

a) De vervoerders krijgen een speciale vergunning. Deze wordt alleen onder bepaalde voorwaarden en voor een beperkte duur verleend. Deze vervoerders worden geregistreerd in een nationale databank;

b) Op grond van een speciaal advies van het Wetenschappelijk Comité worden er met name ten aanzien van de ventilatie van en de drinkvoorzieningen in voertuigen strengere normen voorgesteld;

c) Alle veeschepen die vanuit een communautaire haven vertrekken, worden onderworpen aan specifieke eisen en een goedkeuringscertificaat;

d) Voor langeafstandstransporten geldt een geringere beladingsdichtheid dan voor korteafstandstransporten;

e) Kortere transporttijden en langere rusttijden voor de dieren aan boord van de voertuigen om het uiterste belastende laden en lossen te vermijden; het voorstel voorziet niet in het gebruik van halteplaatsen vanwege het aangetoonde risico voor de gezondheid van de dieren;

f) Een nieuwe administratieve procedure voor het reisschema verplicht de vervoerders de partij dieren op de plaats van bestemming stelselmatig te controleren, de resultaten bij te houden en iedere onregelmatigheid aan ambtenaren te melden.

De ervaring leert dat het vervoer van slachtpaarden over lange afstanden bijzonder problematisch is. Behalve voornoemde eisen geldt daarom ook dat paarden in de toekomst bij langeafstandstransporten alleen in individuele standen of boxen mogen worden vervoerd.

Wetenschappers hebben erop gewezen dat zeer jonge dieren bijzonder kwetsbaar zijn en hebben voorgesteld het vervoer ervan helemaal te verbieden. Overeenkomstig het wetenschappelijk advies verbiedt het voorstel dan ook het vervoer van pasgeboren en zeer jonge dieren.

Het is de Commissie ook gebleken dat de schrijnendste gevallen van slechte behandeling of regelrechte mishandeling van dieren zich op markten voordoen. Daarom breidt dit voorstel voor de eerste keer in de EU-wetgeving de bepalingen inzake dierenbescherming uit tot alle plaatsen waar dieren geladen, gelost en gehanteerd worden, inclusief veemarkten. Ten aanzien van veemarkten zullen met name speciale eisen worden gesteld aan de opleiding van het personeel dat met de dieren omgaat.

Vanwege de grote veranderingen die zullen worden ingevoerd, worden Richtlijn 91/628/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 95/29/EG, en de verordeningen (EG) nr. 1255/97 en (EG) nr. 411/98 bij dit voorstel ingetrokken. Het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 411/98 ten aanzien van de ventilatie van wegvoertuigen voor het vervoer van dieren bij langdurige reizen [7] wordt ook ingetrokken omdat dit in deze tekst is verwerkt. Er is met name gekozen voor een voorstel voor een verordening van de Raad om een vroegtijdige harmonisatie van de voorschriften in de interne markt te vergemakkelijken.

[7] COM(2001) 197 def.

Ter voorbereiding van deze maatregelen is sociaal-economisch onderzoek uitgevoerd teneinde te waarborgen dat zij evenredig zijn met het beoogde doel.

Gelet op het feit dat de door de lidstaten opgedane ervaringen en de laatste wetenschappelijke gegevens fundamentele wijzigingen noodzakelijk maken, is dit voorstel het meest geschikte middel om het beoogde doel te bereiken.

2003/0171 (CNS)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie [8],

[8] PB C , , blz. .

Gezien het advies van het Europees Parlement [9],

[9] PB C , , blz. .

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [10],

[10] PB C , , blz. .

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [11],

[11] PB C , , blz. .

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren verlangt dat de Gemeenschap en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het landbouw- en vervoerbeleid ten volle rekening houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren.

(2) Bij Richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG [12] heeft de Raad voorschriften op het gebied van het vervoer van dieren vastgesteld om de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren uit de weg te ruimen, ervoor te zorgen dat de betrokken marktordeningen goed kunnen functioneren, en tevens een afdoende bescherming van de dieren te garanderen.

[12] PB L 340, 11.12.1991, blz. 17. Laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (L 122, 16.5.2003, blz. 1).

(3) In haar op grond van Richtlijn 91/628/EEG opgestelde verslag aan de Raad en het Europees Parlement over de ervaringen van de lidstaten sinds de tenuitvoerlegging van Richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van Richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer [13], heeft de Commissie aanbevolen de huidige communautaire wetgeving op dit gebied te wijzigen.

[13] COM(2000) 809 def.

(4) Alle lidstaten hebben de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer geratificeerd en de Raad heeft de Commissie een mandaat verleend om namens de Gemeenschap onderhandelingen te voeren over de herziene versie hiervan.

(5) Om redenen van dierenwelzijn moet het vervoer van dieren over lange afstanden, met inbegrip van slachtdieren, zo veel mogelijk beperkt worden.

(6) De Raad heeft de Commissie op 19 juni 2001 [14] verzocht voorstellen in te dienen om te zorgen voor een effectieve uitvoering en een strenge controle van de bestaande wetgeving, om de dieren beter te beschermen en hun welzijn te vergroten en de uitbraak en verspreiding van besmettelijke dierziekten te voorkomen, en om strengere voorwaarden vast te stellen teneinde de dieren pijn en leed te besparen en het welzijn en de gezondheid van de dieren tijdens en na het vervoer te beschermen.

[14] PB C 273, 28.9.2001, blz. 1.

(7) Het Europees Parlement heeft de Commissie op 13 november 2001 opgeroepen [15] om wijzigingsvoorstellen te presenteren op de bestaande regelgeving voor het vervoer van levende dieren, teneinde met name:

[15] Resolutie van het Europees Parlement over het verslag van de Commissie over de ervaringen van de lidstaten sinds de tenuitvoerlegging van Richtlijn 95/29/EG van de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer - C5-0189/2001-2001/2085(COS).

- het bevoegde Wetenschappelijk Comité te raadplegen over de tijdsduur van diertransporten;

- te komen tot een geharmoniseerd Europees certificaatmodel voor geregistreerde vervoerders en de reisschema's voor het langeafstandsvervoer te harmoniseren;

- ervoor te zorgen dat ieder personeelslid dat tijdens het vervoer met levende dieren omgaat, een door de bevoegde autoriteiten erkende cursus heeft gevolgd; en

- ervoor te zorgen dat naast de veterinaire controles aan de grensinspectieposten van de Gemeenschap ook de welzijnscondities van de vervoerde dieren worden gecontroleerd.

(8) Het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren heeft op 11 maart 2002 een advies uitgebracht over het welzijn van dieren tijdens het vervoer. De communautaire wetgeving dient derhalve te worden gewijzigd om rekening te houden met de laatste wetenschappelijke bevindingen en er tevens primair voor te zorgen dat de handhaving ervan in de naaste toekomst goed kan worden gewaarborgd.

(9) In het licht van de ervaring die in het kader van Richtlijn 91/628/EEG met de harmonisatie van de communautaire wetgeving inzake het vervoer van dieren is opgedaan, en van de daarbij ondervonden problemen als gevolg van de uiteenlopende manieren waarop die richtlijn in de lidstaten in nationaal recht is omgezet, is het beter de communautaire voorschriften op dit gebied bij een verordening vast te stellen.

(10) Het lossen en daarna opnieuw laden veroorzaakt bij de dieren meer stress dan wanneer zij onder goede condities in het voertuig kunnen blijven rusten. Bovendien kan het contact op halteplaatsen tussen dieren van verschillende herkomst leiden tot de verspreiding van besmettelijke ziekten. Daarom moet het gebruik van halteplaatsen om redenen van dierenwelzijn en diergezondheid worden vermeden. Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 1255/97 van de Raad van 25 juni 1997 [16] betreffende de communautaire criteria voor halteplaatsen en tot aanpassing van het in Richtlijn 91/628/EEG bedoelde reisschema worden ingetrokken.

[16] PB L 174, 2.7.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening nr. (EG) 1040/2003 van de Raad van 11 juni 2003 (PB L 151, 19.6.2003, blz. 21.).

(11) Wanneer het welzijn van dieren tekortschiet, is dat dikwijls toe te schrijven aan een gebrek aan kennis. Een adequate opleiding is daarom een eerste vereiste voor iedereen die tijdens het vervoer met dieren omgaat. Deze opleiding mag alleen worden verstrekt door instanties die door de bevoegde autoriteiten zijn erkend.

(12) De welzijnscondities van dieren tijdens het vervoer zijn voornamelijk afhankelijk van de gedragingen van de vervoerders. Controles door de bevoegde autoriteiten kunnen worden belemmerd aangezien de vervoerders vrij in de verschillende lidstaten kunnen opereren. Daarom moeten vervoersondernemingen meer ter verantwoording worden geroepen en transparanter worden ten aanzien van hun status en hun verrichtingen. Zij moeten met name kunnen aantonen dat zij in het bezit zijn van een vergunning, stelselmatig melding maken van problemen en precies boekhouden van hun verrichtingen en de gevolgen daarvan.

(13) Bij diertransporten zijn niet alleen vervoerders betrokken, maar ook veehouders, handelaars, verzamelcentra, slachthuizen e.d. Bijgevolg moeten sommige verplichtingen met betrekking tot het welzijn van dieren worden uitgebreid tot iedereen die bij het vervoer van dieren betrokken is.

(14) Verzamelcentra spelen een belangrijke rol in het vervoer van sommige diersoorten. Daarom moeten verzamelcentra ervoor zorgen dat de communautaire wetgeving inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer bij hun medewerkers en bezoekers bekend is en door hen wordt nageleefd.

(15) Langeafstandstransporten zijn waarschijnlijk schadelijker voor het welzijn van de dieren dan korteafstandstransporten. Er moeten dan ook speciale procedures worden ontworpen om een betere handhaving van de normen te garanderen, met name door de traceerbaarheid van dergelijke transporten te verbeteren.

(16) Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer [17] voorziet in maximumrijtijden en minimumrusttijden voor beroepschauffeurs. De transporttijden voor dieren zouden op soortgelijke wijze moeten worden gereglementeerd [18]. Verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer [19] bepaalt dat het controleapparaat geïnstalleerd moet zijn en gebruikt moet worden om daadwerkelijk te kunnen controleren of de hand wordt gehouden aan de sociale wetgeving inzake het wegvervoer. De door deze apparaten geregistreerde gegevens moeten beschikbaar worden gesteld en worden gecontroleerd teneinde de maximale transporttijden uit hoofde van de wetgeving inzake dierenwelzijn te handhaven.

[17] PB L 370, 31.12.1985, blz. 1.

[18] COM(2001) 573 - PB C 51 E, 26.2.2002, blz. 234 - Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer.

[19] PB L 370, 31.12.1985, blz. 8. Laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1360/2002 van de Commissie (L 207, 5.8.2002, blz. 1.).

(17) Onvoldoende uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten leidt tot een ontoereikende handhaving van de communautaire wetgeving inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer. Daarom moeten er flexibele procedures komen om de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten te verbeteren.

(18) Het feit dat overtredingen van de wetgeving inzake dierenwelzijn onvoldoende worden bestraft, nodigt uit tot niet-naleving van die wetgeving en leidt tot concurrentievervalsing. Daarom moeten er in de hele Gemeenschap uniforme procedures komen om de controles uit te breiden en de straffen op overtredingen van de dierenwelzijnswetgeving aan te scherpen. De lidstaten moeten voorschriften inzake sancties vaststellen die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en ervoor zorgen dat die worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend en evenredig zijn en een preventieve werking hebben.

(19) Een groot aantal dieren wordt tijdens zeer lange transporten vanuit en binnen de Gemeenschap door veeschepen vervoerd en het vervoer over zee kan op de plaats van vertrek worden gecontroleerd. Daarom is het belangrijk voor deze wijze van vervoer speciale maatregelen en normen vast te stellen.

(20) In het belang van een consistente communautaire wetgeving moet Richtlijn 64/432/EEG van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens [20] aan deze verordening worden aangepast voor wat de erkenning van verzamelcentra en de eisen ten aanzien van de vervoerders betreft.

[20] PB P121, 29.7.1964, blz. 1977/64. Laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1226/2002 van de Commissie (PB L 179, 9.7.2002, blz. 13).

(21) Richtlijn 93/119/EG van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden [21] moet ook aan deze verordening worden aangepast voor wat het gebruik van elektrische prikstokken betreft.

[21] PB L 340, 31.12.1993, blz. 21. Zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122, 16.5.2003, blz. 1).

(22) De voorschriften en informatieprocedures van Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving moeten ook gelden ten aanzien van het welzijn van dieren tijdens het vervoer teneinde overeenstemming met deze verordening te waarborgen.

(23) Beschikking 98/139/EG van de Commissie van 4 februari 1998 bevat bepalingen inzake de door deskundigen van de Commissie in de lidstaten op veterinair gebied verrichte controles ter plaatse die van belang kunnen zijn om ervoor te zorgen dat op uniforme wijze aan deze verordening wordt voldaan.

(24) Deze verordening behelst voorschriften voor de ventilatie van wegvoertuigen voor het vervoer van levende dieren tijdens langeafstandstransporten. Daarom moet Verordening (EG) nr. 411/98 van de Raad van 16 februari 1998 tot vaststelling van aanvullende normen betreffende de bescherming van dieren voor wegvoertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van dieren bij reizen van meer dan acht uur [22], worden ingetrokken.

[22] PB L 52, 21.2.1998, blz. 8.

(25) De maatregelen ter uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [23],

[23] PB L 184, 17.7.1999, blz. 23.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Toepassingsgebied, definities en algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren

Artikel 1 Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op het vervoer van levende gewervelde dieren voor commerciële doeleinden binnen de Gemeenschap, alsmede op de door ambtenaren te verrichten speciale controles op partijen dieren die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen of verlaten.

2. Deze verordening is niet van toepassing op het vervoer van afzonderlijke dieren onder begeleiding van de persoon die er tijdens het vervoer verantwoordelijk voor is.

3. Deze verordening laat de andere veterinaire wetgeving van de Gemeenschap onverlet.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) 'dieren': levende gewervelde dieren;

b) 'verzamelcentra': bedrijven, verzamelplaatsen en markten waar als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens van verschillende bedrijven samengebracht worden om een partij dieren te vormen;

c) 'verzorger': een persoon die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het welzijn van de dieren en deze op een transport begeleidt;

d) 'grensinspectiepost': iedere inspectiepost die overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/496/EEG [24] aangewezen en erkend is voor de uitvoering van de veterinaire controles op dieren die uit derde landen aan de grens van het grondgebied van de Gemeenschap arriveren;

[24] PB L 268, 24.9.1991, blz. 56.

e) 'communautaire veterinaire wetgeving': de in hoofdstuk I van bijlage A bij Richtlijn 90/425/EEG [25] opgesomde wetgeving en alle latere uitvoeringsbepalingen;

[25] PB L 224, 18.8.1990, blz. 29.

f) 'container': een krat, box, houder of andere stijve constructie die voor het vervoer van dieren gebruikt wordt en geen vervoermiddel is;

g) 'plaats van uitgang': een grensinspectiepost of andere door een lidstaat aangewezen plaats waar dieren het douanegebied van de Gemeenschap verlaten;

h) 'transport': de gehele vervoersoperatie van de plaats van vertrek tot de plaats van bestemming, met inbegrip van het lossen, de huisvesting en het laden tijdens tussenstops;

i) 'houder': een natuurlijke of rechtspersoon, met uitzondering van de vervoerder, die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren of ermee omgaat;

j) 'veeschip': een vaartuig dat gebruikt wordt of bedoeld is voor het vervoer van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens, doch geen roroschip is en ook geen vaartuig dat dieren vervoert in verplaatsbare containers;

k) 'langeafstandstransport': een transport van meer dan 9 uur, gerekend vanaf het tijdstip waarop het eerste dier van de partij per vervoermiddel verplaatst wordt, exclusief 45 minuten rusttijd voor de chauffeur in het geval van wegvervoer;

l) 'vervoermiddel': een weg- of railvoertuig, vaartuig of luchtvaartuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van dieren, alsmede containers wanneer deze worden gebruikt voor het vervoer van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens;

m) 'organisator':

i) een vervoerder die aan ten minste één andere vervoerder een deel van het transport heeft uitbesteed; of

ii) een natuurlijke of rechtspersoon die aan meer dan één vervoerder een transport in opdracht heeft gegeven; of

iii) de persoon die afdeling 1 van het journaal als opgenomen in bijlage II heeft ondertekend.

n) 'plaats van vertrek':

i) de plaats waar het dier voor het eerst in een vervoermiddel geladen wordt, op voorwaarde dat het daar ten minste 48 uur voor het vertrek gehuisvest is geweest;

ii) verzamelcentra:

- die erkend zijn overeenkomstig de veterinaire wetgeving van de Gemeenschap; en

- waar de dieren gedurende ten minste zes uur voor het vertrek met voldoende strooisel en drinkwater niet aangebonden gehuisvest zijn geweest.

o) 'plaats van bestemming': de plaats waar een dier uit een vervoermiddel geladen wordt en:

i) gedurende ten minste 48 uur voor het vertrek gehuisvest wordt; of

ii) geslacht wordt;

p) 'overlaadplaats': de plaats waar de dieren, na al dan niet gelost te zijn, op een ander vervoermiddel overgaan;

q) 'roroschip': een zeeschip met voorzieningen voor het op- en afrijden van weg- of railvoertuigen;

r) 'vervoer': de verplaatsing van dieren met behulp van een of meer vervoermiddelen en de daarmee samenhangende activiteiten, zoals laden, lossen, overladen en rusten, tot aan het moment waarop alle dieren op de plaats van bestemming zijn uitgeladen;

s) 'vervoerder': een natuurlijke of rechtspersoon die voor eigen rekening of voor rekening van een derde dieren vervoert;

t) 'voertuig': een vervoermiddel op wielen dat wordt aangedreven of voortgetrokken.

Artikel 3 Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren

Het vervoer van dieren is verboden tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) vooraf zijn alle nodige voorzieningen getroffen om de duur van het transport tot een minimum te beperken en tijdens het transport in de behoeften van de dieren te voorzien;

b) de dieren zijn geschikt voor het voorgenomen transport;

c) het vervoermiddel is zo ontworpen en geconstrueerd, en wordt zo onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel of lijden bespaard blijven en dat hun veiligheid is gegarandeerd;

d) de laad- en losvoorzieningen zijn zo ontworpen en geconstrueerd, en worden zo onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel of lijden bespaard blijven en dat hun veiligheid is gegarandeerd;

e) het personeel dat met de dieren omgaat, is hiertoe speciaal opgeleid en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;

f) het transport wordt zonder oponthoud tot de plaats van bestemming uitgevoerd en de welzijnscondities van de dieren worden regelmatig gecontroleerd en naar behoren in stand gehouden;

g) de dieren beschikken, gelet op hun grootte en het voorgenomen transport, over voldoende vloeroppervlak en stahoogte;

h) de dieren krijgen op gezette tijden water, voeder en rust, in kwaliteit en in kwantiteit afgestemd op hun soort en grootte.

HOOFDSTUK II Organisatoren, vervoerders, houders en verzamelcentra

Artikel 4 Vervoersdocumenten

1. Dieren mogen alleen worden vervoerd wanneer in het voertuig documenten aanwezig zijn aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit met betrekking tot de dieren het volgende kan controleren:

a) de herkomst en de eigenaar;

b) de plaats van vertrek;

c) datum en uur van vertrek;

d) de plaats van bestemming;

e) de verwachte duur van het voorgenomen transport.

2. De vervoerder stelt de in lid 1 bedoelde documenten desgevraagd ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

Artikel 5 Verplichtingen inzake de planning van diertransporten

1. Het vervoer van dieren mag uitsluitend in opdracht gegeven of uitbesteed worden aan vervoerders met een vergunning volgens artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1.

2. De vervoerder moet een natuurlijke persoon aanwijzen die voor het vervoer verantwoordelijk is, en ervoor zorgen dat te allen tijde informatie kan worden verkregen over de organisatie, uitvoering en voltooiing van het gedeelte van het transport waarover hij de leiding heeft.

3. De organisatoren zorgen er voor elk transport voor dat:

a) het welzijn van de dieren niet in het gedrang komt door onvoldoende coördinatie van de verschillende onderdelen van het transport; en

b) een natuurlijke persoon belast wordt met het op elk gewenst moment verstrekken van informatie aan de bevoegde autoriteit over de organisatie, uitvoering en voltooiing van het transport.

4. Voor langeafstandstransporten van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen schapen, geiten en varkens moeten de vervoerders en organisatoren voldoen aan de bepalingen inzake het journaal in bijlage II.

Artikel 6 Vervoerders

1. Als vervoerder komen alleen personen in aanmerking die in het bezit zijn van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1, afgegeven vergunning. Van de vergunning moet een kopie aan de bevoegde autoriteit worden afgegeven wanneer de dieren worden vervoerd.

2. De vervoerders stellen de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen met betrekking tot de in artikel 10, lid 1, bedoelde informatie en documenten, en wel uiterlijk 15 werkdagen na de datum waarop die zich hebben voorgedaan.

3. De vervoerders vervoeren dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I.

4. De vervoerders laten alleen personeel met dieren omgaan dat een opleiding heeft ontvangen in de desbetreffende bepalingen van bijlage I en II.

5. Een wegvoertuig dat als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens, dan wel pluimvee vervoert, mag alleen worden bestuurd door een persoon die in het bezit is van een opleidingscertificaat overeenkomstig artikel 16, lid 2. Het opleidingscertificaat moet aan de bevoegde autoriteit worden voorgelegd wanneer de dieren worden vervoerd.

6. De vervoerders zorgen ervoor dat iedere partij dieren vergezeld wordt door een verzorger, behalve in de volgende gevallen:

a) als de dieren worden vervoerd in afgesloten containers die voldoende worden geventileerd en die, zo nodig, voorzien zijn van voeder- en drinkautomaten die niet kunnen worden omgestoten en voldoende voeder en water bevatten voor een transport dat dubbel zo lang duurt als de verwachte transportduur;

b) als de chauffeur tevens als verzorger optreedt.

7. De leden 1, 2 en 4 zijn niet van toepassing op personen die dieren vervoeren over een afstand van maximaal 50 km, gerekend vanaf de plaats van vertrek tot de plaats van bestemming.

8. Vervoerders dienen het in artikel 17, lid 2, of artikel 18, lid 2, bedoelde certificaat van goedkeuring aan de bevoegde autoriteit te overleggen wanneer er dieren worden vervoerd.

Artikel 7 Voorafgaande inspectie en goedkeuring van het vervoermiddel

1. Het wegvervoer van dieren over lange afstanden is verboden, tenzij het vervoermiddel overeenkomstig artikel 17, lid 1, is geïnspecteerd en goedgekeurd.

2. Het zeevervoer vanuit een communautaire haven van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens is verboden, tenzij het veeschip overeenkomstig artikel 18, lid 1, is geïnspecteerd en goedgekeurd.

Artikel 8 Houders

1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de dieren behandeld worden overeenkomstig de technische voorschriften in hoofdstuk I en hoofdstuk III, afdeling 1, van bijlage I.

2. De houders van dieren in doorvoer of op de plaats van bestemming controleren stelselmatig of de dieren over een grote afstand zijn vervoerd. In het geval van langeafstandstransporten van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen geiten en varkens moeten de houders voldoen aan de bepalingen inzake het journaal van bijlage II.

Artikel 9 Verzamelcentra

1. De exploitanten van verzamelcentra zorgen ervoor dat de dieren behandeld worden overeenkomstig de technische voorschriften in hoofdstuk I en hoofdstuk III, afdeling 1, van bijlage I.

2. De exploitanten van verzamelcentra die overeenkomstig de communautaire veterinaire wetgeving zijn erkend, moeten bovendien:

a) alleen personeel met de dieren laten omgaan dat een opleiding in de desbetreffende technische voorschriften van bijlage I heeft gevolgd;

b) personen die toegang tot het verzamelcentrum hebben, regelmatig informeren over de krachtens deze verordening op hen rustende verplichtingen en de straffen die op overtreding staan;

c) de gegevens van de bevoegde autoriteit waaraan eventuele overtredingen op de voorschriften van deze verordening moeten worden gemeld, permanent ter beschikking houden van de personen die toegang tot het verzamelcentrum hebben;

d) in geval van niet-naleving van deze verordening door een persoon die zich in het verzamelcentrum ophoudt, en onverminderd eventuele maatregelen van de bevoegde autoriteit, de nodige maatregelen nemen om een einde te maken aan de geconstateerde overtreding en herhaling ervan te voorkomen;

e) de nodige interne voorschriften vaststellen, controleren en handhaven om naleving van de punten a) tot en met d) te garanderen.

HOOFDSTUK III Taken en verplichtingen van de bevoegde autoriteiten

Artikel 10 Vergunningen voor vervoerders die langeafstandstransporten verzorgen

1. De bevoegde autoriteit verleent vervoerders een vergunning op voorwaarde dat:

a) de aanvrager geen vergunning als bedoeld in dit lid of in artikel 11, lid 1, heeft aangevraagd bij of gekregen van een andere bevoegde autoriteit in dezelfde of een andere lidstaat;

b) indien de aanvrager in de Gemeenschap gevestigd is, hij gevestigd is in de lidstaat waar hij een vergunning aanvraagt;

c) de aanvrager heeft aangetoond dat hij beschikt over voldoende geschikte medewerkers, uitrusting en werkmethoden om aan deze verordening te voldoen;

d) de aanvrager of de persoon die namens deze optreedt, zich in de vijf jaar voorafgaande aan de datum van de aanvraag niet schuldig heeft gemaakt aan ernstige overtredingen op de communautaire wetgeving inzake de bescherming van dieren;

e) de aanvrager de volgende stukken heeft overgelegd:

i) geldige opleidingscertificaten als bedoeld in artikel 16, lid 2, voor alle bestuurders die mogelijk op langeafstandstransporten zullen worden ingezet;

ii) geldige certificaten van goedkeuring als bedoeld in artikel 17, lid 2, voor alle wegvoertuigen die bestemd zijn voor langeafstandstransporten;

iii) bijzonderheden van de procedures aan de hand waarvan vervoerders de bewegingen van onder hun verantwoordelijkheid vallende wegvoertuigen kunnen nagaan en registreren, en tijdens langeafstandstransporten permanent contact met de betrokken chauffeurs kunnen opnemen;

iv) rampenplannen in het geval van een gebeurtenis die maatregelen vereist als bedoeld in artikel 22, lid 2.

2. De bevoegde autoriteit geeft vergunningen als bedoeld in lid 1 af overeenkomstig het model in hoofdstuk I van bijlage III en voor de duur van maximaal twee jaar na de datum van afgifte.

Artikel 11 Vergunningen voor vervoerders die geen langeafstandstransporten verzorgen

1. De bevoegde autoriteit verleent vervoerders die geen langeafstandstransporten verzorgen, op aanvraag een vergunning op voorwaarde dat zij voldoen aan het bepaalde in artikel 10, lid 1, onder a) tot en met d).

2. De bevoegde autoriteit geeft dergelijke vergunningen af overeenkomstig het model in hoofdstuk II van bijlage III en voor de duur van maximaal vijf jaar na de datum van afgifte.

Artikel 12 Afgifte van vergunningen door de bevoegde autoriteit

1. De bevoegde autoriteit kan de omvang van een vergunning als bedoeld in artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1, beperken volgens criteria die tijdens het vervoer kunnen worden gecontroleerd.

2. Elke door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1, draagt een eenduidig nationaal nummer. De vergunning moet worden opgesteld in minstens een van de officiële talen van de lidstaat en in twee andere officiële talen van de Gemeenschap.

3. De bevoegde autoriteit registreert vergunningen als bedoeld in artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1, zodanig dat zij vervoerders snel kan identificeren, met name wanneer niet aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.

4. De bevoegde autoriteit registreert de overeenkomstig artikel 10, lid 1, afgegeven vergunningen in een elektronische databank. De in het model in hoofdstuk I van bijlage III bedoelde gegevens worden permanent vrij toegankelijk gemaakt. In de databank moeten ook de besluiten worden opgenomen waarvan uit hoofde van artikel 25, lid 4, onder c), en artikel 25, leden 6 en 7, kennis is gegeven.

Artikel 13 Door de bevoegde autoriteit te verrichten controles en te nemen maatregelen vóór langeafstandstransporten

Voor langeafstandstransporten van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens dient de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek:

a) passende controles uit te voeren teneinde na te gaan of:

i) de in het journaal vermelde vervoerders in het bezit zijn van de vereiste vergunningen en certificaten;

ii) het door de organisator overgelegde journaal geloofwaardig is en blijk geeft van naleving van deze verordening;

b) indien de resultaten van de onder a) bedoelde controles niet bevredigend zijn, van de organisator te verlangen dat hij de organisatie van het voorgenomen langeafstandstransport zodanig wijzigt dat het voldoet aan deze verordening;

c) zo spoedig mogelijk de in het journaal vermelde gegevens van het voorgenomen langeafstandstransport door te sturen aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming of de plaats van uitgang.

Artikel 14 Door de bevoegde autoriteit in elk stadium van een langeafstandstransport te verrichten controles

De bevoegde autoriteit voert in elk stadium van een langeafstandstransport steekproefsgewijze of gerichte controles uit om na te gaan of de opgegeven transporttijden geloofwaardig zijn en aan deze verordening voldoen. De bevoegde autoriteit controleert met name of de transport- en rusttijden in overeenstemming zijn met de in hoofdstuk V van bijlage I vastgestelde limieten.

Artikel 15 Opleiding en uitrusting van het personeel van de bevoegde autoriteit

De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat haar personeel naar behoren is opgeleid en toegerust om de gegevens te kunnen controleren die door het controleapparaat in het wegvervoer als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85 zijn vastgelegd.

Artikel 16 Opleidingscursussen en opleidingscertificaat

1. Voor de toepassing van artikel 6, lid 4, en artikel 9, lid 2, onder a), moeten er voor het personeel van vervoerders en verzamelcentra opleidingscursussen worden aangeboden.

2. Het opleidingscertificaat voor bestuurders van wegvoertuigen die als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens, en pluimvee vervoeren als bedoeld in artikel 6, lid 5, wordt verleend overeenkomstig bijlage IV. Het opleidingscertificaat moet worden opgesteld in minstens een van de officiële talen van de lidstaat waar het is afgegeven, en in twee andere officiële talen van de Gemeenschap. Het opleidingscertificaat wordt afgegeven door de bevoegde autoriteit of de hiertoe door de lidstaten aangewezen instantie, en moet in overeenstemming zijn met het model in hoofdstuk III van bijlage III.

Artikel 17 Certificaat van goedkeuring van het wegvervoermiddel

1. De bevoegde autoriteit of de door de lidstaat aangewezen instantie verleent op aanvraag een certificaat van goedkeuring voor wegvervoermiddelen die worden gebruikt voor langeafstandstransporten, op voorwaarde dat:

a) voor het vervoermiddel geen aanvraag is ingediend bij of goedkeuring is verleend door een andere bevoegde autoriteit in dezelfde of een andere lidstaat;

b) het vervoermiddel na inspectie door de bevoegde autoriteit blijkt te beantwoorden aan de eisen van de hoofdstukken II en VI van bijlage I ten aanzien van het ontwerp, de bouw en de staat van onderhoud van wegvervoermiddelen voor langeafstandstransporten.

2. Elk door de bevoegde autoriteit of door de lidstaat aangewezen instantie afgegeven certificaat draagt een eenduidig nationaal nummer en dient in overeenstemming te zijn met het model in hoofdstuk IV van bijlage III. Het certificaat moet worden opgesteld in minstens een van de officiële talen van de lidstaat waar het is afgegeven, en in twee andere officiële talen van de Gemeenschap. De geldigheidsduur van het certificaat bedraagt ten hoogste vijf jaar vanaf de datum van afgifte en het moet worden vernieuwd bij elke wijziging of aanpassing van het vervoermiddel.

Artikel 18 Certificaat van goedkeuring van veeschepen

1. De bevoegde autoriteit of de door de lidstaat aangewezen instantie verleent op aanvraag een certificaat van goedkeuring voor veeschepen op voorwaarde dat:

a) het schip vanuit de lidstaat waar de aanvraag wordt gedaan, geregelde verbindingen onderhoudt;

b) voor het schip geen aanvraag is ingediend bij of goedkeuring is verleend door een andere bevoegde autoriteit in dezelfde of een andere lidstaat;

c) het schip na inspectie door de bevoegde autoriteit blijkt te beantwoorden aan de eisen van hoofdstuk IV van bijlage I ten aanzien van de bouw en uitrusting van veeschepen.

2. Elk door de bevoegde autoriteit of door de lidstaat aangewezen instantie afgegeven certificaat draagt een eenduidig nationaal nummer. Het certificaat moet worden opgesteld in minstens een van de officiële talen van de lidstaat waar het is afgegeven, en in twee andere officiële talen van de Gemeenschap. De geldigheidsduur van het certificaat bedraagt ten hoogste vijf jaar vanaf de datum van afgifte en het moet worden vernieuwd bij elke wijziging of aanpassing van het veeschip.

3. De bevoegde autoriteit registreert de goedgekeurde veeschepen zodanig dat deze snel kunnen worden geïdentificeerd, met name wanneer niet aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.

4. De lidstaten mogen aanvullende nationale regels toepassen op veeschepen die onder hun vlag varen.

Artikel 19 Inspectie van veeschepen bij het laden en lossen

1. De bevoegde autoriteit inspecteert veeschepen vóór het inladen van de dieren teneinde met name te controleren of:

a) het veeschip is gebouwd en uitgerust voor het aantal en het soort te vervoeren dieren;

b) de ruimen waar de dieren zullen worden ondergebracht, in goede staat van onderhoud verkeren;

c) de in hoofdstuk IV van bijlage I bedoelde uitrusting in goede staat verkeert.

2. De bevoegde autoriteit inspecteert veeschepen voor en tijdens het lossen van de dieren teneinde met name te controleren of:

a) de dieren in goede conditie verkeren om hun reis voort te zetten;

b) het lossen geschiedt overeenkomstig hoofdstuk III van bijlage I.

Artikel 20 Controles op plaatsen van uitgang en op grensinspectieposten

1. Onverminderd de controles die op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 639/2003 moeten worden verricht wanneer dieren op plaatsen van uitgang of grensinspectieposten worden aangeboden, controleren de officiële dierenartsen van de lidstaten of de dieren conform deze verordening worden vervoerd en met name of:

a) de vervoerder een kopie van een geldige vergunning als bedoeld in artikel 10, lid 1, of in artikel 11, lid 1, heeft overgelegd;

b) de bestuurder van een wegvoertuig dat als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen geiten of varkens, dan wel pluimvee vervoert, een geldig opleidingscertificaat als bedoeld in artikel 16, lid 2, heeft overgelegd;

c) de dieren in goede conditie verkeren om hun reis voort te zetten;

d) het vervoermiddel waarmee de dieren hun reis zullen voortzetten, voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk II en, indien van toepassing, hoofdstuk VI van bijlage I;

e) in het geval van uitvoer de vervoerder heeft aangetoond dat het transport van de plaats van vertrek tot de eerste losplaats in het land van eindbestemming in overeenstemming is met de internationale overeenkomsten in bijlage V die in de derde landen in kwestie van toepassing zijn;

f) er als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens over een lange afstand zijn of zullen worden vervoerd.

2. Bij langeafstandstransporten van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten of varkens verrichten de officiële dierenartsen van plaatsen van uitgang en grensinspectieposten de in bijlage II, afdeling 3: "Plaats van bestemming", vermelde controles en tekenen zij de resultaten daarvan op. De resultaten van die controles en van de in lid 1 bedoelde controle worden door de bevoegde autoriteit bijgehouden gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de controles, met inbegrip van een kopie van het desbetreffende registratieblad of de desbetreffende bestuurderskaart als bedoeld in bijlage I of bijlage I B van Verordening (EEG) nr. 3821/85 indien het voertuig onder deze verordening valt.

3. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de dieren tijdens het transport zijn verwaarloosd of mishandeld en daarom niet in een conditie verkeren om de reis te voltooien, moeten zij worden uitgeladen, gedrenkt en gevoederd, en rust krijgen.

Artikel 21 Oponthoud tijdens het vervoer

1. De bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen om oponthoud tijdens het vervoer of het lijden van dieren te voorkomen of tot een minimum te beperken wanneer onvoorziene omstandigheden de toepassing van deze verordening verhinderen. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat er op de overlaadplaats en op de plaatsen van uitgang en op de grensinspectieposten speciale regelingen worden getroffen om voorrang te geven aan dierentransporten.

2. Er mogen geen partijen dieren tijdens het vervoer worden vastgehouden tenzij dat strikt noodzakelijk is voor het welzijn van de dieren of om redenen van openbare veiligheid. Indien een partij dieren tijdens het vervoer langer dan twee uur moet worden vastgehouden, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat er adequate voorzieningen worden getroffen voor de verzorging van de dieren en waar nodig het voederen, drenken, uitladen en onderbrengen van de dieren.

HOOFDSTUK IV Handhaving en informatie-uitwisseling

Artikel 22 Noodmaatregelen bij niet-naleving van deze verordening door vervoerders

1. Indien een bevoegde autoriteit constateert dat een bepaling van deze verordening niet wordt of is nageleefd, neemt zij alle nodige maatregelen om het welzijn van de dieren te beschermen of gelast zij de persoon die voor de dieren verantwoordelijk is, zulks te doen.

Deze maatregelen mogen geen onnodig of extra dierenleed veroorzaken en moeten in verhouding staan tot de ernst van de risico's in kwestie.

2. Bij deze maatregelen valt, afhankelijk van de omstandigheden, te denken aan:

a) verandering van chauffeur of verzorger;

b) voorlopige reparatie van het vervoermiddel teneinde onmiddellijk letsel voor de dieren te voorkomen;

c) overlading van de partij of een gedeelte daarvan op een ander vervoermiddel;

d) terugzending van de dieren naar de plaats van vertrek langs de kortste weg;e) uitladen van de dieren en onderbrenging ervan in geschikte huisvesting met adequate verzorging totdat het probleem is opgelost.

Valt het welzijn van de dieren op geen enkele andere manier te beschermen, dan worden de dieren op humane wijze en pijnloos gedood.

3. Wanneer tengevolge van de niet-naleving van deze verordening maatregelen genomen moeten worden als bedoeld in lid 1, en het noodzakelijk is de dieren te vervoeren in strijd met sommige bepalingen van deze verordening, geeft de bevoegde autoriteit een vergunning voor het vervoer van die dieren af. In de vergunning moet duidelijk worden vermeld om welke dieren het gaat, en moeten de voorwaarden worden omschreven waaronder zij mogen worden vervoerd totdat volledig aan deze verordening is voldaan. Deze vergunning moet de dieren vergezellen.

4. De bevoegde autoriteit draagt er onverwijld zorg voor dat de nodige maatregelen worden getroffen indien de persoon die voor de dieren verantwoordelijk is, niet bereikbaar is of verzuimt de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit op te volgen.

5. De door de bevoegde autoriteiten genomen besluiten en de redenen daarvoor worden zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de vervoerder of zijn vertegenwoordiger en aan de bevoegde autoriteit die de in artikel 10, lid 1, of artikel 11, lid 1, bedoelde vergunning heeft verleend. Zo nodig verlenen de bevoegde autoriteiten de vervoerder bijstand bij het treffen van de vereiste noodmaatregelen.

Artikel 23 Wederzijdse bijstand en uitwisseling van informatie

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de voorschriften en informatieprocedures van Richtlijn 89/608/EEG [26] van de Raad.

[26] PB L 351, 2.12.1989, blz. 34.

2. Elke lidstaat deelt de Commissie binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening de gegevens mede van een voor de toepassing van deze verordening aangewezen contactpunt, met inbegrip van een e-mailadres, indien voorhanden, en houdt de Commissie op de hoogte van alle wijzigingen in die gegevens. In het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid geeft de Commissie de gegevens van het contactpunt door aan de andere lidstaten.

Artikel 24 Sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening, en treffen alle maatregelen om erop toe te zien dat deze ook worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend en evenredig zijn en een preventieve werking hebben. De lidstaten delen deze bepalingen, alsmede de bepalingen voor de toepassing van artikel 25, uiterlijk op dd/mm/jj [18 maanden na de datum van bekendmaking] aan de Commissie mee en stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke latere wijziging daarvan.

Artikel 25 Overtredingen en de kennisgeving daarvan

1. In het geval van een overtreding van deze verordening neemt de bevoegde autoriteit de specifieke maatregelen als bedoeld in de leden 2 tot en met 7.

2. Indien een bevoegde autoriteit vaststelt dat een vervoerder deze verordening niet in acht heeft genomen of dat een vervoermiddel niet aan deze verordening voldoet, stelt zij de bevoegde autoriteit die de vervoerder de vergunning heeft verleend of het certificaat van goedkeuring van het vervoermiddel heeft afgegeven, daarvan onverwijld in kennis. Deze kennisgeving dient vergezeld te gaan van alle relevante gegevens en documenten.

3. Indien een bevoegde autoriteit van een plaats van bestemming constateert dat het transport in strijd met deze verordening heeft plaatsgevonden, stelt zij de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek daarvan onverwijld in kennis. Deze kennisgeving dient vergezeld te gaan van alle relevante gegevens en documenten.

4. Indien een bevoegde autoriteit een kennisgeving als bedoeld in de leden 2 of 3 ontvangt, dient zij zo nodig:

a) de betrokken vervoerder te gelasten een einde te maken aan de geconstateerde inbreuken en voorzieningen te treffen om herhaling ervan te voorkomen;

b) de betrokken vervoerder aan aanvullende controles te onderwerpen;

c) de vergunning van de vervoerder of het certificaat van goedkeuring van het vervoermiddel in kwestie op te schorten of in te trekken.

5. Bij overtreding van deze verordening door een chauffeur die in het bezit is van een opleidingscertificaat als bedoeld in artikel 16, lid 2, kan de bevoegde autoriteit dit opschorten of intrekken, met name als uit de overtreding blijkt dat het de chauffeur ontbreekt aan voldoende kennis of zorgzaamheid om dieren in overeenstemming met deze verordening te vervoeren.

6. Bij herhaalde of ernstige overtredingen van deze verordening kan een lidstaat de vervoerder of het vervoermiddel in kwestie tijdelijk een verbod opleggen om dieren op zijn grondgebied te vervoeren, ook al is de vervoerder of het vervoermiddel door een andere lidstaat toegelaten, op voorwaarde dat alle door wederzijdse bijstand en informatie-uitwisseling als bedoeld in artikel 23 geboden mogelijkheden zijn uitgeput.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat alle contactpunten als bedoeld in artikel 23, lid 2, onverwijld op de hoogte worden gebracht van de op grond van lid 4, onder c), of de leden 5 en 6 genomen besluiten.

Artikel 26 Controles en jaarverslagen van de bevoegde autoriteiten

1. De bevoegde autoriteit gaat door middel van niet-discriminerende controles van de dieren, vervoermiddelen en geleidedocumenten na of aan de voorschriften van deze verordening is voldaan. Deze controles moeten worden uitgevoerd op een adequaat percentage van de dieren die elk jaar binnen elke lidstaat worden vervoerd, en kunnen tegelijk met controles voor andere doeleinden worden uitgevoerd. Het percentage controles moet worden opgevoerd als geconstateerd wordt dat de bepalingen van deze verordening zijn veronachtzaamd. Bovenbedoelde percentages worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde procedures.

2. De bevoegde autoriteit legt de Commissie elk jaar vóór 30 juni een jaarverslag voor over de in het jaar ervoor verrichte controles als bedoeld in lid 1. Het verslag dient vergezeld te gaan van een analyse van de belangrijkste aan het licht gebrachte tekortkomingen en van een actieplan om die aan te pakken.

Artikel 27 Controles ter plaatse

Veterinaire deskundigen van de Commissie kunnen in samenwerking met de autoriteiten van de betrokken lidstaat en voor zover zulks voor een uniforme toepassing van deze verordening noodzakelijk is, controles ter plaatse verrichten overeenkomstig de procedures van Beschikking 98/139/EG [27] van de Commissie.

[27] PB L 38, 12.2.1998, blz. 10.

Artikel 28 Praktijkrichtlijnen

De lidstaten moedigen de opstelling van praktijkrichtlijnen aan, die aanbevelingen moeten bevatten voor de naleving van deze verordening en in het bijzonder van artikel 10, lid 1.

HOOFDSTUK V Uitvoeringsbevoegdheden en procedure van het comité

Artikel 29 Bijlagen en uitvoeringsvoorschriften

1. De bijlagen kunnen gewijzigd worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde procedure.

2. Gedetailleerde voorschriften die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde procedure.

3. De verplichting om in het bezit te zijn van een opleidingscertificaat als bedoeld in artikel 6, lid 5, kan volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde procedure worden uitgebreid tot chauffeurs die andere huisdiersoorten vervoeren.

4. Volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde procedure kunnen afwijkingen van artikel 7 worden toegestaan, met name om rekening te houden met specifieke regionale kenmerken.

5. De Commissie kan een afwijking toestaan van bijlage I, hoofdstuk I, punt 2, onder e), in het geval van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt in verband met verplaatsingsbeperkingen uit hoofde van veterinaire ziektebestrijdingsmaatregelen. Het in artikel 30 bedoelde comité wordt van de vastgestelde maatregelen in kennis gesteld.

6. Overeenkomstig de in artikel 30, lid 2, bedoelde procedure kunnen voorschriften worden vastgesteld voor langeafstandstransporten van andere dieren dan als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens.

Artikel 30 Regelgevingsprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad [28] ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en dat wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

[28] PB L 31, 1.2.2002, blz. 1.

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de procedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG [29] met inachtneming van artikel 7 van dat besluit van toepassing. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden bepaald.

[29] PB L 184, 17.7.1999, blz. 23.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

HOOFDSTUK VI Slotbepalingen

Artikel 31 Intrekkingen

Richtlijn 91/628/EEG en de verordeningen (EG) nr. 1255/97 en (EG) nr. 411/98 worden met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn en verordeningen worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 32 Wijziging van Richtlijn 64/432/EEG

Richtlijn 64/432/EEG wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

a) Na lid 1, onder e), wordt het volgende punt ee) ingevoegd:

'ee) zij moeten voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 98/58/EG en Verordening (EG) nr. xxx/xxx voor zover die daarop van toepassing zijn;'

b) Lid 4 komt te luiden als volgt:

'4. De bevoegde autoriteit kan de erkenning opschorten of intrekken wanneer niet wordt voldaan aan dit artikel of andere passende bepalingen van deze richtlijn of van Verordening xxx/xxx of van andere communautaire veterinaire wetgeving, vermeld in hoofdstuk I van bijlage A bij Richtlijn 90/425/EEG*. De erkenning kan weer worden verleend als ten genoegen van de bevoegde autoriteit is aangetoond dat het verzamelcentrum volledig aan alle in dit lid bedoelde passende bepalingen voldoet.

* PB L 224, 18.8.1990, blz. 29.'

2. Artikel 12 komt te luiden als volgt:

'Artikel 12

1. De lidstaten zien erop toe dat de vervoerders aan de volgende aanvullende bepalingen voldoen:

a) voor het vervoer van de dieren moeten vervoermiddelen worden gebruikt die:

i) zo zijn geconstrueerd dat uitwerpselen, strooisel of voeder van de dieren niet uit het voertuig kunnen lopen of vallen; en

ii) gereinigd en ontsmet kunnen worden met een door de bevoegde autoriteit officieel toegelaten ontsmettingsmiddel, onmiddellijk na elk vervoer van dieren of van een product dat de gezondheid van de dieren kan aantasten en, indien nodig, vóór opnieuw dieren worden geladen;

b) zij moeten:

i) beschikken over geschikte en door de bevoegde autoriteit erkende reinigings- en ontsmettingsinstallaties, met inbegrip van installaties voor de opslag van strooisel en mest; of

ii) bewijsstukken kunnen overleggen dat die handelingen door door de bevoegde autoriteit erkende derden worden verricht.

2. De vervoerders moeten ervoor zorgen dat voor ieder voertuig waarmee dieren worden vervoerd, een register wordt bijgehouden en minimaal drie jaar bewaard, dat ten minste de volgende gegevens bevat:

a) plaats, datum en uur van overname, alsmede de naam of handelsnaam en adres van het bedrijf of het verzamelcentrum waar de dieren zijn overgenomen;

b) plaats, datum en uur van levering, alsmede de naam of handelsnaam en adres van de geadresseerde(n);

c) soort en aantal vervoerde dieren;

d) datum en plaats van ontsmetting;

e) gegevens over de begeleidende documenten, inclusief het nummer;

f) verwachte duur van elk transport.

3. De vervoerders zien erop toe dat de partij dieren tussen het vertrek van het bedrijf of het verzamelcentrum van oorsprong en de aankomst op de plaats van bestemming op geen enkel moment in aanraking komen met dieren die een lagere gezondheidsstatus hebben.

4. De lidstaten zien erop toe dat de vervoerders een schriftelijke verklaring overleggen dat met name alle maatregelen genomen zullen worden die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn en met name aan de bepalingen van dit artikel betreffende de passende documentatie die de dieren moet vergezellen.

5. Dit artikel is niet van toepassing op personen die dieren vervoeren over een afstand van maximaal 50 km, gerekend vanaf de plaats van vertrek tot de plaats van bestemming.

6. Indien niet aan dit artikel voldaan wordt, is het bepaalde in artikel 25 van Verordening (EG) nr. xxx/xxx betreffende overtredingen en de kennisgeving daarvan mutatis mutandis om redenen van diergezondheid van toepassing.'

Artikel 33 Wijziging van Richtlijn 93/119/EG

In bijlage A van Richtlijn 93/119/EG komt punt 3 van deel II te luiden als volgt:

'3. Bij het verplaatsen van de dieren dient behoedzaam te werk te worden gegaan. Drijfgangen moeten zo zijn geconstrueerd dat het gevaar voor verwonding van de dieren zo klein mogelijk wordt en moeten zo zijn aangelegd dat gebruik kan worden gemaakt van het kudde-instinct. Instrumenten om de dieren in een bepaalde richting te drijven mogen uitsluitend voor dat doel worden gebruikt en slechts gedurende korte tijd.'

Artikel 34 Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van dd/mm/jj [18 maanden na de datum van bekendmaking].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE I - TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN als bedoeld in artikel 6, lid 3, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 1 en lid 2, onder a)

Hoofdstuk I - Geschiktheid voor vervoer

1. Dieren mogen alleen vervoerd worden als zij geschikt zijn voor het voorgenomen transport.

2. Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet geschikt geacht om te worden vervoerd, met name niet als:

a) zij niet in staat zijn zich op eigen kracht zonder pijn te bewegen of zonder hulp te lopen;

b) zij ernstige open wonden of een prolaps vertonen;

c) het drachtige dieren betreft waarvan de draagtijd reeds voor 90% of meer gevorderd is, of dieren die in de week ervoor geworpen hebben;

d) het pasgeboren zoogdieren betreft waarvan de navel nog niet volledig geheeld is;

e) het varkens van minder dan vier weken, lammeren van minder dan een week of kalveren van minder dan twee weken betreft, tenzij zij over minder dan 100 km worden vervoerd;

f) het herten met een bastgewei betreft.

3. Zieke of gewonde dieren kunnen echter geschikt worden geacht om te worden vervoerd als:

a) het licht gewonde of zieke dieren betreft waarvoor het vervoer geen onnodig lijden veroorzaakt;

b) zij vervoerd worden voor de doeleinden van Richtlijn 86/609/EEG [30] van de Raad indien de ziekte of de verwonding deel uitmaakt van het onderzoeksprogramma;

[30] PB L 358, 18.12.1986, blz. 1.

c) zij onder veterinair toezicht vervoerd worden voor een veterinaire behandeling of diagnose. Dit vervoer mag echter alleen worden toegestaan als het de dieren geen onnodig leed berokkent en zij niet mishandeld worden.

4. Wanneer dieren tijdens het vervoer ziek worden of gewond raken, moeten zij van de andere dieren worden gescheiden en moeten zij zo spoedig mogelijk eerste hulp krijgen. Zij moeten een passende diergeneeskundige behandeling krijgen en zo nodig moeten zij een noodslachting ondergaan of gedood worden op een wijze die geen onnodig lijden veroorzaakt.

5. Aan te vervoeren dieren mogen alleen kalmerende middelen worden verstrekt als dat voor het welzijn van de dieren strikt noodzakelijk is; deze middelen mogen alleen worden gebruikt onder toezicht van een dierenarts.

6. Zogende koeien, ooien en geiten die niet vergezeld worden door hun jongen, moeten minimaal om de twaalf uur gemolken worden.

Hoofdstuk II - Vervoermiddel

1. Bepalingen voor vervoermiddelen in het algemeen

1.1 De vervoermiddelen, containers en toebehoren moeten zo zijn ontworpen en geconstrueerd, en zo worden onderhouden en gebruikt dat:

a) letsel en onnodig lijden van de dieren voorkomen wordt en hun veiligheid gegarandeerd is;

b) zij de dieren bescherming bieden tegen slechte weersomstandigheden en klimaatveranderingen; zij moeten altijd overdekt zijn;

c) zij gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden;

d) de dieren niet kunnen ontsnappen of eruit kunnen vallen, en de bewegingsbelasting kunnen weerstaan;

e) gewaarborgd is dat de luchtkwaliteit en -hoeveelheid steeds aangepast is aan de vervoerde diersoort;

f) de dieren toegankelijk zijn om ze te kunnen controleren en verzorgen;

g) zij voorzien zijn van een antislipvloer en het weglekken van urine en uitwerpselen tot een minimum beperkt is;

h) voldoende verlichting aanwezig is om te dieren tijdens het vervoer te kunnen controleren en verzorgen.

1.2 In het dierencompartiment en op de verschillende laadvloeren dient voldoende ruimte te zijn om voor adequate ventilatie boven de dieren te zorgen wanneer deze in hun natuurlijke houding rechtop staan, zonder dat zij gehinderd worden in hun natuurlijke bewegingen.

1.3 Bij wilde dieren moet op, resp. in het vervoermiddel of de containers het volgende worden aangebracht:

a) een waarschuwing dat het om wilde, schuwe of gevaarlijke dieren gaat;

b) schriftelijke instructies voor het voederen en drenken.

1.4 Tussenschotten moeten sterk genoeg zijn om het gewicht van de dieren te weerstaan. De uitrusting moet zo ontworpen zijn dat deze snel en gemakkelijk kan worden bediend.

1.5 Biggen onder de 10 kg, lammeren onder de 20 kg, kalveren onder de zes maanden en veulens onder de vier maanden moeten de beschikking hebben over passend strooisel in een hoeveelheid die voor de dieren voldoende is om te kunnen liggen zonder direct in aanraking te komen met de vloer.

1.6 Wanneer het vervoer per schip, vliegtuig of trein naar verwachting meer dan drie uur zal duren, moet de verzorger of een persoon aan boord die de vereiste vaardigheid heeft om deze taak humaan en doeltreffend te verrichten, de beschikking hebben over een voor de diersoort geschikt middel om het te doden.

2. Aanvullende bepalingen voor weg- en railvervoer

2.1 Voertuigen waarin dieren worden vervoerd, moeten op duidelijk zichtbare wijze voorzien zijn van een merkteken waaruit de aanwezigheid van levende dieren blijkt.

2.2 Wegvoertuigen moeten voorzien van geschikte uitrusting voor het laden en lossen.

2.3 Bij het samenstellen van treinen en bij andere rangeermanoeuvres van wagons moeten de nodige voorzorgen worden genomen om schoksgewijze verplaatsingen van wagons waarin zich dieren bevinden, te voorkomen.

3. Aanvullende bepalingen voor het vervoer met roroschepen

3.1 Voordat aan boord wordt gegaan, controleert de verzorger wanneer de voertuigen:

a) op gesloten dekken worden geladen, of het vaartuig is uitgerust met een geschikt systeem voor geforceerde ventilatie, een alarmsysteem en een adequaat noodaggregaat;

b) op open dekken worden geladen, of er voldoende bescherming tegen zeewater wordt geboden.

3.2 Wegvoertuigen en spoorwagons moeten voorzien zijn van een toereikend aantal adequaat ontworpen en geplaatste en in goede staat van onderhoud gehouden bevestigingspunten waarmee ze stevig aan het schip kunnen worden vastgesjord. Wegvoertuigen en spoorwagons moeten voor de afvaart aan het schip worden vastgesjord zodat zij niet de door beweging van het schip kunnen gaan schuiven.

4. Aanvullende bepalingen voor luchtvervoer

4.1 De dieren moeten worden vervoerd in voor de soort geschikte containers, hokken of standen, overeenkomstig de desbetreffende voorschriften voor het vervoer van levende dieren van de Internationale Luchtvaartorganisatie (IATA).

4.2 De dieren mogen slechts worden vervoerd onder omstandigheden waarin de luchtkwaliteit, -temperatuur en -druk tijdens het hele transport binnen voor de diersoort passende waarden kunnen worden gehouden.

5. Aanvullende bepalingen voor het vervoer in containers

5.1 Containers waarin dieren worden vervoerd, moeten op duidelijk zichtbare wijze voorzien zijn van een merkteken waaruit de aanwezigheid van levende dieren blijkt, en van een teken ter aanduiding van de bovenkant van de container.

5.2 Tijdens het vervoer en de hantering moeten de containers steeds rechtop blijven en moeten schokken en heftige stoten zo veel mogelijk worden vermeden. De containers moeten worden vastgezet teneinde te voorkomen dat ze door de bewegingen van het vervoermiddel gaan schuiven.

5.3 Zware containers moeten voorzien zijn van een toereikend aantal adequaat ontworpen en geplaatste en in goede staat van onderhoud gehouden bevestigingspunten waarmee zij stevig aan het vervoermiddel waarop zij zullen worden geladen, kunnen worden vastgesjord. Containers moeten voor de aanvang van het transport aan het vervoermiddel worden vastgesjord zodat zij niet door de bewegingen van het vervoermiddel kunnen gaan schuiven.

Hoofdstuk III - Vervoermethoden

1. Laden, lossen en behandeling van de dieren

1.1 Er moet passende aandacht worden besteed aan de behoeften van bepaalde categorieën dieren, zoals wilde dieren, zodat zij vóór het voorgenomen transport aan de wijze van vervoer kunnen wennen.

1.2 Indien het laden of lossen meer dan zes uur duurt:

a) moeten er passende voorzieningen aanwezig zijn waar de dieren zich niet aangebonden buiten het vervoermiddel kunnen ophouden, kunnen eten en drinken;

b) moeten de verrichtingen onder toezicht staan van een bevoegde dierenarts en moeten bijzondere voorzorgen genomen worden om ervoor te zorgen dat het welzijn van de dieren tijdens deze verrichtingen op de juiste wijze wordt gehandhaafd.

Voorzieningen en procedures

1.3 De voorzieningen voor het laden en lossen, met inbegrip van de vloeren, moeten zo zijn ontworpen en geconstrueerd, en zo worden onderhouden en gebruikt dat:

a) tijdens de verplaatsing van de dieren letsel en lijden worden voorkomen en opwinding en stress tot een minimum worden beperkt, en dat de veiligheid van de dieren wordt gewaarborgd; zo mogen met name de vloeren niet glad zijn en moeten er met name beschermende zijkanten aanwezig zijn om ontsnappen van de dieren te voorkomen;

b) zij gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden.

1.4 Laadbruggen mogen niet steiler zijn dan 33,3% voor varkens, kalveren en paarden, en 50% voor schapen en runderen, kalveren uitgezonderd, op voorwaarde dat de laadbruggen minstens om de 30 cm voorzien zijn van klampen.

1.5 Goederen die in hetzelfde vervoermiddel als de dieren worden vervoerd, moeten zo worden verstuwd dat zij de dieren geen letsel, lijden of andere ongemakken veroorzaken.

1.6 Tijdens het laden en lossen moet passende verlichting aanwezig zijn.

1.7 Wanneer containers met dieren op het vervoermiddel op elkaar worden gestapeld, moeten de nodige voorzorgen worden genomen om te voorkomen dat urine en uitwerpselen op de dieren eronder vallen.

Behandeling

1.8 Het is verboden:

a) de dieren te slaan of te schoppen;

b) op een bijzonder gevoelig deel van het lichaam druk uit te oefenen;

c) de dieren met mechanische middelen in een hangende positie te houden;

d) bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zo te behandelen dat zij onnodig pijn lijden;

e) instrumenten te gebruiken waarmee elektrische schokken worden toegediend;

f) prikstokken of andere puntige voorwerpen te gebruiken;

g) opzettelijk dieren te hinderen die gedreven of geleid worden door een gedeelte waar met dieren wordt omgegaan.

1.9 Markten of verzamelcentra dienen zo nodig voorzieningen te verstrekken voor het aanbinden van de dieren.

1.10 Dieren mogen in geen geval aan horens, gewei, neusringen of samengebonden poten worden aangebonden. Kalveren mogen niet worden gemuilkorfd. Eenhoevigen moeten tijdens het vervoer een halster dragen, niet afgerichte veulens uitgezonderd. Wanneer de dieren worden aangebonden, moeten de gebruikte touwen, tuiers of andere middelen:

a) zo sterk zijn dat ze onder normale vervoersomstandigheden niet breken;

b) zo lang zijn dat de dieren eventueel kunnen gaan liggen, eten en drinken;

c) zo ontworpen zijn dat ieder risico van wurging of verwonding is uitgesloten en dat de dieren snel kunnen worden losgemaakt.

Scheiding

1.11 Dieren moeten gescheiden worden behandeld en vervoerd in de volgende gevallen:

a) dieren van verschillende soorten;

b) dieren van beduidend verschillende grootte of leeftijd;

c) volwassen fokberen of -hengsten;

d) dieren met en zonder horens;

e) dieren die elkaar vijandig gezind zijn;

f) aangebonden en niet aangebonden dieren.

1.12 Het bepaalde in punt 1.11, onder a) tot en met d), is niet van toepassing als de dieren in bij elkaar passende groepen zijn opgefokt of aan elkaar gewend zijn, als de scheiding leed veroorzaakt of als vrouwelijke dieren vergezeld gaan van hun jongen die zij zogen.

2. Tijdens het vervoer

2.1 De beschikbare ruimte, inclusief de hoogte van het compartiment, en de groepsgrootte dienen ten minste overeen te stemmen met de in hoofdstuk VII voor de desbetreffende dieren en vervoermiddelen vermelde waarden.

2.2 De punten 1.9 tot en met 1.12 zijn mutadis mutandis van toepassing op het vervoermiddel.

2.3 Er moet voor voldoende ventilatie gezorgd worden zodat volledig aan de behoeften van de dieren wordt voldoen, met name rekening houdend met het aantal en het soort van de te vervoeren dieren en de verwachte weersomstandigheden tijdens het transport. Containers moeten zodanig worden gestuwd dat de ventilatie niet wordt belemmerd.

2.4 Tijdens het vervoer moeten de dieren met passende tussenpozen en met name met inachtneming van de voorschriften in hoofdstuk V gedrenkt en gevoederd worden en de gelegenheid krijgen om te rusten, op een wijze die bij hun soort en leeftijd past. Water en voeder moeten van goede kwaliteit zijn en de dieren zo worden aangeboden dat het risico van besmetting tot een minimum beperkt is.

Hoofdstuk IV - Aanvullende bepalingen voor veeschepen

1. De sterkte van de latten van hokken en de dekken moet aangepast zijn aan de vervoerde dieren. De sterkteberekeningen voor de latten van hokken en de dekken moeten tijdens de constructie van of ombouw tot veeschepen worden gecontroleerd door een door de bevoegde autoriteit erkende classificatiemaatschappij.

2. De ruimen waarin de dieren zullen worden vervoerd, moeten voorzien zijn van geforceerde ventilatie met voldoende vermogen om de lucht volledig te verversen:

a) 40 luchtverversingen per uur indien het ruim volledig omsloten is en de vrije hoogte kleiner is dan of gelijk aan 2,30 meter;

b) 30 luchtverversingen per uur indien het ruim volledig omsloten is en de vrije hoogte meer dan 2,30 meter bedraagt;

c) 75% van bovengenoemde capaciteit indien het ruim gedeeltelijk omsloten is.

3. De opslag- of productiecapaciteit voor drinkwater moet beantwoorden aan de in hoofdstuk VI vastgestelde voorschriften met betrekking tot de behoefte aan water, rekening houdend met het maximumaantal en het soort dieren dat vervoerd zal worden, en met de maximumduur van de voorgenomen transporten.

4. Het drinkwatersysteem moet erop berekend zijn dat elk dierenruim continu van drinkwater kan worden voorzien, en er moeten voldoende drinkautomaten aanwezig zijn zodat alle dieren gemakkelijk en permanent toegang hebben tot drinkwater. Er moet een alternatief pompsysteem voorhanden zijn om de watervoorziening te waarborgen voor het geval het hoofdpompsysteem uitvalt.

5. Het afvoersysteem moet voldoende capaciteit hebben om alle afvalwater van hokken en dekken in alle omstandigheden af te voeren. Het afvalwater moet via afvoerpijpen en goten in putten of tanks worden verzameld, vanwaar het door middel van pompen of ejectors wordt geloosd. Er moet een alternatief pompsysteem voorhanden zijn om de afvoer te waarborgen voor het geval het hoofdpompsysteem uitvalt.

6. De dierenruimen, drijfgangen en loopbruggen moet voldoende verlicht zijn. Er moet noodverlichting voorhanden zijn voor het geval het hoofdstroomaggregaat uitvalt. Er moeten voldoende draaglampen aanwezig zijn om de verzorger in staat te stellen de dieren naar behoren te controleren en te verzorgen.

7. Alle dierenruimen moeten voorzien zijn van een geschikte brandblusinstallatie en de brandblussers in de dierenruimen moeten beantwoorden aan de meest recente normen van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) met betrekking tot brandbeveiliging, -detectie en -bestrijding.

8. De volgende systemen in de dierenruimen moeten aangesloten zijn op een bewakings-, controle- en alarmsysteem in de stuurhut:

a) ventilatie;

b) drinkwatervoorziening en afvoersysteem;

c) verlichting;

d) drinkwaterproductie, indien van toepassing.

9. Het hoofdstroomaggregaat moet berekend zijn voor de continue stroomvoorziening van de onder 2, 4, 5, en 6 bedoelde systemen onder normale bedrijfsomstandigheden. Er moet een hulpaggregaat voorhanden zijn dat in staat is het hoofdaggregaat gedurende drie opeenvolgende dagen te vervangen.

Hoofdstuk V - Transporttijden

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a) 'rusttijd': een ononderbroken periode in de loop van een transport gedurende welke de dieren in het stilstaande voertuig worden gedrenkt en gevoederd en kunnen rusten. Indien voertuigen of spoorwagens op een roroschip worden geladen, wordt de op het schip doorgebrachte tijd beschouwd als een periode gedurende welke de dieren niet in een vervoermiddel verplaatst worden en kunnen rusten.

b) 'reistijd': een periode tijdens een transport die niet onderbroken wordt door een mimimumrusttijd in de zin van afdeling 1, punt 1.1, onder d) en e).

1. Als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens

1.1 Langeafstandstransporten van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens zijn uitsluitend onder de volgende voorwaarden toegestaan:

a) als huisdier gehouden eenhoevigen moeten meer dan vier maanden oud zijn en varkens moeten meer dan 10 kg wegen;

b) er is voldaan aan de aanvullende bepalingen van hoofdstuk VI;

c) er is voldaan aan de voorschriften van hoofdstuk VII met betrekking tot de beschikbare ruimte bij langeafstandstransporten;

d) bij wegtransporten mogen de reistijden de 9 uur niet overschrijden en moeten de rusttijden ten minste 12 uur bedragen. In de reistijd van 9 uur zijn de 45 minuten rust van de chauffeur, gedurende welke het voertuig stilstaat, niet inbegrepen. Een transport kan meerdere reistijden omvatten. De lidstaten kunnen voor transporten die vertrekken en uitsluitend plaatsvinden op hun eigen grondgebied, kortere transporttijden toepassen;

e) bij railvervoer beantwoorden de reis- en rusttijden aan de bepalingen van tabel 1. Een transport kan meerdere reis- en rusttijden omvatten;

f) het bepaalde onder a), d) en e) is niet van toepassing op geregistreerde paardachtigen als bedoeld in Richtlijn 90/426/EEG [31].

[31] PB L 224, 18.8.1990, blz. 42.

Tabel 1 - Opeenvolging van maximumreis- en minimumrusttijden voor railvervoer (in uren)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Overige soorten

2.1 Voor pluimvee en als huisdier gehouden vogels en konijnen dient passend voeder en water in voldoende hoeveelheden voorhanden te zijn, tenzij het transport korter duurt dan:

a) 12 uur; of

b) 24 uur voor kuikens van alle soorten, mits het transport binnen 72 uur na het uitkomen van de kuikens wordt voltooid.

2.2 Honden en katten moeten tijdens het vervoer met tussenpozen van niet langer dan 24 uur gevoederd, en met tussenpozen van niet langer dan 8 uur gedrenkt worden. Er moeten duidelijke schriftelijke instructies omtrent het voederen en drenken aanwezig zijn.

2.3 Wilde dieren moeten vervoerd worden overeenkomstig de schriftelijke instructies omtrent voederen en drenken, en rekening houdend met de eventueel vereiste speciale verzorging.

Hoofdstuk VI - Aanvullende bepalingen voor langeafstandstransporten van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens

1. Langeafstandstransporten in het algemeen

Strooisel

1.1 De dieren moeten beschikken over passend strooisel in een hoeveelheid die voor de dieren voldoende is om te kunnen liggen zonder rechtstreeks in aanraking te komen met de vloer.

Voeder

1.2 Eenhoevigen moeten permanent toegang hebben tot hooi.

1.3 Het vervoermiddel moet een hoeveelheid voeder aan boord hebben die toereikend is om aan de behoeften van de dieren in kwestie tijdens het transport te voldoen. Het voeder moet tegen weersinvloeden en verontreinigingen als stof, brandstof, uitlaatgassen, urine en mest beschermd zijn.

1.4 Als voor het voederen van de dieren speciale apparatuur wordt gebruikt, moet die in het vervoermiddel worden meegevoerd.

1.5 Indien in punt 1.4 bedoelde voederapparatuur wordt gebruikt, moet die zo ontworpen zijn dat zij zo nodig aan het voertuig kan worden bevestigd om het omstoten of omvallen ervan te voorkomen. Als het vervoermiddel in beweging is en de apparatuur niet in gebruik is, moet deze op een van de dieren gescheiden plaats worden ondergebracht.

Tussenschotten

1.6 Eenhoevigen moeten in individuele standen of boxen worden vervoerd, met uitzondering van merries met hun veulen.

1.7 Zolang het vervoermiddel in beweging is, mogen de dieren niet worden aangebonden. Deze bepaling geldt niet voor geregistreerde paardachtigen als bedoeld in Richtlijn 90/426/EEG.

1.8 Het vervoermiddel moet van tussenschotten voorzien zijn zodat er gescheiden compartimenten kunnen worden gecreëerd.

1.9 De tussenschotten moeten zodanig zijn geconstrueerd dat zij zo geplaatst kunnen worden dat de afmetingen van het compartiment op de specifieke eisen en op de soort, de grootte en het aantal van de dieren zijn afgestemd.

2. Watervoorziening bij vervoer van containers over de weg, per spoor of over zee

2.1 Het voertuig moet voorzien zijn van een watervoorzieningssysteem dat door de dieren zelf kan worden bediend en dat de verzorger tijdens het transport te allen tijde onmiddellijk kan navullen zodat elk dier toegang heeft tot water.

2.2 De drinkautomaten moeten in goede staat verkeren en zo ontworpen en geplaatst zijn dat ze voor de aan boord van het voertuig te drenken dieren toegankelijk zijn.

2.3 De totale capaciteit van de watertanks op elk voertuig moet ten minste gelijk zijn aan 1,5% van het netto laadvermogen. De watertanks moeten zo ontworpen zijn dat zij na elk transport kunnen worden geleegd en gereinigd, en moeten voorzien zijn van een systeem voor de controle van het waterpeil. Zij moeten aangesloten zijn op de drinkautomaten in de compartimenten en in goede staat worden gehouden.

3. ventilatie bij wegvervoer

3.1 De ventilatiesystemen op voertuigen voor het vervoer van dieren moeten zo zijn ontworpen, geconstrueerd en onderhouden dat zij op elk moment tijdens de reis, ongeacht of het voertuig stilstaat of in beweging is, volstaan om de temperatuur in het voertuig te handhaven tussen de minimum- en de maximumtemperatuur als vermeld in de onderstaande tabel, na correctie voor de luchtvochtigheid.

3.2 De ventilatiesystemen moeten een gelijkmatige verdeling van de lucht over het gehele voertuig garanderen, bij een minimumluchtstroom van nominaal 60 m3/uur/KN laadvermogen. Zij moeten gedurende ten minste 12 uur op volle capaciteit kunnen werken, onafhankelijk van de motor van het voertuig.

3.3 De voertuigen moeten voorzien zijn van een systeem voor de bewaking van de temperatuur en de luchtvochtigheid, en van een systeem voor de registratie van die gegevens. Er moeten sensoren aangebracht zijn in de delen van de vrachtwagen die, naargelang van het ontwerp, het meest onderhevig zijn aan slechte weersomstandigheden.

3.4 De voertuigen moeten voorzien zijn van een alarmsysteem dat de bestuurder waarschuwt wanneer de temperatuur in de compartimenten waarin zich dieren bevinden, de minimum- of de maximumgrens bereikt.

Tabel 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Transporten van meer dan 24 uur

Onverminderd de aanvullende bepalingen van de afdelingen 1, 2 en 3 moeten bij een verwachte transporttijd van meer dan 24 uur:

a) voertuigen of over de weg of per spoor vervoerde containers vanaf het tijdstip van vertrek een hoeveelheid voeder meevoeren die gelijk is aan ten minste een dagrantsoen als vermeld in tabel 2;

b) veeschepen of over zee vervoerde containers vanaf het tijdstip van vertrek voldoende strooisel, voeder en water meevoeren om het voor het voorgenomen transport in tabel 2 vermelde minimumdagrantsoen aan voeder en water te dekken, plus 25%, dan wel een extra voorraad strooisel, voeder en water voor drie dagen, welke van deze hoeveelheden groter is.

Tabel 2 - Minimumdagrantsoen aan voeder en water

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hooi mag door krachtvoer worden vervangen en omgekeerd.

* Het minimumwaterrantsoen in de vierde kolom mag voor alle soorten worden vervangen door een waterrantsoen van 10% van het lichaamsgewicht van de dieren.

Hoofdstuk VII - Beschikbare ruimte

1. Als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens

1.1 De minimumvloeroppervlaktes zoals vermeld in de tabellen 1, 2 en 3, zijn als volgt:

a) Oppervlakte A1 voor korteafstandstransporten;

b) Oppervlakte A2 voor langeafstandstransporten.

1.2 Voor drachtige dieren in het laatste derde van de draagtijd gelden de in de tabellen 1, 2 en 3 vermelde minimumvloeroppervlaktes, vermeerderd met 10%. Voor volwassen runderen met horens geldt de in tabel 1 vermelde minimumvloeroppervlakte, vermeerderd met 5%.

1.3 Voor varkens moet de hoogte van het compartiment voldoen aan de in tabel 3 vermelde minimumwaarden H1 met geforceerde ventilatie en H2 met passieve ventilatie.

1.4 Wanneer het gemiddelde gewicht van de vervoerde dieren niet exact overeenkomt met een van de in de tabellen 1, 2 of 3 vermelde waarden, moet de vereiste minimumwaarde geïnterpoleerd of geëxtrapoleerd worden.

1.5 Eenhoevigen mogen niet in voertuigen met meerdere laadvloeren vervoerd worden, tenzij de dieren op de onderste laadvloer geladen worden terwijl de hogere laadvloeren leeg blijven. De inwendige hoogte van het compartiment dient ten minste 75 cm hoger te zijn dan de schofthoogte van het grootste dier.

1.6 Voor eenhoevigen moet de minimumlengte van een individuele stand of box ten minste 60 cm langer zijn dan de afstand tussen neus en achterkant van de achterhand. De minimumbreedte van de stand of box moet ten minste 40 cm breder zijn dan de breedte op het breedste punt van het lichaam.

1.7 Wanneer eenhoevigen in standen worden vervoerd, moet de bovenkant van het tussenschot minstens tot schofthoogte reiken en moet de onderkant van het tussenschot minstens tot het laagste punt van de buik reiken. Tussen de hoofden van naburige paarden moeten spijlen of hoofdschotten zijn aangebracht.

Tabel 1 - Eenhoevigen en runderen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2 - Schapen en geiten

Gemiddeld gewicht in kg // Oppervlakte A1 of A2 per dier in m2

20 // 0,240

30 // 0,265

40 // 0,290

50 // 0,315

60 // 0,340

70 // 0,390

80 // 0,440

Tabel 3 - Varkens

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Pluimvee

De minimumvloeroppervlaktes worden als volgt vastgesteld:

Categorie // Oppervlakte in cm2

Eendagskuikens // 21 per kuiken

Pluimvee, behalve eendagskuikens: gewicht in kg // Oppervlakte in cm2 per kg

< 1,6 // 180

1,6 tot < 3 // 160

3 tot < 5 // 115

> 5 // 105

BIJLAGE II - JOURNAAL

als bedoeld in artikel 5, lid 4, artikel 8, lid 2, artikel 13, onder a) en c), en artikel 20, lid 2

1. Personen die voornemens zijn dieren te vervoeren, zijn verplicht een journaal bij te houden overeenkomstig het bepaalde in deze bijlage en alle bladzijden daarvan af te stempelen en te ondertekenen.

2. Het journaal dient de volgende afdelingen te omvatten:

Afdeling 1 - Planning;

Afdeling 2 - Plaats van vertrek;

Afdeling 3 - Plaats van bestemming;

Afdeling 4 - Modelformulier voor het melden van onregelmatigheden.

De bladzijden van het journaal moeten aan elkaar worden gehecht.

3. De organisator dient:

a) elk journaal van een identificatienummer te voorzien;

b) een kopie van de naar behoren ingevulde en ondertekende afdeling 1 van het journaal ten minste twee werkdagen voor vertrek naar de bevoegde autoriteit van de plaats van vertrek te sturen;

c) alle instructies van de bevoegde autoriteit uit hoofde van artikel 13, onder a), op te volgen;

d) ervoor te zorgen dat het journaal de dieren gedurende het transport begeleidt tot aan de plaats van bestemming of, in geval van uitvoer naar een derde land, ten minste tot aan de plaats van uitgang.

4. De houders op de plaats van vertrek en, wanneer de plaats van bestemming op het grondgebied van de Gemeenschap is gelegen, de houders op de plaats van bestemming moeten de desbetreffende afdelingen van het journaal invullen en ondertekenen. Zij stellen de bevoegde autoriteit aan de hand van het model in afdeling 4 zo spoedig mogelijk in kennis van een eventueel voorbehoud ten aanzien van de naleving van de bepalingen van deze verordening.

5. Wanneer de plaats van bestemming op het grondgebied van de Gemeenschap gelegen is, dienen de houders op de plaats van bestemming de volgende documenten gedurende ten minste drie jaar na de datum van aankomst op de plaats van bestemming te bewaren:

a) het journaal;

b) een kopie van het desbetreffende registratieblad of de desbetreffende bestuurderskaart als bedoeld in bijlage I of bijlage I B van Verordening (EEG) nr. 3821/85 indien het voertuig onder deze verordening valt.

Deze documenten moeten desgevraagd ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gesteld.

6. Indien dieren naar een derde land worden uitgevoerd, moeten de vervoerders de in punt 5, onder a) en b), bedoelde documenten aan de officiële dierenarts op de plaats van uitgang overhandigen.

Bij de uitvoer van levende runderen met uitvoerrestitutie, hoeft afdeling 3: Plaats van bestemming, van het journaal niet te worden ingevuld als de landbouwwetgeving een verslag voorschrijft.

7. De vervoerder in afdeling 3: Plaats van bestemming, van het journaal dient een kopie van het journaal te bewaren nadat dit door de houder op de plaats van bestemming of door de officiële dierenarts op de plaats van uitgang is ingevuld. Deze kopie moet binnen één maand na invulling worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit die de vervoersvergunning heeft afgegeven, en moet door de vervoerder ten minste drie jaar na de controledatum worden bewaard.

AFDELING 1: PLANNING

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(a) Organisator: zie definitie in artikel 2, onder m), van Verordening xxx van de Raad van [dd/mm/jjjj].

(b) Is de organisator tevens vervoerder, dan moet het nummer van de vergunning worden vermeld.

AFDELING 2: PLAATS VAN VERTREK

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(a) Houder: zie definitie in artikel 2, onder i), van Verordening xxx.

(b) Indien verschillend van afdeling 1.

AFDELING 3: PLAATS VAN BESTEMMING

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(a) Doorhalen wat niet verlangd wordt

(b) Indien verschillend van afdeling 1.

(c) Indien verschillend van afdeling 2.

AFDELING 4: MODELFORMULIER VOOR HET MELDEN VAN ONREGELMATIGHEDEN

Een kopie van dit formulier moet samen met een kopie van afdeling 1 van het journaal aan de bevoegde autoriteit worden toegezonden.

1. Declarant naam, functie en adres

2. Plaats en lidstaat waar de onregelmatigheid is geconstateerd

// 3. Datum en uur waarop de onregelmatigheid is geconstateerd

4. Soort onregelmatigheid

4.1 Geschiktheid voor vervoer

(Hoofdstuk I van bijlage I) // 4.6 Beschikbare ruimte

(Hoofdstuk VII van bijlage I)

4.2 Vervoermiddel

(Hoofdstuk II en IV van bijlage I) // 4.7 Vervoersvergunning

(Artikel 6)

4.3 Transportmethoden

(Hoofdstuk III van bijlage I) // 4.8 Opleidingscertificaat chauffeur

4.4 Transporttijdlimieten

(Hoofdstuk V van bijlage I) // 4.9 Journaalaantekeningen

4.5 Aanvullende bepalingen voor langeafstandstransporten

(Hoofdstuk VI van bijlage I) // 4.10 Andere

4.10 Opmerkingen:

5. Ik verklaar hierbij dat ik de bovengenoemde partij dieren heb gecontroleerd en het in dit verslag beschreven voorbehoud ten aanzien van de naleving van Verordening XXX heb gemaakt.

6. Datum en uur van de aangifte bij de bevoegde autoriteit // 7. Handtekening van de declarant

(a) Doorhalen wat niet verlangd wordt

BIJLAGE III - FORMULIEREN als bedoeld in artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 2, artikel 16, lid 2, en artikel 17, lid 2

Hoofdstuk I - Vergunning voor vervoerders die langeafstandstransporten verzorgen

A

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

rtikel 10, lid 2

Hoofdstuk II - Vergunning voor vervoerders die korteafstandstransporten verzorgen

Artikel 11, lid 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hoofdstuk III - Opleidingscertificaat voor chauffeurs

A

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

rtikel 16, lid 2

Hoofdstuk IV - Certificaat van goedkeuring van het wegvoertuig voor langeafstandstransporten

A

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

rtikel 17, lid 2

BIJLAGE IV

Opleiding

1. Bestuurders van wegvoertuigen als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, moeten de in punt 2 bedoelde opleiding met goed gevolg doorlopen hebben en geslaagd zijn voor een examen dat is erkend door de bevoegde autoriteit, welke laatste de onafhankelijkheid van de examinators moet garanderen.

2. De in punt 1 bedoelde opleidingscursussen hebben betrekking op de technische en administratieve aspecten van de communautaire wetgeving betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer, en met name op de volgende punten:

a) bijlagen I en II;

b) dierfysiologie en in het bijzonder de voeder- en drinkbehoeften, diergedrag en het begrip stress;

c) praktische aspecten van de omgang met dieren;

d) effect van het rijgedrag op het welzijn van de vervoerde dieren en op de vleeskwaliteit;

e) eerste hulp voor dieren.

BIJLAGE V - INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder e)

De Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer.

Top