EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0750

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in decoratieve verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG

/* COM/2002/0750 def. - COD 2002/0301 */

52002PC0750

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in decoratieve verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG /* COM/2002/0750 def. - COD 2002/0301 */


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in decoratieve verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Inleiding

Het zesde actieprogramma

In het zesde milieuactieprogramma (6KP) [1] wordt erkend dat er nog zware inspanningen nodig zullen zijn om de uitstoot terug te dringen, zodat alle burgers van de Gemeenschap weer schone lucht kunnen inademen. Om deze reden is de luchtkwaliteit een van de gebieden waarvoor in de context van het 6KP een thematische strategie zal worden goedgekeurd. Deze zal worden ontwikkeld in het kader van het initiatief 'Schone lucht voor Europa' (Clean Air for Europe - CAFE), dat de Commissie in 2001 [2] heeft aangekondigd.

[1] PB L 242, 10.9.2002, blz. 1.

[2] COM(2001)245 van 4.5.2001.

Deze thematische strategie is er hoofdzakelijk op gericht om, rekening houdend met de risico's voor kwetsbare bevolkingsgroepen, leemten op te sporen en prioriteiten voor verdere maatregelen vast te stellen, met name voor zwevende deeltjes en troposferisch ozon ("fotochemische smog"). Met het CAFE-programma zullen bestaande luchtkwaliteitsnormen en nationale emissiegrenswaarden opnieuw worden bekeken en zo nodig worden aangepast en zullen betere systemen voor informatieverzameling, modellering en prognose worden ontwikkeld. Hierbij wordt gestreefd naar luchtkwaliteitsniveaus die niet in onaanvaardbare gevolgen en risico's voor menselijke gezondheid en milieu resulteren.

Dit voorstel is consistent met het CAFÉ-programma. Om de genoemde redenen is het duidelijk dat de emissies van vluchtige organische verbindingen, welke bijdragen tot de vorming van troposferisch ozon, noodzakelijk zullen zijn om de huidige milieudoelstellingen te kunnen verwezenlijken en bij te dragen aan verdere milieuverbeteringen op langere termijn. Dit werd tevens erkend door de Raad, die de Commissie bij de goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt betreffende een Richtlijn inzake nationale emissiegrenswaarden [3] (NEG) heeft gevraagd met wetsvoorstellen te komen als hulpmiddel voor het nakomen van de huidige en toekomstige verplichtingen om de uitstoot van vluchtige organische verbindingen terug te dringen.

[3] Om in 2010 de in artikel 5 van de NEG-richtlijn voor bepaalde verontreinigende stoffen vastgestelde tussentijdse milieudoelstellingen te kunnen realiseren, zullen de VOS-emissies fors moeten worden verminderd. Met het oog hierop dringt de Raad 'milieu' er krachtig bij de Commissie op aan om communautaire voorschriften voor producten voor te stellen waardoor een vermindering van de VOS-emissies kan worden bewerkstelligd. Deze voorschriften zouden voor 2004 van kracht moeten worden om deze vermindering mee te kunnen nemen bij de evaluatie van de NEG-Richtlijn (Verklaring van de Raad in Bijlage 4 van het verslag over de 2278e vergadering van de Raad 'milieu', Luxemburg, 22 juni 2000).

Achtergronden

Wetenschappelijke basis

Vluchtige organische verbindingen worden in de lucht gebracht door processen waarbij zij gebruikt of geproduceerd worden, door de vervoersector in de vorm van verdampingsemissies, door brandstoffen op basis van koolwaterstoffen en door de uitlaatemissies van voertuigen en het gebruik van producten die oplosmiddelen bevatten. Deze emissies ondergaan in de atmosfeer chemische veranderingen welke weer een aantal indirecte effecten hebben, in het bijzonder de vorming van fotochemische oxidantia, zoals troposferisch ozon. Bij hoge luchtconcentraties kan ozon hinderlijk zijn voor de menselijke gezondheid en schade toebrengen aan bossen, vegetatie en gewassen, waardoor de akkerbouw minder productief wordt. Ozon is ook een krachtig broeikasgas. VOS veroorzaken episodisch ozonvorming op plaatselijk en regionaal niveau, waarbij precursoren en fotochemische oxidantia over lange afstanden worden getransporteerd.

Verontreiniging door troposferisch ozon in de Europese Gemeenschap

Verontreiniging door troposferisch ozon is een wijd verbreid en chronisch probleem binnen de Gemeenschap. Uit door de lidstaten, in overeenstemming met Richtlijn 92/72/EEG [4], aan de Commissie verstrekte gegevens blijkt dat gedurende de zomermaanden de drempelwaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid (110 µg-3, uitgedrukt als een gemiddelde waarde tijdens acht uren) in alle lidstaten wordt overschreden en dat in stadsgebieden naar schatting meer dan 40 miljoen mensen aan potentieel schadelijke concentraties van deze agressieve verontreinigende stof worden blootgesteld. Wat de drempelwaarde voor de bescherming van de plantengroei betreft (65µgm-3, uitgedrukt als een gemiddelde waarde tijdens 24 uren), wijzen de monitoringgegevens op overschrijdingen in alle lidstaten. Richtlijn 2002/3/EG [5] stelt nog ambitieuzere drempelwaarden en streefwaarden vast. De lidstaten moeten deze richtlijn tegen september 2003 in bepalingen van nationaal recht hebben omgezet.

[4] PB L 297 van 13.10.1992, blz. 1.

[5] PB L 67 van 9.3.2002, blz. 14.

Mensen die hiervoor gevoelig zijn kunnen symptomen verwachten als rode ogen, keelpijn en ademhalingsproblemen. Wat het effect op het milieu betreft, weet men dat ozon inwerkt op de fotosynthese en tot beschadiging en verkleuring van bladeren leidt, met alle gevolgen van dien voor de opbrengst van bepaalde gewassen.

Aansluitend op de kaderrichtlijn 'Beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit' is onlangs een nieuwe richtlijn tot vaststelling van luchtkwaliteitsdoelstellingen en streefwaarden voor ozon [6] goedgekeurd. Hierbij worden de lidstaten ertoe verplicht plannen voor het beheer van de luchtkwaliteit op te stellen met daarin vervat de maatregelen die zij zullen treffen om deze streefwaarden en doelstellingen te realiseren. Hoewel de lidstaten bij hun pogingen om de VOS-emissies omlaag te brengen profijt zullen hebben van de bestaande communautaire wetgeving, is het wel duidelijk dat er op het niveau van de Gemeenschap verdere maatregelen noodzakelijk zullen zijn.

[6] PB L 67 van 9.3.2002, blz. 14.

Communautaire wetgeving voor het verminderen van de VOS-uitstoot

Er bestaat in de Gemeenschap reeds een behoorlijk stuk wetgeving om de luchtemissies van vluchtige organische verbindingen terug te dringen. Richtlijn 96/61/EG [7] van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging heeft betrekking op het verminderen van de emissies van een groot aantal takken van industrie in alle milieucompartimenten. Richtlijn 1999/13/EG [8] inzake de beperking van de emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties is specifiek van toepassing op emissies van vluchtige organische verbindingen van industriële sectoren waar grote hoeveelheden oplosmiddelen worden gebruikt en stelt zowel voor schoorsteenemissies als voor kortstondige emissies grenswaarden vast. Bovendien voorziet deze richtlijn in een reiniging van productieprocédés via het gebruik van plannen voor de vermindering van solventemissies als alternatief voor het traditionele gebruik van voorzieningen ter bestrijding van verontreiniging.

[7] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

[8] PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1.

In de vervoersector heeft het Auto-Olie-I-programma geresulteerd in strakkere normen voor voertuigemissies (Richtlijn 98/69/EG [9]), alsmede in de hiermee gepaard gaande nodige verbeteringen in brandstofkwaliteit [10] om de doeltreffendheid te verzekeren van meer geavanceerde apparatuur ter onderdrukking van uitlaatgasemissies. Richtlijn 94/63/EG [11] is er ook op gericht de VOS-uitstoot van de vervoersector te verminderen door het stellen van dampretourvereisten op verschillende punten in de benzinedistributieketen.

[9] Richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L350 van 28.12.1998, blz. 1).

[10] Richtlijn 98/70/EG (PB L 350, 28.12.1998, blz. 58) betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof, gewijzigd bij Richtlijn 2000/71/EG (PB L 287, 28.11.2000, blz. 46) om de meetmethoden aan te passen.

[11] PB L 365 van 31.12.1994, blz. 24.

De emissies in de EU voor 2010 worden per broncategorie uitgesplitst in tabel 1. Met de bestaande communautaire wetgeving is bijgedragen tot een vermindering met 50% van alle verwachte antropogene VOS-emissies in 2010 ten opzichte van het referentiejaar 1990.

De Richtlijn 'Nationale emissiegrenswaarden'

Gezien het feit dat de vorming van troposferisch ozon een grensoverschrijdend verschijnsel is, heeft de Commissie een richtlijn voor nationale emissiegrenswaarden (NEG) voorgesteld waarbij nationale emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige organische verbindingen en ammonia in het jaar 2010 in elke lidstaat beneden bepaalde grenswaarden zouden moeten blijven. Bij de analyse waarop dit voorstel berust is rekening gehouden met de geografische spreiding van de emissiebronnen overal in de Gemeenschap, de verplaatsing over lange afstand, de kostenefficiëntie van emissiereducties voor elke verontreinigende stof in iedere lidstaat en met de noodzaak om de milieudoelstellingen voor verzuring èn troposferisch ozon tegelijkertijd te realiseren.

Hoewel de uitstoot van VOS in de Gemeenschap naar verwachting van 14,1 miljoen ton in 1990 zal afnemen tot 7,1 miljoen ton tegen 2010, wijst de analyse van de Commissie [12] uit dat het nodig zou zijn de VOS-emissies terug te brengen tot 5,5 miljoen ton in 2010 om zelfs maar de tussentijdse milieudoelstellingen voor deze verontreinigende stof te kunnen halen. Volgens de desbetreffende studies (zie voetnoot over IIASA-rapporten) zouden de emissies, om een complete bescherming van volksgezondheid en vegetatie te kunnen verzekeren, op langere termijn nog verder zullen moeten worden teruggebracht.

[12] Kosteneffectieve beheersing van verzuring en troposferisch ozon (rapporten 1 t/m 8, IIASA)

Na langdurige en moeizame onderhandelingen bij de Raad en het Europees Parlement waren de lidstaten in staat zich vast te leggen op nationale emissiegrenswaarden voor 2010 die op het niveau van de Gemeenschap neerkomen op een uitstootlimiet van 6,5 miljoen ton [13]. Zodoende maakten de lidstaten duidelijk hoe moeilijk het is de uitstoot van VOS te verminderen en verzochten zij de Commissie met verdere voorstellen op dit terrein te komen, in het bijzonder betreffende het VOS-gehalte van producten (zie tabel 2).

[13] Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen, PB L 309, 27.11.1999, blz.22

2. Producten die VOS bevatten

Emissies van producten die in bepaalde industriële sectoren gebruikte vluchtige organische verbindingen bevatten vallen voor een deel onder de communautaire wetgeving. Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties is van toepassing op een aantal sectoren die oplosmiddelen gebruiken. Emissies van het gebruik van VOS bevattende producten bij het overspuiten van voertuigen vallen eveneens onder deze richtlijn. Daar Richtlijn 1999/13/EG evenwel gebaseerd is op een vergunningsstelsel ter vermindering van de uitstoot van installaties, waren er praktische beperkingen vanuit het oogpunt van implementatie en handhaving met betrekking tot omvang en aantal van de installaties die zich voor een aanpak op basis van vergunningen lenen. Aldus zijn hieronder drempelwaarden voor het verbruik vastgesteld waaronder de richtlijn niet van toepassing zou zijn, teneinde een onrealistisch buitensporige administratieve belasting gepaard aan slinkende milieuvoordelen te vermijden. De Commissie is dan ook gevraagd productgerichte benaderingen te verkennen, in het bijzonder als alternatief voor de sector 'overspuiten van voertuigen'. [14]

[14] De Raad verzoekt de Commissie, als alternatief voor het toezicht op sector 6 van Bijlage IIA van deze richtlijn, in een eerste stadium haar voorstel te presenteren voor een verordening via een binnen de kortste keren in te voeren productgerichte benadering en aldus voor de aanpassing of verwijdering van deze sector van het toepassingsgebied van deze richtlijn te zorgen. - Addendum op de notulen van de 2165e vergadering van de Raad (Milieu), Brussel, 11 maart 1999

Uitgaande van een aantal studies [15], [16], [17], heeft de Commissie de volgende sectoren aangemerkt als grote VOS-gebruikers, alsmede sectoren die momenteel geheel of gedeeltelijk buiten de werkingssfeer van de communautaire wetgeving ter vermindering van de VOS-emissies vallen:

[15] Study on the potential for reducing emissions of volatile organic compounds (VOC) due to the use of decorative paints and varnishes for professional and non-professional use (Chemiewinkel, Enterprise Ireland and Wetenschappelijk instituut voor milieu-management, juni 2000).

[16] Reducing VOC emissions from the vehicle-refinishing sector (Entec UK Limited and the paint research Association, augustus 2000).

[17] Study to identify reductions in VOC emissions due to restrictions in the VOC content of products (Bipro, AFC consult and DFIU-IFARE, februari 2002).

- Verfindustrie: het jaarlijks verbruik van oplosmiddelen wordt op 1,5 miljoen ton geschat. Deze producten behoren voor zo'n 50% tot de categorie "decoratieve verven", welke door detaillisten aan particuliere of beroepsgebruikers worden verkocht. De van het gebruik van deze producten afkomstige emissies vallen niet onder Richtlijn 1999/13/EG van de Raad.

- Inktindustrie: het jaarlijks verbruik van oplosmiddelen wordt hier op 125 kiloton geschat. Deze worden hoofdzakelijk gebruikt in installaties die onder Richtlijn 1999/13/EG vallen.

- Cosmetica, toiletartikelen, parfums: het jaarlijks verbruik van oplosmiddelen wordt hier op 200 kiloton geschat. De van het gebruik van deze producten afkomstige emissies vallen niet onder Richtlijn 1999/13/EG van de Raad.

- Reinigings- en poetsmiddelen: hier vinden we de meest uiteenlopende producten, maar sommige hiervan bevatten grote hoeveelheden VOS. Het jaarlijks verbruik van oplosmiddelen wordt op 300 kiloton geschat.

- Producten voor het overspuiten van voertuigen: het jaarlijks verbruik van oplosmiddelen wordt hier op 45 kiloton geschat.

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat in de detailhandel verkochte verven en aanverwante producten een significante bron of VOS-emissies vormen, hoewel er, zelfs zonder wetgeving ter zake, reeds een aanzienlijke verschuiving heeft plaatsgevonden van verfproducten op basis van oplosmiddelen naar producten op basis van water.

In twee studies van de Commissie wordt in het bijzonder gekeken naar decoratieve verfproducten [18] en producten voor het overspuiten van voertuigen [19]. Beide studies concludeerden, aan de hand van reeds vastgestelde trends in de respectieve takken van industrie naar producten met een lager gehalte aan oplosmiddelen, dat verdere vooruitgang bij het omlaagbrengen van het VOS-gehalte, binnen realistische termijnen, zowel technisch als economisch, mogelijk zou zijn, zonder dat de productkwaliteit in het gedrang zou komen. In deze studies wordt aangegeven dat de VOS-emissies tegen 2010 met ongeveer 280 kiloton zouden kunnen worden teruggebracht (zie tabel 3 - fase II), dank zij een lager gehalte aan oplosmiddelen van decoratieve verf- en vernisproducten, en met nog zo'n 15 kiloton d.m.v. het gebruik van minder solventintensieve producten voor het overspuiten van voertuigen. Deze studies hebben een aantal onzekerheden aan het licht gebracht omtrent de technische haalbaarheid en economische levensvatbaarheid van een significante verbetering in bepaalde productcategorieën. En dit komt tot uiting in de in dit voorstel genoemde maximumgrenswaarden voor het gehalte aan oplosmiddelen.

[18] Study on the potential for reducing emissions of volatile organic compounds (VOC) due to the use of decorative paints and varnishes for professional and non-professional use (Chemiewinkel, Enterprise Ireland en Wetenschappelijk instituut voor milieu-management, juni 2000).

[19] Reducing VOC emissions from the vehicle-refinishing sector (Entec VK Limited and the paint research Association, augustus 2000).

Het potentieel voor de verlaging van het gehalte aan oplosmiddelen in andere productgroepen is in dit stadium minder groot. Voor sommige productgroepen is vastgesteld dat VOS worden gebruikt voor drijfgassen ter vervanging van stoffen waardoor de stratosferische ozonlaag wordt aangetast. De Commissie is dan ook tot de slotsom gekomen dat verder beraad nodig is alvorens er maatregelen voor deze productgroepen worden voorgesteld, om te bereiken dat alle maatregelen waarmee deze bijzondere doelstellingen van het milieubeleid moeten worden gerealiseerd, consistent zijn.

Sector overspuiten van voertuigen

Richtlijn 1999/13/EG stelt emissiegrenswaarden vast voor de sector 'overspuiten van voertuigen' in het geval van installaties met een verbruik van oplosmiddelen dat 0,5 ton per jaar te boven gaat. Met de voorgestelde productgerichte benadering wordt verzekerd dat de uitstoot van de sector als geheel wordt verminderd, terwijl de huidige bepalingen van Richtlijn 1999/13/EG in een vrijstelling voorzien voor installaties die minder dan 0,5 ton oplosmiddelen per jaar gebruiken. Het zou evenwel op het niveau van de Gemeenschap 'dubbel op' zijn maximale VOS-gehaltes vast te stellen voor de in deze sector gebruikte producten en tegelijkertijd grenswaarden voor emissies van de installaties zelf vast te stellen, reden waarom wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 1999/13/EG in te trekken.

3. Beschrijving van de wetgevingssituatie in de lidstaten

Oostenrijk

In dit land is er wetgeving ter beperking van het VOS-gehalte van decoratieve coatings, lakken en vernissen die worden toegepast als grondlaag voor houten vloeren en is het verboden bepaalde consumptieartikelen te verkopen en andere voor beroepsdoeleinden bestemde producten te gebruiken.

Denemarken

In Denemarken bestaat reeds wetgeving ter bescherming van de gezondheid van werknemers gebaseerd op het "MAL-code"-etiketteringssysteem en is de verkoop van bepaalde producten verboden. Wetgeving inzake het VOS-gehalte van consumentenverven is in voorbereiding.

Nederland

Verven met hoge VOS-gehalten zijn sinds 1/1/2000 verboden voor gebruik binnenshuis door beroepsschilders, wegens bezorgdheid over de gezondheid van mensen die hiermee werken.

Zweden

Soortgelijke beperkingen als die van de Nederlandse verordening zijn sedert 1987 van kracht.

Frankrijk

Voor verven en vernissen is er de Franse milieukeur "NF Environnement".

Duitsland

Gedacht wordt aan wetgeving betreffende het VOS-gehalte van verf. Er is een nationale milieukeur ("Blaue Engel") voor verf.

Spanje

Voor verven en vernissen geldt sedert 1994 de milieukeur "AENOR medio ambiente".

Griekenland, Italië, Luxemburg, Portugal, Ierland, Finland en België hebben geen specifieke wetgeving om het VOS-gehalte van producten voor milieudoeleinden binnen de perken te houden, maar België heeft de Commissie onlangs op de hoogte gebracht van zijn voornemen om wetgeving over dit onderwerp in te voeren.

Waarom een optreden van de Gemeenschap gewettigd is

In milieucriteria voor verf, met inbegrip van het VOS-gehalte, wordt reeds voorzien bij een Beschikking van de Commissie [20], waarin milieucriteria worden vastgesteld voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor verven en vernissen. Milieukeuren worden toegekend op basis van een levenscyclusanalyse aan de hand van factoren als productie, beperking van voor milieu en gezondheid schadelijke stoffen, vermindering van de luchtverontreiniging, reductie van het schadelijk-afvalvormingspotentieel en etikettering voor consumenteninformatie om milieu- en gezondheidsredenen. Het milieukeurcriterium voor het VOS-gehalte, waaraan men zich op basis van vrijwilligheid zal houden, is hoger gegrepen dan de hierin voorgeschreven verplichte waarden.

[20] C(1998) 4257; PB L 5, 9.1.1999, blz. 77.

Zoals hierboven beschreven, kunnen emissies van vluchtige organische verbindingen bijdragen tot de vorming van troposferisch ozon, zowel in de lidstaten waar zij hun oorsprong vinden als in andere, dit als gevolg van het grensoverschrijdende transport van deze emissies over lange afstanden. Terwijl de lidstaten dus in staat zijn in eigen huis bepaalde maatregelen te nemen om de VOS-uitstoot terug te dringen en zo de vorming van troposferisch ozon tegen te gaan, is er geen enkele lidstaat die zijn eigen blootstelling aan deze verontreinigende stof volledig kan beheersen. Bovendien biedt een productgerichte wetgeving op communautair niveau de beste garanties om de voorgestelde milieustreefwaarden op kosteneffectieve wijze te bereiken en tegelijkertijd de interne markt in stand te houden.

De grensoverschrijdende aard van de problematiek en de noodzaak van een gecoördineerd optreden komen duidelijk tot hun recht in het onlangs goedgekeurde Protocol van Gotenburg bij het Verdrag van Genève inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, waarbij de lidstaten en de Gemeenschap partij zijn [21]. De Commissie meent dan ook dat een optreden van de Gemeenschap gewettigd is, zowel om een gecoördineerde respons binnen de Gemeenschap te verzekeren als om de Gemeenschap in staat te stellen om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van deze verontreinigende stof in de bredere geografische context van de Economische Commissie voor Europa van de VN, welke talrijke leden telt die ook kandidaat-lidstaten zijn.

[21] Protocol ter bestrijding van verzuring, eutrofiëring en troposferisch ozon, goedgekeurd te Gotenburg op 30 november 1999 door het uitvoerend orgaan van het Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand.

Keuze van een juridisch instrument

Hoewel er, zoals hierboven uiteengezet, prangende redenen zijn voor een communautair optreden op dit gebied, heeft men een aantal benaderingen op hun merites bekeken, alvorens te beslissen welk type instrument het meest doeltreffend en efficiënt zou zijn.

Door belanghebbende bedrijven vrijwillig aangegane verbintenissen hadden weliswaar reeds geresulteerd in een verschuiving naar producten met een laag VOS-gehalte, maar werden toch ontoereikend geacht, doordat niet in voldoende mate verzekerd werd dat de doelstellingen zouden worden gerealiseerd, dit in verband met het grote aantal producenten in de sector en de moeilijkheden die van controle en handhaving worden verwacht. Evenzo werd een verordening van de Gemeenschap, ondanks de meer gelijkmatige wijze van tenuitvoerlegging in de verschillende lidstaten, niet praktisch geacht, in verband met de aldaar bestaande structuren en hiermee samenhangende regels.

Fiscale maatregelen zouden minder effectief zijn, daar de prijs van oplosmiddelen in verfproducten slechts een klein percentage van de totale prijs vormt. Er zijn namelijk nog andere factoren dan de prijs (b.v. productkwaliteit) die voor de consument ook belangrijk zijn.

Een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad zou dus het nodige evenwicht bieden tussen enerzijds een geharmoniseerde en consistente aanpak in de gehele Gemeenschap en anderzijds een zekere mate van flexibiliteit voor de lidstaten bij het regelen van de details, zodat zij behoorlijk op de uitvoering kunnen toezien, en ook op bestaande maatregelen kunnen voortbouwen.

4. Keuze en motivering van de juridische grondslag

Aangezien de voorgestelde richtlijn er primair op gericht is de VOS-uitstoot via een harmonisatie van de technische specificaties omlaag te brengen, wordt, gezien de interne-marktdimensie, artikel 95 als de rechtsgrondslag van de voorgestelde richtlijn gebruikt. De bepalingen van het voorstel zijn bedoeld om een harmonisatie van de wetgevingen teweeg te brengen. Hoewel er in de richtlijn waarden voor het maximale VOS-gehalte van bepaalde producten worden gegeven, zouden de lidstaten striktere grenswaarden kunnen hanteren indien zij zulks met goede redenen kunnen onderbouwen en hun voorstellen voor strakkere normen onderwerpen aan een communautaire controleprocedure als uiteengezet in artikel 95, lid 4) en 5) van het Verdrag.

5. Kosten en baten van de voorgestelde richtlijn

De vermindering van de VOS-emissies is reeds economisch gerechtvaardigd in het voorstel van Commissie voor een richtlijn betreffende nationale emissiegrenswaarden [22]. De voor dat voorstel uitgevoerde economische analyse [23] wees uit dat de voordelen van een vermindering van de VOS-emissies tot 5,5 miljoen ton in 2010 groter zouden zijn dan de hieraan verbonden kosten, zelfs indien de voorkomen schade aan ecosystemen niet in de analyse werden meegenomen. Daar de lidstaten zich slechts op een vermindering tot 6,5 miljoen ton in 2010 hadden vastgelegd, valt dit verschil van 1 miljoen ton binnen de reductiemarge welke reeds uit kosten/batenoverwegingen te verantwoorden is gebleken.

[22] COM (1999) 125 def.

[23] In de "Economic Evaluation of Air Quality Targets for Tropospheric Ozone", verricht door IIASA, AEA, DNMI en RIVM, wordt geconcludeerd dat de totale schattingen van de te verwachten voordelen de kosten voor alle overwogen scenario's zullen overtreffen.

Ten einde het technische potentieel voor de vermindering van VOS-emissies van decoratieve verven en producten voor het overspuiten van voertuigen te kunnen beoordelen hebben de diensten van de Commissie twee studies verricht (zie voetnoot 13 en 14). Deze studies wezen uit dat de emissiereductiekosten van de hier voorgestelde maatregelen zonder meer binnen het bereik vallen van de kosten die verwacht worden van maatregelen voor VOS-emissiereductie in alle lidstaten in het kader van een aanpak op basis van NEG.

Uitgaande van deze studies is een kosten-batenanalyse [24] voor de voorgestelde richtlijn uitgevoerd. De van het voorstel verwachte algehele jaarlijkse vermindering van de VOS-emissies wordt geraamd op 280 kiloton in 2010. De kosten zullen naar schatting tussen EUR108 en EUR157 miljoen per jaar in 2010 bedragen. De gemiddelde kosten i.v.m. de verlaging van het VOS-gehalte in verf zullen naar schatting tussen 387 en 563 per ton geëlimineerde VOS gaan liggen. Het verschil in kosten moet worden toegeschreven aan de onzekerheid omtrent de bijkomende kosten voor buitenverven [25]. De binnen deze marge (van EUR387 tot EUR563) vallende kosten per ton geëlimineerde VOS liggen lager dan het gemiddelde van de kosteneffectieve opties om de doelstellingen van de NEG-richtlijn te realiseren (EUR687 per ton geëlimineerde VOS).

[24] Voor bijzonderheden zie "The costs and Benefits of the reduction of volatile organic compounds from paints", voorbereid door het Directoraat-generaal Milieu, Eenheid Lucht en lawaai, 2 mei 2002.

[25] De hogere kosten worden gerelateerd aan een "pessimistisch" scenario. Aangenomen wordt dat de prijzen van alle categorieën verven voor buitenmuren met minerale substraten, voor houtwerk binnen en buiten, en verven voor bekledingen van hout en metaal zouden stijgen als gevolg van een technologische verschuiving, waardoor o.a. de prijs van grondstoffen omhoog zou gaan. In het "optimistische" geval wordt aangenomen dat deze bijkomende kosten alleen samenhangen met de toename van onderzoek- en ontwikkelingskosten.

Geschat werd dat de vermindering van de VOS-uitstoot in de EU met 280 kiloton jaarlijks in totaal een gezondheidsvoordeel ter waarde van EUR582 miljoen zou opleveren. Opgemerkt zij dat sommige voordelen niet financieel waren gekwantificeerd [26]. De kosten en baten worden per lidstaat opgesomd in tabel 4.

[26] Deze niet in financiële termen uitgedrukte effecten zijn de verbeterde gezondheid van schilders (minder blootstelling aan oplosmiddelen) en de voordelen voor het ecosysteem (lagere ozonconcentraties).

De van de voorgestelde richtlijn te verwachten voordelen zouden in alle lidstaten naar schatting vier tot vijf maal hoger liggen dan de kosten. Alles bijeengenomen zou de voorgestelde richtlijn significante verbeteringen met zich meebrengen, ook al waren de kosten ietwat onderschat en de voordelen ietwat overschat.

Door een gebrek aan gegevens was het niet mogelijk de kandidaat-lidstaten in de kosten-batenanalyse mee te nemen. Het is echter waarschijnlijk dat het reductiepotentieel voor VOS in verven dat in de lidstaten niet veel zal ontlopen en dat, mochten er toch verschillen zijn, de reductiekosten in de kandidaat-lidstaten waarschijnlijk lager zouden zijn dan in de lidstaten. In elk geval wegen de problemen rond de ozonvorming in beide gevallen even zwaar. Daarom zal de kosten-batenratio waarbij tot actie wordt overgegaan, als voorgesteld in deze richtlijn, waarschijnlijk minstens een even gunstig effect in de kandidaat-lidstaten hebben.

6. Uitleg van de bepalingen van het voorstel

Het voorstel is erop gericht de VOS-emissies te reduceren door het vaststellen van maximale waarden voor het VOS-gehalte in bepaalde categorieën decoratieve verf en producten voor het overspuiten van voertuigen, grenswaarden waaraan men zich dient te houden om deze producten binnen de EU op de markt te mogen brengen. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, wordt hierin wel enige flexibiliteit ingebouwd, bijvoorbeeld wanneer de lidstaten de vrije hand krijgen bij de ontwikkeling en implementatie van markttoezichtmechanismen. Het voorstel ziet er in hoofdzaak als volgt uit:

Artikel 1

In dit artikel worden het doel en de draagwijdte van het voorstel uiteengezet. De voorgestelde richtlijn heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen de directe en indirecte effecten van emissies van organische oplosmiddelen. Dit voorstel is niet in de eerste plaats gericht op de gezondheid van beroepsgebruikers, maar de uit een verlaging van de concentraties troposferisch ozon voortvloeiende gezondheidsvoordelen zijn wel degelijk in aanmerking genomen.

Artikel 2

In dit artikel worden de nodige definities gegeven. Voor de definitie of "vluchtige organische stof" zijn drie mogelijkheden overwogen. De eerste hiervan houdt verband met het feit dat VOS precursoren van troposferisch ozon zijn, en zou in overeenstemming zijn met de in de NEG-Richtlijn (2001/81/EG) gehanteerde definitie. De tweede optie is gerelateerd aan de meting van de vluchtigheid op basis van de dampspanning en wordt gebruikt in Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties. Bij de derde definitie gaat het om een andere fysische eigenschap, het kookpunt. In het licht van de fundamentele vereisten van de richtlijn, heeft de Commissie gekozen voor een definitie die gebaseerd is op het kookpunt, welke een eenvoudige en doeltreffende methode oplevert waarmee kan worden gecontroleerd of men zich wel aan de richtlijn houdt.

Definities van productcategorieën worden in Bijlage I gegeven.

Artikel 3

Dit artikel houdt voor de lidstaten de verplichting in erop toe te zien dat onder de Richtlijn vallende productcategorieën alleen op de markt kunnen worden gebracht indien zij met de in Bijlage II gegeven specificaties in overeenstemming zijn.

Artikel 4

Er wordt een etiketteringsvereiste ingevoerd om de consument een behoorlijke informatie te verzekeren over de milieumerites van het product ten tijde van de aankoop. Gezien het aantal gedetailleerde factoren dat zowel bij het ontwerp als bij het praktische gebruik van een etiket in aanmerking moet worden genomen, wordt voorgesteld deze taak over te laten aan het in artikel 12 van de richtlijn bedoelde comité.

Artikelen 5, 6 en 7

Op grond van deze artikelen moeten de lidstaten een systeem voor markttoezicht ontwikkelen om te kunnen controleren of de richtlijn daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd. Van de lidstaten wordt tevens verlangd dat zij om de drie jaar een samenvattend overzicht produceren van de resultaten van dit toezicht; jaarresultaten moeten de Commissie alleen op verzoek worden voorgelegd. Om deze rapportage te vergemakkelijken zal de Commissie via een comitéprocedure een gemeenschappelijk rapportageformaat ontwikkelen.

Artikel 8

Dit artikel schrijft voor dat het beginsel van een vrij verkeer van goederen in acht moet worden genomen met betrekking tot producten die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen en aan de bepalingen ervan voldoen.

Artikel 9

Dit artikel voorziet in een clausule ter herevaluatie van het toegestane VOS-gehalte voor de subcategorie verven voor houtwerk e.d. binnen en buiten, en bekledingsverven voor hout en metaal (Bijlage II.A) voor 2010. Momenteel zijn de technische en economische overwegingen van dien aard dat het evenwicht tussen de voor- en nadelen van een stringentere grenswaarde voor deze categorie in 2010 niet voldoende duidelijk is. De Commissie zal deze herevaluatie uitvoeren voor eind 2006, zodat zij nog in 2006 een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad kan voorleggen voor een vanaf 2010 toe te passen waarde. Deze evaluatie zal worden gebaseerd op een studie waarbij alle duurzaamheidsfactoren in aanmerking worden genomen: niet alleen de incrementele milieuvoordelen vergeleken met de grenswaarden van 2007, maar ook de economische implicaties, met inbegrip van de gevolgen voor het MKB, de consequenties voor de werkgelegenheid en de technische haalbaarheid.

Artikel 10

Dit is een standaardartikel betreffende de verplichting van de lidstaten om passende sancties voor schendingen van de richtlijn vast te stellen.

Artikel 11

Het in artikel 12 ingestelde regelgevingscomité zal de Commissie assisteren bij besluiten over het verplichte gebruik van ISO- of CEN-methoden - zodra deze beschikbaar zijn - om de onder de richtlijn vallende producten op hun VOS-gehalte te kunnen testen.

Artikel 12

Met dit artikel wordt een regelgevingscomité ingesteld dat zijn taken zal verrichten in overeenstemming met het besluit van de Raad waarbij uitvoeringsbevoegdheden worden overgedragen aan de Commissie. [27] Dit comité zal de Commissie technische bijstand verlenen en behulpzaam zijn bij het nemen van besluiten over de uitvoering van de richtlijn, zoals met betrekking tot gemeenschappelijke formaten voor rapportagegegevens.

[27] Besluit van de Raad 1999/468 van 28 juni 1999, PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

Artikel 13

Dit artikel voorziet in de intrekking van de bepalingen van Richtlijn 1999/13/EG tot vaststelling van emissiegrenswaarden voor de sector 'overspuiten van voertuigen' ten gunste van de productgerichte benadering van het onderhavige voorstel. Omwille van de duidelijkheid zij opgemerkt dat dit voorstel geen intrekking inhoudt van bepalingen betreffende het gebruik van oplosmiddelen bij het coaten van nieuwe voertuigen. Wat dus Bijlage I van Richtlijn 1999/13/EG betreft, zal alleen de tekst na het eerste streepje worden ingetrokken: "het aanbrengen van een laklaag op wegvoertuigen, zoals gedefinieerd in Richtlijn 70/156/EEG, of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek, of". De corresponderende tekst van Bijlage II A.I in de kolom "Activiteiten" van sectie 6 , nl. de woorden "en overspuiten van voertuigen" wordt eveneens ingetrokken.

Artikelen 14, 15 en 16

Deze artikelen bevatten standaardbepalingen betreffende de inwerkingtreding en de omzetting in bepalingen van nationaal recht.

Bijlage I

In deze bijlage worden de definities gegeven van de categorieën en subcategorieën decoratieve verven en producten voor het overspuiten van voertuigen waarop het voorstel van toepassing is.

Bijlage II

In deze bijlage worden de voorgestelde grenswaarden voor de VOS-gehalten gegeven.

De maximale grenswaarde voor subcategorie A.d van Bijlage II: Verven voor houtwerk e.d. binnen en buiten, en bekledingsverven voor hout en metaal, op basis van oplosmiddelen is voor 2010 opengelaten. Zie opmerkingen betreffende artikel 7.

7. Het effectbeoordelingssysteem: De gevolgen van het voorstel voor het bedrijfsleven, in het bijzonder voor het MKB

7.1. Het voorstel:

- Een beperking van het gehalte aan vluchtige organische stoffen (VOS) in bepaalde categorieën producten

Communautaire wetgeving is noodzakelijk op dit gebied als bijdrage tot de bescherming van de volksgezondheid, in het bijzonder door een vermindering van de VOS-emissies, om te bereiken dat bevolking en vegetatie minder aan fotochemische oxidantia worden blootgesteld. Er wordt een aanpak in twee fasen voorgesteld voor het omlaagbrengen van het VOS-gehalte van onder het voorstel vallende decoratieve verfproducten. Zodoende krijgen de sectoren in kwestie voldoende tijd om de nodige aanpassingen te kunnen doorvoeren zonder dat de milieuvoordelen op langere termijn in het gedrang komen. De eerste fase begint op 1 januari 2007 en de tweede op 1 januari 2010. In het geval van producten voor het overspuiten van voertuigen zijn alleen de waarden voor 2007 van toepassing.

7.2. De gevolgen voor het bedrijfsleven

- Wie krijgt met het voorstel te maken?

Fabrikanten van decoratieve verven en de productieketen voor deze producten

Het voorstel zal gevolgen hebben voor de sector bereiding van decoratieve verven en voor de productieketen voor deze producten. Dit omvat de verfindustrie zelf en de harsindustrie, alsmede fabrikanten van oplosmiddelen, bindmiddelen en kleurmiddelen.

Ondanks de voortdurende consolidering in deze sector, zijn er, de zes kandidaat-lidstaten eveneens in aanmerking genomen, bijna 1300 grootschalige verffabrikanten en meer dan 3200 kleinere bedrijven in de sector [28]. De tien grootste verfproducenten nemen bijna 50% van de totale productie voor hun rekening. Kleine bedrijven zijn in deze sector veelal in het zuiden van Europa in de meerderheid.

[28] Tsjechische Republiek, Hongarije, Polen, Slovenië, Slowakije en Turkije.

De Europese verfindustrie wordt door meer dan 200 leveranciers van grondstoffen voorzien. Multinationale chemische bedrijven domineren de markten voor bindmiddelen, kleurstoffen en oplosmiddelen, terwijl wij op de alkydharsmarkt een groot aantal kleine producenten aantreffen.

Sector 'overspuiten van voertuigen'

Het voorstel betreft tevens inrichtingen voor het overspuiten van voertuigen. Inrichtingen met een maximaal oplosmiddelenverbruik van meer dan 500 kilo per jaar vallen reeds onder Richtlijn 1999/13/EG. Sinds de goedkeuring van deze richtlijn is men echter gaan inzien dat deze sector zich beter leent tot een productgerichte benadering met emissiereducties dan tot een aanpak aan de hand van aan te houden emissiegrenswaarden, waartoe het gebruik van materieel ter bestrijding van verontreiniging vereist is. Bij overleg met belanghebbende bedrijven is gebleken dat deze verandering in de regelgeving (dit voorstel en de gelijktijdige intrekking van de relevante bepalingen van Richtlijn 1999/13/EG) niet betekent dat de investeringen om aan Richtlijn 1999/13/EG te voldoen tevergeefs waren, daar producten met een lager VOS-gehalte reeds onderkend zijn als de beste manier waarop deze sector zich naar de eisen van de regelgeving kan richten.

Dit voorstel zou van invloed kunnen zijn op zo'n 50 000 installaties in de Gemeenschap, waarvan er vele zijn die minder dan 5 mensen in dienst hebben. Het voorstel zal ook gevolgen hebben voor de productmarkt, hoewel deze naar het schijnt goed op het voorstel is voorbereid. Zeven bedrijven nemen 90% van de markt voor hun rekening en de overige 10% bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen.

- Wat moeten bedrijven doen om zich naar het voorstel te richten?

Hiermee gemoeide kosten

Op de markt van de Europese Gemeenschap aangeboden producten zullen moeten voldoen aan de in dit voorstel neergelegde maximale grenswaarden voor het gehalte aan vluchtige organische stoffen. Dit brengt kosten met zich mee i.v.m. investeringen in nieuwe installaties en in sommige gevallen (b.v. verffabrikanten en -detaillisten; laatstgenoemden moeten vaak hun mengmachines veranderen of vervangen) voor onderzoek en ontwikkeling (b.v. de harsindustrie), of de noodzaak alternatieve producten te gebruiken (b.v. installaties voor het overspuiten van voertuigen). Deze kosten worden over een aantal jaren uitgesmeerd, daar het tijdschema voor de in verband met het voorstel door te voeren aanpassingen tot 2010 loopt.

In termen van het totale verkoopvolume zal de verfmarkt geen veranderingen ondergaan, maar het is onzeker of het tot een herdistributie tussen "doe-het-zelvers" en beroepsschilders komt. Kleinhandelaars zouden hun verkoopcijfers omhoog of omlaag kunnen zien gaan. Voor beroepsgebruikers zal de impact van de richtlijn waarschijnlijk bestaan in een verandering van de gebruikstoepassingen van de nieuwe producten.

Administratieve belasting

Controle en rapportage zijn noodzakelijk voor een succesvolle uitvoering van dit voorstel. De lidstaten krijgen echter wel enige vrijheid om zelf te beslissen hoe dit in eerste instantie moet worden gedaan. De Commissie zal op de gemaakte vooruitgang toezien en in een later stadium eventueel voorstellen doen voor een meer geharmoniseerde benadering.

- Welke economische effecten kunnen van het voorstel worden verwacht?

Sector decoratieve verven

In het algemeen belopen de emissiereductiekosten naar schatting zo'n 500/kton. Wat het verbruik betreft, zullen zich op de verfmarkt naar verwachting geen veranderingen voordoen. Er zijn voor de verfindustrie geen grote gevolgen te verwachten, maar wel kosten i.v.m. onderzoek, herformulering en investeringen in roestvrij stalen installaties, alsmede kosten i.v.m. de ontwikkeling van nieuwe harsen. Verf wordt waarschijnlijk 1-1,5% duurder voor de eindverbruiker. De industrie heeft reeds een grote verschuiving van solventgedragen naar watergedragen producten verwerkt en dit voorstel bouwt voort op dit proces.

Door een geringer verbruik van oplosmiddelen zal de solventindustrie jaarlijks zo'n 65 miljoen aan inkomsten derven. Dit effect is echter vrij bescheiden in verhouding tot de economische macht van de bedrijven in kwestie, maar de vaste kosten zullen, indien er geen vervangingsproducten worden ontwikkeld, wel over een kleiner productievolume moeten worden gespreid.

Verfdetaillisten en beroepsschilders zouden kunnen vrezen dat hogere prijzen tot lagere verkoopcijfers zullen leiden. Een teruglopende verkoop is evenwel niet waarschijnlijk, daar de beslissing om met een verfklus te beginnen echt door de prijs van de verf beïnvloed wordt (de materiaalkosten maken slechts 15-25% van de totale kosten uit). Niettemin zullen sommige kleinhandelaars hun uitrusting moeten aanpassen en zullen beroepsschilders mogelijk hun werkmethodes en -schema's op de nieuwe producten moeten afstemmen.

Belangrijke gevolgen voor de werkgelegenheid zijn niet te verwachten, daar de algehele vraag op de markt waarschijnlijk onveranderd zal blijven. Een interne herdistributie moet echter wel worden tegemoet gezien, wanneer de tanende vraag naar solventgedragen producten wordt gecompenseerd door de toenemende vraag naar watergedragen producten.

Hoewel het voorstel geen grote gevolgen voor de productieketen als geheel lijkt te zullen hebben, kunnen kleine en middelgrote ondernemingen in de sector en in het bijzonder die bedrijven welke aangewezen zijn op de fabricage van producten op basis van oplosmiddelen, er reële gevolgen van kunnen ondervinden. De noodzaak tot investeren, herscholen en aanpassen kan, gezien de kleinere schaal waarop deze bedrijven werken, extra zwaar doorwegen. De voorgestelde tijdschema's zijn echter van dien aard dat zij hiertoe de kans wel zullen krijgen, daar de meerkosten uiteindelijk toch in de consumentenprijzen zullen worden doorberekend.

- Bevat het voorstel maatregelen waarin met de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen rekening wordt gehouden?

De in het voorstel vervatte overgangsperioden houden rekening met het feit dat niet alle sectoren dezelfde technologische en financiële capaciteit hebben om zich naar de nieuwe vereisten te richten. Verven op basis van oplosmiddelen zullen voor een groot aantal toepassingen nog steeds toegestaan zijn, waardoor dus een meer geleidelijke verandering mogelijk wordt dan het geval zou zijn indien de nadruk meer op watergedragen technologieën zou komen te liggen.

Bij de in het voorstel genoemde grenswaarden voor het gehalte wordt geen rekening gehouden met de jongste technologische ontwikkelingen. De reden waarom niet de meest stringente op de markt beschikbare formuleringen worden gehanteerd, is dat men de omschakeling voor kleine en middelgrote ondernemingen gemakkelijker wil maken. Bovendien voorziet het voorstel in een herevaluatie van een van de grenswaarden voor het VOS-gehalte voor 2010, maar wat de voor- en nadelen hier zijn, is nog niet voldoende duidelijk. Bij de herevaluatie zal met de specifieke kenmerken van het MKB en met de gezichtspunten van de lidstaten en de belanghebbenden rekening worden gehouden.

Gezichtspunten van de lidstaten en de belanghebbenden

Tijdens de voorbereiding van het voorstel is over een periode van bijna twee jaar intensief met alle belanghebbende bedrijven overleg gepleegd. In het algemeen staan deze achter verdere maatregelen om de uitstoot van VOS omlaag te brengen, maar sommige betwijfelen of alle voor het maximumgehalte aan oplosmiddelen van verf voorgestelde waarden (voor 2010) momenteel wel op commerciële schaal haalbaar zijn (CEPE [29], ERMA [30]). Het bedrijfsleven geeft tevens uiting aan zijn bezorgdheid over de kosten-batenanalyse; het vreest namelijk dat bepaalde factoren niet behoorlijk in aanmerking zijn genomen en dat sommige kosten zijn onderschat. Anderen (ESIG [31]) zijn er niet van overtuigd dat deze sector de meest kosteneffectieve is om wettelijke voorschriften voor VOS-emissiereducties voor te stellen en vragen zich af of het voorstel niet te vroeg komt; zij menen dan ook dat het wellicht beter zou zijn te wachten totdat er verdere vorderingen met het CAFE-programma zijn gemaakt.

[29] Conseil Européen de l'Industrie des Peintures, des Encres d'Imprimerie et des Couleurs d'Art.

[30] European Resin Manufacturers Association.

[31] European Solvent Industry Group.

De uitwerking die het voorstel zal hebben op het MKB is een zorgpunt van een aantal representatieve verenigingen. UNIEP [32], UEAPME [33] en Union Chimica-Confapi [34] hebben opmerkingen gemaakt over de moeilijkheden die zullen worden ondervonden wanneer men probeert aan de voorgestelde wetgeving te voldoen, dit als gevolg van de beperkte middelen, het ontbreken van O&O-capaciteit en de zwaardere impact die deze problemen voor kleinere bedrijven hebben.

[32] Union Internationale des Entrepreneurs de Peinture

[33] Europese Unie van ambachtelijke en kleine en middelgrote ondernemingen

[34] Unione nazionale piccola e media industria chimica, conciaria, materie plastiche, gomma, vetro, ceramica e prodotti affini.

Het idee om in de sector 'overspuiten van voertuigen' op een productgerichte benadering over te stappen is door de belanghebbende bedrijven gunstig ontvangen.

De lidstaten staan over het algemeen achter het voorstel, hoewel Italië en Spanje enige reserves hadden, in het geval van Italië met betrekking tot het MKB en, in dat van Spanje ten aanzien van de zwaardere regelgevingslast.

Tabel 1: Ramingen van VOS-emissies (2010) per sector (SNAP-indeling) Bron: Ramingen op basis van onafhankelijke studies van de Commissie

VOS-emissies EU-15 (%) Ramingen 2010

Gebruik van oplosmiddelen en andere producten // 26%

Wegvervoer // 22%

Productieprocédés // 14%

Winning en distributie van fossiele brandstoffen/geothermische energie // 12%

Andere mobiele bronnen en machinerie // 12%

Niet-industriële verbrandingsinstallaties // 8%

Afvalbehandeling en -verwijdering // 3%

Verbranding in energiesector en be- en verwerkende industrie // 2%

Verbranding in productiesector // 1%

Tabel 2: Schatting van de VOS-emissies van de lidstaten in 2010

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3. Schatting van de van het voorstel voor 2010 te verwachten reducties Bron: Onafhankelijke studie van de Commissie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 4: Kosten en baten van de voorgestelde richtlijn in de lidstaten in 2010 Bron: "The costs and Benefits of the reduction of volatile organic compounds from paints", voorbereid door het Directoraat-generaal Milieu, Eenheid Lucht en lawaai, 2 mei 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2002/0301 (COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in decoratieve verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG

(voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 95,

Gelet op het voorstel van de Commissie [35],

[35] PB C van , blz. .

Gelet op het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [36],

[36] PB C van , blz. .

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [37],

[37] Advies van het Europees Parlement van ... (PB ...) , Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van ... (PB ...).

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Europese Gemeenschap en haar lidstaten zijn partij bij het Protocol van Gotenburg van 1 December 1999 bij het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN-ECE) betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, dat gericht is op de bestrijding van verzuring, eutrofiëring en de vorming van troposferisch ozon. Het Protocol van Gotenburg bepaalt de emissiemaxima voor vluchtige organische stoffen (hierna VOS te noemen), evenals de grenswaarden voor VOS-emissies uit stationaire bronnen.

(2) Vluchtige organische stoffen worden in de atmosfeer over lange afstanden getransporteerd en vormen één van de belangrijkste bronnen van grensoverschrijdende luchtvervuiling. Vooral wat ozon in de omgevingslucht betreft, zijn VOS een "ozonprecursor" in de zin van Richtlijn 2002/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 Februari 2002betreffende ozon in de lucht [38], waarin de Commissie wordt gevraagd te overwegen of verdere actie op communautair niveau nodig is om de uitstoot van ozonprecursoren te verminderen.

[38] PB L 67 van 9.3.2002, blz. 14.

(3) Omdat de doelstellingen van de voorgestelde maatregelen, een vermindering van de VOS-uitstoot, door de lidstaten alleen niet in voldoende mate kunnen worden verwezenlijkt, daar de VOS-emissies in de ene lidstaat de luchtkwaliteit in de andere lidstaten beïnvloeden, en daarom, gezien de grotere schaal en doeltreffendheid beter op het niveau van de Gemeenschap te realiseren zijn, kan de Gemeenschap, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag, hiertoe de nodige maatregelen goedkeuren. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, als aangegeven in dat artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(4) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen [39] stelt nationale maxima vast de voor emissies van bepaalde verontreinigende stoffen, met inbegrip van VOS, die tegen 2010 moeten worden bereikt als onderdeel van een geïntegreerde strategie van de Gemeenschap om verzuring en troposferisch ozon te bestrijden, maar omvat geen grenswaarden voor de emissie van die verontreinigende stoffen uit specifieke bronnen.

[39] PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22.

(5) Organische oplosmiddelen zijn van dien aard dat het gebruik hiervan in bepaalde producten tot emissies leidt van organische verbindingen in de lucht, hetgeen bijdraagt tot de lokale en grensoverschrijdende vorming van fotochemische oxidanten in de grenslaag van de troposfeer en, in bepaalde blootstellingsomstandigheden, schadelijke gevolgen heeft voor de volksgezondheid.

(6) Emissies van vluchtige organische stoffen zouden daarom moeten worden vermeden of verminderd, vooral omdat er potentieel minder schadelijke substituten beschikbaar zijn of weldra beschikbaar zullen worden.

(7) Het gebruik van organische oplosmiddelen en de emissies van VOS zouden, voor zover technisch en economisch uitvoerbaar, zo veel mogelijk moeten worden verminderd.

(8) Voor een vèrgaande milieubescherming is het nodig dat er grenswaarden voor het VOS-gehalte van bepaalde categorieën producten worden vastgesteld en worden aangehouden.

(9) Voor productsubcategorie (d) in Bijlage II.A "Houtwerk e.d. binnen en buiten, en bekledingsverven voor hout en metaal" is het evenwicht tussen technische haalbaarheid en economisch effect nog niet voldoende duidelijk. Daarom is er nog een studie nodig om na te gaan hoe een verbeterde maximumgrenswaarde vanaf 2010 economisch en technisch uitvoerbaar zou zijn ten opzichte van die welke reeds vanaf 2007 geldt.

(10) Toezicht op de grenswaarden voor het gehalte aan organische verbindingen is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de massaconcentraties van vluchtige organische stoffen die in elke categorie producten binnen de werkingssfeer van deze richtlijn worden aangetroffen, binnen de toelaatbare grenzen liggen.

(11) Richtlijn 1999/13/EG van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties [40] zou derhalve navenant moeten worden gewijzigd.

[40] PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1.

(12) De nationale wetten en voorschriften op dit gebied moeten worden geharmoniseerd om te verzekeren dat het onder deze richtlijn vallende vrij verkeer van goederen niet beperkt wordt.

(13) De lidstaten zouden regels moeten vaststellen met betrekking tot op schendingen van deze richtlijn van toepassing zijnde sancties en erop toe moeten zien dat deze ten uitvoer worden gelegd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(14) Deze richtlijn laat enigerlei maatregelen die op communautair of nationaal niveau worden getroffen om de gezondheid van werknemers en hun werkomgeving te beschermen onverlet.

(15) De voor de uitvoering van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen zouden moeten goedgekeurd in overeenstemming met het Besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [41],

[41] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1. Deze richtlijn is gericht op het voorkomen of het verminderen van de directe en indirecte gevolgen van de emissies van VOS in het milieu als gevolg van het gebruik van organische oplosmiddelen in decoratieve verven en vernissen, en in producten voor het overspuiten van voertuigen, en van de potentiële risico's voor de volksgezondheid, via een beperking van het maximale gehalte aan VOS.

2. Voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling, harmoniseert deze richtlijn de technische specificaties voor decoratieve verven en producten voor het overspuiten van voertuigen.

3. Deze richtlijn is van toepassing op de producten die in Bijlage I worden omschreven.

Artikel 2

Definities

Binnen het bestek van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. bevoegde autoriteiten: de instantie of instanties die uit hoofde van de wettelijke bepalingen van de lidstaten verantwoordelijk is (zijn) voor het nakomen van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen;

2. grenswaarde voor het VOS-gehalte: de massa aan vluchtige organische verbindingen, uitgedrukt in termen van bepaalde specifieke parameters, zoals de concentratie in g/l, die bij de formulering van het product niet mag worden overschreden;

3. stof: een chemisch element en diens verbindingen, voorkomend in natuurlijke staat of geproduceerd door de industrie, in vaste, vloeibare of gasachtige vorm;

4. organische verbinding: een verbinding die minstens de elementen koolstof en één of meer van de elementen waterstof, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium of stikstof, dan wel een halogeen bevat, met uitzondering van koolstofoxiden en anorganische carbonaten en bicarbonaten;

5. vluchtige organische stof (VOS): een organische verbinding met een kookpunt van minder dan of gelijk aan 250ºC te meten bij een standaarddruk van 101.3 kPa;

6. oplosmiddel: een VOS die, zonder een chemische verandering te ondergaan, alleen of in combinatie met andere agentia wordt gebruikt, om grondstoffen, producten, of afvalstoffen op te lossen, of als reinigingsmiddel wordt gebruikt om verontreinigende stoffen op te lossen, dan wel als dispergeermiddel, als viscositeitsregelaar, of als oppervlaktespanningsregelaar, als plastificeermiddel, of als bewaarmiddel wordt gebruikt;

7. coating: een preparaat, met inbegrip van alle organische oplosmiddelen of preparaten die de voor een juiste toepassing noodzakelijke organische oplosmiddelen bevatten, dat wordt gebruikt om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect op een oppervlak te verkrijgen;

8. watergedragen (WG): eigenschap van een product waarvan de viscositeit door middel van water wordt aangepast;

9. solventgedragen (SG): eigenschap van een product waarvan de viscositeit door middel van een oplosmiddel wordt aangepast;

Artikel 3

Vereisten

De lidstaten zien erop toe dat alleen in Bijlage I beschreven producten met een VOS-gehalte dat de in Bijlage II genoemde waarden niet overschrijdt, binnen hun grenzen op de markt kunnen worden gebracht, na de in deze bijlage aangegeven data.

Artikel 4

Etikettering

De lidstaten zien erop toe dat de in Bijlage I genoemde producten met een etiket op de markt worden gebracht, waarvan de inhoud overeenkomstig de procedure van artikel 12 wordt bepaald.

Artikel 5

Bevoegde instantie

1. De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om te verzekeren dat de voorschriften van de artikelen 3 en 4, alsmede van Bijlage II worden nageleefd.

2. Wat lid 1 betreft, zullen de lidstaten een bevoegde instantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor de naleving van de in deze richtlijn neergelegde verplichtingen, en de Commissie uiterlijk één jaar na de in artikel 15 bedoelde datum van deze aanwijzing in kennis stellen.

Artikel 6

Toezicht

De lidstaten stellen een monitoringprogramma op voor het uitoefenen van toezicht op het VOS-gehalte van de in Bijlage I genoemde producten.

De lidstaten maken gebruik van nationale methoden ter bepaling van het VOS-gehalte, indien relevante CEN- of ISO-methoden niet beschikbaar zijn.

Artikel 7

Rapportage

De lidstaten zullen om de drie jaar, tegen 30 juni van het op de overwogen driejarige periode volgende jaar, en te eersten male op [30 juni 200..], verslag uitbrengen van de resultaten van het monitoringprogramma, om aan te tonen dat de richtlijn daadwerkelijk wordt nageleefd. De jaarlijkse gegevens zullen de Commissie op verzoek ter beschikking worden gesteld. De Commissie zal een gemeenschappelijk formaat ontwikkelen voor de indiening van de monitoringgegevens, in overeenstemming met de in artikel 12 bedoelde procedure.

Artikel 8

Vrij verkeer

Het is de lidstaten niet toegestaan om het in de handel brengen van producten die aan de vereisten van deze richtlijn voldoen, te verbieden, te beperken of te verhinderen

Artikel 9

Herevaluatie

Uiterlijk op 31 december 2006 zal de Commissie opnieuw de technische en economische haalbaarheid beoordelen van met ingang van 2010 te hanteren gehaltegrenswaarden voor de solventgedragen producten in subcategorie (d) van Bijlage II.A, en zal zij een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen voor de waarde die vanaf 2010 moet worden toegepast.

Artikel 10

Sancties

De lidstaten zullen de sancties bepalen die van toepassing zijn bij inbreuken op de nationale bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn worden goedgekeurd en zullen de noodzakelijke maatregelen voor de uitvoering hiervan treffen. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten zullen de Commissie deze bepalingen uiterlijk op de in artikel 15 bedoelde datum mededelen, en zullen haar tevens zo spoedig mogelijk van elke wijziging hierop in kennis stellen.

Artikel 11

Aanpassing aan technische vooruitgang

Amendementen die noodzakelijk zijn om de richtlijn in overeenstemming te brengen met technische vorderingen op het stuk van de meetmethodes die worden gebruikt om het VOS-gehalte van producten te bepalen, zullen worden goedgekeurd door de Commissie, overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Artikel 12

Comité

1. De Commissie zal worden bijgestaan door het bij artikel 13 van Richtlijn 1999/13/EG van de Raad ingestelde comité", hierna "het comité" te noemen.

2. Telkens wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, zulks gezien het bepaalde in artikel 8 van dit besluit. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 13

Wijziging op Richtlijn 1999/13/EG

Richtlijn 1999/13/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. In de sectie "overspuiten van voertuigen" van Bijlage I, wordt de tekst na het eerste streepje ingetrokken.

2. In de eerste kolom van sectie 6 van Bijlage II.A, worden de woorden "en overspuiten van voertuigen" geschrapt.

Artikel 14

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [...] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing wordt vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten zullen de Commissie de tekst mededelen van de bepalingen van nationaal recht die zij op het door de richtlijn bestreken gebied goedkeuren, tezamen met een tabel waaruit blijkt hoe de bepalingen van deze richtlijn corresponderen met de vastgestelde nationale bepalingen.

Artikel 15

Inwerkingtreding van de richtlijn

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 16

Landen waarop de richtlijn van toepassing is

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

ONDER DE RICHTLIJN VALLENDE PRODUCTEN

I.1.-Verven en vernissen: de in de hieronder gegeven subcategorieën vermelde producten. Het betreft hier coatings aan te brengen op gebouwen, houtwerk en toebehoren voor decoratieve, functionele en beschermingsdoeleinden, uitgezonderd producten die in de fabriek bij de coating van substraten worden gebruikt.

I.1.1.- Subcategorieën:

- a) Matte coatings voor binnenmuren en plafonds: op binnenmuren en plafonds aan te brengen coatings met een spiegelglans van <25@60º

- b) Glanzende coatings voor binnenmuren en plafonds: op binnenmuren en plafonds aan te brengen coatings met een spiegelglans van >25@60º

- c) Buitenmuren met minerale ondergrond: op metselwerk, bakstenen of stucwerk buitenshuis aan te brengen coatings.

- d) Verven voor houtwerk e.d. binnen en buiten, en bekledingsverven voor hout en metaal: op houtwerk en bekledingen aan te brengen coatings met als beoogd resultaat een ondoorzichtige deklaag. Deze coatings zijn ontworpen voor houten of metalen substraten. Tot deze subcategorie behoren ook dekkende houtbeitsen. Dekkende houtbeitsen zijn coatings waarmee een ondoorzichtige deklaag wordt aangebracht voor de decoratie en bescherming van hout tegen verwering, als gedefinieerd in EN 927-1, binnen de semi-stabiele categorie.

- e) Vernissen en beitsen voor houtwerk e.d. binnen en buiten: op houtwerk e.d. aan te brengen coatings die een transparante of semi-transparante laag produceren voor decoratie en voor bescherming van hout, metaal en kunststoffen

- f) Houtbeitsen met minimale laagdikte: houtbeitsen die, in overeenstemming met EN 927 - 1:1996, een gemiddelde dikte van minder dan 5µm hebben, wanneer zij volgens methode 5A van ISO 2808: 1997 worden beproefd.

- g) Primers: coatings met afdichtende en/of blokkerende eigenschappen voor gebruik op hout of op muren en plafonds.

- h) Primers met fixerende en hydrofoberende eigenschappen: coatings voor het stabiliseren van losse partikels in het substraat, voor het waterafstotend maken en/of ter bescherming van hout tegen blauw waas.

- i) Een-component-coatings met bijzondere prestaties: op filmogene materialen gebaseerde hoog presterende coatings, ontworpen voor toepassingen waaraan speciale eisen worden gesteld, b.v. als primer en aflak voor kunststof, als grondlak voor ferrosubstraten en reactieve metalen als zink en aluminium, anticorrosiedeklagen, vloerafwerkingen inclusief hout en cement, graffiti-bestendigheid, en eisen in verband met vuurvertragende eigenschappen en hygiënische normen in de levensmiddelen- en drankenindustrie of de gezondheidszorg.

- j) Twee-componenten-coatings met bijzondere prestaties: coatings met dezelfde gebruiksdoeleinden als een-component-coatings, waaraan evenwel, voordat deze wordt aangebracht, een tweede component (b.v. tertiaire aminen) wordt toegevoegd.

- k) Meerkleuren-coatings: coatings waarmee, reeds met de eerste laag, een twee- of meerkleureneffect wordt verkregen.

- l) Coatings met decoratieve effecten: coatings waarmee speciale esthetische effecten op speciaal voorbereide en voorgeverfde substraten of op basislakken worden verkregen en die vervolgens, gedurende de droogperiode, met verscheidene gereedschappen worden bewerkt.

I.2.- Producten voor het overspuiten van voertuigen: producten die gedurende het geheel of gedeeltelijk coaten van een wegvoertuig, bij herstelwerkzaamheden aan een voertuig, of bij het overspuiten van een voertuig op een andere plaats dan in de fabriek, worden gebruikt.

I.2.1.- Subcategorieën:

- a) Voorbehandeling en reiniging: langs mechanische of chemische weg op te brengen producten voor de verwijdering van oude laklagen en roest, of om een hechtende ondergrond voor coatings te verschaffen.

- Spuitpistoolreinigers: reinigingsproducten voor het schoonmaken van spuitpistolen en andere installaties/werktuigen. Hieronder vallen afbijtmiddelen, ontvetters (inclusief anti-statische typen voor kunststof) en siliconenverwijderaars.

- Oppervlaktereinigers: reinigingsproducten voor de verwijdering van oppervlakteverontreinigingen bij de voorbereiding en voorafgaand aan het opbrengen van de coating-materialen.

- b) Vulmiddelen en plamuur/stopmiddelen: zware materialen voor gebruik met spuitpistool of mes, voor het opvullen van diepe onvolkomenheden in het oppervlak, alvorens het verfsysteem wordt aangebracht.

- c) Primers: op blank metaal of op bestaande afwerkingslagen aan te brengen coatings om bescherming te bieden tegen corrosie voordat de primer surfacer wordt aangebracht.

- Surfacers: coatings die voor de aflak moeten worden aangebracht ter vergroting van de corrosiebestendigheid, ter bevordering van de hechting van de aflak en met het oog op een gladde afwerking, zulks door het wegwerken van de kleine onvolkomenheden in het oppervlak.

- Algemene metaalprimers: als primers aan te brengen coatings, zoals hechtingsbevorderende producten, sealers, surfacers, onderlagen, kunststofprimers, "nat-op-nat", niet schuurbare vulmiddelen en verspuitbare vulmiddelen.

- Washprimers: coatings die minstens 0,5% in gewicht aan fosforzuur bevatten en direct op blank metaal worden aangebracht om de weerstand tegen corrosie en de hechting te verbeteren. Hieronder vallen coatings die als lasbare primers of beitsoplossingen (gegalvaniseerd en zink) worden gebruikt.

- d) Aflakken: gekleurde coatings die, als één enkele laag of meerlaags aangebracht, glans en duurzaamheid leveren. Hiertoe behoren alle betrokken producten, zoals basislakken en blanke lakken.

- Basislakken: gekleurde coatings die de kleur en het gewenste optische effect bepalen, maar niet de glans noch de oppervlakteweerstand van het coatingsysteem.

- Blanke lakken: transparante bovenlagen die de eindglans en de weerstandseigenschappen van het coatingsysteem bepalen.

- e) Speciale afwerkingen: coatings die moeten worden aangebracht als aflak met speciale eigenschappen, zoals metaal- of pareleffect met één enkele laag, effen gekleurde coatings met hoge prestaties en blanke lakken, (b.v. krasbestendige en gefluoreerde blanke lak), reflectieve grondlaag, textuurafwerking (b.v. behameren), anti-slip-coatings, corrosiewerende en geluiddempende sealants, steenslagbescherming en binnenafwerkingen.

BIJLAGE II

A. GRENSWAARDEN VOOR HET VOS-GEHALTE VOOR DECORATIEVE VERVEN EN VERNISSEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*g/l klaar voor gebruik

B. MAXIMALE GRENSWAARDEN VOS-GEHALTE VAN PRODUCTEN VOOR HET OVERSPUITEN VAN VOERTUIGEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*g/l gebruiksklare verf, eventueel watergehalte van de coating buiten beschouwing gelaten.

Top