Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0729

    Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92

    /* COM/2002/0729 def. - CNS 2002/0297 */

    52002PC0729

    Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92 /* COM/2002/0729 def. - CNS 2002/0297 */


    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92

    (door de Commissie ingediend)

    TOELICHTING

    Bij Richtlijn 92/102/EEG van de Raad met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren is een regeling ingevoerd voor de identificatie en de registratie van runderen, schapen, geiten en varkens.

    Een van de basisdoelstellingen van die richtlijn is het traceren van dieren voor veterinaire doeleinden, wat van cruciaal belang is in het kader van de bestrijding van besmettelijke ziekten. Met name moeten de plaats van oorsprong van een dier of karkas en de verplaatsingen binnen de Gemeenschap snel en nauwkeurig kunnen worden bepaald. De bedoeling hiervan is verdere verspreiding van ziekten te voorkomen.

    Met het oog op de bestrijding van besmettelijke ziekten en de snelle tracering van dieren in geval van een uitbraak van een besmettelijke ziekte moeten alle gebruiksdieren adequaat zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig voorschriften die identiek zijn in alle lidstaten.

    Vooral bij de mond- en klauwzeercrisis is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de richtlijn met betrekking tot schapen en geiten ontoereikend is.

    Voorgesteld wordt een verordening vast te stellen met betrekking tot de identificering en de registratie van schapen en geiten, waarbij de bepalingen van de huidige richtlijn worden verscherpt, met name met betrekking tot de instelling in elke lidstaat van een identificatieregeling in het kader waarvan alle dieren een identificatiemerk krijgen en alle verplaatsingen worden geregistreerd, teneinde de dieren te kunnen traceren wanneer dit om gezondheidsredenen vereist is.

    In 1998 heeft de Commissie een grootschalig project opgezet inzake de elektronische identificatie van dieren (IDEA) en het eindrapport is ingediend op 30 april 2002. Dit project heeft aangetoond dat de identificatieregeling voor schapen en geiten aanzienlijk kan worden verbeterd door gebruik te maken van elektronische identificatiemiddelen, op voorwaarde dat de nodige begeleidende maatregelen worden vastgesteld.

    De elektronische identificatie van schapen en geiten is nu zo ver ontwikkeld dat zij in de praktijk kan worden toegepast. De uitvoeringsbepalingen die nodig zijn voor een behoorlijke invoering van het systeem van elektronische identificatie op communautaire schaal zijn evenwel nog niet vastgesteld, hoewel in het eindrapport over het IDEA-project aanbevelingen ter zake zijn opgenomen. Teneinde rekening te houden met de verdere ontwikkelingen ter zake kan de Commissie bepalingen vaststellen met betrekking tot de eventuele latere invoering van elektronische identificatie op communautaire schaal. De voorgestelde identificatie- en registratieregeling voorziet in oormerken en in toestemming tot het gebruik van elektronische identificatiemiddelen voor de identificatie van individuele schapen en geiten en van het bedrijf van geboorte, in verplaatsingsdocumenten, in registers betreffende de dieren op elk bedrijf en in een centraal bedrijvenregister. Bovendien voorziet de regeling in de totstandbrenging van een gecomputeriseerd gegevensbestand waarin in eerste instantie het centrale bedrijvenregister wordt bijgehouden en in tweede instantie de gegevens worden geregistreerd betreffende elke aparte verplaatsing van dieren.

    Voor een snelle en doeltreffende tracering moeten alle schapen en geiten bij elke verplaatsing worden geïdentificeerd en vergezeld gaan van een verplaatsingsdocument.

    Het voorstel voorziet ook in een verbetering van de informatiemiddelen voor het uitwerken en evalueren van het beleid met betrekking tot schapen, en ook hiermee is rekening gehouden.

    2002/0297 (CNS)

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37,

    Gezien het voorstel van de Commissie [1],

    [1] PB C [...], [...], blz. [...].

    Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

    [2] PB C [...], [...], blz. [...].

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [3],

    [3] PB C [...], [...], blz. [...].

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's [4],

    [4] PB C [...], [...], blz. [...].

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Krachtens artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt [5], laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG [6], moeten voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren enerzijds overeenkomstig de vereisten van de communautaire voorschriften zijn geïdentificeerd en anderzijds zijn geregistreerd zodat het bedrijf, het centrum of de instelling van oorsprong of van tijdelijk verblijf kan worden teruggevonden. Vóór 1 januari 1993 moet deze identificatie- en registratieregeling van toepassing worden verklaard op het verkeer van dieren binnen het grondgebied van elke lidstaat.

    [5] PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

    [6] PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

    (2) In artikel 14 van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/424/EEG en 90/675/EEG [7], laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/43/EG [8], is bepaald dat voor die dieren, met uitzondering van slachtdieren en geregistreerde paardachtigen, de in artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/424/EEG bedoelde identificatie en registratie moeten worden uitgevoerd nadat de veterinaire controles zijn verricht.

    [7] PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.

    [8] PB L 16 van 22.1.1996, blz.3.

    (3) Voorschriften betreffende de identificatie en de registratie van met name schapen en geiten zijn vastgesteld bij Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren [9], gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden. Ten aanzien van schapen en geiten is vooral bij de mond- en klauwzeercrisis gebleken dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/102/EEG niet voldoet en moet worden verbeterd. Bijgevolg moeten stringentere en meer specifieke voorschriften worden vastgesteld.

    [9] PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32.

    (4) In 1998 heeft de Commissie een grootschalig project opgezet inzake de elektronische identificatie van dieren (IDEA) en het eindrapport is ingediend op 30 april 2002. Dit project heeft aangetoond dat de identificatieregeling voor schapen en geiten aanzienlijk kan worden verbeterd door gebruik te maken van elektronische identificatiemiddelen voor deze dieren, op voorwaarde dat de nodige begeleidende maatregelen worden vastgesteld.

    (5) De elektronische identificatie van schapen en geiten is nu zo ver ontwikkeld dat zij in de praktijk kan worden toegepast In afwachting dat de nodige uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld voor de behoorlijke invoering van het systeem van elektronische identificatie op communautaire schaal, moet een doeltreffender identificatie- en registratieregeling, in het kader waarvan rekening wordt gehouden met de verdere ontwikkelingen op het gebied van de toepassing van elektronische identificatie op communautaire schaal, het mogelijk maken om elk dier en elk bedrijf van geboorte van een dier individueel te identificeren.

    (6) Teneinde rekening te houden met de verdere ontwikkelingen op het gebied van de elektronische identificatie van schapen en geiten, en met name met de ervaring die bij de toepassing daarvan is opgedaan, moet de Commissie bij de Raad een rapport indienen betreffende de mogelijke toepassing van elektronische identificatie op communautaire schaal.

    (7) Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie verschaft de gedetailleerde technische richtsnoeren, definities en procedures met betrekking tot de technische kenmerken van identificatiemiddelen en uitleesapparaten; testprocedures, aanvaardingscriteria en certificeringsmodel voor erkende testlaboratoria; beschikbaarstelling van adequate identificatiemiddelen en leesapparatuur; toepassing van identificatiemiddelen en aflezing en recuperatie ervan; codering van identificatiemiddelen; gemeenschappelijk glossarium, gegevenswoordenboek en communicatienormen.

    (8) Teneinde alle verplaatsingen van schapen en geiten te kunnen traceren, moeten de dieren naar behoren geïdentificeerd zijn en moeten zij bij elke verplaatsing steeds vergezeld gaan van een verplaatsingsdocument.

    (9) De houders van dieren moeten op hun bedrijf een register van de dieren bijhouden. De eisen met betrekking tot het register worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap.

    (10) In elke lidstaat moet een centraal register worden ingesteld met een bijgewerkte lijst van alle bedrijven waar onder deze verordening vallende dieren worden gehouden en die gelegen zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat, met vermelding van de diersoort, het aantal dieren dat wordt gehouden en de houders ervan, en het productietype.

    (11) Met het oog op een snelle en accurate tracering van dieren dient elke lidstaat een gecomputeriseerd gegevensbestand op te zetten waarin alle bedrijven op het grondgebied van de lidstaat en alle verplaatsingen van de dieren worden opgenomen.

    (12) De inhoud van de identificatiemiddelen, van het verplaatsingsdocument, van het bedrijfsregister, van het centrale bedrijvenregister en van het gecomputeriseerde gegevensbestand moet worden vastgelegd voor de gehele Gemeenschap.

    (13) Al wie betrokken is bij de handel in dieren, dient de gegevens te registreren met betrekking tot alle transacties, en de bevoegde autoriteit dient op verzoek toegang te hebben tot deze gegevens.

    (14) Met het oog op de correcte toepassing van deze verordening moet worden voorzien in een snelle en doeltreffende uitwisseling van informatie over de identificatiemiddelen en de daarop betrekking hebbende documenten tussen de lidstaten. Communautaire voorschriften ter zake zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften [10], en bij Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving [11].

    [10] PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1.

    [11] PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34.

    (15) Om de betrouwbaarheid van de in deze verordening vastgestelde maatregelen te garanderen, moeten de lidstaten adequate en doeltreffende controlemaatregelen treffen, onverminderd Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen [12].

    [12] PB L 312 van 23.12.1995, blz. 23.

    (16) Teneinde met de bij deze verordening vastgestelde regeling rekening te houden bij het verlenen van bepaalde vormen van steun op grond van Verordening (EG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen [13], laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 495/2001 van de Commissie [14], moet deze laatste verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    [13] PB L 355 van 5.12.1992, blz. 1.

    [14] PB L 72 van 14.3.2001, blz. 6.

    (17) Aangezien de voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen maatregelen van algemene strekking zijn als bedoeld in artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [15], moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit,

    [15] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Elke lidstaat stelt overeenkomstig het bepaalde in deze verordening een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten vast.

    De bepalingen van Richtlijn 92/102/EEG die specifiek betrekking hebben op schapen en geiten, zijn niet langer van toepassing vanaf de datum waarop deze dieren overeenkomstig deze verordening moeten worden geïdentificeerd.

    2. Deze verordening geldt onverminderd communautaire voorschriften met het oog op de bestrijding en de uitroeiing van dierziekten en onverminderd Richtlijn 91/496/EEG en Verordening (EEG) nr. 3508/92.

    Artikel 2

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a) "dier": schaap of geit als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van Richtlijn 91/68/EEG van de Raad [16];

    [16] PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

    b) "bedrijf": de op het grondgebied van een lidstaat gelegen agrarische of andere voorzieningen, met uitzondering van vervoermiddelen, waar permanent of tijdelijk dieren worden gehouden;

    c) "houder": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren;

    (d) "bevoegde autoriteit": de centrale autoriteit of autoriteiten van een lidstaat, die verantwoordelijk is/zijn voor of belast is/zijn met het uitvoeren van de veterinaire controles en de tenuitvoerlegging van deze verordening of, met betrekking tot het beheer van de premies, de autoriteit die belast is met de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 3508/92.

    Artikel 3

    1. De identificatie- en registratieregeling voor dieren omvat de volgende elementen:

    a) hulpmiddelen om de dieren individueel te identificeren;

    b) verplaatsingsdocumenten;

    c) bijgewerkte registers op elk bedrijf;

    d) een centraal register;

    e) een gecomputeriseerd gegevensbestand.

    2. De Commissie en de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat hebben toegang tot alle informatie waarop deze verordening betrekking heeft. De lidstaten en de Commissie treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat alle belanghebbende partijen, ook door de lidstaat erkende consumentenorganisaties, toegang hebben tot deze informatie, op voorwaarde dat de in de nationale wetgeving vastgelegde eisen inzake bescherming en vertrouwelijkheid van de gegevens in acht worden genomen.

    Artikel 4

    1. Alle dieren op een bedrijf die na 1 juli 2003 zijn geboren of die na 1 juli 2003 worden bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer, worden overeenkomstig deel A van de bijlage geïdentificeerd binnen een door de lidstaat te bepalen termijn die ingaat bij de geboorte van het dier, en in elk geval vóórdat het dier het bedrijf waarop het is geboren, verlaat. De termijn mag niet meer dan een maand bedragen.

    In afwijking van bovenstaande bepaling mogen de lidstaten deze termijn verlengen tot zes maanden voor dieren die worden gehouden in extensieve houderijsystemen en in open-weidesystemen. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de toegestane afwijking. In voorkomend geval worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    2. De identificatiemiddelen voldoen aan de in deel A van de bijlage vastgestelde voorschriften.

    3. Een na 1 juli 2003 uit een derde land ingevoerd dier dat de bij Richtlijn 91/496/EEG vastgestelde controles heeft ondergaan en dat op het grondgebied van de Gemeenschap blijft, wordt overeenkomstig deel A van de bijlage op het bedrijf van bestemming geïdentificeerd binnen een door de lidstaat te bepalen termijn van ten hoogste 14 dagen nadat het die controles heeft ondergaan en in elk geval vóórdat het dier het bedrijf weer verlaat.

    De oorspronkelijke identificatie door het derde land wordt in het in artikel 5 vastgestelde bedrijfsregister geregistreerd samen met de door de lidstaat van bestemming toegekende identificatiecode.

    Het dier hoeft evenwel niet te worden geïdentificeerd indien het van de veterinaire grensinspectiepost rechtstreeks wordt vervoerd naar een slachthuis in de lidstaat waar de in de eerste alinea bedoelde controles zijn verricht en het binnen 14 dagen na uitvoering van de controles wordt geslacht.

    4. Dieren uit een andere lidstaat behouden hun oorspronkelijke identificatie.

    5. Identificatiemiddelen mogen niet worden verwijderd of vervangen zonder de toestemming van de bevoegde autoriteit. Wanneer een identificatiemiddel onleesbaar is geworden of verloren is, moet het onmiddellijk door een ander met dezelfde code worden vervangen overeenkomstig dit artikel. Afgezien van de code mag op het nieuw aangebrachte identificatiemiddel worden aangegeven om de hoeveelste vervanging het gaat.

    6. De identificatiemiddelen worden aan de bedrijven toegekend, gedistribueerd en bij de dieren aangebracht op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wijze.

    7. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in kennis van het op hun grondgebied gebruikte model van het identificatiemiddel en van de gebruikte identificatiemethode.

    Artikel 5

    1. Elke houder van dieren houdt een register bij overeenkomstig het bepaalde in deel B van de bijlage.

    2. Het register wordt manueel of per computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en wordt gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar permanent op het bedrijf ter beschikking gehouden van de bevoegde autoriteit die op haar verzoek inzage krijgt.

    3. Elke houder stelt de bevoegde autoriteit, indien deze daarom verzoekt, in kennis van alle informatie betreffende oorsprong, identificatie en eventueel bestemming van de dieren waarvan hij eigenaar is geweest of die hij heeft gehouden, vervoerd, verkocht of geslacht in de voorbije drie jaar.

    4. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in het bezit van het op hun grondgebied gebruikte model van het register.

    Artikel 6

    1. Met ingang van 1 juli 2003 gaat elk dier dat wordt verplaatst, vergezeld van een verplaatsingsdocument dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit en is ingevuld door de houder overeenkomstig het bepaalde in deel C van de bijlage.

    2. De houder op het bedrijf van bestemming bewaart het verplaatsingsdocument gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar.

    3. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in het bezit van het op hun grondgebied gebruikte model van het verplaatsingsdocument.

    Artikel 7

    De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit een centraal register aanlegt van alle bedrijven op hun grondgebied waar dieren worden gehouden.

    In het register wordt de identificatiecode van het bedrijf opgenomen en worden de diersoort en het aantal dieren dat wordt gehouden, de houders en het productietype vermeld. Het aantal dieren wordt regelmatig bijgewerkt.

    Een bedrijf blijft in het centrale register tot drie jaar nadat het laatste dier van het bedrijf is afgevoerd.

    Artikel 8

    De bevoegde autoriteit van een lidstaat zet een gecomputeriseerd gegevensbestand op overeenkomstig deel D van de bijlage, binnen de daarin vastgestelde termijnen.

    Artikel 9

    1. Verdere richtsnoeren en procedures voor de toepassing van elektronische identificatie worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    2. De in lid 1 bedoelde besluiten worden vastgesteld met het oog op de algemene invoering van elektronische identificatie tegen 1 juli 2006. Indien nodig dient de Commissie tegen 31 december 2005 bij de Raad een verslag in over de met betrekking tot de elektronische identificatie opgedane ervaring, samen met voorstellen waarbij eventueel de datum voor algemene toepassing van elektronische identificatie wordt gewijzigd.

    Artikel 10

    Wijzigingen in de bijlagen en maatregelen ter uitvoering van de verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure. Deze maatregelen betreffen met name:

    a) het minimumaantal uit te voeren controles;

    b) de toepassing van administratieve sancties;

    c) overgangsbepalingen voor de inloopperiode van de regeling.

    Artikel 11

    1. De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die belast is met het toezicht op de naleving van deze verordening. Zij delen elkaar en de Commissie mee welke autoriteit is aangewezen.

    2. De lidstaten zien erop toe dat al wie verantwoordelijk is voor de identificatie en registratie van dieren, de nodige instructies en richtsnoeren betreffende de relevante bepalingen van de bijlage heeft gekregen en dat de nodige opleidingscursussen beschikbaar zijn.

    Artikel 12

    1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om toe te zien op de naleving van deze verordening. De vastgestelde controles staan los van de controles die de Commissie kan uitvoeren op grond van artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95.

    2. De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn wanneer deze verordening wordt overtreden, en zij treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat de sancties ook worden toegepast. De sancties moeten doelmatig zijn, in verhouding staan tot de ernst van de overtreding en ontradend werken.

    3. Deskundigen van de Commissie, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten,

    a) gaan na of de lidstaten de bepalingen van deze verordening naleven;

    b) verrichten controles ter plaatse om erop toe te zien dat de in lid 1 bedoelde controles worden verricht overeenkomstig deze verordening.

    4. De lidstaat op het grondgebied waarvan een controle ter plaatse wordt verricht, verleent de deskundigen van de Commissie alle medewerking die deze deskundigen bij het uitvoeren van hun taak nodig kunnen hebben.

    De resultaten van de controles worden met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat besproken voordat een eindverslag wordt opgesteld en verspreid.

    5. Als de Commissie dit in het licht van de controleresultaten nodig acht, beziet zij de situatie in het kader van het in artikel 13, lid 1, genoemde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Zij kan de nodige besluiten vaststellen volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    6. De Commissie volgt het verdere verloop van de situatie. Op grond daarvan kan zij volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure de in lid 5 bedoelde besluiten wijzigen of intrekken.

    7. Indien nodig worden bepalingen ter uitvoering van dit artikel vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    Artikel 13

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 [17] ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

    [17] PB L 31 van 1.2.2002, blz.1.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    Artikel 14

    Artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 wordt vervangen door:

    "Artikel 5

    De regeling inzake de identificatie en de registratie van dieren die in aanmerking komen voor de toekenning van steun die onder de onderhavige verordening valt, is de regeling die is opgezet bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad* en Verordening (EG) nr. ..../2002 van de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3508/92**.".

    * PB L 204 van 11.08.2000, blz.1.

    ** PB C [...] van [...], blz. [...].

    Artikel 15

    Deze verordening treedt in werking op de [...] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, op

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    BIJLAGE

    A. Identificatiemiddelen

    1. De dieren worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit erkend oormerk dat in elk oor wordt aangebracht. De lidstaten mogen toestaan dat het tweede oormerk wordt vervangen door een elektronisch identificatiemiddel dat is erkend door de bevoegde autoriteiten dat beantwoordt aan de in punt 5 opgenoemde technische kenmerken. Met ingang van de in artikel 9, lid 2, bedoelde datum moet het tweede oormerk door een elektronisch identificatiemiddel worden vervangen. Op de beide oormerken of op het oormerk en het elektronische identificatiemiddel dat is erkend door de bevoegde autoriteit, staat dezelfde unieke identificatiecode, aan de hand waarvan elk dier, alsmede het bedrijf waarop het is geboren, individueel kan worden geïdentificeerd.

    2. De oormerken worden aangebracht op een plaats die van een afstand gemakkelijk zichtbaar is.

    3. De oormerken en de elektronische identificatiemiddelen bevatten een code aan de hand waarvan ten minste de naam en de code of het logo van de bevoegde autoriteit of van de centrale bevoegde autoriteit van de lidstaat die het oormerk en het elektronische identificatiemiddel heeft toegekend, kunnen worden geïdentificeerd, en de volgende tekens:

    - de eerste posities geven de lidstaat aan waarin het bedrijf is gelegen waar het dier voor het eerst is geïdentificeerd. Hiervoor wordt de uit twee letters of drie cijfers bestaande landencode [18] gebruikt overeenkomstig ISO 3166;

    [18] Oostenrijk AT 040

    - na de landencode volgen ten hoogste 12 cijfers.

    De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan toestaan dat, afgezien van de in dit punt vastgestelde gegevens, ook een streepjescode wordt gebruikt.

    4. De oormerken zijn van buigzaam plastic, zij zijn onvervalsbaar en gemakkelijk leesbaar zolang het dier leeft, en zij zijn zo ontworpen dat zij aan het dier bevestigd blijven zonder dat het dier daarvan enige hinder ondervindt. De oormerken zijn niet opnieuw bruikbaar en bestaan uit twee in elkaar passende delen, en op elk deel zijn de in punt 3 vastgestelde gegevens op duurzame wijze aangebracht.

    5. Het elektronische identificatiemiddel moet de onderstaande technische kenmerken hebben:

    - alleen-lezen passieve transponders op basis van HDX- of FDX-B-technologie, die voldoen aan ISO-norm 11785;

    - de elektronische identificeermiddelen moeten afleesbaar zijn met scanners, die voldoen aan ISO-norm 11785 en die geschikt zijn voor het lezen van HDX- en FDX-B-transponders;

    - de leesafstand voor mobiele scanners bedraagt ten minste 12 cm bij oormerken en ten minste 20 cm bij bolustransponders, en voor op een vaste plaats opgestelde scanners ten minste 50 cm bij zowel oormerken als bolustransponders.

    6. Voor dieren evenwel die bestemd zijn om te worden geslacht voordat ze zes maanden oud zijn, mag de onderstaande identificatiemethode worden toegestaan door de bevoegde autoriteit:

    - de dieren worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit erkend oormerk dat in elk oor wordt aangebracht. Op beide oormerken zijn dezelfde gegevens aangebracht;

    - de oormerken zijn van buigzaam plastic, zij zijn onvervalsbaar, gemakkelijk leesbaar en zo ontworpen dat ze aan het dier bevestigd blijven zonder dat het daarvan enige hinder ondervindt. De oormerken zijn niet opnieuw bruikbaar en de gegevens kunnen niet worden verwijderd;

    - de oormerken bevatten ten minste de tweelettercode van het land, de identificatiecode van het bedrijf van geboorte en de maand van geboorte.

    Lidstaten die gebruik maken van deze methode, stellen de Commissie en de lidstaten daarvan in kennis in het kader van het in artikel 13, lid 1, bedoelde comité.

    Wanneer dieren die overeenkomstig het bepaalde in dit punt zijn geïdentificeerd, nog worden aangehouden nadat zij zes maanden oud zijn, dan wel bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar derde landen, moeten zij worden geïdentificeerd overeenkomstig het bepaalde in de punten 1 tot en met 4.

    B. Bedrijfsregister

    Het register bevat ten minste de volgende gegevens:

    1. Voor het bedrijf:

    - de identificatiecode van het bedrijf,

    - het adres van het bedrijf en de geografische coördinaten of gelijkwaardige geografische gegevens ter aanduiding van het bedrijf,

    - het productietype,

    - de naam en het adres van de houder,

    - bijgewerkte informatie betreffende het aantal dieren.

    2. Voor elk dier, bijgewerkte informatie over:

    - de identificatiecode van het dier,

    - de maand en het jaar van geboorte,

    - het geslacht,

    - het ras en het genotype, voor zover bekend,

    - de identificatiecode van het bedrijf van bestemming of, indien de dieren naar een slachthuis worden gebracht, de identificatiecode van het slachthuis,

    - de maand waarin het dier op het bedrijf is gestorven,

    - de vervanging van oormerken en elektronische identificatiemiddelen,

    - voor dieren die van het bedrijf worden afgevoerd, de identificatiecode van het bedrijf van bestemming van het dier, alsmede de datum van vertrek,

    - voor dieren die op het bedrijf toekomen, de identificatiecode van het bedrijf van herkomst van het dier, alsmede de datum van aankomst.

    Voor overeenkomstig deel A, punt 6, geïdentificeerde dieren evenwel moet de in punt 2 van dit deel bedoelde informatie worden verstrekt voor elke partij dieren met dezelfde identificatie, en moet ook het aantal dieren worden vermeld.

    3. De naam en de handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is uitgevoerd.

    C. Verplaatsingsdocument

    1. Het door de bevoegde autoriteit afgegeven verplaatsingsdocument bevat ten minste:

    - de naam van de autoriteit van afgifte;

    - de datum waarop het verplaatsingsdocument is afgegeven;

    - de identificatiecode van het bedrijf;

    - de naam en het adres van de houder.

    2. Afgezien van de in punt 1 genoemde gegevens, bevat het verplaatsingsdocument ten minste de volgende velden, die moeten worden ingevuld door de houder voor de van het bedrijf af te voeren dieren:

    a) voor elk dier:

    - de identificatiecode,

    - de maand en het jaar van geboorte,

    - het geslacht,

    - het ras en het genotype, voor zover bekend,

    - de identificatiecode van het bedrijf van bestemming of, indien de dieren naar een slachthuis worden gebracht, de identificatiecode van het slachthuis,

    - de datum van vertrek,

    - de gegevens betreffende het vervoermiddel en de vervoerder;

    b) de handtekening van de houder.

    Voor overeenkomstig deel A, punt 6, geïdentificeerde dieren evenwel bevat het verplaatsingsdocument ten minste de onderstaande velden die moeten worden ingevuld door de houder van de van het bedrijf af te voeren dieren:

    a) voor elke partij dieren:

    - de identificatiecode van het bedrijf van geboorte,

    - de geboortemaand,

    - het aantal dieren;

    - de identificatiecode van het bedrijf van bestemming of, indien de dieren naar een slachthuis worden gebracht, de identificatiecode van het slachthuis,

    - de datum van vertrek,

    - de gegevens betreffende het vervoermiddel en de vervoerder;

    b) de handtekening van de houder.

    D. Gecomputeriseerd gegevensbestand

    1. Met ingang van 1 juli 2004 bevat het gecomputeriseerde gegevensbestand ten minste de volgende gegevens voor elk bedrijf:

    - de landencode en de identificatiecode bestaande uit ten hoogste 12 cijfers, afgezien van de landencode;

    - het adres van het bedrijf;

    - de geografische coördinaten of gelijkwaardige geografische gegevens ter aanduiding van het bedrijf;

    - de naam en het adres van de houder.

    - de diersoort;

    - het productietype;

    - het aantal dieren;

    - een gegevensveld waarin de bevoegde autoriteit gezondheidsinformatie kan vermelden, bijvoorbeeld beperkingen op verplaatsingen, de status of andere relevante informatie in het kader van communautaire of nationale programma's;

    - een gegevensveld waarin op premies betrekking hebbende gegevens en/of gegevens betreffende bedrijfsbeleid en bedrijfssteun kunnen worden vermeld.

    2. Met ingang van 1 juli 2005 moet elke aparte verplaatsing van dieren afzonderlijk in het gegevensbestand worden opgenomen. De op te nemen gegevens betreffen ten minste:

    - het aantal dieren dat wordt verplaatst;

    - de identificatiecode van het bedrijf van herkomst;

    - de datum van vertrek;

    - de identificatiecode van het bedrijf van bestemming;

    - de datum van aankomst.

    Top