EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0534

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebod

/* COM/2002/0534 def. - COD 2002/0240 */

PB C 45E van 25/02/2003, p. 1–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002PC0534

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar overnamebod /* COM/2002/0534 def. - COD 2002/0240 */

Publicatieblad Nr. 045 E van 25/02/2003 blz. 0001 - 0017


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het openbaar overnamebod

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Algemeen

In 1985 had de Commissie in haar witboek inzake de voltooiing van de interne markt het voornemen bekendgemaakt om een richtlijn voor te stellen houdende onderlinge aanpassing van de regelgeving van de lidstaten met betrekking tot het openbaar overnamebod. Op 19 januari 1989 heeft de Commissie bij de Raad een eerste voorstel voor een Dertiende richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende het openbare aanbod tot aankoop of ruil ingediend [1]. Op 10 september 1990 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel [2] goedgekeurd waarin rekening werd gehouden met de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité [3] en het Europees Parlement [4].

[1] PB C 64 van 14.3.1989, blz. 8; met toelichting, EG-Bulletin 3/89.

[2] PB C 240 van 26.9.1990, blz. 7; met toelichting, COM(90) 416 def.

[3] PB C 298 van 27.11.1989, blz. 56.

[4] PB C 38 van 19.2.1990, blz. 41.

Het ging destijds om een ambitieuze tekst die werd voorgesteld in een gunstig economisch klimaat en waarmee een verregaande harmonisatie op het gebied van het openbare overnamebod werd beoogd. Toen de economische toestand veranderde, stuitte het voorstel echter op ernstig verzet van een aantal lidstaten. In haar verklaring inzake subsidiariteit die zij op de Europese Raad van Edinburgh in december 1992 heeft afgelegd en op de Europese Raad van Essen in december 1994 heeft bevestigd, maakte de Commissie bijgevolg het voornemen kenbaar om haar voorstel te wijzigen op basis van de resultaten van het overleg met de lidstaten, dat reeds in juni 1993 werd aangevat.

Op 8 februari 1996 heeft de Commissie dan bij de Raad en het Europees Parlement een nieuw voorstel voor een Dertiende richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende overnamebiedingen ingediend [5]. Het ging toen om een "kaderrichtlijn", die op de uitkomst van het genoemde overleg met de lidstaten was gebaseerd en waarin algemene beginselen werden neergelegd zonder dat een in detail uitgewerkte harmonisatie werd betracht. Eind 1997 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel aangenomen waarin met de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité en het Europees Parlement rekening werd gehouden.

[5] PB C 162 van 6.6.1996, blz. 5; met toelichting, COM(95) 655 def.

Op 19 juni 2000 heeft de Raad met eenparigheid van stemmen zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld [6]. In december 2000 heeft het Europees Parlement in tweede lezing een aantal amendementen [7] goedgekeurd. De Raad kon daarmee evenwel niet instemmen. De bemiddelingsprocedure die daarop volgde, werd op 6 juni 2001 afgesloten met een akkoord binnen het bemiddelingscomité.

[6] PB C 23 van 24.1.2001, blz. 1.

[7] PB C 232 van 17.8.2001, blz. 168.

Op 4 juli 2001 heeft het Europees Parlement de compromistekst verworpen met 273 stemmen voor en 273 stemmen tegen. Aan de beslissing van het Europees Parlement lagen in hoofdzaak de volgende drie politieke overwegingen ten grondslag: 1) afwijzing van het beginsel dat de bestuurders van een doelvennootschap na het uitbrengen van een bod voorafgaande machtiging van de aandeelhouders moesten verkrijgen voordat zij beschermingsmaatregelen tegen het bod mochten nemen, waarbij aan deze afwijzing zal worden vastgehouden zolang er voor de Europese vennootschappen op het gebied van het openbaar overnamebod geen level playing field bestaat; 2) ontevredenheid over het feit dat de richtlijn de werknemers van bij een openbaar overnamebod betrokken vennootschappen onvoldoende bescherming bood; 3) het feit dat het voorstel in een concurrentienadeel ten opzichte van de Verenigde Staten zou resulteren.

De Europese Raad van Lissabon had deze richtlijn, die een onderdeel vormt van het Actieplan voor financiële diensten [8], evenwel aangemerkt als één van de prioriteiten die dienen te worden verwezenlijkt om tegen 2005 tot geïntegreerde Europese financiële markten te komen. Deze mening wordt gedeeld door UNICE, die reeds herhaaldelijk heeft gepleit voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor het grensoverschrijdende openbare overnamebod. Ook het Europees Parlement zelf heeft het nut en het belang van een richtlijn terzake erkend. Tegen deze achtergrond en in het kader van de tenuitvoerlegging van het Actieplan voor financiële diensten acht de Commissie het van wezenlijk belang dat een Europees kader voor het grensoverschrijdende openbare overnamebod wordt vastgesteld.

[8] COM(1999) 232 van 11.5.1999.

Dergelijke transacties kunnen immers bijdragen tot de ontwikkeling en reorganisatie van de Europese ondernemingen, hetgeen een eerste vereiste is om de internationale concurrentie het hoofd te bieden en een eengemaakte kapitaalmarkt tot stand te brengen. Deze transacties zijn echter nog steeds aan zeer uiteenlopende nationale voorschriften onderworpen en wanneer er ondernemingen uit meerdere lidstaten bij betrokken zijn, roepen zij tal van vragen op, met name met betrekking tot het toepasselijke recht en de bevoegde autoriteiten. Binnen de Europese Unie zijn deze onzekerheden onaanvaardbaar en zelfs onwenselijk.

De Commissie heeft bijgevolg besloten een nieuw richtlijnvoorstel in te dienen. Met dit nieuwe voorstel wordt ernaar gestreefd de bezwaren van het Europees Parlement te ondervangen zonder afbreuk te doen aan de basisbeginselen die zijn neergelegd in het op 19 juni 2000 met eenparigheid van stemmen vastgestelde gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Met dit doel voor ogen heeft de Commissie een groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht ingesteld. Deze groep, onder voorzitterschap van professor Jaap Winter, diende voorstellen te doen om de door het Europees Parlement gesignaleerde problemen te verhelpen. Bij de voorbereiding van haar voorstel heeft de Commissie zich grotendeels laten leiden door de aanbevelingen die werden gedaan in het in januari 2002 door de groep gepubliceerde verslag over de problematiek van het openbare overnamebod [9].

[9] Verslag van de groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht, Europese Commissie, Brussel, 10.1.2002.

Met het nieuwe voorstel worden dezelfde doelstellingen nagestreefd als met het vorige: afgezien van de algemene doelstellingen (integratie van de Europese markten overeenkomstig het Actieplan voor financiële diensten en harmonisatie om de herstructureringen van ondernemingen vlotter te laten verlopen) beoogt het voorstel, enerzijds, de rechtszekerheid op het gebied van het grensoverschrijdend openbaar overnamebod te vergroten in het belang van alle betrokken partijen en, anderzijds, de minderheidsaandeelhouders tijdens de afwikkeling van het overnamebod afdoende bescherming te bieden. Het brengt een actiekader voor de lidstaten tot stand waarbij bepaalde beginselen en een beperkt aantal algemene vereisten worden opgelegd, maar waarbij de lidstaten tevens de mogelijkheid wordt geboden gedetailleerde omzettingsbepalingen vast te stellen die op hun nationale gebruiken zijn afgestemd, mits de verschillen niet van dien aard zijn dat zij de toepassing van de richtlijn op het niveau van de Gemeenschap in het gedrang brengen.

Het nieuwe voorstel bestrijkt hetzelfde toepassingsgebied en bevat dezelfde basisbeginselen als het vorige. Het is evenwel aangevuld om rekening te houden met de door het Europees Parlement goedgekeurde amendementen op het vorige voorstel. Daarbij worden de in het "verslag Winter" aan de Commissie gedane aanbevelingen opgevolgd in verband met de vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van het begrip "billijke prijs" (artikel 5) en de invoering van een uitstotingsrecht (artikel 14) en een uitkooprecht (artikel 15) in het kader van een openbaar overnamebod.

Conform de aanbevelingen van het "verslag Winter" is in het nieuwe voorstel het beginsel gehandhaafd dat het aan de aandeelhouders is om zich uit te spreken over de te nemen beschermingsmaatregelen zodra het bod openbaar is gemaakt (artikel 9); tevens wordt een grotere transparantie van de beschermingsconstructies van de onder het voorstel vallende vennootschappen nagestreefd (artikel 10). Voor deze structurele aspecten en beschermingsconstructies geldt een verregaande en strikte openbaarmakingsplicht. Het voorstel gaat verder dan bovengenoemde aanbevelingen, in die zin dat de verplichting wordt ingevoerd dat de betrokken maatregelen om de twee jaar ter beoordeling aan de algemene vergadering moeten worden voorgelegd, waarbij zij bovendien naar behoren moeten zijn gemotiveerd.

In het voorstel worden niet alle aanbevelingen van het "verslag Winter" met betrekking tot de neutralisering van de beschermingsmaatregelen na een geslaagd openbaar overnamebod ("doorbraakoplossing") overgenomen. Deze aanbevelingen stuitten immers bij vrijwel alle lidstaten en belanghebbenden op verzet, met name vanwege de juridische problemen die eruit kunnen voortvloeien (toepassingsdrempel, het begrip "risicodragend kapitaal", vergoeding voor verlies van rechten enz.). Bovendien was de overgrote meerderheid van de bevraagde personen gekant tegen de opneming in dit voorstel van maatregelen die ingrijpende gevolgen zouden hebben voor het vennootschapsrecht.

Dit neemt echter niet weg dat het voorstel in overeenstemming met het "verslag Winter" bepaalt dat de restricties op de overdracht van effecten (bijvoorbeeld begrenzing van deelnemingen en beperkingen op de overdraagbaarheid van aandelen) en de restricties op het stemrecht (beperkingen op de uitoefening van stemrechten of uitgesteld stemrecht) niet aan de bieder kunnen worden tegengeworpen of buiten werking worden gesteld wanneer het bod openbaar is gemaakt (artikel 11). De bieder zou bovendien in staat moeten zijn om na een geslaagd bod zo spoedig mogelijk een algemene vergadering bijeen te roepen om de statuten te wijzigen en de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan te vervangen, waarbij hij zich weliswaar aan de vennootschapsrechtelijke bepalingen dient te houden, maar niet met restricties op de overdracht van effecten of de uitoefening van het stemrecht wordt geconfronteerd.

De Commissie is van oordeel dat in dit voorstel een samenhangende benadering wordt gevolgd, die in dit stadium als de meest realistische moet worden beschouwd. De combinatie van een grotere transparantie (artikel 10) en de niet-tegenwerpbaarheid van maatregelen die in een onterechte bescherming van de bestuurders kunnen resulteren (artikel 11), zou in belangrijke mate tegemoet moeten komen aan de wens van het Europees Parlement om een level playing field tot stand te brengen, zonder daarom het concurrentievermogen van Europese bedrijven ten opzichte van ondernemingen uit derde landen, en in het bijzonder uit de Verenigde Staten, te ondermijnen. Het gaat hier om een eerste stap: de herzieningsclausule (artikel 18) zal het mogelijk maken na te gaan in hoeverre andere initiatieven noodzakelijk zijn om het level playing field nog beter te waarborgen.

Tot slot zou de Commissie nog willen verwijzen naar de recente arresten van het Hof van Justitie in verband met inbreuken op het in artikel 56 van het EG-Verdrag neergelegde basisbeginsel van het vrije kapitaalverkeer (arresten van 4 juni 2002 in de zaken C-367/98, Commissie/Portugal, C-483/99, Commissie/Frankrijk, en C-503/99, Commissie/België). Het Hof doet weliswaar slechts uitspraak over door de lidstaten uitgevaardigde voorschriften, maar herinnert er in het algemeen aan dat elke restrictie op het verrichten van investeringen in en het uitoefenen van zeggenschap over Europese vennootschappen in strijd is met het beginsel van het vrije kapitaalverkeer. Het Hof preciseert dat restricties waaraan intracommunautaire investeringen krachtens nationale regelgeving onderworpen zijn, alleen toelaatbaar zijn wanneer de desbetreffende regelgeving gerechtvaardigd is om de in artikel 58 van het Verdrag bedoelde redenen of om dwingende redenen van algemeen belang en op voorwaarde dat de regelgeving geldt voor iedere persoon of onderneming die een activiteit op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst uitoefent. Om gerechtvaardigd te zijn, moet de nationale regelgeving bovendien geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en mag zij niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is, zodat aan het proportionaliteitsvereiste wordt voldaan. Het is geenszins de bedoeling om in deze richtlijn van de bovenbeschreven benadering af te wijken. Artikel 11 van het onderhavige voorstel heeft specifiek betrekking op de privaatrechtelijke restricties op de overdracht van effecten en op de uitoefening van het stemrecht en bepaalt dat deze in geval van een openbaar overnamebod niet tegenwerpbaar zijn of buiten werking worden gesteld. Deze nadere bepaling is van belang in het licht van de resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2001 over het actualiseren van bepaalde juridische aspecten met betrekking tot intracommunautaire investeringen.

Het voorstel voorziet ten slotte ook in een comitéprocedure (artikel 17), die in de plaats komt van de vroegere regeling waarbij een contactcomité werd ingesteld.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Toepassingsgebied

Net als het vorige voorstel is de richtlijn van toepassing op onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen waarvan alle of een deel van de effecten tot de handel op één of meer beurzen van de Europese Unie zijn toegelaten. De inlassing van de zinsnede "alle of een deel van" is de enige wijziging ten opzichte van het vorige voorstel. Met deze wijziging wordt beoogd te verduidelijken dat de richtlijn ook van toepassing is ingeval slechts een deel van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap ter beurze zijn genoteerd.

Aangezien de richtlijn slechts minimumvereisten vaststelt, staat het de lidstaten vrij de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden tot vennootschappen waarvan de effecten niet ter beurze zijn genoteerd.

Artikel 2 - Definities

De belangrijkste termen welke in de richtlijn worden gebruikt, zijn in dit artikel op dezelfde wijze gedefinieerd als in het vorige voorstel. Er is geen enkele wijziging aangebracht.

Er zij tevens op gewezen dat het bepaalde in de richtlijn van toepassing is op zowel het verplichte als het vrijwillige bod. Een bod kan verplicht zijn indien de verplichting door de lidstaten is ingevoerd ter bescherming van de minderheidsaandeelhouders bij een wijziging van zeggenschap over hun vennootschap. Een bod kan vrijwillig zijn indien het wordt gedaan met het oog op de verkrijging van de zeggenschap over een vennootschap, zonder dat daartoe een verplichting bestaat.

Tevens moet nader worden aangegeven op welke effecten, of waardepapieren, de onderscheiden bepalingen betrekking hebben. De richtlijn is uitsluitend van toepassing op effecten waaraan stemrechten in een vennootschap verbonden zijn. Aangezien de richtlijn slechts minimumvereisten vaststelt, staat het de lidstaten evenwel vrij de werkingssfeer ervan uit te breiden tot andere effecten van vennootschappen.

Artikel 3 - Algemene beginselen

Net als in het vorige voorstel wordt in dit artikel een aantal algemene beginselen opgesomd waarmee de nationale omzettingsbepalingen van de richtlijn in overeenstemming moeten zijn.

Artikel 4 - Toezichthoudende autoriteit en toepasselijk recht

Evenals in het vorige voorstel dienen de lidstaten de autoriteit of autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op alle aspecten van het bod en die ervoor moeten zorgen dat alle partijen bij het bod de op grond van deze richtlijn vastgestelde voorschriften naleven.

De aanwijzing van de bevoegde autoriteit en de vaststelling van het toepasselijke recht leveren geen moeilijkheden op wanneer de effecten van de doelvennootschap worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de lidstaat waar deze vennootschap haar statutaire zetel heeft: in dat geval betreft het de bevoegde autoriteit en het recht van die lidstaat. De zaak ligt iets ingewikkelder wanneer de effecten van de doelvennootschap in één of meer andere lidstaten op een gereglementeerde markt worden verhandeld. De richtlijn maakt onderscheid al naar gelang de gerezen problemen op het bod zelf dan wel op de werking van de vennootschap betrekking hebben: in het tweede geval zijn de toezichthoudende autoriteit en het toepasselijke recht nog steeds die van de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft; in het eerste geval zijn de bevoegde autoriteit en het toepasselijke recht ofwel die van de lidstaat waar de effecten worden verhandeld, ofwel die van de lidstaat waar de effecten voor het eerst zijn verhandeld.

Teneinde een soepele toepassing van de richtlijn te waarborgen zonder dat de algemene beginselen ervan worden ondergraven, kunnen de lidstaten hun toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid verlenen om van sommige van de overeenkomstig de richtlijn vastgestelde nationale voorschriften af te wijken, waarbij deze autoriteiten zich evenwel steeds door de algemene beginselen van de richtlijn moeten laten leiden. Een dergelijke soepelheid kan geboden zijn om de toezichthoudende autoriteiten in staat te stellen in te spelen op de zeer uiteenlopende omstandigheden welke zich op de zeer sterk evoluerende financiële markten kunnen voortdoen.

Het is raadzaam te vermijden dat tijdens een overnamebod systematisch gerechtelijke vorderingen worden ingesteld. Het staat de lidstaten dan ook vrij om te bepalen tot op welke hoogte en onder welke omstandigheden een gerechtelijke vordering kan worden ingesteld, voorzover geen afbreuk wordt gedaan aan het recht van een gelaedeerde partij om een beroep te doen op de rechterlijke instanties met de bedoeling althans schadevergoeding te eisen voor eventueel geleden schade.

Net als in het vorige voorstel maakt lid 2 van dit artikel het voorwerp uit van een herzieningsclausule (artikel 18).

Artikel 5 - Bescherming van minderheidsaandeelhouders; verplicht bod; billijke prijs

Evenals het vorige voorstel wordt met dit artikel beoogd de minderheidsaandeelhouders te beschermen telkens als een natuurlijke persoon of een juridisch lichaam door middel van een overname de zeggenschap over een beursgenoteerde vennootschap verkrijgt. Daartoe bepaalt de richtlijn dat de nationale voorschriften de minderheidsaandeelhouders passende garanties moeten bieden door deze natuurlijke persoon of dit juridisch lichaam ertoe te verplichten een bod uit te brengen dat tot alle houders van effecten is gericht, voor al hun effecten geldt en een billijke prijs omvat.

Net als in het vorige voorstel, maar in tegenstelling tot eerdere voorstellen, wordt in de richtlijn zelf niet bepaald vanaf welk percentage van de stemrechten de zeggenschap als verkregen mag worden beschouwd. Evenmin wordt gepoogd de methode voor de berekening van dit percentage vast te leggen. Er is besloten dat deze aangelegenheden zullen worden geregeld door de lidstaat waar de bevoegde toezichthoudende autoriteit is gevestigd.

Anders dan in het vorige voorstel wordt in artikel 5, lid 4, de prijs vastgesteld die bij een verplicht bod moet worden betaald. Om ervoor te zorgen dat de minderheidsaandeelhouders in alle gevallen de beste prijs ontvangen en dat de bieder de grootst mogelijke rechtszekerheid geniet, wordt een prijs als billijk aangemerkt wanneer hij gelijk is aan de hoogste prijs die tijdens een periode van zes à twaalf maanden vóór het bod door de bieder of door in overeenstemming met de bieder handelende personen voor dezelfde effecten is betaald. In de huidige economische en financiële constellatie moet bij de toepassing van dit beginsel evenwel een zekere manoeuvreerruimte worden geboden. Daarom kunnen de lidstaten de toezichthoudende autoriteiten ertoe machtigen om onder welomlijnde omstandigheden en op grond van duidelijk omschreven criteria deze prijs te wijzigen bij een met redenen omkleed besluit dat openbaar moet worden gemaakt.

Het verdient aanbeveling in een comitéprocedure (artikel 17) te voorzien om deze omstandigheden en criteria nader te bepalen.

Artikel 6 - Inlichtingen over het bod

Evenals in het vorige voorstel moeten de nationale voorschriften garanderen dat degenen tot wie een bod is gericht, over voldoende inlichtingen omtrent de voorwaarden van het bod beschikken.

Voorts is het van belang dat de bieder, zodra hij besloten heeft een bod uit te brengen, de toezichthoudende autoriteit en het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap van zijn voornemen in kennis stelt. Hij moet tevens tijdig een biedingsbericht opstellen en openbaar maken dat alle inlichtingen bevat die nodig zijn om degenen tot wie het bod is gericht, in staat te stellen met kennis van zaken over het bod te beslissen. Ook is het van belang dat alle partijen bij het bod ertoe gehouden zijn de toezichthoudende autoriteiten desgevraagd alle inlichtingen over het bod te verschaffen die zij voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk achten.

Het verdient aanbeveling in een comitéprocedure (artikel 17) te voorzien om, indien nodig, de in lid 3 vervatte lijst van te verstrekken inlichtingen te wijzigen.

Artikel 7 - Termijn voor de aanvaarding van het bod

Net als in het vorige voorstel is bepaald dat de termijn voor de aanvaarding van het bod in beginsel niet minder dan twee weken en niet meer dan tien weken mag bedragen, zodat de vennootschappen niet langer dan noodzakelijk in hun werkzaamheden worden gehinderd.

Artikel 8 - Openbaarmaking van het bod

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat inlichtingen die op de markt voor de betrokken effecten van invloed kunnen zijn, op zodanige wijze openbaar worden gemaakt dat de mogelijkheid van het ontstaan van oneigenlijke markten of van handel met voorkennis tot een minimum wordt beperkt.

Evenals in het vorige voorstel (maar anders dan in eerdere voorstellen) wordt geen opsomming gegeven van de diverse vormen van openbaarmaking, maar wordt de lidstaten op dit terrein een vrij grote manoeuvreerruimte gelaten, met dien verstande dat alle vereiste inlichtingen gemakkelijk en onmiddellijk beschikbaar moeten zijn voor degenen tot wie het bod is gericht.

Artikel 9 - Verplichtingen van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap

Net als in het vorige voorstel legt dit artikel de lidstaten de verplichting op erop toe te zien dat het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap afziet van beschermingsmaatregelen die het bod kunnen dwarsbomen, tenzij de algemene vergadering van aandeelhouders daartoe eerst machtiging heeft verleend. Wanneer de zeggenschap over de doelvennootschap in het geding is, is het immers van belang te waarborgen dat de beslissing over het lot ervan door de eigenaars wordt genomen. Daarom moet de algemene vergadering vooraf uitdrukkelijk machtiging hebben verleend om op een bepaald bod te reageren.

De richtlijn geeft geen omschrijving van de maatregelen die een bod kunnen dwarsbomen. In het algemeen gaat het om uiteenlopende transacties die niet passen in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap of die niet in overeenstemming zijn met de normale marktgebruiken.

De nationale voorschriften moeten het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap er tevens toe verplichten een met redenen omkleed advies over het bod uit te brengen, en met name de argumenten voor de aanvaarding of verwerping van het bod uiteen te zetten. Het is van belang dat de werknemers van de doelvennootschap bij de opstelling van het advies worden betrokken en, indien zij het niet met dit advies eens zijn, tegelijkertijd een eigen advies kunnen uitbrengen. Deze adviezen zijn bedoeld voor de aandeelhouders, bij wie de beslissing omtrent het bod berust.

Het is mogelijk om voor de toepassing van deze bepaling in een overgangsperiode te voorzien.

Artikel 10 - Inlichtingen over de in artikel 1, lid 1, bedoelde vennootschappen

Dit nieuwe artikel moet bijdragen tot een grotere transparantie, hetgeen bijzonder belangrijk is voor vennootschappen waarop een openbaar overnamebod kan worden uitgebracht. Het bevat een lijst van alle inlichtingen die de onder de richtlijn vallende vennootschappen tenminste in hun jaarverslag moeten bekendmaken. Het betreft in het bijzonder inlichtingen over de constructies en regelingen die de verkrijging en de uitoefening van de zeggenschap over een vennootschap door een bieder kunnen dwarsbomen. Deze inlichtingen moeten in voorkomend geval in de loop van het jaar worden geactualiseerd. Dit artikel moet in nauwe samenhang worden gezien met de overige communautaire regelgeving inzake transparantie (Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd [10] en het voorstel voor een richtlijn inzake transparantieverplichtingen voor emittenten en houders van effecten die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten). De Commissie heeft reeds meermalen gewezen op het belang van transparante informatie over beursgenoteerde vennootschappen. Dit belang werd nog maar eens aangetoond door de recente gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld de Enron-affaire.

[10] PB L 184 van 6.7.2001, blz 1.

Tevens wordt voorgesteld dat alle aandeelhouders zich om de twee jaar moeten uitspreken over de structurele maatregelen en beschermingsconstructies en dat deze door het leidinggevend of het bestuursorgaan moeten worden gemotiveerd.

Vijf jaar na de tenuitvoerlegging van de richtlijn moet dit artikel aan een nieuw onderzoek worden onderworpen met het oog op een eventuele herziening ervan. Het moet derhalve mogelijk zijn om uit te maken in hoeverre de marktkrachten dankzij de transparantie waarin dit artikel voorziet, een grotere convergentie van de spelregels inzake het openbaar overnamebod hebben afgedwongen.

Artikel 11 - Niet-tegenwerpbaarheid van de restricties op de overdracht van effecten en op de uitoefening van het stemrecht

Dit nieuwe artikel pakt diverse restricties van juridische aard aan die als belemmeringen voor een bod kunnen worden beschouwd en beantwoordt aldus aan het streven om in de Europese Unie een level playing field voor het openbare overnamebod tot stand te brengen. Er wordt voorgesteld:

- enerzijds, ervoor te zorgen dat de restricties op het eigendomsrecht welke de bieder kunnen beletten effecten van de doelvennootschap te verwerven - zoals bijvoorbeeld eigendomsbeperkingen of het recht van de vennootschap of andere houders van effecten om zich over elke overdracht van effecten uit te spreken -, niet aan de bieder kunnen worden tegengeworpen;

- anderzijds, de restricties op het stemrecht welke de houders van effecten van de doelvennootschap beletten hun recht uit te oefenen wanneer de algemene vergadering na de aankondiging van het bod een besluit neemt over de te treffen beschermingsmaatregelen - zoals bijvoorbeeld beperkingen op het stemrecht, termijnen met betrekking tot de uitoefening van het stemrecht of afspraken tussen houders van effecten -, buiten werking te stellen. Overeenkomstig het in artikel 9 neergelegde beginsel is het immers van belang dat houders van effecten zich in alle vrijheid en met kennis van zaken over het bod kunnen uitspreken; en

- ten slotte de restricties op de overdracht van effecten en de uitoefening van het stemrecht, alsmede de bijzondere rechten van de aandeelhouders ten aanzien van de benoeming of het ontslag van leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan, welke de bieder met voldoende effecten van de doelvennootschap beletten om de daaraan verbonden stemrechten uit te oefenen voor het wijzigen van de statuten, tijdens de eerste algemene vergadering na de sluiting van het bod buiten werking te stellen. Onder "voldoende effecten" wordt een in het algemeen bij de nationale wetgeving vastgesteld percentage verstaan dat voor het nemen van dergelijke beslissingen is vereist.

Er zij op gewezen dat effecten zonder stemrecht niet als restricties worden beschouwd, mits er preferentiële rechten met betrekking tot winsten of de liquidatie-opbrengst aan zijn toegekend.

Deze bepalingen zijn gericht tegen maatregelen die in een onterechte bescherming van bestuurders (management entrenchment) kunnen resulteren, maar niet tegen effecten met meervoudig of dubbel stemrecht. Er kan immers worden betoogd dat effecten met meervoudig stemrecht passen in een bepaalde financieringsregeling van de vennootschappen en dat het niet bewezen is dat het bestaan ervan openbare overnamebiedingen onmogelijk maakt. Hetzelfde geldt voor effecten met dubbel stemrecht, die tot een zekere stabiliteit van het aandeelhouderschap kunnen bijdragen. Bovendien zou de afschaffing van dergelijke rechten, vooral indien daar geen enkele tegenprestatie tegenover staat, in bepaalde rechtsorden leiden tot constitutionele problemen die de aanneming van de richtlijn in gevaar zouden kunnen brengen of althans sterk zouden kunnen vertragen. Indien achteraf evenwel blijkt dat deze effecten hoofdzakelijk als bescherming tegen openbare overnamebiedingen worden gebruikt, biedt de herzieningsclausule van artikel 18 de Commissie de mogelijkheid op dit punt terug te komen.

Artikel 12 - Andere op een bod toepasselijke voorschriften

Evenals in het vorige voorstel (het vroegere artikel 10) en overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel wordt in dit artikel, zonder dat in detail wordt getreden, een aantal andere punten opgesomd die in de voorschriften van de lidstaten aan de orde moeten komen. Deze aanpak biedt de lidstaten een zekere manoeuvreerruimte wat de inhoud van die voorschriften betreft. De lidstaten moeten er evenwel zorg voor dragen dat de op grond van dit artikel vastgestelde nationale voorschriften geen afbreuk doen aan de toepassing van de algemene beginselen van de richtlijn.

Artikel 13 - Informatie en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers

Dit nieuwe artikel komt tegemoet aan de bezorgdheid die door sommige leden van het Europees Parlement is geuit in verband met de bescherming van de werknemers van de vennootschappen die bij een openbaar overnamebod betrokken zijn (biedende en doelvennootschap).

Het bevestigt dat de nauwe en effectieve betrokkenheid van de werknemers van deze vennootschappen, via hun vertegenwoordigers, een factor van groot belang is, niet alleen voor het welslagen van de transactie, maar ook voor een adequate inaanmerkingneming van de diverse belangen die erdoor kunnen worden beïnvloed. Het herinnert eraan dat er benevens de eventueel toepasselijke nationale bepalingen ook een aantal bepalingen van het Gemeenschapsrecht relevant kunnen zijn in dit verband.

Dit artikel moet worden gezien in combinatie met de bij artikel 6, lid 3, onder h), en artikel 9, lid 5, vastgelegde specifieke procedure in geval van een openbaar overnamebod.

Artikel 14 - Uitstoting

Dit nieuwe artikel is het rechtstreekse gevolg van een amendement van het Europees Parlement op het vorige voorstel. Het voert een gemeenschappelijke uitstotingsprocedure (squeeze out) in, die een aandeelhouder die een zeker percentage van de effecten van een vennootschap bezit, in staat stelt de resterende minderheidsaandeelhouders te verplichten hun effecten tegen een vergoeding aan hem over te dragen.

De richtlijn voorziet echter in een beperking van de gebruikmaking van deze mogelijkheid indien het bovenbedoelde percentage van de effecten werd verkregen ten gevolge van een openbaar overnamebod.

Artikel 15 - Uitkoop

Dit nieuwe artikel stelt een recht ten gunste van de minderheidsaandeelhouders in en vormt aldus de tegenhanger van het vorige artikel, dat een recht ten gunste van de meerderheidsaandeelhouder instelt. Het bepaalt dat een minderheidsaandeelhouder onder soortgelijke omstandigheden en steeds naar aanleiding van een openbaar overnamebod de meerderheidsaandeelhouder ertoe kan verplichten zijn effecten te kopen.

Artikel 16 - Sancties

Het is van belang dat de lidstaten adequate sancties vaststellen die in geval van overtreding van de bepalingen van deze richtlijn worden toegepast.

Artikel 17 - Comitéprocedure

Artikel 11 van het vorige voorstel bepaalde dat de controle op de toepassing van de richtlijn werd toevertrouwd aan een contactcomité. Dit contactcomité kan thans worden vervangen door een comitéprocedure.

Artikel 18 - Herziening

Net als in het vorige voorstel is voor sommige bepalingen van de richtlijn een herzieningsprocedure vastgelegd. Met deze herzieningsclausule wordt beoogd om, indien nodig, een grotere gelijkheid van de spelregels inzake het openbaar overnamebod (artikelen 10 en 11) te bewerkstelligen.

Artikel 19 - Overgangsperiode

Het verdient evenwel aanbeveling dat de lidstaten hun vennootschappen de tijd kunnen gunnen om zich aan deze nieuwe voorschriften aan te passen door voor artikel 9 in een overgangsperiode van ten hoogste drie jaar te voorzien.

Artikel 20 - Omzetting van de richtlijn

Het is van belang dat de richtlijn van toepassing is vóór het verstrijken van de termijn voor de uitvoering van het Actieplan voor financiële diensten, waarvan zij een wezenlijk onderdeel vormt.

2002/0240(COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het openbaar overnamebod

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 44, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [11],

[11] .

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [12],

[12] .

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [13],

[13] Advies van het Europees Parlement van ..., gemeenschappelijk standpunt van de Raad van ... en besluit van het Europees Parlement van .... Besluit van het Europees Parlement van ... en besluit van de Raad van ....

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Overeenkomstig artikel 44, lid 2, onder g), van het Verdrag dienen de waarborgen te worden gecoördineerd welke in de lidstaten worden verlangd van onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen waarvan de effecten in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten om de belangen te beschermen zowel van deelnemers in die vennootschappen als van derden, teneinde die waarborgen in de gehele Gemeenschap gelijkwaardig te maken.

(2) Het is noodzakelijk de belangen van de houders van effecten van onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen te beschermen wanneer deze vennootschappen met een openbaar overnamebod of een wijziging van de zeggenschap te maken krijgen en ten minste een deel van hun effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

(3) Het is noodzakelijk om in de gehele Gemeenschap duidelijkheid en transparantie te creëren met betrekking tot juridische kwesties die in het geval van een openbaar overnamebod moeten worden geregeld en om te voorkomen dat de herstructurering van ondernemingen in de Gemeenschap wordt verstoord door willekeurige verschillen in bestuurs- en managementcultuur.

(4) Elke lidstaat dient één of meer autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de onder deze richtlijn vallende aspecten van het bod en die ervoor zorgen dat de partijen bij openbare overnamebiedingen de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde voorschriften naleven. De diverse autoriteiten moeten onderling samenwerken.

(5) Om doeltreffend te zijn, moeten de overnamevoorschriften flexibel zijn en geschikt zijn voor toepassing op gewijzigde omstandigheden wanneer die zich voordoen; zij dienen daartoe ruimte voor uitzonderingen en afwijkingen te bieden. De toezichthoudende autoriteiten dienen evenwel bij de toepassing van vastgestelde voorschriften en uitzonderingen of bij het toestaan van afwijkingen bepaalde algemene beginselen in acht te nemen.

(6) Het toezicht moet kunnen worden uitgeoefend door instanties voor zelfregulering.

(7) Overeenkomstig de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, en meer in het bijzonder het recht op een eerlijke procesgang, moeten de besluiten van een toezichthoudende autoriteit in passende omstandigheden vatbaar zijn voor toetsing door een onafhankelijke rechterlijke instantie. Het verdient echter aanbeveling het aan de lidstaten over te laten om te bepalen of moet worden voorzien in rechten waarop een beroep kan worden gedaan in het kader van een administratieve of gerechtelijke procedure tegen een toezichthoudende autoriteit of tussen de partijen bij een bod.

(8) De lidstaten dienen het nodige te doen ter bescherming van houders van effecten, inzonderheid die met een minderheidsbelang, nadat de zeggenschap over hun vennootschap is gewijzigd. Die bescherming dient te worden gewaarborgd door de degene die de zeggenschap over een vennootschap heeft verkregen, ertoe te verplichten een tot alle houders van effecten gericht bod te doen om al hun effecten te verwerven voor een billijke prijs, welke in een gemeenschappelijke definitie is omschreven. De lidstaten moeten in andere instrumenten ter bescherming van de belangen van de houders van effecten kunnen voorzien, zoals de verplichting om een partieel bod uit te brengen wanneer de bieder niet de zeggenschap over de vennootschap verkrijgt of de verplichting om tegelijk met de verkrijging van de zeggenschap over de vennootschap een bod uit te brengen.

(9) De verplichting om een bod tot alle houders van effecten te richten, mag niet gelden voor zeggenschapsdeelnemingen die reeds bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de nationale wetgeving tot uitvoering van deze richtlijn.

(10) De verplichting tot het uitbrengen van een bod geldt niet bij verwerving van effecten waaraan geen stemrechten in gewone algemene vergaderingen verbonden zijn. De lidstaten moeten evenwel kunnen bepalen dat de verplichting om een bod tot alle houders van effecten te richten, niet alleen betrekking heeft op effecten waaraan stemrechten verbonden zijn, maar ook op effecten waaraan alleen onder specifieke omstandigheden stemrechten verbonden zijn of waaraan geen stemrechten verbonden zijn.

(11) Teneinde de mogelijkheid tot handel met voorkennis te beperken, dienen bieders ertoe te worden verplicht hun besluit om een bod uit te brengen, zo spoedig mogelijk aan te kondigen en de toezichthoudende autoriteit van het bod in kennis te stellen.

(12) De houders van effecten dienen door middel van een biedingsbericht naar behoren te worden ingelicht omtrent de voorwaarden van het bod. De vertegenwoordigers van de werknemers van de doelvennootschap of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, de werknemers rechtstreeks, dienen eveneens tegelijkertijd afdoende te worden ingelicht.

(13) De termijn voor de aanvaarding van het bod dient te worden geregeld.

(14) Teneinde hun taken naar behoren te kunnen vervullen, moeten de toezichthoudende autoriteiten te allen tijde van de partijen bij het bod kunnen verlangen dat deze inlichtingen over zichzelf verschaffen, op efficiënte en doeltreffende wijze meewerken en onverwijld inlichtingen verstrekken aan andere autoriteiten die toezicht houden op de kapitaalmarkten.

(15) Ter vermijding van handelingen die het bod kunnen dwarsbomen, is het nodig de bevoegdheid van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap tot het verrichten van handelingen met een uitzonderlijk karakter te beperken zonder de doelvennootschap nodeloos te hinderen in de uitoefening van haar normale werkzaamheden.

(16) Het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap dient ertoe te worden verplicht een document openbaar te maken waarin het zijn met redenen omkleed standpunt ten aanzien van het bod uiteenzet en onder meer zijn oordeel geeft over de gevolgen van het bod voor alle belangen van de vennootschap, en met name voor de werkgelegenheid.

(17) Teneinde de uitwerking van de bestaande bepalingen op het gebied van de vrije verhandeling van effecten van de onder deze richtlijn vallende vennootschappen en van de vrije uitoefening van het stemrecht te versterken, is het van belang dat de door deze vennootschappen opgezette beschermingsconstructies transparant zijn en op gezette tijden ter beoordeling aan de algemene vergadering worden voorgelegd.

(18) De lidstaten dienen het nodige te doen om, enerzijds, elke bieder de mogelijkheid te geven de effecten van de doelvennootschap te verwerven door de bepalingen die in restricties op de overdracht van effecten en op de uitoefening van het stemrecht voorzien, te neutraliseren, en, anderzijds, de restricties op de overdracht van effecten en de uitoefening van het stemrecht welke de bieder met voldoende effecten van de doelvennootschap kunnen beletten om de daaraan verbonden stemrechten uit te oefenen voor het wijzigen van de statuten, buiten werking te stellen door de beperkingen op het stemrecht en de bijzondere benoemingsrechten van de aandeelhouders tijdens de eerste algemene vergadering na de sluiting van het bod te neutraliseren.

(19) De lidstaten dienen voorschriften vast te stellen ten aanzien van het vervallen van het bod, het recht van de bieder om zijn bod te herzien, de mogelijkheid tot concurrerende biedingen op de effecten van een vennootschap, de openbaarmaking van het resultaat van het bod, de onherroepelijkheid van het bod en de toegestane voorwaarden.

(20) De informatie en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers van de biedende vennootschap en de doelvennootschap moeten worden geregeld bij de toepasselijke nationale bepalingen, inzonderheid die welke zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers [14], Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag [15] en Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap [16]. De werknemers van de doelvennootschap of hun vertegenwoordigers moet echter de gelegenheid worden geboden een eigen advies uit te brengen over de mogelijke gevolgen van het bod voor de werkgelegenheid.

[14] PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/74/EG (PB L 10 van 16.1.1998, blz. 22).

[15] PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.

[16] PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.

(21) De lidstaten dienen het nodige te doen om een aandeelhouder die als gevolg van een openbaar overnamebod een grote zeggenschap over een vennootschap heeft verkregen, in staat te stellen de resterende minderheidsaandeelhouders ertoe te verplichten hem hun effecten te verkopen. Evenzo dienen de resterende minderheidsaandeelhouders over de mogelijkheid te beschikken een aandeelhouder die als gevolg van een openbaar overnamebod een grote zeggenschap over een vennootschap heeft verkregen, ertoe te verplichten hun effecten te kopen.

(22) Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden (vaststellen van minimumrichtsnoeren voor de afwikkeling van openbare overnamebiedingen en waarborgen van een afdoend beschermingspeil voor houders van effecten in de gehele Gemeenschap) niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt (garanderen van de transparantie en rechtszekerheid bij grensoverschrijdende overnames of verkrijging van de zeggenschap) en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden gerealiseerd, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

(23) De vaststelling van een richtlijn is de geschikte procedure om een kader tot stand te brengen dat bestaat uit bepaalde gemeenschappelijke beginselen en een beperkt aantal algemene vereisten waaraan de lidstaten uitvoering moeten geven via meer gedetailleerde voorschriften die met hun nationale rechtsstelsel en hun culturele achtergrond in overeenstemming zijn.

(24) De lidstaten dienen evenwel sancties vast te stellen die in geval van overtreding van de ter uitvoering van deze richtlijn aangenomen nationale bepalingen kunnen worden toegepast.

(25) Het is van belang de nodige maatregelen te nemen om deze richtlijn ten uitvoer te leggen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [17].

[17] PB L 184 van 17.7.1999, blz 23.

(26) De Commissie dient over de mogelijkheid te beschikken de bepalingen die strekken tot een grotere transparantie en een goede werking van de algemene vergaderingen in het kader van een openbaar overnamebod aan een nieuw onderzoek te onderwerpen en, indien nodig, te herzien.

(27) Het is aangewezen de lidstaten toe te staan de toepassing van de bepalingen betreffende de verplichtingen van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap voor een bepaalde periode uit te stellen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn schrijft maatregelen voor tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, gedragscodes of andere regelingen van de lidstaten, met inbegrip van regelingen die zijn vastgesteld door organisaties die officieel gemachtigd zijn om de markten te reguleren (hierna "voorschriften" te noemen), betreffende het bod op effecten van een onder het recht van een lidstaat vallende vennootschap, mits alle of een deel van deze effecten in één of meer lidstaten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad [18] (hierna "gereglementeerde markt" te noemen).

[18] PB L 41 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op een bod op effecten die zijn uitgegeven door vennootschappen die tot doel hebben uit het publiek aangetrokken kapitaal collectief te beleggen volgens het beginsel van risicospreiding, en waarvan deelnemingsrechten op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze vennootschappen rechtstreeks of middellijk worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld, ieder handelen van een dergelijke vennootschap om te voorkomen dat de waarde van haar deelnemingsrechten ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.

Artikel 2

Definities

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "openbaar overnamebod" of "bod": een openbaar aanbod (dat niet uitgaat van de doelvennootschap zelf) aan de houders van effecten van een vennootschap om al die effecten of een deel daarvan te verwerven, ongeacht of het aanbod verplicht dan wel vrijwillig is, mits het volgt op of strekt tot het verkrijgen van de zeggenschap overeenkomstig het nationaal recht over de doelvennootschap;

b) "doelvennootschap": de vennootschap op de effecten waarvan een bod wordt uitgebracht;

c) "bieder": iedere natuurlijke persoon of publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke rechtspersoon die een bod uitbrengt;

d) "in overeenstemming met ... handelende personen": natuurlijke of rechtspersonen die met de bieder of met de doelvennootschap samenwerken op grond van een uitdrukkelijke of stilzwijgende, mondelinge of schriftelijke overeenkomst die ertoe strekt de zeggenschap over de doelvennootschap te verkrijgen of het bod te dwarsbomen;

e) "effecten": waardepapieren waaraan stemrechten in een vennootschap verbonden zijn;

f) "partijen bij een bod": de bieder, indien de bieder een vennootschap is, de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de bieder, de doelvennootschap, de houders van effecten van de doelvennootschap, de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap, en de personen die in overeenstemming met voornoemde partijen handelen.

2. Voor de toepassing van lid 1, onder d), worden personen over wie een andere persoon de zeggenschap heeft in de zin van artikel 87 van Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad [19] beschouwd als met die andere persoon en met elkaar in overeenstemming handelende personen.

[19] PB L 184 van 6.7.2001, blz 1.

Artikel 3

Algemene beginselen

1. Voor de toepassing van deze richtlijn dragen de lidstaten er zorg voor dat aan de volgende beginselen wordt voldaan:

a) alle houders van effecten van een doelvennootschap van dezelfde soort moeten op gelijkwaardige wijze worden behandeld; bovendien geldt dat indien een persoon de zeggenschap over een vennootschap verkrijgt, de overige houders van effecten moeten worden beschermd;

b) de houders van effecten van een doelvennootschap moeten over voldoende tijd en inlichtingen beschikken om met kennis van zaken over een bod te kunnen beslissen; het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap moet in zijn advies aan de houders van effecten zijn visie geven op de gevolgen van de uitvoering van het bod voor de werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en de vestigingsplaatsen van de vennootschap;

c) het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap dient te handelen in het belang van de vennootschap als geheel en mag de houders van effecten niet de mogelijkheid ontnemen om over de merites van het bod te beslissen;

d) er mogen geen oneigenlijke markten ontstaan in effecten van de doelvennootschap, de biedende vennootschap of enige andere bij het bod betrokken vennootschap, waardoor de koersen van de effecten kunstmatig zouden stijgen of dalen en de normale werking van de markten zou worden verstoord;

e) een bieder mag zijn bod pas aankondigen indien hij ervoor heeft gezorgd dat hij in geval van een bod in contanten de geldelijke vergoeding volledig kan opbrengen en indien hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om elke andere vorm van vergoeding te kunnen verstrekken;

f) de doelvennootschap mag niet langer dan redelijk is in haar werkzaamheden worden gehinderd door een bod op haar effecten.

2. Teneinde de naleving van de in lid 1 neergelegde beginselen te waarborgen:

a) dragen de lidstaten er zorg voor dat wordt voldaan aan de in deze richtlijn opgenomen minimumvereisten;

b) kunnen de lidstaten aanvullende voorwaarden en strengere voorschriften vaststellen dan die welke bij deze richtlijn met betrekking tot biedingen zijn vereist.

Artikel 4

Toezichthoudende autoriteit en toepasselijk recht

1. De lidstaten wijzen de autoriteit of autoriteiten aan die belast zijn met het toezicht op een bod dat onder de krachtens deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften valt. De aan te wijzen autoriteiten zijn ofwel overheidsinstanties, ofwel particuliere verenigingen of lichamen die zijn erkend bij het nationale recht dan wel door overheidsinstanties die bij het nationale recht uitdrukkelijk voor dat doel zijn gemachtigd. De lidstaten stellen de Commissie van deze aanwijzing in kennis met vermelding van de eventuele taakverdeling. De lidstaten dragen er zorg voor dat deze autoriteiten hun taken onpartijdig en onafhankelijk van alle partijen bij het bod uitoefenen.

2. a) De toezichthoudende autoriteit die ten aanzien van een bod bevoegd is, is de autoriteit van de lidstaat waar de doelvennootschap haar statutaire zetel heeft, mits de effecten van die vennootschap tot de handel op een gereglementeerde markt in die lidstaat zijn toegelaten.

b) Zijn de effecten van de doelvennootschap niet toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft, dan is de ten aanzien van het bod bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de effecten wel tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

Zijn de effecten van de doelvennootschap in meer dan een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, dan is de bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de effecten het eerst tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

c) Zijn de effecten van de doelvennootschap in meer dan een lidstaat tegelijk voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, dan bepaalt de doelvennootschap welke toezichthoudende autoriteit van deze lidstaten ten aanzien van het bod bevoegd is door die gereglementeerde markten en de desbetreffende toezichthoudende autoriteiten op de eerste handelsdag van haar keuze in kennis te stellen.

Indien de effecten van de doelvennootschap op de in artikel 20, lid 1, vermelde datum reeds in meer dan een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, en die toelatingen gelijktijdig zijn verkregen, komen de toezichthoudende autoriteiten van die lidstaten binnen vier weken na de in artikel 20, lid 1, vermelde datum overeen welke toezichthoudende autoriteit ten aanzien van het bod bevoegd is. Bij gebreke van een beslissing van de toezichthoudende autoriteiten wijst de doelvennootschap onder hen de bevoegde toezichthoudende autoriteit aan op de eerste handelsdag volgend op het verstrijken van de in de eerste zin genoemde termijn.

d) De lidstaten zien erop toe dat de onder c) bedoelde beslissingen openbaar worden gemaakt.

e) In de onder b) en c) bedoelde gevallen worden aangelegenheden in verband met de geboden vergoeding (in het bijzonder de prijs), alsmede aangelegenheden in verband met de biedingsprocedure (inzonderheid informatie over het besluit van de bieder om een bod uit te brengen, de inhoud van het biedingsbericht en de openbaarmaking van het bod) behandeld volgens de voorschriften van de lidstaat van de bevoegde toezichthoudende autoriteit. Voor aangelegenheden in verband met de informatieverstrekking aan de werknemers van de doelvennootschap en aangelegenheden in verband met het vennootschapsrecht (inzonderheid het percentage van de stemrechten dat de zeggenschap tot gevolg heeft en eventuele vrijstellingen van de biedplicht), alsmede de voorwaarden waaronder het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap handelingen mag verrichten die het bod kunnen dwarsbomen, zijn de toepasselijke voorschriften die van de lidstaat waar de doelvennootschap haar statutaire zetel heeft en is de toezichthoudende autoriteit van deze lidstaat bevoegd.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle personen die bij de toezichthoudende autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest, gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Onder het beroepsgeheim vallende gegevens mogen aan geen enkele persoon of autoriteit bekend worden gemaakt, tenzij zulks geschiedt op grond van wettelijke bepalingen.

4. De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten in de zin van deze richtlijn en de andere autoriteiten die toezicht houden op kapitaalmarkten, in het bijzonder krachtens Richtlijn 89/592/EEG van de Raad [20], Richtlijn 93/22/EEG van de Raad en Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad, werken samen en wisselen gegevens uit telkens wanneer dat voor de toepassing van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde voorschriften noodzakelijk is, en met name in de in lid 2, onder b), c) en e), bedoelde gevallen. Aldus uitgewisselde gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht waaraan eenieder gebonden is die werkzaam is of is geweest bij de toezichthoudende autoriteiten die de gegevens ontvangen. De samenwerking omvat de bevoegdheid om gerechtelijke stukken te betekenen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van maatregelen van de ten aanzien van een bod bevoegde toezichthoudende autoriteiten, alsmede andere bijstand waarom de betrokken toezichthoudende autoriteiten redelijkerwijs kunnen verzoeken ten behoeve van een onderzoek naar werkelijke of vermeende overtredingen van ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften.

[20] PB L 334 van 18.11.1989, blz. 30.

5. De toezichthoudende autoriteiten beschikken over alle bevoegdheden die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken, waartoe met name behoort de taak er zorg voor te dragen dat de partijen bij het bod de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde voorschriften naleven.

Met inachtneming van de in artikel 3, lid 1, omschreven algemene beginselen kunnen de lidstaten in ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften bepalen dat hun toezichthoudende autoriteiten in welbepaalde, op nationaal niveau gespecificeerde gevallen en/of in bijzondere gevallen bij een met redenen omkleed besluit afwijkingen van die voorschriften kunnen toestaan.

6. Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om rechterlijke of andere instanties aan te wijzen die tot taak hebben geschillen te beslechten en uitspraak te doen over onregelmatigheden die zich in een biedingsprocedure hebben voorgedaan; zij laat ook de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om te bepalen of en onder welke omstandigheden partijen bij een bod het recht hebben om een administratieve of gerechtelijke vordering in te stellen. Met name laat deze richtlijn de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een lidstaat onverlet om een vordering niet ontvankelijk te verklaren en om zich uit te spreken over de vraag of een dergelijke vordering gevolgen heeft voor het resultaat van het bod. Deze richtlijn laat tevens de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om voorschriften vast te stellen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten of de beslechting van geschillen tussen de partijen bij een bod.

Artikel 5

Bescherming van minderheidsaandeelhouders; verplicht bod; billijke prijs

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een natuurlijke of rechtspersoon die, ten gevolge van eigen verwerving of verwerving door in overeenstemming met hem handelende personen, effecten van een vennootschap als bedoeld in artikel 1, lid 1, in zijn bezit krijgt welke - in voorkomend geval samen met de effecten die hij reeds bezit en de effecten die in het bezit zijn van in overeenstemming met hem handelende personen -, rechtstreeks of middellijk een bepaald percentage van de stemrechten in de vennootschap vertegenwoordigen waarmee de zeggenschap over de vennootschap wordt verkregen, verplicht is een bod uit te brengen ter bescherming van de minderheidsaandeelhouders van de vennootschap. Dat bod wordt zo spoedig mogelijk gedaan aan alle houders van effecten, voor al hun effecten en voor een billijke prijs.

2. De bij lid 1 ingestelde biedplicht is niet langer van toepassing wanneer de zeggenschap is verkregen als gevolg van een overeenkomstig deze richtlijn uitgebracht vrijwillig bod dat tot alle houders van effecten was gericht en op al hun effecten betrekking had.

3. Het in lid 1 bedoelde percentage van de stemrechten waarmee de zeggenschap wordt verkregen en de methode voor de berekening ervan, worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft.

4. Een prijs wordt als billijk aangemerkt wanneer hij gelijk is aan de hoogste prijs die tijdens een periode van zes à twaalf maanden vóór het bod als bedoeld in lid 1 door de bieder of door in overeenstemming met hem handelende personen voor dezelfde effecten is betaald.

De lidstaten kunnen de toezichthoudende autoriteiten ertoe machtigen om onder welomlijnde omstandigheden en op grond van duidelijk omschreven criteria de in de eerste alinea bedoelde prijs te wijzigen. Daartoe stellen zij een lijst op van de omstandigheden waaronder de hoogste prijs zowel opwaarts als neerwaarts kan worden bijgesteld, zoals bijvoorbeeld wanneer de hoogste prijs bij overeenkomst tussen de koper en een verkoper is vastgesteld, wanneer de marktprijzen van de effecten in kwestie zijn gemanipuleerd, wanneer de marktprijzen in het algemeen of in het bijzonder door uitzonderlijke gebeurtenissen zijn beïnvloed of om de redding van een onderneming in nood mogelijk te maken. Zij kunnen tevens de in dergelijke gevallen te hanteren criteria vaststellen, zoals bijvoorbeeld de gemiddelde marktwaarde over een bepaalde periode, de liquidatiewaarde van de vennootschap of andere objectieve evaluatiecriteria die gewoonlijk bij de financiële analyse worden toegepast.

Elk besluit van de toezichthoudende autoriteit tot wijziging van de billijke prijs moet naar behoren worden gemotiveerd en openbaar worden gemaakt.

5. De door de bieder geboden vergoeding kan uitsluitend uit liquide effecten bestaan.

Wanneer de door de bieder geboden vergoeding niet bestaat uit liquide effecten die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, kunnen de lidstaten voorschrijven dat deze vergoeding, ten minste als alternatief, ten dele uit contanten moet bestaan.

De bieder moet in ieder geval ten minste als alternatief een vergoeding in contanten bieden wanneer hij alleen of tezamen met in overeenstemming met hem handelende personen binnen een periode die aanvangt ten minste drie maanden vóór de openbaarmaking van het bod overeenkomstig artikel 6, lid 1, en eindigt bij het verstrijken van de termijn voor de aanvaarding van het bod, meer dan 5% van de effecten of stemrechten van de doelvennootschap tegen contante betaling heeft verworven.

6. De uitvoeringsbepalingen van de leden 4 en 5 van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure.

7. Naast de bescherming als bedoeld in lid 1 kunnen de lidstaten in aanvullende instrumenten ter bescherming van de belangen van de houders van effecten voorzien, voorzover deze instrumenten het normale verloop van de biedingsprocedure niet in de weg staan.

Artikel 6

Inlichtingen over het bod

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat het besluit om een bod uit te brengen onverwijld openbaar wordt gemaakt en dat de toezichthoudende autoriteit van het bod in kennis wordt gesteld. De lidstaten kunnen eisen dat de toezichthoudende autoriteit op de hoogte wordt gebracht voordat dit besluit openbaar wordt gemaakt. Zodra het bod openbaar is gemaakt, stellen de leidinggevende of de bestuursorganen van de doelvennootschap en de bieder respectievelijk de vertegenwoordigers van hun werknemers of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, de werknemers zelf daarvan in kennis.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bieder verplicht is tijdig een biedingsbericht op te stellen en openbaar te maken dat alle inlichtingen bevat die nodig zijn om de houders van effecten van de doelvennootschap in staat te stellen met kennis van zaken over het bod te beslissen. De bieder doet het biedingsbericht aan de toezichthoudende autoriteit toekomen alvorens het openbaar te maken. Zodra het biedingsbericht openbaar is gemaakt, doen de leidinggevende of de bestuursorganen van de doelvennootschap en de bieder het biedingsbericht respectievelijk toekomen aan de vertegenwoordigers van hun werknemers of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, aan de werknemers zelf.

Het in de eerste alinea bedoelde biedingsbericht dat vooraf ter goedkeuring aan de toezichthoudende autoriteit is voorgelegd en deze goedkeuring heeft gekregen, wordt - behoudens eventuele vertaling - erkend door de andere lidstaat of lidstaten waar de effecten van de doelvennootschap tot de handel zijn toegelaten, zonder dat goedkeuring van de toezichthoudende autoriteiten van deze lidstaat of lidstaten is vereist. De toezichthoudende autoriteiten kunnen slechts eisen dat in het biedingsbericht aanvullende inlichtingen worden opgenomen voorzover deze inlichtingen specifiek zijn voor de markten van de lidstaat of lidstaten waar de effecten van de doelvennootschap tot de handel zijn toegelaten en betrekking hebben op de formaliteiten die moeten worden vervuld om het bod te aanvaarden en om de vergoeding te ontvangen die bij de gestanddoening van het bod verschuldigd is, alsmede op de belastingregeling die van toepassing zal zijn op de vergoeding die aan de houders van effecten wordt geboden.

3. Het in lid 2 bedoelde biedingsbericht bevat ten minste de volgende gegevens:

a) de inhoud van het bod;

b) de identiteit van de bieder of, indien de bieder een vennootschap is, de rechtsvorm, naam en statutaire zetel van deze vennootschap;

c) de effecten of, in voorkomend geval, de categorie of categorieën effecten waarop het bod betrekking heeft;

d) de per effect of categorie effecten geboden vergoeding en, in het geval van een verplicht bod, de waarderingsgrondslag die werd toegepast voor de vaststelling van die vergoeding, met details betreffende de manier waarop de vergoeding zal worden verstrekt;

e) het maximum- en minimumpercentage of het maximum- en minimumaantal effecten dat de bieder toezegt te zullen verwerven;

f) in voorkomend geval, nadere gegevens betreffende de effecten van de doelvennootschap welke de bieder en de in overeenstemming met hem handelende personen reeds bezitten;

g) alle voorwaarden waaraan het bod is onderworpen;

h) de voornemens van de bieder met betrekking tot het voortzetten van de activiteiten van de doelvennootschap en - voorzover beïnvloed door het bod - van de biedende vennootschap, alsmede ten aanzien van het in dienst houden van de werknemers en bestuurders van die vennootschappen, met inbegrip van elke belangrijke wijziging in de arbeidsvoorwaarden. Dit betreft met name de strategische plannen van de bieder voor die vennootschappen en de vermoedelijke gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid en de vestigingsplaatsen;

i) de termijn voor de aanvaarding van het bod;

j) indien de door de bieder geboden vergoeding effecten van welke aard ook omvat, inlichtingen over die effecten;

k) inlichtingen over de financiering van het bod;

l) de identiteit van de personen die in overeenstemming met de bieder of met de doelvennootschap handelen, alsook, indien het om vennootschappen gaat, de rechtsvorm, de naam, de statutaire zetel en hun relatie tot de bieder en, indien mogelijk, tot de doelvennootschap;

m) het nationale recht dat op de uit het bod voortvloeiende overeenkomsten tussen de bieder en de houders van effecten van de doelvennootschap van toepassing zal zijn, alsook de bevoegde rechtbanken.

4. De uitvoeringsbepalingen van lid 3 van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure.

5. De lidstaten dragen er zorg voor dat de partijen bij een bod de toezichthoudende autoriteiten van hun lidstaat te allen tijde desgevraagd alle inlichtingen over het bod moeten verschaffen waarover zij beschikken en die de toezichthoudende autoriteiten nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

Artikel 7

Termijn voor de aanvaarding van het bod

1. De lidstaten bepalen dat de termijn voor de aanvaarding van het bod niet minder dan twee weken en niet meer dan tien weken mag bedragen te rekenen vanaf de datum waarop het biedingsbericht openbaar wordt gemaakt. Met inachtneming van het algemeen beginsel van artikel 3, lid 1, onder f), kunnen de lidstaten bepalen dat de termijn van tien weken verlengd kan worden, mits de bieder ten minste twee weken van tevoren van zijn voornemen tot sluiting van het bod kennis geeft.

2. De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen om in specifieke gevallen van de in lid 1 genoemde termijn af te wijken. Zij kunnen de toezichthoudende autoriteit machtigen om een afwijking van de in lid 1 genoemde termijn toe te staan, teneinde de doelvennootschap in staat te stellen een algemene vergadering bijeen te roepen om over het bod te beraadslagen.

Artikel 8

Openbaarmaking van het bod

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een bod op zodanige wijze openbaar moet worden gemaakt dat de transparantie en integriteit van de markt voor de effecten van de doelvennootschap, van de biedende vennootschap of van enigerlei andere bij het bod betrokken vennootschap gewaarborgd zijn teneinde met name de bekendmaking of verspreiding van onjuiste of misleidende informatie te voorkomen.

2. De lidstaten zien erop toe dat alle overeenkomstig artikel 6 vereiste inlichtingen of bescheiden op zodanige wijze openbaar moeten worden gemaakt dat zij gemakkelijk en onmiddellijk beschikbaar zijn voor de houders van effecten - althans voor die uit de lidstaten waar de effecten van de doelvennootschap tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten -, alsmede voor de vertegenwoordigers van de werknemers van de doelvennootschap of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, voor de werknemers zelf.

Artikel 9

Verplichtingen van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in de leden 2 tot en met 5 vervatte voorschriften worden nageleefd.

2. Gedurende de in de tweede alinea bedoelde periode moet het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap van de algemene vergadering van aandeelhouders voorafgaande specifieke machtiging verkrijgen voordat het enige actie - met uitzondering van het zoeken naar alternatieve biedingen - mag ondernemen die het bod zou kunnen dwarsbomen en inzonderheid voordat het mag overgaan tot de uitgifte van effecten die voor de bieder een blijvende belemmering kunnen vormen om de zeggenschap over de doelvennootschap te verkrijgen.

Een dergelijke machtiging is altijd vereist uiterlijk vanaf het moment waarop het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap de in artikel 6, lid 1, eerste zin, bedoelde inlichtingen betreffende het bod ontvangt, en dat zolang het resultaat van het bod niet openbaar is gemaakt of het bod niet is vervallen. De lidstaten kunnen bepalen dat deze machtiging eerder moet worden verleend, bijvoorbeeld vanaf het moment waarop het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap er kennis van krijgt dat het bod imminent is.

3. Voor beslissingen die vóór het begin van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde periode zijn genomen en die nog niet geheel of gedeeltelijk zijn uitgevoerd, is machtiging of bevestiging door de algemene vergadering van aandeelhouders vereist wanneer de beslissing niet past in de normale activiteiten van de vennootschap en de uitvoering ervan het bod zou kunnen dwarsbomen.

4. Voor het verkrijgen van de in de leden 2 en 3 bedoelde voorafgaande machtiging of bevestiging van de houders van effecten kunnen de lidstaten voorschriften vaststellen die het mogelijk maken dat een algemene vergadering op korte termijn wordt bijeengeroepen, met dien verstande dat deze vergadering niet eerder dan twee weken na de kennisgeving ervan mag plaatsvinden.

5. Het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap gaat over tot de opstelling en openbaarmaking van een document waarin het zijn met redenen omkleed advies geeft over het bod, en met name zijn mening omtrent de gevolgen ervan voor alle belangen van de vennootschap, waaronder de werkgelegenheid, alsmede over de strategische plannen van de bieder voor de doelvennootschap en de vermoedelijke gevolgen voor de werkgelegenheid en de vestigingsplaatsen zoals deze overeenkomstig artikel 6, lid 3, onder h), in het biedingsbericht zijn vermeld. Het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap deelt dit advies gelijktijdig mee aan de vertegenwoordigers van de werknemers of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, aan de werknemers zelf. Indien het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap tijdig een eigen advies van de vertegenwoordigers van de werknemers over de gevolgen voor de werkgelegenheid ontvangt, wordt dit advies aan het bovenbedoelde document gehecht.

Artikel 10

Inlichtingen over de in artikel 1, lid 1, bedoelde vennootschappen

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde vennootschappen gedetailleerde inlichtingen over de volgende aspecten verstrekken:

a) de kapitaalstructuur (met inbegrip van de effecten die niet in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten), in voorkomend geval, onder vermelding van de verschillende categorieën aandelen en, voor elke categorie aandelen, van de rechten en plichten die eraan verbonden zijn en het percentage van het maatschappelijk kapitaal dat erdoor wordt vertegenwoordigd;

b) elke restrictie op de overdracht van effecten, zoals beperkingen op het effectenbezit of een door de vennootschap of andere houders van effecten te verlenen machtiging, onverminderd het bepaalde in artikel 46 van Richtlijn 2001/34/EG;

c) rechtstreeks of middellijk (bijvoorbeeld via piramidale structuren of kruisparticipaties) verworven belangrijke deelnemingen in het kapitaal als bedoeld in artikel 85 van Richtlijn 2001/34/EG;

d) de houders van effecten waaraan bijzondere zeggenschapsrechten verbonden zijn, en een beschrijving van deze rechten;

e) het mechanisme voor de controle van de stemmen in het kader van een eventueel aandelenplan voor werknemers wanneer het stemrecht niet rechtstreeks door hen wordt uitgeoefend;

f) elke restrictie op het stemrecht, zoals beperkingen van de stemrechten tot een zeker percentage of een zeker aantal stemmen, verplichte termijnen voor de uitoefening van het stemrecht of een loskoppeling van het bezit van een effect van het daaraan verbonden stemrecht;

g) de overeenkomsten tussen aandeelhouders welke aanleiding kunnen geven tot restricties op de overdracht van effecten en/of stemrechten, als bedoeld in artikel 87, lid 1, onder c), van Richtlijn 2001/34/EG;

h) de regels voor de benoeming en vervanging van de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan en voor de wijziging van de statuten van de vennootschap;

i) de bevoegdheden van de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan, met name wat de mogelijkheid tot uitgifte of inkoop van effecten betreft;

j) de belangrijke overeenkomsten waarbij de vennootschap partij is en die uitwerking hebben, wijzigingen ondergaan of aflopen in geval van een wijziging van de zeggenschap over de vennootschap, alsmede de gevolgen daarvan;

k) de tussen de vennootschap en haar bestuurders of werknemers gesloten overeenkomsten die in vergoedingen voorzien wanneer deze bestuurders of werknemers naar aanleiding van een openbaar overnamebod zonder geldige reden worden ontslagen.

2. De in lid 1 bedoelde inlichtingen moeten worden bekendgemaakt in het jaarverslag van de vennootschap als bedoeld in artikel 46 van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad [21] en artikel 36 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad [22], en eventueel in de loop van het jaar worden geactualiseerd overeenkomstig de transparantievereisten waaraan moet worden voldaan door de vennootschappen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

[21] PB L 222 van 14.8.1978, blz 11.

[22] PB L 193 van 18.7.1983, blz 1.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de algemene vergadering van aandeelhouders van vennootschappen waarvan de effecten in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, zich ten minste om de twee jaar uitspreekt over de in lid 1 bedoelde structurele aspecten en beschermingsconstructies. Deze voorschriften moeten het leidinggevend of het bestuursorgaan ertoe verplichten deze structurele aspecten en beschermingsconstructies te motiveren.

Artikel 11

Niet-tegenwerpbaarheid van de restricties op de overdracht van effecten en op de uitoefening van het stemrecht

1. Zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen die krachtens het Gemeenschapsrecht zijn opgelegd aan de vennootschappen waarvan de effecten in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, dragen de lidstaten er zorg voor dat de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde garanties worden geboden wanneer een bod openbaar is gemaakt.

2. Alle in de statuten van de doelvennootschap vastgelegde restricties op de overdracht van effecten kunnen tijdens de termijn voor de aanvaarding van het bod niet aan de bieder worden tegengeworpen.

Alle in contractuele overeenkomsten tussen de doelvennootschap en houders van effecten van deze vennootschap of tussen houders van effecten van deze vennootschap onderling vastgelegde restricties op de overdracht van effecten kunnen tijdens de termijn voor de aanvaarding van het bod niet aan de bieder worden tegengeworpen.

3. Alle in de statuten van de doelvennootschap vastgelegde restricties op de uitoefening van het stemrecht worden buiten werking gesteld wanneer de algemene vergadering overeenkomstig artikel 9 een beslissing neemt over eventueel te treffen beschermingsmaatregelen.

Alle in contractuele overeenkomsten tussen de doelvennootschap en houders van effecten van deze vennootschap of tussen houders van effecten van deze vennootschap onderling vastgelegde restricties op de uitoefening van het stemrecht worden buiten werking gesteld wanneer de algemene vergadering overeenkomstig artikel 9 een beslissing neemt over eventueel te treffen beschermingsmaatregelen.

4. Wanneer de bieder ten gevolge van een bod in het bezit komt van een zodanige hoeveelheid effecten van de doelvennootschap dat hij overeenkomstig het nationale recht in staat is de statuten van de vennootschap te wijzigen, dan worden de in de leden 2 en 3 bedoelde restricties op de overdracht van effecten en op het stemrecht, alsmede de bijzondere rechten van de aandeelhouders ten aanzien van de benoeming of het ontslag van leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan tijdens de eerste algemene vergadering na de sluiting van het bod buiten werking gesteld.

Daartoe moet de bieder het recht hebben op korte termijn een algemene vergadering bijeen te roepen, met dien verstande dat deze vergadering niet eerder dan twee weken na de kennisgeving ervan mag plaatsvinden.

5. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op effecten zonder stemrecht waaraan bijzondere geldelijke voordelen verbonden zijn.

Artikel 12

Andere op een bod toepasselijke voorschriften

De lidstaten stellen tevens voorschriften vast welke ten minste de volgende aspecten van een bod regelen:

a) het vervallen van een bod;

b) de herziening van een bod;

c) concurrerende biedingen;

d) openbaarmaking van het resultaat van een bod;

e) onherroepelijkheid van een bod en toegestane voorwaarden.

Artikel 13

Informatie en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers

Onverminderd het bepaalde in deze richtlijn worden de informatie en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers van de biedende vennootschap en de doelvennootschap geregeld bij de toepasselijke nationale bepalingen, inzonderheid die welke zijn vastgesteld op grond van de Richtlijnen 98/59/EG, 94/45/EG en 2002/14/EG.

Artikel 14

Uitstoting

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een bieder na een bod dat tot alle houders van effecten van de doelvennootschap was gericht en op al hun effecten betrekking had, in de volgende twee gevallen kan eisen dat de resterende houders van effecten hem deze effecten voor een rechtvaardige prijs verkopen:

a) wanneer hij een hoeveelheid effecten bezit die ten minste 90% van het maatschappelijk kapitaal van de doelvennootschap vertegenwoordigt;

b) wanneer hij als gevolg van de aanvaarding van het bod een hoeveelheid effecten heeft verworven die ten minste 90% vertegenwoordigt van het maatschappelijk kapitaal waarop het bod betrekking had.

In het in de eerste alinea, onder a), bedoelde geval kunnen de lidstaten een hogere drempel vaststellen die echter niet hoger mag liggen dan 95% van het maatschappelijk kapitaal.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat er voorschriften gelden om te berekenen wanneer de drempel is bereikt.

Wanneer de doelvennootschap verschillende categorieën aandelen heeft uitgegeven, geldt het in lid 1 bedoelde vereiste voor elke categorie afzonderlijk.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een rechtvaardige prijs gewaarborgd is. Deze prijs moet dezelfde vorm aannemen als de bij het bod geboden vergoeding.

Bij een vrijwillig bod wordt aangenomen dat de prijs rechtvaardig is wanneer hij overeenstemt met de bij het bod geboden vergoeding, mits de bieder als gevolg van de aanvaarding van het bod een hoeveelheid effecten heeft verworven die ten minste 90% vertegenwoordigt van het maatschappelijk kapitaal waarop het bod betrekking had.

Bij een verplicht bod wordt aangenomen dat de geboden vergoeding rechtvaardig is.

4. In beide in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), bedoelde gevallen wordt pas aangenomen dat de prijs rechtvaardig is indien het uitstotingsrecht wordt uitgeoefend binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van de termijn voor de aanvaarding van het bod. In alle overige gevallen moet de prijs door een onafhankelijke deskundige worden vastgesteld.

Artikel 15

Uitkoop

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een houder van effecten die als gevolg van een bod dat tot alle houders van effecten van de doelvennootschap was gericht en op al hun effecten betrekking had, in een minderheidspositie komt te verkeren, kan eisen dat de bieder die ten minste 90% van het maatschappelijk kapitaal van de doelvennootschap bezit, zijn effecten voor een rechtvaardige prijs inkoopt. De lidstaten kunnen een hogere drempel vaststellen, die echter niet hoger mag liggen dan 95% van het maatschappelijk kapitaal.

Het uitkooprecht mag evenwel niet worden uitgeoefend wanneer de vastgestelde drempel slechts kortstondig werd bereikt.

2. Wanneer de doelvennootschap verschillende categorieën aandelen uitgeeft, geldt het in lid 1 bedoelde vereiste voor elke categorie afzonderlijk.

3. De prijs wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, leden 3 en 4.

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen sancties vast voor overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 20, lid 1, vermelde datum van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen ervan zo spoedig mogelijk mede.

Artikel 17

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie [23] ingestelde Europees comité voor het effectenbedrijf.

[23] PB L 191 van 13.7.2001, blz 45.

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 18

Herziening

Vijf jaar na de in artikel 20, lid 1, vermelde datum onderzoekt de Commissie artikel 4, lid 2, en de artikelen 10 en 11, en stelt zij, indien nodig, een herziening van deze bepalingen voor in het licht van de ervaring die met de toepassing ervan is opgedaan.

Artikel 19

Overgangstermijn

De lidstaten mogen de toepassing van artikel 9 uitstellen voor een periode van niet meer dan drie jaar te rekenen vanaf de in artikel 20, lid 1, vermelde datum, mits zij de Commissie uiterlijk op de in artikel 20, lid 1, vermelde datum daarvan in kennis stellen.

Artikel 20

Omzetting van de richtlijn

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op de onder deze richtlijn vallende gebieden vaststellen.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 22

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, [...]

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

de Voorzitter de Voorzitter

[...] [...]

FINANCIEEL MEMORANDUM BIJ HET BESLUIT

Beleidsgebied(en): Interne markt

Activiteit(en): Vennootschapsrecht

Benaming van de actie: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het vennootschapsrecht betreffende het openbaar overnamebod

1. BEGROTINGSPLAATS(EN) + OMSCHRIJVING(EN)

Geen

2. ALGEMENE CIJFERS

2.1. Totale toewijzing voor de actie (deel B):

Geen

2.2. Duur:

N.V.T.

2.3. Meerjarenraming van de uitgaven:

N.V.T.

2.4. Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten:

N.V.T.

2.5. Financiële gevolgen voor de ontvangsten:

N.V.T.

3. BEGROTINGSKENMERKEN

N.V.T.

4. RECHTSGRONDSLAG

Artikel 44, lid 1, van het EG-Verdrag.

5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

5.1. Doel van het communautaire optreden

Het richtlijnvoorstel vormt een onderdeel van het Actieplan voor financiële diensten en werd in maart 2000 door de Europese Raad van Lissabon als een prioriteit aangemerkt omdat het pan-Europese bedrijfsherstructureringen zal vergemakkelijken en er aldus toe zal bijdragen dat Europa tegen 2010 de meest concurrerende economie ter wereld wordt.

Met het richtlijnvoorstel worden de volgende twee hoofddoelstellingen nagestreefd: in Europa een rechtskader voor overnames tot stand brengen en minderheidsaandeelhouders overal in de EU afdoende bescherming bieden bij een wijziging van de zeggenschap over een onderneming.

Eerst stelt het richtlijnvoorstel een aantal basisbeginselen vast waaraan overnames moeten voldoen. Daarnaast bepaalt het hoe de voor het toezicht op de overname bevoegde autoriteit moet worden aangewezen en welk nationaal recht van toepassing is. Deze twee aspecten zijn van cruciaal belang, vooral in geval van grensoverschrijdende overnames. De voorgestelde richtlijn voorziet tevens in een minimale openbaarmakings- en informatieplicht in verband met het bod, waardoor de transparantie tijdens de afwikkeling van het overnamebod gewaarborgd is.

Vervolgens bepaalt de voorgestelde richtlijn dat aandeelhouders overal in de EU een gelijkwaardige minimumbescherming moeten genieten, wat thans helemaal niet het geval is. Zo is het momenteel in sommige lidstaten niet verplicht bij een overdracht van de zeggenschap een op alle effecten betrekking hebbend bod uit te brengen. Verscheidene lidstaten staan het bestuursorgaan van de doelvennootschap bovendien toe om bij een vijandig overnamebod beschermingsmaatregelen te nemen zonder dat daartoe voorafgaande machtiging van de aandeelhouders is vereist, of bieden aandeelhouders gedurende een bepaalde periode de mogelijkheid aan het bestuursorgaan voorafgaande machtiging te verlenen om beschermingsmaatregelen te nemen. Daarnaast staan sommige lidstaten nog andere beschermingsconstructies toe. Dit is de voornaamste reden waarom het Europees Parlement het vorige voorstel in juli 2001 verworpen heeft: het ontbreken van een "level playing field" voor overnames in Europa.

Na de verwerping door het Europees Parlement van de compromistekst waarover in het kader van de bemiddelingsprocedure in verband met het oorspronkelijke Commissievoorstel overeenstemming was bereikt, is de behoefte aan een communautair optreden nog groter geworden. In het nieuwe voorstel wordt specifiek tegemoet gekomen aan de door het Europees Parlement gestelde eisen, met name de gelijke behandeling van aandeelhouders in de EU, de definitie van de billijke prijs die bij een verplicht bod moet worden betaald en de invoering van een uitstotingsprocedure, zonder dat daarbij wordt vergeten te verwijzen naar het "acquis communautaire" met betrekking tot de rechten van de werknemers van de ondernemingen die bij het bod betrokken zijn. Deze wijzigingen zijn erop gericht om, in overeenstemming met het specifieke verzoek van het Europees Parlement, op dit belangrijke terrein een hoger niveau van harmonisatie te bewerkstelligen.

5.2. Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

N.V.T.

5.3. Tenuitvoerlegging

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen.

6. FINANCIËLE GEVOLGEN

Geen

7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

In de behoeften aan menselijke en administratieve hulpmiddelen moet worden voorzien binnen de aan het beherende DG toegewezen begrotingskredieten.

8. TOEZICHT EN EVALUATIE

Wanneer de lidstaten de nodige bepalingen vaststellen, wordt in deze bepalingen of bij de officiële bekendmaking van deze bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie mee welke bepalingen van intern recht zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Vijf jaar na de inwerkingtreding van de omzettingswetgeving zal de Commissie een aantal bepalingen van de richtlijn onderzoeken en, indien nodig, een herziening ervan voorstellen in het licht van de ervaring die met de toepassing van deze bepalingen is opgedaan.

9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

Gezien de aard van de maatregel zijn geen specifieke fraudebestrijdingsmaatregelen vereist.

EFFECTBEOORDELING EFFECT VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME OP HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)

Titel van het voorstel

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het vennootschapsrecht betreffende het openbaar overnamebod.

Referentienummer van het document

Er bestaat nog geen referentienummer.

Het voorstel

1. Waarom is, gelet op het solvabiliteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied nodig en wat zijn de voornaamste doelstellingen ervan?

Het richtlijnvoorstel vormt een onderdeel van het Actieplan voor financiële diensten en werd in maart 2000 door de Europese Raad van Lissabon als een prioriteit aangemerkt omdat het pan-Europese bedrijfsherstructureringen zal vergemakkelijken en er aldus toe zal bijdragen dat Europa tegen 2010 de meest concurrerende economie ter wereld wordt.

Met het richtlijnvoorstel worden de volgende twee hoofddoelstellingen nagestreefd: in Europa een rechtskader voor overnames tot stand brengen en minderheidsaandeelhouders overal in de EU afdoende bescherming bieden bij een wijziging van de zeggenschap over een onderneming.

Eerst stelt het richtlijnvoorstel een aantal basisbeginselen vast waaraan overnames moeten voldoen. Daarnaast bepaalt het hoe de voor het toezicht op de overname bevoegde autoriteit moet worden aangewezen en welk nationaal recht van toepassing is. Deze twee aspecten zijn van cruciaal belang, vooral in geval van grensoverschrijdende overnames. De voorgestelde richtlijn voorziet tevens in een minimale openbaarmakings- en informatieplicht in verband met het bod, waardoor de transparantie tijdens de afwikkeling van het overnamebod gewaarborgd is.

Vervolgens bepaalt de voorgestelde richtlijn dat aandeelhouders overal in de EU een gelijkwaardige minimumbescherming moeten genieten, wat thans helemaal niet het geval is. Zo is het momenteel in sommige lidstaten niet verplicht bij een overdracht van de zeggenschap een op alle effecten betrekking hebbend bod uit te brengen. Verscheidene lidstaten staan het bestuursorgaan van de doelvennootschap bovendien toe om bij een vijandig overnamebod beschermingsmaatregelen te nemen zonder dat daartoe voorafgaande machtiging van de aandeelhouders is vereist, of bieden aandeelhouders gedurende een bepaalde periode de mogelijkheid aan het bestuursorgaan voorafgaande machtiging te verlenen om beschermingsmaatregelen te nemen. Daarnaast staan sommige lidstaten nog andere beschermingsconstructies toe. Dit is de voornaamste reden waarom het Europees Parlement het vorige voorstel in juli 2001 verworpen heeft: het ontbreken van een "level playing field" voor overnames in Europa.

Het nieuwe voorstel bevat daarom een aantal bepalingen die erop gericht zijn een gelijke behandeling van aandeelhouders in de EU te garanderen. Het stelt de billijke prijs vast die bij een verplicht bod moet worden betaald en voorziet tevens in een uitstotings- en uitkoopprocedure na een overnamebod. Voorts verwijst het naar het "acquis communautaire" met betrekking tot de rechten van de werknemers van de ondernemingen die bij het bod betrokken zijn.

Conform het subsidiariteitsbeginsel neemt deze richtlijn de vorm aan van een kaderrichtlijn die de lidstaten een grote manoeuvreerruimte laat om met culturele, marktgebonden, juridische en administratieve verschillen rekening te houden.

Effect op het bedrijfsleven

2. Waarop is het voorstel van invloed?

Het bepaalde in deze richtlijn is van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, gedragscodes of andere regelingen van de lidstaten betreffende het bod op effecten van een onder het recht van een lidstaat vallende vennootschap waarvan effecten in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

- welke bedrijfstakken?

Het voorstel slaat niet op welbepaalde economische sectoren.

- welke bedrijfsomvang (met welk aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen)?

Het voorstel heeft betrekking op alle vennootschappen waarvan effecten in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Alle minderheidsaandeelhouders moeten immers dezelfde bescherming genieten, ongeacht de omvang van de onderneming.

- zijn deze bedrijven in bepaalde geografische gebieden van de Gemeenschap geconcentreerd?

Neen

3. Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen?

Het voorstel legt verplichtingen op aan de lidstaten.

Het onmiddellijk uit dit voorstel voortvloeiende hoofdvereiste voor het bedrijfsleven is het verhogen van de transparantie van de kapitaalstructuur en de beschermingsconstructies die door beursgenoteerde vennootschappen zijn opgezet. Aangezien het om een kaderrichtlijn gaat, zullen de bedrijven zich ook moeten voegen naar de maatregelen die de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten eventueel nemen om uitvoering te geven aan de beginselen die in de richtlijn zijn neergelegd.

4. Welke economische effecten zal het voorstel waarschijnlijk hebben?

- voor de werkgelegenheid?

Het Europees Parlement heeft zijn bezorgdheid geuit over de gevolgen van een overname voor de werkgelegenheid en over de rechten van de werknemers van de bij een bod betrokken ondernemingen. Het vorige voorstel, dat na de tweede lezing en vervolgens ook na de bemiddelingsprocedure (compromistekst) is gewijzigd, voorzag reeds in de plicht tot het informeren van de werknemers of hun vertegenwoordigers (over de vermoedelijke gevolgen van het bod voor de werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en de vestigingsplaatsen van de vennootschap), alsook in het recht van de werknemers om hun eigen visie op het bod aan de aandeelhouders mede te delen. Het voorstel kent de werknemers geen nieuwe raadplegingsrechten toe. Het verwijst echter uitdrukkelijk naar de diverse communautaire besluiten die reeds op dat terrein zijn aangenomen.

- voor investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven?

Overnames zijn een middel voor investeerders om synergieën tussen bestaande ondernemingen en doelvennootschappen tot stand te brengen. Tal van Europese bedrijven zullen nog moeten groeien tot zij een optimale omvang bereiken en investeren daarom in de vorm van overnamebiedingen. De toegenomen liquiditeit zou ook aan de financiële markten ten goede moeten komen.

- voor het concurrentievermogen van de bedrijven?

Hoewel het voorstel overnamebiedingen als zodanig niet aanmoedigt, zal de harmonisatie van de daarop van toepassing zijnde voorschriften bijdragen tot een versterking van de concurrentiepositie van de Europese ondernemingen. Momenteel is er immers sprake van juridische, economische en structurele verschillen tussen de lidstaten wat de beschermingsmaatregelen betreft die kunnen worden genomen om vijandige overnames af te weren, waardoor ondernemingen uit sommige lidstaten beter beschermd zijn dan ondernemingen uit andere lidstaten. Het voorstel zal deze verschillen op diverse manieren verkleinen, zonder daarom afbreuk te doen aan het concurrentievermogen van de EU-ondernemingen ten opzichte van ondernemingen uit derde landen.

5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen (minder strenge of andere eisen enz.)?

Neen

Raadpleging

6. Geef een overzicht van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en zet hun standpunten in grote lijnen uiteen.

Het voorstel is grotendeels identiek aan de compromistekst die door het bemiddelingscomité was aangenomen op basis van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Deze compromistekst was het resultaat van de uitvoerige onderhandelingen en raadplegingen die sedert 1989 hebben plaatsgevonden. Wat de toevoegingen aan deze tekst betreft, heeft de Commissie zich laten leiden door de in september 2001 opgerichte en door Jaap Winter voorgezeten groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht, die tot taak had advies uit te brengen over pan-Europese regels voor overnamebiedingen. Deze groep werd verzocht aanbevelingen te doen aan de Commissie in verband met de vraagstukken die het Europees Parlement in een nieuw Commissievoorstel geregeld wilde zien. De groep, die in januari 2002 zijn verslag heeft ingediend, heeft het advies ingewonnen van verscheidende organisaties en van het Europees Parlement:

- op 5 november 2001 is de groep voor de commissie juridische zaken en interne markt van het Europees Parlement verschenen;

- de groep heeft vertegenwoordigers uitgenodigd van verscheidene organisaties die belang hadden bij de regulering van overnamebiedingen. Op 5 november 2001 heeft de groep een hoorzitting georganiseerd waarop vertegenwoordigers van de volgende organisaties werden gehoord:

- ETUC (European Trade Union Confederation);

- Euroshareholders;

- FESE (Federation of European Stock Exchanges);

- UNICE (Union of Industrial and Employers' Confederations of Europe).

In het verslag van de groep werd voorgesteld de basisbeginselen van het vorige richtlijnvoorstel - en in het bijzonder het beginsel dat de aandeelhouders over de toekomst van hun onderneming en bijgevolg over de eventueel na de openbaarmaking van een bod te nemen beschermingsmaatregelen moeten beslissen - te handhaven, maar nieuwe bepalingen toe te voegen om de bezwaren van het Europees Parlement te ondervangen. De groep heeft daarom gesuggereerd om na een overnamebod een uitstotingsrecht en een uitkooprecht in te stellen, een definitie vast te stellen van de billijke prijs die bij een verplicht bod moet worden betaald, de transparantie in de ondernemingen te vergroten door hen ertoe te verplichten de constructies of maatregelen ter bescherming tegen een bod openbaar te maken en een "doorbraakregel" op te leggen in geval van een geslaagd overnamebod.

De aanbevelingen van de groep op hoog niveau van deskundigen op het gebied van het vennootschapsrecht werden in januari aan de commissie juridische zaken en interne markt van het Europees Parlement medegedeeld en in februari 2002 met de lidstaten besproken. Het merendeel van deze aanbevelingen werd gunstig onthaald, met uitzondering van de "doorbraakregel". Verscheidene lidstaten hadden principiële bezwaren tegen deze regel of stelden zich vragen omtrent de juridische en economische gevolgen ervan.

Voorts werden tijdens de voorbereiding van het voorstel tal van bijdragen van bedrijfsorganisaties en individuele ondernemingen en lidstaten ontvangen.

Top