This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52002PC0213
Proposal for a Council Regulation amending the Staff Regulations of officials and the Conditions of Employment of other servants of the European Communities
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen
/* COM/2002/0213 def. - CNS 2002/0100 */
PB C 291E van 26/11/2002, p. 33–135
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen /* COM/2002/0213 def. - CNS 2002/0100 */
Publicatieblad Nr. 291 E van 26/11/2002 blz. 0033 - 0135
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (ingediend door de Commissie) TOELICHTING De Europese instellingen vormen een unieke administratie door de rol die zij spelen en de plaats die zij op de internationale scène innemen; dit betekent echter niet dat zij kunnen voorbijgaan aan de veranderingen die zich in de wereld rondom hen voordoen. De afgelopen veertig jaar is er veel veranderd, zowel op politiek gebied als wat betreft de organisatie en de dagelijkse werkzaamheden van hun diensten. De vooruitgang op sociaal, economisch en technologisch gebied vereist drastische aanpassingen van het management, het besluitvormingsproces en de werkmethoden. Als organisatie moet de Commissie rekening houden met deze ontwikkelingen, vooral omdat de burgers steeds meer van haar verwachten en haar taken steeds omvangrijker worden. De systemen voor financieel beheer en controle zijn praktisch ongewijzigd gebleven, terwijl het aantal te behandelen dossiers in tien jaar tijd is vertienvoudigd. Het statuut van de ambtenaren, dat de arbeidsvoorwaarden van haar personeel regelt, is niet noemenswaardig gewijzigd sedert het in 1967 is vastgesteld. Daarom is op de Europese Raad in Berlijn en in Keulen aan de heer Prodi en de Commissie opdracht gegeven de Commissie te hervormen. In het witboek dat op 1 maart 2000 is goedgekeurd (COM(2000)200), zijn de hoofdlijnen van de te volgen strategie uitgezet en zijn drie grote prioriteiten vastgelegd: * grondige modernisering van financieel management, controle en audit, en invoering van een systeem dat gebaseerd is op een duidelijke afbakening van de bevoegdheden en waarbij de verantwoordingsplicht centraal staat; * invoering van een nieuw systeem voor strategische planning en programmering op basis van activiteitsgestuurd management, ten einde de te verrichten taken en de daarvoor benodigde middelen beter op elkaar af te stemmen; * modernisering van het personeelsbeleid ten einde het hooggekwalificeerd personeel op weldoordachte wijze in te schakelen, op te leiden, te beheren en te motiveren, ten dienste van de prioritaire taken. In verband met laatstgenoemde prioriteit heeft de Commissie op 28 februari 2001 een reeks richtsnoeren vastgesteld. Over deze richtsnoeren is uitgebreid overleg gepleegd, zowel intern met de diensten en met de personeelsvertegenwoordigers als met de overige instellingen; dit overleg heeft geleid tot precieze richtsnoeren die in concrete voorstellen konden worden omgezet. Een aantal van deze voorstellen, zoals de wijziging van de interne voorschriften inzake opleiding of beoordeling en bevordering, kunnen binnen het huidige statutaire kader ten uitvoer worden gelegd. Voor de tenuitvoerlegging van andere voorstellen zijn echter wijzigingen van het statuut en van de RAP nodig. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het onderhavig voorstel voor een verordening. * Met het statuut wordt - door de toepassing van gemeenschappelijke voorschriften - de eenheid van het Europees openbaar ambt gewaarborgd. Het statuut moet uitdrukkelijk voor alle organen van de Gemeenschappen van toepassing zijn, ten einde de samenwerking tussen de instellingen en organen op het gebied van het personeelsbeleid te versterken, hetgeen de goede werking van de Gemeenschappen en een efficiënt gebruik van het menselijk kapitaal ten goede komt. * In het statuut zijn alle rechten en verplichtingen van de ambtenaren vastgelegd. Om de vooruitgang en de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het arbeidsklimaat, met name het handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de dienstverlening als cultuur, in het statuut te integreren, moeten wijzigingen worden aangebracht. De rechten en de verplichtingen moeten duidelijk en bevattelijk zijn en er moeten precieze criteria worden vastgesteld waarop de administratie zich bij haar besluitvorming kan baseren. De inspanningen om het statuut te verduidelijken en te vereenvoudigen betreffen de volgende punten: - In het handvest van de grondrechten van de Europese Unie is onpartijdigheid als een basisbeginsel erkend. De verplichtingen van de ambtenaren in situaties die tot belangenconflicten kunnen leiden, moeten beter worden omschreven. - Ervaring opgedaan in openbare ambten kan zowel voor de ambtenaar als voor de instelling nuttig zijn; er moeten echter duidelijke regels worden vastgesteld voor personeelsleden die een dergelijk ambt ambiëren of bekleden. - Een ander beginsel dat van essentieel belang is voor de goede werking en de reputatie van de Gemeenschappen, is dat van de geheimhouding. De verplichtingen en de beperkingen voor gewezen ambtenaren in dit verband moeten beter worden omschreven. - Tegelijk zijn de instellingen vastbesloten het beginsel van de transparantie van het Europees openbaar ambt in acht te nemen, en een grotere openheid naar buiten toe na te streven. Daarvoor moeten beperkingen inzake de geheimhoudingsverplichting worden opgelegd. - De vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel recht van iedere ambtenaar. In het statuut moeten duidelijke regels worden opgenomen betreffende de voorafgaande toestemming voor de bekendmaking van publicaties die verband houden met het communautair beleid. * De Commissie vervult een essentiële rol bij het communautaire beleid inzake gelijke kansen op het werk, door iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, geloofsovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Als werkgever moet zij haar personeel ten minste dezelfde waarborgen bieden. Om dit beginsel ten volle te kunnen toepassen, moet het statuut worden aangepast, bijvoorbeeld door (onder bepaalde voorwaarden) aan personeelsleden in geregistreerde partnerschappen of erkende duurzame partnerschappen dezelfde rechten toe te kennen als aan gehuwden. * Verschillende van de wijzigingen bevestigen het belang van de sociale aspecten in het personeelsbeleid. In het statuut moet expliciet naar het sociaal beleid worden verwezen. Nieuwe bepalingen (waarvan sommige niet meer zijn dan de bevestiging van een feitelijke situatie) inzake verlof om familiale redenen (met name het ouderschapsverlof), versoepeling van de arbeidsvoorwaarden en de invoering (onder bepaalde voorwaarden) van deeltijds werk, zullen niet alleen bijdragen tot een betere combinatie van beroeps- en privé-leven, tot de bevordering van de gelijke kansen en de bescherming van de waardigheid van het individu, maar zullen tevens leiden tot een verhoogde motivering (en dus een hogere productiviteit) van het personeel en aantrekkelijker voorwaarden bij aanwerving. * Voorts worden nieuwe bepalingen voorgesteld die het mogelijk maken het probleem van seksuele intimidatie en mobbing beter aan te pakken. * Een loopbaanstructuur die in het statuut is vastgelegd vormt de beste garantie om het onafhankelijke karakter van het Europees openbaar ambt te vrijwaren en de integratie van verschillende arbeidsculturen te bevorderen. Een dergelijke structuur, waaraan een nieuw beoordelingssysteem wordt gekoppeld dat strenger is dan het huidige, komt de coherentie ten goede, omdat op die manier de conflicten worden vermeden die ontstaan wanneer meer nadruk wordt gelegd op individuele resultaten dan op teamwork. Dat beginsel moet gehandhaafd blijven. Toch moet de huidige loopbaanstructuur worden herzien, om rekening te houden met de diepgaande wijzigingen die zich in de arbeidspatronen hebben voorgedaan: overal in Europa is bij- en nascholing de norm geworden; polyvalente is noodzakelijk geworden omdat de aard van het werk voortdurend evolueert; gelet op de algemene verspreiding van de informatica en andere technologische middelen heeft de indeling in vier categorieën op basis van de gevolgde opleiding weinig zin. Met de voorgestelde nieuwe loopbaanstructuur wordt het gemakkelijker naar een andere categorie over te stappen, zodat beter rekening kan worden gehouden met beroepservaring en permanente vorming. Tevens wordt gezorgd voor een betere correlatie tussen prestaties en bezoldiging, omdat meer stimulansen worden geboden en goede prestaties worden beloond. Voor het nieuwe beoordelingssysteem is een statuutwijziging nodig, ten einde een rechtskader tot stand te brengen om de beoordeling van directeuren en directeuren-generaal mogelijk te maken. * Met mobiliteit worden twee doelstellingen nagestreefd: enerzijds wordt tegemoet gekomen aan de behoeften van de instelling inzake efficiëntie en aanpassing aan een veranderende omgeving, en anderzijds worden ook de behoeften van de ambtenaar beantwoord wat betreft arbeidssatisfactie, zelfontplooiing of loopbaanontwikkeling. Mobiliteit kan erin bestaan dat de ambtenaar nieuwe taken op zich neemt in zijn administratieve eenheid, in een andere administratieve eenheid of in een ander directoraat of directoraat-generaal, of zelfs buiten de instelling. Om de mogelijkheden inzake externe mobiliteit te verbeteren en de voorwaarden voor toekenning van verlof om redenen van persoonlijke aard te moderniseren, moet het statuut worden gewijzigd. Voorts is een statuutwijziging nodig om een aparte en transparante aankondiging mogelijk te maken van vacatures waarin door overplaatsing of door bevordering/aanstelling kan worden voorzien. * Het Europese overheidsapparaat moet van zodanige kwaliteit zijn dat het in staat is zijn opdracht overeenkomstig de verdragen uit te voeren. Het statuut moet ervoor blijven zorgen dat de Gemeenschappen over ambtenaren kunnen beschikken die qua onafhankelijkheid, bekwaamheid, prestaties en integriteit van het hoogste niveau zijn en die op een zo ruim mogelijke geografische basis binnen de Unie zijn aangeworven. Dit impliceert dat aan kandidaat-ambtenaren aantrekkelijke financiële voorwaarden moeten worden geboden. Uit een recente studie is gebleken dat de bezoldiging van de Europese ambtenaren in Brussel over het algemeen vergelijkbaar is met die van ambtenaren van de lidstaten die in het buitenland werkzaam zijn, en met die van soortgelijke personeelscategorieën in internationale instellingen; de bezoldiging van personeel van multinationals ligt echter hoger. De concurrentie op de arbeidsmarkt is groot. Er moet worden voorkomen dat het Europees openbaar ambt daarvan het slachtoffer wordt. Een van de voorgestelde wijzigingen bestaat er dan ook in ervoor te zorgen dat de Europese instellingen competitief blijven en dat het algemene bezoldigingspeil behouden blijft door in het statuut een permanente methode voor de jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen op te nemen, waarmee wordt gegarandeerd, net als met de methode die in 2003 afloopt, dat de ontwikkeling van de koopkracht van de Europese ambtenaren gelijke tred houdt met die van de nationale ambtenaren. * Los van de kwestie van het bezoldigingspeil zijn ook nog statuutwijzigingen nodig om het systeem van toelagen en vergoedingen te moderniseren en te rationaliseren. De meeste van die wijzigingen zijn erop gericht de voorschriften te vereenvoudigen en transparanter te maken. In een paar gevallen wordt echter voorgesteld achterhaalde bepalingen in te trekken. Het beheer van de vergoeding van reiskosten en kosten van dienstreizen wordt vereenvoudigd, waarbij meer rekening zal worden gehouden met de reële kosten. Ook de toekenning van de schooltoelage zal meer op de reële uitgaven afgestemd zijn. Een herziening van de gezinstoelagen moet het mogelijk maken de situatie van de gezinnen te verbeteren, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de problemen waarmee ouders van jonge kinderen worden geconfronteerd. Bij de overmaking van een gedeelte van de bezoldiging naar het land van herkomst zal niet langer de aanpassingscoëfficiënt voor de hoofdstad worden toegepast, maar die voor het land; bovendien zal overmaking slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk zijn, wanneer er sprake is van wettelijke verplichtingen. * De belangrijkste wijziging met betrekking tot de pensioenen bestaat erin dat in het statuut een systematische objectieve controleprocedure wordt ingevoerd waarvoor strikte criteria worden vastgesteld; deze procedure heeft ten doel te garanderen dat het actuariële evenwicht van de regeling op korte en op lange termijn wordt bewaard en dat de pensioenen integraal uit bijdragen van de betrokken partijen worden gefinancierd. Andere wijzigingen zijn gericht op de modernisering van de ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen, met name door de toepassing van andere aanpassingscoëfficiënten dan die welke voor de bezoldiging van het personeel in actieve dienst worden gebruikt, en door naar meer financiële neutraliteit te streven bij de overdracht van pensioenrechten. * De Commissie moet zelf de aanbevelingen naleven die zij aan de lidstaten geeft, met name wat betreft de vervroegde uittreding. Bij de Commissie - en bij de Europese instellingen in het algemeen - ligt deze kwestie echter anders dan in de lidstaten. Het aantal vervroegde uittredingen bij de Commissie is bijzonder laag: gemiddeld een tiental per jaar over de afgelopen tien jaar. Het is dus niet nodig vervroegde uittreding te ontmoedigen; er kan integendeel worden gezegd dat het systeem van vervroegde uittreding bij de Europese instellingen niet werkt. Dit systeem is gebaseerd op statuutbepalingen die meer dan dertig jaar geleden zijn vastgesteld. Daarom wordt voorgesteld het statuut zodanig te wijzigen dat het systeem kan worden gemoderniseerd, dat het meer in overeenstemming kan worden gebracht met de communautaire regelgeving inzake vrij verkeer van werknemers, dat bepaalde incoherenties kunnen worden weggewerkt en dat meer flexibiliteit mogelijk wordt. * Gevallen van onvoldoende prestaties komen niet zo vaak voor bij de Europese instellingen. Toch kan het gebeuren dat sommige personeelsleden om diverse redenen (gebrek aan motivatie, moeilijke aanpassing aan nieuwe taken of werkmethoden enz.) niet op het verwachte niveau presteren. Er zijn procedures vastgesteld om onvoldoende prestaties op te sporen en op preventieve en positieve wijze aan te pakken, waarbij het vooral zaak is de betrokken personeelsleden de mogelijkheid en de middelen te bieden om een aanvaardbaar niveau te halen. Er wordt voorgesteld een nieuw juridisch kader tot stand te brengen om de gevallen te behandelen van personeelsleden die er niet in slagen het gewenste niveau te halen. * De nieuwe bepalingen zullen leiden tot een beter arbeidsklimaat, meer arbeidssatisfactie, een rechtvaardiger behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties en een beter personeelsbeleid, hetgeen het ziekteverzuim ongetwijfeld zal doen afnemen. Tevens kunnen de procedures voor de controle op het ziekteverzuim worden vereenvoudigd. * De huidige tuchtregeling vertoont een aantal zwakke punten: de samenstelling van de tuchtraad varieert geval per geval, de procedures zijn te lang, de administratieve methoden (met name wat het administratief onderzoek betreft) zijn geëvolueerd maar niet gecodificeerd, en met de oprichting van OLAF is een nieuw element toegevoegd, waarmee in het statuut geen rekening is gehouden. Er worden statuutwijzigingen voorgesteld om de bepalingen betreffende de inleiding en de afwikkeling van de procedures te rationaliseren, de tuchtraad op stabiele basis samen te stellen en de voorschriften inzake de schorsing van ambtenaren aan te passen. * Er is ook voorzien in een nieuw rechtskader en nieuwe statutaire waarborgen om juridische bescherming te bieden aan ambtenaren die ernstige misstanden en wanpraktijken in de diensten aan het licht brengen. * Met het oog op de harmonisatie van de bepalingen die van toepassing zijn op de ambtenaren van de wetenschappelijke en technische groepen zijn statuutwijzigingen nodig. Ook de voorschriften die gelden voor het personeel van de eengemaakte externe dienst moeten worden aangepast en verduidelijkt. * De bepalingen van de RAP moeten in overeenstemming worden gebracht met de gewijzigde statuutbepalingen. Een specifieke wijziging van de RAP moet een verbetering mogelijk maken van de voorwaarden voor toekenning van de werkloosheidsuitkering aan tijdelijke functionarissen die de dienst beëindigen. * De RAP heeft onder meer ten doel voor een systeem te zorgen om de ambtenaren te vervangen en bij te staan. In de regeling moeten de taken waarmee niet-statutair personeel kan worden belast, dan ook duidelijk omschreven zijn. Er moet een nieuw soort overeenkomst worden ingevoerd voor "personeel op contractbasis". Deze personeelsleden komen op termijn in de plaats van de ambtenaren van categorie D en zullen worden tewerkgesteld op alle niveaus in de delegaties en vertegenwoordigingen van de Commissie, de agentschappen, de uitvoerende agentschappen en andere organen die bij specifieke rechtsinstrumenten zijn opgericht. Deze personeelsleden kunnen, nadat zij tweemaal op grond van een overeenkomst van beperkte duur in dienst zijn genomen, voor onbepaalde tijd worden aangeworven. Met deze regeling kan het huidige systeem met verschillende soorten overeenkomsten worden vereenvoudigd. De mogelijkheid om tijdelijke functionarissen op vaste posten te benoemen blijft bestaan. Ten slotte is in een overgangsregeling voorzien, zodat de nieuwe maatregelen en voorschriften geleidelijk kunnen worden ingevoerd en verworven rechten gewaarborgd blijven. 2002/0100 (CNS) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 283, Gelet op het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, Gezien het voorstel van de Commissie, na advies van het Comité voor het Statuut [1], [1] PB C [...] van [...], blz. [...]. Gezien het advies van het Europees Parlement [2], [2] PB C [...] van [...], blz. [...]. Gezien het advies van het Hof van Justitie [3], [3] PB C [...] van [...], blz. [...]. Gezien het advies van de Rekenkamer [4], [4] PB C [...] van [...], blz. [...]. Overwegende hetgeen volgt: (1) Het is dienstig gebleken wijzigingen aan te brengen in het huidige statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en in de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, zoals die aanvankelijk zijn vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad [5], ten einde rekening te houden met de ontwikkelingen die zich sedertdien op het gebied van de arbeidsvoorwaarden hebben voorgedaan, en met de gewijzigde opdracht van de instellingen en de nieuwe taken die hun de komende jaren te wachten staan. [5] PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1. (2) Met dit statuut en deze regeling wordt de eenheid van het Europees openbaar ambt gewaarborgd. Het is de bedoeling de personele middelen op een zo efficiënt mogelijke manier te beheren in het kader van een Europees openbaar ambt dat met name gekenmerkt wordt door bekwaamheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, onpartijdigheid en duurzaamheid. Er wordt naar gestreefd de kwaliteit van het Europees overheidsapparaat op een zodanig niveau te houden dat het zijn opdracht overeenkomstig de verdragen kan blijven vervullen, met inachtneming van de beginselen die in het handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn bekrachtigd, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen worden gewijzigd zoals aangegeven in bijlage I (wat betreft het statuut van de ambtenaren) en in bijlage II (wat betreft de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden). Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op [...]. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, [...] Voor de Raad De Voorzitter [...] Bijlage I Wijzigingen in het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 1 wordt vervangen door de volgende tekst: "Artikel 1 Dit statuut is van toepassing op de ambtenaren van de Gemeenschappen.". 2. De eerste alinea van artikel 1 wordt artikel 1 bis. 3. Er wordt een artikel 1 ter toegevoegd: "Artikel 1 ter Tenzij in dit statuut anders is aangegeven, zijn - het Economisch en Sociaal Comité, - het Comité van de regio's, - de Europese ombudsman, - de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming en - de organen van de Gemeenschap waarop dit statuut van toepassing is krachtens de besluiten waarbij zij zijn opgericht (hierna te noemen "de organen") voor de toepassing van dit statuut gelijkgesteld met de instellingen van de Gemeenschap." 4. Er wordt een artikel 1 quater toegevoegd: "Artikel 1 quater "Iedere bepaling in dit statuut waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald." 5. Artikel 1 bis wordt artikel 1 quinquies en wordt als volgt gewijzigd: a) Lid 1 wordt door de volgende tekst vervangen: "1. Voor de toepassing van het statuut, is iedere vorm van discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden. Bij de toepassing van dit statuut zijn de voor het huwelijk geldende bepalingen eveneens van toepassing voor andere samenlevingsvormen dan het huwelijk, mits is voldaan aan de voorwaarden vermeld in artikel 1, lid 2, onder c) van bijlage VII." b) In lid 2 wordt na de woorden "in de praktijk te verzekeren", de volgende tekst ingevoegd: " -, hetgeen een fundamenteel beginsel is dat bij de toepassing van dit statuut in al zijn aspecten in acht moet worden genomen -". c) De leden 4, 5 en 6 worden toegevoegd: "4. Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap de persoon aangemerkt die getroffen is door een fysiek of mentaal gebrek dat blijvend is of waarschijnlijk blijvend zal zijn. Dit gebrek wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 33. Een gehandicapt persoon wordt geschikt geacht om een ambt te vervullen wanneer hij in staat is, mits een aantal redelijke voorzieningen worden aangebracht, de fundamentele taken van het betrokken ambt te vervullen. Onder redelijke voorzieningen om de fundamentele taken van een ambt te kunnen vervullen wordt verstaan het ter beschikking stellen of aanpassen van apparatuur, van diensten of van de arbeidsomstandigheden, of het aanpassen van gebruiken en procedures ten einde het voor een persoon met een handicap mogelijk te maken zijn taken naar behoren te vervullen, zonder dat dit voor de instelling een al te grote belasting vormt. 5. Wanneer een persoon op wie dit statuut van toepassing is feiten aanbrengt op grond waarvan kan worden aangenomen dat directe of indirecte discriminatie heeft plaatsgevonden, moet de instelling het bewijs leveren dat er geen sprake is van schending van het beginsel van de gelijke behandeling. 6. Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Met name de vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd en van een minimale pensioengerechtigde leeftijd kunnen door dergelijke doelstellingen worden gerechtvaardigd." 6. Er wordt een artikel 1 sexies ingevoegd: "Artikel 1 sexies De instellingen voeren ten behoeve van hun ambtenaren, inclusief de gewezen ambtenaren, een sociaal beleid dat erop gericht is op sociale bijstand, sociale bescherming en sociale voorzieningen aan te bieden en passende gezondheids- en veiligheidsnormen toe te passen, die voor zover mogelijk hoger liggen dan de minimumnormen die in de wetgeving van de lidstaten zijn voorgeschreven. Dit sociaal beleid wordt in nauwe samenwerking met het personeelscomité en in het kader van een meerjarenplanning ten uitvoer gelegd. De begrotingautoriteit stelt de nodige middelen ter beschikking op basis van de geraamde behoeften." 7. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: a) De tekst van de eerste alinea wordt lid 1. b) De tweede en de derde alinea worden geschrapt. c) Er wordt een lid 2 toegevoegd: "2. Een of meer instellingen kunnen de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden echter geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toekennen. (7 bis) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd.: In de derde alinea worden de woorden "overplaatsing, bevordering of een intern onderzoek" vervangen door de woorden "overplaatsing of bevordering" en de woorden "der drie Europese Gemeenschappen" vervangen door de woorden "van de overige instellingen en/of wordt een intern vergelijkend onderzoek georganiseerd". 8. De artikelen 5 en 6 worden door de volgende tekst vervangen: "Artikel 5 1. De ambten waarop dit statuut van toepassing is, zijn in twee functiegroepen ingedeeld naar gelang van de aard en het niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, namelijk de functiegroep "administrateurs" (hierna "AD") en de functiegroep "assistenten" (hierna "AST"). 2. De functiegroep AD omvat twaalf rangen, die overeenkomen met leidinggevende functies, functies met een scheppend of studiekarakter en functies op taalkundig en wetenschappelijk gebied. De functiegroep AST omvat elf rangen die overeenkomen met functies met een uitvoerend en technisch karakter en kantoorfuncties. 3. Voor aanstelling in een ambt moet ten minste aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: a) voor de functiegroep AST - een diploma bezitten van hoger onderwijs, - een diploma bezitten van hoger middelbaar onderwijs en een bruikbare beroepservaring van ten minste drie jaar hebben opgedaan, of - een gelijkwaardige beroepservaring hebben opgedaan. b) voor de functiegroep AD, - een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar hebben gevolgd en hetzij een bruikbare beroepservaring van ten minste een jaar hebben opgedaan, hetzij een aanvullende universitaire opleiding van een jaar hebben gevolgd, of - een gelijkwaardige beroepservaring hebben opgedaan. 4. In bijlage I, punt A, is een overzicht van de verschillende standaardfuncties opgenomen. Iedere instelling stelt op basis van dit overzicht en na overleg met het Comité voor het statuut, de bij iedere functie behorende taken en bevoegdheden vast. 5. Voor alle ambtenaren die tot dezelfde functiegroep behoren, gelden dezelfde voorwaarden inzake aanwerving en loopbaanverloop Artikel 6 1. Het aantal ambten per rang is vastgesteld in de lijst van het aantal ambten, die voor iedere instelling bij de afdeling van de begroting is gevoegd die op desbetreffende instelling betrekking heeft. 2. Met deze lijst wordt gegarandeerd dat de mogelijkheden voor bevordering naar een hogere rang ieder jaar en voor iedere instelling ten minste overeenkomen met het aantal ambtenaren die zich per 1 januari van het voorgaande jaar in een van de standen "actieve dienst" in de zin van artikel 35 onder a), "detachering in het belang van de dienst" in de zin van artikel 38, "verlof wegens militaire dienst" in de zin van artikel 35, onder e), of "ouderschapsverlof" of "verlof om gezinsredenen" in de zin van artikel 35 onder f), bevonden, vermenigvuldigd met het percentage dat in de tabel van bijlage I, punt B, voor de desbetreffende rang is vastgesteld". 9. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: a) In lid 1 worden de woorden "tot zijn categorie of groep" vervangen door de woorden "tot zijn functiegroep". b) In lid 2, eerste zin, worden de woorden "dat bij een hogere loopbaan van zijn categorie of groep behoort dan waarin hij is geplaatst" . vervangen door de woorden "dat bij een hogere rang van zijn functiegroep behoort dan de rang waarin hij is geplaatst". c) In lid 2, tweede zin, worden de woorden "in de aanvangsrang" geschrapt. d) In lid 2, tweede zin, worden de woorden "in de loopbaan waarin hij ad interim te werk is gesteld" vervangen door de woorden "in de rang die overeenstemt met de rang waarin hij ad interim te werk is gesteld". 10. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd: a) In lid 1, onder a), wordt na het derde streepje de volgende tekst ingevoegd : "- één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire raadgevende commissies voor de behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties,". b) De tweede alinea van lid 2 wordt door de volgende tekst vervangen: "De lijst van de leden van deze organen wordt ter kennis van het personeel van de instelling gebracht". c) In lid 5 worden het punt "b) ontslag wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt," en de zin "Het ziet erop toe dat de beoordeling van het personeel der instelling volgens gelijke maatstaven plaatsvindt." geschrapt. Punt c) wordt punt b) en de volgende zin wordt toegevoegd: "Het tot aanstelling bevoegde gezag kan het comité opdragen erop toe te zien dat de beoordeling van het personeel van de instelling volgens gelijke maatstaven plaatsvindt". d) Er wordt een lid 6 toegevoegd: "6. De paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties brengt advies uit betreffende de toepassing van artikel 51. 11. In artikel 10, eerste alinea, wordt na de eerste zin de volgende zin ingevoegd: "De organen zijn gezamenlijk vertegenwoordigd, volgens de regels die door hen en door de Commissie in onderlinge overeenstemming zijn overeengekomen" De tweede alinea wordt door de volgende tekst vervangen: Het comité wordt door de Commissie geraadpleegd over elk voorstel tot herziening van het statuut; het brengt zijn advies uit binnen de door de Commissie gestelde termijn. Alvorens het comité wordt geraadpleegd, wordt met de vak- en beroepsorganisaties overleg gepleegd over de voorstellen van de Commissie, volgens de door de Commissie en deze organisaties overeengekomen regels. Los van de taken die op grond van dit statuut aan het comité zijn toegekend, kan het comité voorstellen formuleren inzake de herziening van het statuut. Het comité komt bijeen op verzoek van de voorzitter, van een instelling of van het personeelscomité van een instelling. (11 bis) Er wordt een artikel 10 ter ingevoegd, dat als volgt luidt: "De in artikel 24 ter bedoelde vak- en beroepsorganisaties handelen in het algemeen belang van het personeel, onverminderd de bevoegdheden van de personeelscomités. Deze personeelscomités mogen namens het personeel onderhandelingen voeren en overeenkomsten sluiten, op basis van door een of meer instellingen in overleg met de in artikel 24 ter bedoelde vak- en beroepsorganisaties vastgestelde regels." 12. In artikel 11 wordt aan de eerste alinea de volgende zin toegevoegd: "Hij vervult de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover de Gemeenschappen." 13. Er wordt een artikel 11 bis ingevoegd: "Artikel 11 bis 1. Tenzij hierna anders is bepaald, mag een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie geen aangelegenheden behandelen waarbij hij, direct of indirect, enig persoonlijk belang, met name van familiale of financiële aard heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen. 2. Wanneer een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie een dergelijke aangelegenheid moet behandelen, dient hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis te stellen. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt de maatregelen die nodig zijn en kan met name de ambtenaar van zijn verplichtingen met betrekking tot deze aangelegenheid ontslaan. 3. De ambtenaar mag in ondernemingen die onder toezicht staan van de instelling waartoe hij behoort, noch direct, noch indirect, belangen hebben of verwerven die van die aard of van die omvang zijn dat zij zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn functie in het gedrang kunnen brengen." 14. Artikel 12 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 12 "De ambtenaar dient zich te onthouden van iedere handeling en van iedere manier van optreden die afbreuk zouden kunnen doen aan de waardigheid van zijn functie als ambtenaar." 15. Na artikel 12 worden de artikelen 12 bis en 12 ter ingevoegd: "Artikel 12 bis 1. De ambtenaar onthoudt zich van iedere vorm van psychisch geweld of seksuele intimidatie. 2. Onder "psychisch geweld" wordt iedere vorm van opzettelijk onbehoorlijk gedrag verstaan dat zich gedurende lange tijd herhaaldelijk of systematisch voordoet in de vorm van gedragingen, woorden, handelingen, gebaren of geschriften die de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene kunnen aantasten. 3. Onder "seksuele intimidatie" wordt de situatie verstaan waarin zich enige vorm van ongewenst gedrag van seksuele aard voordoet, met als doel of resultaat een persoon in zijn waardigheid aan te tasten of een intimiderende, vijandige, agressieve of verstorende sfeer te creëren. Seksuele intimidatie wordt beschouwd als discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 1 quinquies, lid 1. "Artikel 12 ter 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 15, moet de ambtenaar die voornemens is om, al dan niet tegen beloning, enige nevenactiviteit uit te oefenen of enigerlei opdracht buiten de Gemeenschappen te vervullen, daartoe machtiging vragen aan het tot aanstelling bevoegde gezag. Deze machtiging wordt alleen geweigerd wanneer de activiteit of opdracht van die aard is dat de ambtenaar erdoor wordt gehinderd in de uitoefening van zijn functie of wanneer de activiteit of opdracht niet verenigbaar is met de belangen van de instelling. 2. De ambtenaar stelt het tot aanstelling bevoegde gezag in kennis van iedere wijziging van bovenbedoelde activiteit of opdracht die zich voordoet nadat hij overeenkomstig lid 1 machtiging aan het tot aanstelling bevoegde gezag heeft gevraagd. De machtiging kan worden ingetrokken als de activiteit of de opdracht niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de laatste zin van lid 1." 16. In artikel 13 worden de woorden "of de ambtenaar in zijn functie dient te worden gehandhaafd, of hij in een ander ambt moet worden geplaatst dan wel of hij ambtshalve dient te worden ontslagen" vervangen door de woorden "of de ambtenaar in zijn functie dient te worden gehandhaafd dan wel in een ander ambt moet worden geplaatst". 17. Artikel 14 wordt geschrapt. 18. Artikel 15 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 15 1. De ambtenaar die zich kandidaat wenst te stellen voor een openbaar ambt stelt het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag besluit of de betrokkene, gelet op het belang van de dienst, - om verlof om redenen van persoonlijk aard moet verzoeken, - jaarlijks verlof moet opnemen, - toestemming kan krijgen om deeltijds te werken, of - zijn functie op dezelfde wijze kan blijven vervullen. 2. Wanneer een ambtenaar in een openbaar ambt wordt verkozen of benoemd, stelt hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt, naar gelang van het belang van de dienst, het gewicht van het ambt, de verplichtingen die daaruit voortvloeien en de bezoldiging en de kostenvergoeding die daaraan verbonden zijn, een van de bovengenoemde besluiten. De periode waarvoor verlof om redenen van persoonlijke aard wordt toegekend, of toestemming wordt gegeven om deeltijds te werken, is gelijk aan de periode van de ambtstermijn van de betrokken ambtenaar. 19. In artikel 16 worden de tweede, de derde en de vierde alinea door de volgende tekst vervangen: "De ambtenaar die binnen twee jaar na beëindiging van de dienst beroepsbezigheden wenst uit te oefenen, moet de instelling daarvan in kennis stellen. Als deze beroepsbezigheden verband houden met de werkzaamheden die de ambtenaar heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen en mogelijk niet verenigbaar zijn met de belangen van de instelling, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, naar gelang van het dienstbelang, besluiten de ambtenaar te verbieden de betrokken beroepsbezigheden uit te oefenen, of de uitoefening ervan aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen. De instelling geeft binnen dertig werkdagen na ontvangst van de mededeling van de gewezen ambtenaar kennis van haar besluit ter zake, dat zij neemt na raadpleging van de paritaire commissie, die haar advies binnen door de instelling vastgestelde termijn uitbrengt. Als bovengenoemde kennisgeving niet binnen dertig werkdagen heeft plaatsgevonden, wordt de instelling geacht toestemming te verlenen." 20. Artikel 17 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 17 1. De ambtenaar is verplicht tot de meest strikte geheimhouding met betrekking tot alle feitelijke gegevens en inlichtingen die bij de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan te zijner kennis komen en die nog niet openbaar of toegankelijk voor het publiek zijn gemaakt. Hij mag geen documenten of gegevens die bij de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan te zijner kennis komen, in welke vorm dan ook, verstrekken aan personen die niet bevoegd zijn daarvan kennis te dragen, tenzij dat document of deze gegevens openbaar zijn gemaakt of toegankelijk zijn voor het publiek. 2. Ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de ambtenaar rusten." 21. Er wordt een artikel 17 bis ingevoegd: "Artikel 17 bis De ambtenaar die enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Gemeenschappen, alleen of in samenwerking met anderen wenst te publiceren of te laten publiceren moet, onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 17, het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan van tevoren schriftelijk in kennis stellen. Alleen wanneer de betrokken publicatie van die aard is dat de belangen van de Gemeenschappen daardoor ernstig kunnen worden geschaad, kan het tot aanstelling bevoegde gezag weigeren machtiging te verlenen. Het tot aanstelling bevoegde gezag geeft de ambtenaar binnen dertig werkdagen kennis van zijn besluit ter zake. Als deze kennisgeving niet binnen dertig werkdagen heeft plaatsgevonden, wordt de machtiging geacht te zijn toegekend." 22. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd: a) De huidige tekst wordt lid 1. b) Aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd: "De Gemeenschap kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan haar worden overgedragen." c) Er worden een lid 2 en een lid 3 toegevoegd: "2. Iedere uitvinding die door een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee wordt gedaan, komt van rechtswege toe aan de Gemeenschap. De instelling kan, op eigen kosten en namens de Gemeenschap, in alle landen octrooi aanvragen en verkrijgen. Iedere uitvinding die een ambtenaar doet tijdens het jaar dat volgt op de beëindiging van zijn dienst, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, geacht tijdens de uitoefening van zijn functie te zijn gedaan. Wanneer op een uitvinding octrooi wordt verleend, moet de naam van de uitvinder of van de uitvinders worden vermeld. 3. De instelling kan een ambtenaar die een geoctrooieerde uitvinding heeft gedaan, een beloning toekennen, waarvan zij zelf het bedrag vaststelt. 23. Aan artikel 20 wordt de volgende zin toegevoegd: "Hij deelt zijn adres mee aan het tot aanstelling bevoegde gezag en geeft onmiddellijk kennis van iedere adresverandering." 24. De derde alinea van artikel 21wordt geschrapt. 25. Er wordt een artikel 21 bis ingevoegd: "Artikel 21 bis 1. Wanneer een ambtenaar een opdracht krijgt die hem onregelmatig voorkomt of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen kan hebben, dient hij zijn directe chef daarvan al dan niet schriftelijk op de hoogte te brengen; wordt de mededeling schriftelijk gedaan, dan moet de directe chef schriftelijk antwoorden. Als de opdracht door de directe chef schriftelijk wordt bevestigd, en de ambtenaar van oordeel is dat daarbij niet voldoende rekening is gehouden met de redenen van zijn bezorgdheid, legt hij, onverminderd het bepaalde in lid 2, de kwestie schriftelijk voor aan de hiërarchieke meerdere van zijn chef. Als deze de opdracht schriftelijk bevestigt, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht strijdig is met de strafwetten of met de van geldende veiligheidsvoorschriften. 2. Als de directe chef van oordeel is dat de uitvoering van de opdracht geen uitstel kan lijden, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht strijdig is met de strafwetten of met de van geldende veiligheidsvoorschriften. De directe chef is verplicht dit soort opdrachten schriftelijk te geven, als de ambtenaar daarom verzoekt." 26. De volgende artikelen 22 bis, 22 ter en 22 quater worden ingevoegd: "Artikel 22 bis 1. De ambtenaar die tijdens de uitvoering van zijn functie of in verband daarmee kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van onwettige activiteiten, inclusief fraude of corruptie, waardoor de belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, dan wel van gedragingen bij de uitvoering van de werkzaamheden die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door ambtenaren van de Gemeenschappen, dat aanleiding kan geven tot tucht- of strafrechtelijke vervolging of voor soortgelijk verzuim door andere personen die verplichtingen tegenover een van de instellingen hebben - leden van de instellingen, personen die in welke hoedanigheid dan ook in dienst zijn van een instelling, of dienstverleners die voor rekening van een instelling werken -, meldt dit onverwijld aan zijn chef of aan zijn directeur-generaal, of, als hij dat nuttig acht, aan de secretaris-generaal of een persoon in een vergelijkbare functie, of rechtstreeks aan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding. 2. De ambtenaar die dergelijke meldingen ontvangt, deelt ieder gegeven waarvan hij kennis krijgt en dat het bestaan van onregelmatigheden als bedoeld in lid 1 doet vermoeden, onverwijld mee aan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding. 3. De ambtenaar mag geen nadelige gevolgen ondervinden van het feit dat hij gegevens als bedoeld in de leden 1 en 2 heeft meegedeeld, op voorwaarde dat hij redelijk en te goeder trouw heeft gehandeld. 4. Bij het Hof van Justitie zijn de bepalingen van de leden 1 tot en met 3 niet van toepassing voor documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden. Artikel 22 ter 1. De ambtenaar die de in artikel 22 bis bedoelde gegevens verstrekt aan de Voorzitter van de Commissie, aan de Voorzitter van de Rekenkamer, aan de Voorzitter van de Raad, aan de Voorzitter van het Europees Parlement of aan de Europese Ombudsman, mag daarvan van de kant van de instelling waartoe hij behoort, geen nadelige gevolgen ondervinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) hij moet er naar eer en geweten van overtuigd zijn dat de bekendgemaakte informatie en de aantijgingen die ze eventueel bevat, in essentie waar zijn; b) de informatie moet eerder door de ambtenaar aan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding of aan zijn instelling zijn meegedeeld en het Bureau of de instelling moet over een redelijke termijn hebben beschikt om passende maatregelen te kunnen nemen. 2. Onder "redelijke termijn" in de zin van lid 1, onder b), wordt, onverminderd het bepaalde in lid 3, de termijn verstaan die het Bureau of de instelling nodig acht om een onderzoek in te stellen en, indien nodig, passende maatregelen te nemen. De ambtenaar wordt hiervan naar behoren in kennis gesteld. 3. Lid 2 is niet van toepassing als de ambtenaar kan aantonen dat de door het Bureau of door de instelling opgegeven termijn of termijnen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet redelijk zijn. 4. Bij het Hof van Justitie zijn de bepalingen van de leden 1 tot en met 3 niet van toepassing voor documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden. Artikel 22 quater De in artikel 22 ter bedoelde bescherming doet niet af aan de persoonlijke aansprakelijkheid die eventueel krachtens de ter zake geldende nationale bepalingen rust op de ambtenaar die de informatie heeft bekendgemaakt." 27. In artikel 23 worden de woorden "van de rangen A 1 tot en met A 4" vervangen door de woorden "van de rangen AD 12 tot en met AD 16" 28. De laatste twee alinea's van artikel 24 worden een nieuw artikel 24 bis. 29. Het huidige artikel 24 bis wordt artikel 24 ter. 30. In de derde alinea van artikel 25 worden de woorden "worden onmiddellijk bekendgemaakt op de aankondigingsborden in de gebouwen van de instelling waartoe hij behoort, en in het Maandblad voor het personeel der Gemeenschappen." vervangen door de woorden "worden ter kennis gebracht van het personeel van de instelling waartoe hij behoort". 31. Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd: a) In de derde alinea wordt na de woorden "per aangetekende brief" de volgende tekst ingevoegd: ", die wordt verzonden naar het laatste door de ambtenaar opgegeven adres." b) In de vierde alinea wordt na de woorden "opvattingen van de ambtenaar" de volgende zinsnede ingevoegd: ", van zijn ras of etnische afstamming of van zijn seksuele geaardheid, tenzij de betrokken gegevens door de ambtenaar zelf zijn verstrekt en met diens goedkeuring in het persoonsdossier zijn opgenomen." c) Aan de zesde alinea worden de volgende woorden toegevoegd: "en daarvan eventueel een kopie te maken". d) In de zevende alinea worden na de woorden "in de dienstlokalen" de woorden "of op beveiligde elektronische drager" toegevoegd, en worden de woorden "wanneer een beroep waarbij de ambtenaar is betrokken, bij het Hof wordt ingesteld." vervangen door de woorden "wanneer een beroep wordt ingesteld waarbij de ambtenaar is betrokken.". 32. Er wordt een artikel 26 bis ingevoegd, dat als volgt luidt: "Iedere ambtenaar heeft, overeenkomstig de door de instelling vastgestelde bepalingen, het recht kennis te nemen van zijn medisch dossier." 33. De tweede alinea van artikel 27 wordt geschrapt. 34. Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd: a) In lid 1 wordt de tekst onder a) en b) door de volgende tekst vervangen: "a) de mogelijkheden om in het ambt te voorzien door middel van i) overplaatsing of ii) bevordering binnen de instelling; b) de verzoeken tot overgang van ambtenaren in dezelfde rang van andere instellingen en/of de mogelijkheden om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren, dat alleen openstaat voor de ambtenaren en de tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2 van de regeling van toepassing op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen." b) In lid 2 worden de woorden "ambtenaren in de rangen A 1 en A 2" vervangen door de volgende tekst: "hoger leidinggevend personeel (directeuren-generaal of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 16 of 15 en directeuren of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 15 of 14)". 35. Artikel 31 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 31 1. De aldus gekozen kandidaten worden aangesteld in de rang van de functiegroep vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waartoe zij zijn toegelaten. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8." 36. In artikel 32 wordt de tweede alinea door de volgende tekst vervangen: "Het tot aanstelling bevoegde gezag kan, ten einde rekening te houden met de beroepservaring van de betrokkene, een salarisanciënniteit van ten hoogste 24 maanden toekennen. Voor de uitvoering van dit artikel worden algemene uitvoeringsbepalingen vastgesteld." 37. In artikel 34, lid 1, wordt de eerste alinea door de volgende tekst vervangen: "Alvorens in vaste dienst te kunnen worden aangesteld, dient iedere ambtenaar een proeftijd van negen maanden te volbrengen." 38. In artikel 35 wordt een punt f) toegevoegd, dat als volgt luidt: "f) ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen." 39. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd: a) In de eerste alinea, sub a), tweede streepje, worden de woorden "of van een politieke fractie van het Europees Parlement" vervangen door de woorden ", van een politieke fractie van het Europees Parlement, van het Comité van de regio's of van een groep van het Economisch en Sociaal Comité". b) Na de eerste alinea wordt een nieuwe alinea ingevoegd, die als volgt luidt: "Iedere ambtenaar in actieve dienst of met verlof om redenen van persoonlijke aard kan op eigen verzoek of in het belang van de dienst worden gedetacheerd. " 40. Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd: a) In punt d), tweede alinea, worden de woorden "invaliditeitspensioen of overlevingspensioen" vervangen door de woorden "invaliditeitsuitkering of overlevingspensioen". b) Het huidige punt e) wordt punt f). c) Er wordt een punt e) ingevoegd: "e) Tijdens de detachering behoudt de ambtenaar het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst;" d) In punt f) worden de woorden "tot zijn categorie of groep behorend" vervangen door de woorden "tot zijn functiegroep behorend". 41. Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd: a) In lid 2, tweede alinea, wordt het woord "tweemaal" vervangen door de woorden "een aantal keer". b) De woorden "met een jaar" worden geschrapt, en de volgende zin wordt toegevoegd: "Een verlenging kan telkens ten hoogste een jaar bedragen." c) De derde en de vierde alinea van lid 2 worden geschrapt. d) In lid 3, tweede alinea, wordt de eerste zin door de volgende tekst vervangen: "De ambtenaar die geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, kan evenwel, wanneer hij daartoe uiterlijk in de maand volgende op het begin van het verlof om redenen van persoonlijke aard een verzoek indient, in aanmerking blijven komen voor de in die artikelen bedoelde dekking, mits hij de bijdragen voor de dekking van de in artikel 72, lid 1, respectievelijk artikel 73, lid 1, bedoelde risico's te zijnen laste neemt en wel voor de helft tijdens het eerste jaar van het verlof om redenen van persoonlijke aard en in haar geheel tijdens de resterende duur van dit verlof. Hij kan echter niet tegen de in artikel 73 bedoelde risico's worden verzekerd als hij niet in aanmerking komt voor verzekering tegen de in artikel 72 bedoelde risico's. De bijdragen worden berekend op de grondslag van het laatste basissalaris van de ambtenaar." e) In lid 4, onder d), worden de woorden "tot zijn categorie of groep behorend" vervangen door de woorden "tot zijn functiegroep behorend", en worden in de laatste zin na de woorden "daadwerkelijke herplaatsing" de woorden "of van zijn detachering" toegevoegd. 42. Artikel 41, lid 3, wordt als volgt gewijzigd: a) In de tweede alinea worden de woorden "van zijn categorie of groep" vervangen door de woorden "van zijn functiegroep". b) In de zesde alinea worden na het woord "aanpassingscoëfficiënt" de woorden "voor de pensioenen" ingevoegd. 43. Na artikel 42 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, die als volgt luidt: "Afdeling 6: Ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen" en er worden een artikel 40 bis en een artikel 40 ter toegevoegd: "Artikel 42 bis Iedere ambtenaar heeft, voor ieder van zijn kinderen, recht op onbezoldigd ouderschapsverlof van ten hoogste zes maanden, dat moet worden opgenomen binnen een periode van twaalf jaar na de geboorte of de adoptie van het kind. De duur van het ouderschapsverlof kan worden verdubbeld voor alleenstaande ouders die krachtens de door de instellingen vastgestelde uitvoeringsbepalingen als zodanig zijn erkend. Het verlof kan in verschillende perioden van ten minste een maand worden opgenomen. Gedurende het ouderschapsverlof blijft de ambtenaar bij het socialezekerheidsstelsel aangesloten. Hij blijft pensioenrechten verwerven en behoudt het recht op de kindertoelage en de schooltoelage. Hij blijft tevens in zijn ambt gehandhaafd en tevens het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of naar een hogere rang te worden bevorderd. Het verlof kan worden opgenomen in de vorm van volledige werkonderbreking of in de vorm van werkzaamheid op basis van halve werktijd. In laatstgenoemd geval wordt de in de eerste alinea bedoelde maximumperiode verdubbeld. Tijdens het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar recht op een toelage van [EUR750] [6] per maand, of op de helft van dat bedrag in geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd; hij mag in die periode evenwel geen andere bezoldigde beroepsbezigheden verrichten. De bijdragen in de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in de artikelen 72 en 73 komen volledig ten laste van de instelling en worden berekend over het basissalaris van de ambtenaar. In het geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd worden de bijdragen berekend over het verschil tussen het volledige basissalaris en het proportioneel verminderde basissalaris. Voor de berekening van de bijdragen over het werkelijk uitbetaalde gedeelte van het basissalaris worden de percentages toegepast die voor volledige werktijd gelden. [6] Zie voetnoot 8 Voor een alleenstaande ouder als bedoeld in de eerste alinea, en wanneer het ouderschapsverlof door de vader tijdens het moederschapsverlof, dan wel door de vader of de moeder onmiddellijk na het moederschapsverlof, of tijdens of onmiddellijk na het adoptieverlof wordt opgenomen, wordt bovengenoemde toelage gedurende de eerste drie maanden van het verlof verhoogd tot [EUR1000] [7] per maand of tot de helft van dat bedrag in geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd. Op de bovengenoemde bedragen worden dezelfde aanpassingscoëfficiënten toegepast als op de bezoldigingen. [7] Zie voetnoot 8 Artikel 42 ter Wanneer de echtgenoot, een bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of een broer of een zuster van de ambtenaar wordt getroffen door een ernstige ziekte of een handicap, naar behoren gestaafd door een medisch attest, heeft de ambtenaar recht op onbezoldigd verlof om gezinsredenen. Dit verlof mag over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan negen maanden bedragen. Voor verlof om gezinsredenen zijn de bepalingen van artikel 42 bis, tweede alinea van toepassing." 44. Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd: a) In de eerste alinea worden de woorden "met uitzondering van de ambtenaren in de rangen A 1 en A 2" geschrapt. b) Er wordt een tweede alinea toegevoegd, die als volgt luidt: "Voor ambtenaren van de functiegroep AST in rang 4 en hoger kan het rapport tevens een advies omvatten waarin wordt aangegeven of de ambtenaar, gelet op de door hem geleverde prestaties, over de mogelijkheden beschikt om een functie van administrateur te vervullen." 45. Aan een artikel 44 wordt een alinea toegevoegd, die als volgt luidt: "Wanneer een ambtenaar tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal in dezelfde rang wordt benoemd, gaat hij op het ogenblik dat de benoeming ingaat over naar de volgende salaristrap van deze rang. Deze overgang moet leiden tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris met een bedrag berekend op basis van het percentage dat wordt toegepast bij de overgang van de eerste naar de tweede salaristrap in de desbetreffende rang. Als het bedrag van de normale salarisverhoging lager ligt, of als de ambtenaar de laatste salaristrap van zijn rang al heeft bereikt, wordt zijn basissalaris tot zijn eerstvolgende bevordering dienovereenkomstig verhoogd." 46. De artikelen 45 en 46 worden door de volgende tekst vervangen: "Artikel 45 Bevordering wordt bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag toegekend overeenkomstig artikel 6, lid 2, en leidt tot benoeming van de betrokken ambtenaar in de eerstvolgende hogere rang van de functiegroep waartoe hij behoort. Bevordering geschiedt uitsluitend bij selectie onder de ambtenaren die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van de ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen. Bij dit vergelijkend onderzoek van de verdiensten kan het tot aanstelling bevoegde gezag rekening houden met de door de ambtenaar gedragen verantwoordelijkheden." "Artikel 45 bis 1. Een ambtenaar van functiegroep AST die ten minste in rang 5 is ingedeeld, kan door overplaatsing in de zin van artikel 29, naar functiegroep AD overgaan, mits hij een reeks opleidingsmodules van een hoger niveau heeft gevolgd, waardoor hij een niveau heeft bereikt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat overeenkomstig artikel 5, lid 3 vereist is. De instellingen stellen in algemene uitvoeringsbepalingen vast op welke wijze deze bepalingen, met name wat betreft opleiding en overplaatsing, en rekening houdend met de loopbaanontwikkeling, moeten worden toegepast. 2. De overgang van de ambtenaar is niet van invloed op zijn rang of zijn salaristrap. Artikel 46 Een ambtenaar die overeenkomstig artikel 45 in een hogere rang wordt benoemd, wordt ingedeeld in de eerste salaristrap van die rang. Wanneer een ambtenaar in een van de rangen AD 9 tot en met AD 13, die de functie van hoofd van een administratieve eenheid uitoefent, overeenkomstig artikel 45 in een hogere rang wordt benoemd, wordt hij in de tweede salaristrap van de nieuwe rang geplaatst. Hetzelfde geldt voor ambtenaren - die worden bevorderd tot het ambt van directeur of directeur-generaal of - die een ambt van directeur of directeur-generaal bekleden en op wie het bepaalde in de laatste zin van artikel 44, tweede alinea, van toepassing is." 47. In artikel 47 wordt een nieuw punt g) ingevoegd, dat als volgt luidt: "g) toepassing van een afvloeiingsregeling," Het huidige punt g) wordt punt h). 48. Er wordt een artikel 47 bis toegevoegd: "Artikel 47 bis 1. In bepaalde uitzonderlijke omstandigheden - zoals met name de uitbreiding van de Unie met nieuwe lidstaten, de reorganisatie van de diensten of de reaffectatie van personeelsleden ten gevolge van nieuwe prioriteiten - kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten ten aanzien van een bepaald aantal ambtenaren maatregelen te nemen inzake beëindiging van de dienst op vrijwillige basis, hierna "afvloeiingsregeling" te noemen. Het aantal ambtenaren dat voor toepassing van een afvloeiingsregeling in aanmerking komt, moet in het kader van de begrotingsprocedure door de bevoegde begrotingsautoriteit worden vastgesteld en toegestaan. Voor een afvloeiingsregeling kunnen alleen ambtenaren in aanmerking komen die ouder zijn dan 50 jaar, die meer dan tien dienstjaren hebben volbracht en die zelf om toepassing van de regeling verzoeken. Het tot aanstelling bevoegde gezag besluit, na advies van de paritaire commissie en met inachtneming van het belang van de dienst, welke van de ambtenaren die zich daarvoor hebben aangemeld, van de afvloeiingsregeling gebruik mogen maken. 2. De ambtenaar die de dienst in het kader van een afvloeiingsregeling beëindigt, ontvangt een vergoeding en blijft verzekerd door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV. De gewezen ambtenaar die recht heeft op deze vergoeding blijft gedurende een periode van ten hoogste zes jaar pensioenrechten op basis van het bij zijn rang en salaristrap behorend basissalaris verwerven, op voorwaarde dat hij gedurende die periode de in het statuut voorgeschreven bijdrage op basis van dat salaris blijft betalen, en met dien verstande dat het totale pensioen het in artikel 77, tweede alinea, vastgestelde maximumbedrag niet mag overschrijden. Voor de toepassing van artikel 5 van bijlage VIII wordt deze periode als diensttijd beschouwd. Als de gewezen ambtenaar tijdens bovengenoemde periode inkomsten uit enige andere beroepsbezigheid ontvangt, en de som van deze inkomsten en de in de eerste alinea bedoelde vergoeding méér bedraagt dan de laatste totale bezoldiging van de ambtenaar berekend op grond van de salarisschaal die geldt op de eerste dag van de maand waarvoor de vergoeding moet worden betaald, wordt het verschil in mindering gebracht op de vergoeding. Het bepaalde in artikel 41, lid 3, vijfde tot en met negende alinea, is van toepassing." 49. Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd: a) In de derde alinea worden de woorden "van de categorie A of van de groep voor de talendienst" vervangen door de woorden "van de functiegroep AD". b) In de derde alinea worden de woorden "van een andere categorie" vervangen door de woorden "van de functiegroep AST". 50. In artikel 49, eerste alinea, wordt de verwijzing naar artikel 13 geschrapt. 51. Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd: a) In de eerste alinea worden de woorden "De ambtenaar die een ambt bekleedt in de rangen A 1 en A 2," vervangen door de woorden "Iedere ambtenaar die tot het hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, behoort". b) In de derde alinea worden de woorden "en niet wordt tewerkgesteld in een tot zijn categorie of groep behorend ander ambt dat met zijn rang overeenkomt," geschrapt. c) In de zesde alinea worden de woorden "artikel 9 van bijlage VIII" vervangen door de woorden "artikel 8 van bijlage VIII". 52. Het opschrift van afdeling 4 wordt als volgt gelezen: "Procedures voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt". 53. Artikel 51 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 51 1. Iedere instelling stelt procedures vast die het mogelijk moeten maken gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt te onderkennen, te behandelen en op preventieve en positieve wijze te verhelpen. Wanneer na toepassing van deze procedures uit opeenvolgende loopbaanontwikkelingsrapporten van een ambtenaar blijkt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden nog steeds blijk geeft van onvoldoende geschiktheid voor het ambt, kan de ambtenaar worden ontslagen, worden teruggezet in de rang of in een lagere functiegroep worden ingedeeld. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de betrokkene echter indeling in een lagere rang of in een lagere functiegroep voorstellen. 2. Het voorstel tot ontslag, terugzetting in de rang of indeling in een lagere functiegroep moet met redenen zijn omkleed en moet ter kennis van de betrokken ambtenaar worden gebracht. 3. De ambtenaar heeft het recht zijn persoonsdossier in te zien en kopieën te maken van alle documenten die de procedure betreffen. Hij moet over een termijn van ten minste vijftien dagen na ontvangst van het voorstel kunnen beschikken om zijn verdediging voor te bereiden. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. De ambtenaar kan zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar maken. Op zijn verzoek kan hij door de in artikel 9, lid 6, bedoelde paritaire raadgevende commissie worden gehoord. De ambtenaar kan ook getuigen oproepen. 4. De instelling wordt voor de paritaire raadgevende commissie vertegenwoordigd door een daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen ambtenaar, die dezelfde rechten heeft als de betrokken ambtenaar. 5. De paritaire raadgevende commissie brengt, na bestudering van het voorstel en in voorkomend geval van de schriftelijke of mondelinge verklaringen van de betrokken ambtenaar of van getuigen, bij meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit omtrent de maatregel die zij in het licht van de haar voorgelegde feiten aangewezen acht. Dat advies wordt binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het voorstel aan het paritair adviesorgaan is voorgelegd, naar het tot aanstelling bevoegde gezag en naar de betrokken ambtenaar gezonden. De voorzitter van het paritair adviesorgaan neemt geen deel aan de stemming, tenzij het een procedurekwestie betreft of in geval van staking van de stemmen. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de paritaire raadgevende commissie een besluit, nadat het de betrokken ambtenaar heeft gehoord. Dit besluit moet met redenen zijn omkleed. Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de datum van inwerkingtreding van het besluit vast. 6. De ambtenaar die wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt wordt ontslagen, heeft gedurende de in lid 7 bedoelde periode recht op een maandelijkse ontslagvergoeding gelijk aan het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de eerste salaristrap van rang 1. Tijdens deze periode heeft hij tevens recht op de in artikel 67 bedoelde gezinstoelagen. De kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in rang 1, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van bijlage VII. Als de ambtenaar ontslag neemt nadat de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde procedure is ingeleid, of als hij reeds aanspraak maakt op de onmiddellijke betaling van een volledig pensioen, wordt geen vergoeding uitgekeerd. 7. De periode tijdens welke de in lid 6 bedoelde vergoeding wordt uitgekeerd, bedraagt - drie maanden voor een ambtenaar die op het ogenblik dat het besluit tot ontslag is genomen, minder dan vijf dienstjaren heeft volbracht; - zes maanden voor een ambtenaar die ten minste vijf, maar minder dan tien dienstjaren heeft volbracht; - negen maanden voor een ambtenaar die ten minste tien, maar minder dan twintig dienstjaren heeft volbracht; - twaalf maanden voor een ambtenaar die meer dan twintig dienstjaren heeft volbracht. 8. Een ambtenaar die wegens ongeschiktheid voor het ambt is teruggezet in de rang of ingedeeld in een lagere functiegroep, kan na een termijn van zes jaar verzoeken dat iedere verwijzing naar deze maatregel uit zijn persoonsdossier wordt verwijderd. 9. Wanneer de in dit artikel bedoelde procedure niet tot ontslag, tot terugzetting in de rang of tot indeling in een lagere functiegroep leidt, heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de gerechtvaardigde kosten die hij naar aanleiding van de procedure heeft gemaakt, en met name van de honoraria van een verdediger die niet tot de instelling behoort." 54. In de eerste alinea van artikel 52 worden de woorden "het in artikel 50 bepaalde" vervangen door de woorden "het bepaalde in de artikelen 47 bis en 50". 55. In artikel 54 worden de woorden "hetzij in zijn loopbaan, hetzij in de eerstvolgende hogere loopbaan" vervangen door de woorden "hetzij in zijn rang, hetzij in de eerstvolgende hogere rang". 56. Artikel 55 bis wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 55 bis 1. Iedere ambtenaar kan toestemming vragen om deeltijds te werken. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan toestemming verlenen om deeltijds te werken als het belang van de dienst daardoor niet wordt geschaad. Toestemming om deeltijds te werken wordt in de volgende gevallen van rechtswege verleend: - om te zorgen voor een kind van ten hoogste acht jaar, - om te zorgen voor een kind van acht tot ten hoogste twaalf jaar; in dat geval mag de normale arbeidsduur met niet meer dan 10% worden verminderd, - om te zorgen voor de echtgenoot, een bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of een broer of een zuster, wanneer deze door ernstige ziekte of door een handicap is getroffen - om een aanvullende opleiding te volgen of - vanaf de leeftijd van 55 jaar, gedurende de laatste vijf jaar die aan de pensionering voorafgaan. Wanneer om deeltijdse arbeid wordt verzocht om de onder het vierde of onder het vijfde streepje bedoelde redenen, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, in uitzonderlijke gevallen en om dwingende redenen van dienstbelang, het verzoek van de ambtenaar afwijzen of het begin van de periode waarin deeltijds wordt gewerkt, uitstellen. De perioden van deeltijdse arbeid waarvoor om de onder het vierde streepje bedoelde reden toestemming is verleend, mogen over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan vijf jaar bedragen. 2. Het tot aanstelling bevoegde gezag reageert binnen een termijn van 60 dagen op het verzoek van de ambtenaar. 3. De voor deeltijdse arbeid geldende voorwaarden en de wijze waarop toestemming wordt verleend, zijn vastgesteld in bijlage IV bis." 57. Er wordt een artikel 55 ter toegevoegd, dat als volgt luidt: "Artikel 55 ter De ambtenaar kan toestemming vragen om volgens de "job sharing"-formule halftijds te werken in een ambt dat door het tot aanstelling bevoegde gezag voor die formule geschikt wordt geacht. De toestemming om volgens de "job sharing"-formule halftijds te werken is niet beperkt in de tijd; het tot aanstelling bevoegde gezag kan de toestemming evenwel in het belang van de dienst intrekken, mits de ambtenaar daarvan zes maanden van tevoren in kennis wordt gesteld. De toestemming kan ook op verzoek van de ambtenaar worden ingetrokken, mits daarvan ten minste zes maanden van tevoren kennis is gegeven. In dat geval kan de ambtenaar in een ander ambt worden aangesteld. Artikel 3 van bijlage IV bis - met uitzonderding van de laatste zin van de tweede alinea, en artikel 59 bis zijn van toepassing. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan regels vaststellen voor de toepassing van deze bepalingen." 58. Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd: a) In de tweede alinea worden de woorden "van de categorieën A en B en van de groep voor de talendienst" vervangen door de woorden "van de functiegroep AD". b) In de derde alinea worden de woorden "van de categorieën C en D" vervangen door de woorden "van de functiegroep AST". 59. Er wordt een artikel 56 quater toegevoegd: "Artikel 56 quater In geval van bezwarende arbeidsomstandigheden kunnen aan bepaalde ambtenaren toeslagen worden toegekend. Op voorstel van de Commissie, ingediend na advies van het comité voor het statuut, stelt de Raad vast aan wie en onder welke voorwaarden deze toelagen moeten worden toegekend en hoeveel zij bedragen." 60. Artikel 58 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 58 Behalve op het in artikel 57 vermelde verlof, hebben zwangere vrouwen, na overlegging van een medisch attest, recht op een verlof van twintig weken. Dat verlof gaat ten vroegste in zes weken vóór de in het attest aangegeven vermoedelijke datum van de bevalling, en eindigt ten vroegste veertien weken na de datum van de bevalling. In geval van geboorte van een meerling, voortijdige bevalling of geboorte van een kind met een handicap, wordt een verlof van vierentwintig weken toegekend. In de zin van dit artikel wordt onder voortijdige bevalling een bevalling verstaan die vóór het einde van de 34ste week van de zwangerschap plaatsvindt." 61. Artikel 59 wordt door de volgende tekst vervangen: "1. De ambtenaar die aantoont ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd te zijn zijn werkzaamheden te verrichten, komt van rechtswege in aanmerking voor ziekteverlof. De betrokken ambtenaar moet zijn instelling zo spoedig mogelijk mededelen dat hij niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten en moet hierbij de plaats aangeven waar hij zich bevindt. Vanaf de vierde dag van zijn afwezigheid dient hij een medisch attest over te leggen. Dit attest moet uiterlijk op de vijfde dag van de afwezigheid worden toegezonden, waarbij het poststempel als bewijs geldt. Is dit niet het geval, dan wordt de afwezigheid - behoudens onvoorziene omstandigheden buiten de wil van de ambtenaar - als ongeoorloofd beschouwd. De ambtenaar met ziekteverlof kan te allen tijde aan een door de instelling georganiseerde medische controle worden onderworpen. Als deze controle niet kan plaatsvinden om redenen die aan de ambtenaar toe te schrijven zijn, wordt de afwezigheid met ingang van de dag waarop de medische controle had moeten plaatsvinden, als ongeoorloofd beschouwd. Wanneer de ambtenaar van mening is dat de conclusies van de door het tot aanstelling bevoegde gezag georganiseerde medische controle medisch niet verantwoord zijn, kan hij of een arts die hem vertegenwoordigt, binnen twee werkdagen bij de instelling een verzoek indienen om een onafhankelijke arts te raadplegen. De instelling legt dit verzoek onmiddellijk voor aan een andere arts, die in onderlinge overeenstemming door de arts van de ambtenaar en de raadgevend arts van de instelling wordt aangewezen. Indien hierover niet binnen vijf dagen na de indiening van het verzoek overeenstemming is bereikt, kiest de instelling een arts uit een lijst van onafhankelijke artsen die ieder jaar in overleg door het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité wordt opgesteld. De ambtenaar kan de keuze van de instelling binnen twee werkdagen betwisten; in dat geval wijst de instelling een andere arts van de lijst aan en deze keuze moet als definitief worden beschouwd. Het advies dat door de onafhankelijke arts, na raadpleging van de arts van de ambtenaar en de raadgevend arts van de instelling, wordt uitgebracht is bindend." 2. Wanneer deze afwezigheid wegens ziekte van telkens ten hoogste drie dagen over een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 12 dagen overschrijdt, dient de ambtenaar een medisch attest over te leggen voor elke nieuwe afwezigheid wegens ziekte. 3. Wanneer het totale ziekteverlof van de ambtenaar over een periode van drie jaar meer dan twaalf maanden bedraagt, kan het tot aanstelling bevoegde gezag dit geval aan de invaliditeitscommissie voorleggen. 4. De ambtenaar kan ambtshalve met verlof worden gezonden wanneer uit een onderzoek door de raadgevende arts van de instelling blijkt dat zulks in verband met zijn gezondheidstoestand vereist is, of dat te zijnen huize een besmettelijke ziekte heerst. In geval van betwisting is de procedure bedoeld in lid 1, derde alinea, van toepassing. 5. De ambtenaar dient zich ieder jaar te onderwerpen aan een preventief medisch onderzoek, hetzij bij een door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen raadgevend arts, hetzij bij een door hem gekozen arts. In laatstgenoemd geval worden de honoraria van de arts door de instelling vergoed tot een maximumbedrag dat door het tot aanstelling bevoegde gezag, na advies van het comité voor het statuut, voor een periode van ten hoogste drie jaar wordt vastgesteld". 62. Artikel 59 bis wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 59 bis Het jaarlijkse verlof van de ambtenaar die toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, wordt voor de duur van de periode van deeltijdse arbeid proportioneel verminderd.". De tabel van artikel 66 wordt door de onderstaande tabel [8] vervangen:[ [8] De in de bijlagen I en II vermelde bedragen met betrekking tot de bezoldiging zijn gebaseerd op de bedragen die in [juli 2001] in het statuut voorkwamen, en worden automatisch en op dezelfde wijze aangepast telkens wanneer de Raad tussen [juli 2001] en de datum van inwerkingtreding tot een aanpassing van deze bedragen besluit. >RUIMTE VOOR DE TABEL> 63. Artikel 66 bis wordt geschrapt. 64. In artikel 68, eerste alinea worden de woorden "bedoeld in de artikelen 41 en 50" vervangen door de woorden "bedoeld in de artikelen 41, 47 bis en 50". 65. In artikel 68 bis, worden de woorden "op basis van een halve werktijd werkzaam te zijn" vervangen door de woorden "deeltijds te werken". 66. Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd: a) In de eerste alinea worden de woorden "of de kinderen te zijnen laste" vervangen door de woorden "of de op het ogenblik van het overlijden te zijnen laste komende kinderen," b) In de tweede alinea worden de woorden "een pensioengerechtigde" vervangen door de woorden "een gewezen ambtenaar die een pensioen of een invaliditeitsuitkering ontvangt,". c) In de tweede alinea worden na de woorden "ten aanzien van het pensioen" de woorden "of de uitkering" ingevoegd. 67. Artikel 70 bis wordt geschrapt. 68. Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd: a) In lid 1 worden, na de eerste alinea, de volgende alinea's ingevoegd: "Wat de ziektekostenverzekering betreft, wordt de erkende partner als een echtgenoot beschouwd, ook al is niet voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 1, lid 2, sub c), laatste streepje van bijlage VII. In het kader van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde regeling kunnen de instellingen aan een onder hen de bevoegdheid toekennen om op de wijze vastgesteld in artikel 110 nadere bepalingen vast te stellen betreffende de vergoeding van kosten. b) In de eerste zin van lid 1 bis worden de woorden "wanneer hij aantoont dat hij zich niet bij een andere openbare ziektekostenverzekering kan verzekeren" vervangen door de woorden "wanneer hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent". c) In lid 1 ter worden de woorden "wanneer zij aantonen dat zij geen vergoedingen van een andere openbare ziektekostenverzekering kunnen krijgen," vervangen door de woorden "wanneer zij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefenen". d) In lid 2, worden de woorden "of die invaliditeitspensioen geniet" vervangen door de woorden "of die een invaliditeitsuitkering ontvangt". e) Lid 2 bis wordt vervangen door de volgende tekst: "2 bis. Mits de betrokkene geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, is lid 1 ook van toepassing: - op de gewezen ambtenaar die een ouderdomspensioen ontvangt en die de dienst van de Gemeenschappen vóór de leeftijd van 60 jaar heeft verlaten; - op degene die een overlevingspensioen ontvangt ten gevolge van het overlijden van een gewezen ambtenaar die de dienst van de Gemeenschappen heeft verlaten vóór de leeftijd van 60 jaar heeft verlaten. De in lid 1 bedoelde bijdrage wordt berekend op de grondslag van het pensioen van de gewezen ambtenaar, vóór toepassing van de in artikel 9 van bijlage VIII van het statuut bedoelde verlagingscoëfficiënt. Op degene die een wezenpensioen ontvangt, is lid 1 evenwel slechts van toepassing wanneer hij daarom verzoekt. De bijdrage wordt op de grondslag van het wezenpensioen berekend." f) Na lid 2 bis worden de volgende leden toegevoegd: "2 ter. De in de leden 2 en 2 bis bedoelde bijdrage mag voor personen die een ouderdoms- of een overlevingspensioen ontvangen, niet lager liggen dan de bijdrage berekend over het basissalaris vastgesteld voor rang 1, eerste salaristrap. 2 quater. Het bepaalde in lid 1 is eveneens van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 51 is ontslagen en geen ouderdomspensioen ontvangt, op voorwaarde dat hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent en dat hij de bijdrage, berekend over zijn laatste basissalaris, voor de helft voor zijn rekening neemt." 69. De titel van hoofdstuk 3 van titel V wordt door de volgende tekst vervangen: "Pensioenen en invaliditeitsuitkering" 70. Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd: a) In de eerste alinea wordt het woord "invaliditeitspensioen" vervangen door het woord "invaliditeitsuitkering", en worden de woorden "van zijn loopbaan" vervangen door de woorden "van zijn functiegroep". b) De tekst van de eerste tot en met de vijfde alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen. Wanneer de betrokkene vóór de leeftijd van 65 jaar zijn pensioen aanvraagt zonder dat hij het maximumaantal pensioenjaren heeft verworven, zijn de algemene bepalingen inzake het ouderdomspensioen van toepassing. Het bedrag van het pensioen wordt berekend op basis van het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap waarin de betrokken ambtenaar was ingedeeld op het ogenblik dat hij invalide werd verklaard. De invaliditeitsuitkering bedraagt 70% van het laatste basissalaris van de ambtenaar. Zij mag evenwel niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud. Op de invaliditeitsuitkering wordt de bijdrage in de pensioenregeling ingehouden. Indien de invaliditeit het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120% van het minimum voor levensonderhoud. In dat geval komt de gehele bijdrage in de pensioenregeling ten laste van de begroting van instelling of het orgaan als bedoeld in artikel 1 ter." 71. Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd: a) In de eerste en de tweede alinea wordt het woord "weduwe" vervangen door de woorden "overlevende echtgenoot". b) In de eerste alinea worden de woorden "van het ouderdomspensioen of het invaliditeitspensioen dat" vervangen door de woorden "van het ouderdomspensioen dat of van de invaliditeitsuitkering die". 72. Artikel 79 bis wordt geschrapt. 73. Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd: a) In de eerste alinea worden de woorden "ouderdoms- of invaliditeitspensioen" vervangen door de woorden "een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering", en worden de woorden "kinderen die in de zin van artikel 2 van bijlage VII te zijnen laste zijn", vervangen door de woorden "kinderen die op het ogenblik van het overlijden te zijnen laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage VII," b) De vierde alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "Het wezenpensioen toegekend aan een met een ten laste komend kind gelijkgesteld persoon in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII, mag niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage." c) Na de vierde alinea wordt de volgende tekst ingevoegd: "In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen." d) In de zesde alinea worden de woorden "artikel 50" vervangen door de woorden "de artikelen 47 bis of 50". e) Er wordt een nieuwe alinea toegevoegd: "Aan eenzelfde persoon kan niet meer dan één wezenpensioen ten laste van de Gemeenschap worden uitgekeerd. Wie voor de toekenning van meer dan één wezenpensioen in aanmerking zou komen, ontvangt het pensioen met het hoogste bedrag." 74. De eerste alinea van artikel 81 wordt als volgt gewijzigd: a) De woorden "verkregen op 60-jarige leeftijd of daarna," worden geschrapt. b) Het woord "invaliditeitspensioen" wordt vervangen door het woord "invaliditeitsuitkering". De volgende zin wordt toegevoegd: "Wie een overlevingspensioen ontvangt, heeft alleen uit hoofde van de kinderen die op het ogenblik van het overlijden van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar te zijnen laste zijn, recht op deze toelagen. In artikel 81 bis, worden in lid 1, sub e), de woorden "artikel 41 of artikel 50 van het statuut," vervangen door de woorden "de artikelen 41, 47 bis of 50 van het statuut,". 75. Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd: a) Lid 1 wordt als volgt gewijzigd: i. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd: - (niet van toepassing voor het Nederlands( - Tussen de woorden "aanpassingscoëfficiënt" en "toegepast" worden de woorden "voor de pensioenen" ingevoegd. - De woorden "zijn woonplaats te hebben" worden vervangen door de woorden "zijn hoofdverblijfplaats te hebben gevestigd". - De volgende zin wordt toegevoegd: "Deze aanpassingscoëfficiënten worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in bijlage XI." ii. In de vierde alinea worden de woorden "onder toepassing van artikel 63, tweede alinea" geschrapt. b) Lid 2 wordt als volgt gewijzigd: i. Het woord "Indien" wordt vervangen door het woord "Wanneer". ii. De woorden "besluit tot verhoging der bezoldigingen" worden vervangen door de woorden "besluit tot aanpassing van de bezoldigingen". iii. De woorden "neemt hij overeenkomstig de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure, gelijktijdig een besluit inzake een passende verhoging der reeds verkregen pensioenen." worden vervangen door de woorden "geldt deze aanpassing ook voor de pensioenen." c) Er wordt een lid 3 toegevoegd, dat als volgt luidt: "3. Het bepaalde in de leden 2 en 3 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen. 76. In artikel 83 wordt lid 4 geschrapt. 77. Er wordt een artikel 83 bis ingevoegd: "Artikel 83 bis "1. Het evenwicht van de pensioenregeling wordt gegarandeerd overeenkomstig de in bijlage XII uiteengezette procedure. 2. De gedecentraliseerde organen van de Gemeenschap die niet uit de Gemeenschapsbegroting worden gefinancierd, maken het totaalbedrag van de voor de financiering van de pensioenregeling noodzakelijke bijdragen aan die begroting over. 3. Ten einde het evenwicht van de regeling te garanderen, stelt de Raad bij de vijfjaarlijkse actuariële raming overeenkomstig bijlage XII, het percentage van de bijdrage vast en bepaalt hij of de pensioengerechtigde leeftijd al dan niet moet worden gewijzigd. 4. De Commissie dient ieder jaar, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van bijlage XII, bij de Raad een bijgewerkte versie van de actuariële raming in. Wanneer daaruit blijkt dat het geldende bijdragepercentage met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen, gaat de Raad na of het bijdragepercentage al dan niet overeenkomstig het bepaalde in bijlage XII moet worden aangepast. 5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 besluit de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid als bedoeld in artikel 205, lid 2, eerste streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Voor de toepassing van lid 3, dient de Commissie haar voorstel in na advies van het comité voor het statuut. 78. Aan artikel 85 wordt een tweede alinea toegevoegd, die als volgt luidt: "De terugvordering moet binnen een termijn van vijf jaar plaatsvinden, die ingaat op de datum waarop het bedrag is betaald. Het tot aanstelling bevoegde gezag is niet door deze termijn gebonden wanneer kan worden aangetoond dat de betrokkene de administratie opzettelijk heeft misleid om betaling van het betrokken bedrag te verkrijgen." 79. In artikel 85 bis, lid 2, zesde streepje, worden de woorden "de uitkering van invaliditeitspensioenen" vervangen door de woorden "de uitbetaling van invaliditeitsuitkeringen". 80. In artikel 86, worden de leden 2 en 3 door de volgende tekst vervangen: "2. Wanneer het tot aanstelling bevoegde gezag of door het Europees Bureau voor fraudebestrijding kennis krijgen van gegevens die het bestaan van een verzuim in de zin van lid 1 doen vermoeden, kunnen zij een administratief onderzoek instellen ten einde na te gaan of er inderdaad sprake in van een dergelijk verzuim." "3. De tuchtmaatregelen en -procedures en de maatregelen en de procedures betreffende het administratief onderzoek zijn in bijlage IX vastgesteld." 81. De artikelen 87, 88 en 89 worden geschrapt. 82. In artikel 90 worden de leden 3 en 4 geschrapt. 83. Er worden een artikel 90 bis, 90 ter en 90 quater toegevoegd, die als volgt luiden: "Artikel 90 bis Ieder in dit statuut bedoeld persoon kan bij de directeur van het Bureau voor fraudebestrijding een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, indienen om jegens hem een besluit te nemen in verband met een door het Bureau verricht onderzoek. Hij kan tevens een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, indienen tegen een besluit van het Bureau dat in het kader van een dergelijk onderzoek is genomen en waardoor hij zich bezwaard acht. Artikel 90 ter Ieder in dit statuut bedoeld persoon kan bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, binnen het kader van diens bevoegdheden, een verzoek of een klacht in de zin van artikel 90, leden 1 en 2, indienen. Artikel 90 quater Verzoeken en klachten met betrekking tot de gebieden waarop artikel 2, lid 2, van toepassing is, moeten worden ingediend bij het gezagsorgaan waaraan de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend." 84. In artikel 91 bis wordt de eerste zin geschrapt en wordt de tweede zin als volgt gewijzigd: "Beroepen die betrekking hebben op de gebieden waarop artikel 2, lid 2, van toepassing is, zijn gericht tegen de instelling waartoe het gezagsorgaan behoort waaraan de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend." 85. De artikelen 92, 93 et 94 worden door de volgende tekst vervangen: "Artikel 92 In deze titel zijn de bijzondere bepalingen vastgesteld die van toepassing zijn op de ambtenaren van de Gemeenschappen die een ambt bekleden als bedoeld in bijlage I, onder A, dat uit de kredieten van de begroting voor onderzoek en investeringen wordt bezoldigd. Artikel 93 In geval van bezwarende arbeidsomstandigheden kunnen aan bepaalde van de in artikel 92 bedoelde ambtenaren toeslagen worden toegekend. De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, vast aan wie en onder welke voorwaarden deze toelagen moeten worden toegekend en hoeveel zij bedragen. Artikel 94 In afwijking van het bepaalde in artikel 56 bis, tweede alinea, en in artikel 56 ter, tweede alinea, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met het belang van de dienst, met veiligheidsvoorschriften of met nationale of internationale verplichtingen, bepalen welke van de in artikel 92 bedoelde ambtenaren voor toepassing van de artikelen 56 bis en 56 ter in aanmerking komen." 86. De artikelen 95, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 106 en 107 worden geschrapt. 87. Er wordt een artikel 107 bis ingevoegd, dat als volgt luidt: "Artikel 107 bis In bijlage XIII zijn overgangsbepalingen vastgesteld." 88. Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd: a) De eerste alinea wordt lid 1, de tweede alinea wordt lid 3 en de derde alinea wordt lid 4. b) Aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd: "De organen stellen, na raadpleging van hun personeelscomité en in overleg met de Commissie, de bepalingen vast die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit statuut." Er wordt een lid 2 ingevoegd, dat als volgt luidt: "2. Wat het aannemen van de in onderling overleg door de instellingen vast te stellen regelingen betreft, worden de organen niet met de instellingen gelijkgesteld. Niettemin moet de Commissie de organen raadplegen alvorens dergelijke regelingen worden aangenomen." c) Aan lid 4 wordt de volgende zin toegevoegd: "Bij dit overleg zijn de organen gezamenlijk vertegenwoordigd volgens de regels die zij daartoe in onderling overleg vaststellen." 89. Bijlage I wordt door de volgende tekst vervangen: "Bijlage I: Standaardfuncties" A. Standaardfuncties in elk van de in artikel 5, lid 3 bedoelde functiegroepen >RUIMTE VOOR DE TABEL> B. Bevorderingspercentages als bedoeld in artikel 6, lid 2 >RUIMTE VOOR DE TABEL> 90. Bijlage II wordt als volgt gewijzigd: a) In artikel 1 wordt na de eerste zin van de tweede alinea, de volgende zin ingevoegd: "De instelling kan evenwel besluiten dat de regels voor de verkiezing moeten worden vastgesteld overeenkomstig het resultaat van een onder het personeel van de instelling georganiseerd referendum." b) In de vierde alinea van artikel 1 worden de woorden "alle categorieën van ambtenaren en alle groepen," vervangen door de woorden "alle functiegroepen". c) In artikel 3 bis, worden de woorden "artikel 2, derde alinea," vervangen door de woorden "artikel 2, lid 2,". d) Afdeling 3 ("Tuchtraad") wordt geschrapt. e) In artikel 10, eerste alinea, wordt de eerste zin als volgt gelezen: "Elk jaar benoemen het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité ieder een gelijk aantal leden van het beoordelingscomité, die uit de hogere ambtenaren van de instelling worden gekozen." f) In artikel 10, worden de woorden "hogere ambtenaren" vervangen door de woorden "ambtenaren van de functiegroep AD". g) Er wordt een afdeling 6 toegevoegd, die als volgt luidt: "Afdeling 6: Paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties Artikel 12 De paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende prestaties bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, allen ambtenaren in rang AD 14 of hoger. De helft van de leden wordt door het personeelscomité en de andere helft door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen. De voorzitter wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag gekozen uit een lijst kandidaten die in overleg met het personeelscomité is samengesteld. Voor gevallen die ambtenaren in rang AD 14 of lager betreffen, wordt de paritaire raadgevende commissie aangevuld met twee extra leden die op dezelfde wijze als de vaste leden worden aangewezen en die tot dezelfde functiegroep behoren en dezelfde rang hebben als de betrokken ambtenaar. Wanneer het door de paritaire raadgevende commissie te behandelen geval hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, betreft, wordt een speciaal raadgevende ad hoc-orgaan ingesteld, dat bestaat uit twee door het personeelscomité en twee door het tot aanstelling bevoegde gezag benoemde leden, die ten minste dezelfde rang hebben als de betrokken ambtenaar. Wanneer het een geval betreft waarbij een ambtenaar die in een land buiten de Unie is tewerkgesteld of een arbeidscontractant is betrokken, komen het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité een ad hoc-procedure overeen voor de aanwijzing van de twee extra leden als bedoeld in de tweede alinea". 91. Bijlage III wordt als volgt gewijzigd: a) Lid 1 van artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: i. In de derde alinea worden de woorden "artikel 2, derde alinea," vervangen door de woorden "artikel 2, lid 2,". ii. In de tweede alinea, sub c), worden de woorden "alsmede de desbetreffende functiegroep en rang" toegevoegd. iii. In de tweede alinea, sub i), worden de woorden "artikel 28, sub a)," vervangen door de woorden "artikel 28, lid 1, sub a),". b) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: i. De tweede alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "De jury bestaat uit een door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen voorzitter en een aantal leden waarvan de helft door het tot aanstelling bevoegde gezag en de helft door het personeelscomité worden aangewezen". ii. In de tweede alinea worden de woorden "artikel 2 derde alinea," vervangen door de woorden "artikel 2, lid 2,". iii. De vierde alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "De leden van de jury worden gekozen uit ambtenaren die ten minste tot de aan het te bekleden ambt verbonden functiegroep en rang behoren.". c) In artikel 4, worden de woorden "artikel 28, sub a, b en c," vervangen door de woorden "artikel 28, lid 1, sub a, b en c,". 92. Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd: a) In het opschrift worden de woorden "artikel 41" vervangen door de woorden ", 47 bis". b) Het enig artikel wordt als volgt gewijzigd: i. Lid 2 wordt door de volgende tekst vervangen: "2. De ambtenaar op wie artikel 47 bis van het statuut wordt toegepast, heeft gedurende een bepaalde tijd, berekend naar gelang van zijn leeftijd en diensttijd, volgens de in lid 3 opgenomen tabel, recht op een maandelijkse vergoeding gelijk aan - 70 % van zijn basissalaris gedurende de eerste vier jaar, - en daarna 60 % van zijn basissalaris." ii. In lid 3 worden de woorden "de artikelen 41 en 50" vervangen door de woorden "de artikelen 41, 47 bis en 50" iii. Lid 1 bis wordt lid 4. iv. In de eerste alinea van dit lid worden na het woord "ambtenaar" de woorden "bedoeld in de artikelen 41, 47 bis en 50 van het statuut," ingevoegd en worden de woorden "en hij niet tegen dezelfde risico's verzekerd kan worden bij een andere openbare verzekering" vervangen door de woorden "en hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent" 93. Bijlage IV bis wordt door de volgende tekst vervangen: "Bijlage IV bis Deeltijds werken "Artikel 1 Het verzoek om deeltijds te werken moet, behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen, ten minste twee maanden vóór de gevraagde aanvangsdatum, door de ambtenaar via zijn directe chef worden ingediend. Behalve in de gevallen bedoeld in artikel 15 en in artikel 55 bis, lid 1, derde alinea, vijfde streepje, kan toestemming om deeltijds te werken worden gegeven voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste drie jaar. De toestemming kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd. Hiertoe dient de betrokken ambtenaar, ten minste twee maanden vóór het verstrijken van de periode waarvoor toestemming is verleend, een verzoek in te dienen. De deeltijdse werktijd mag niet minder bedragen dan de helft van de normale werktijd. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen vangt de periode waarin deeltijds wordt gewerkt aan op de eerste van een maand. Artikel 2 Op verzoek van de betrokken ambtenaar kan het tot aanstelling bevoegde gezag de toestemming intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend, is verstreken. De intrekking mag niet later plaatsvinden dan twee maanden na de door de ambtenaar gevraagde datum; wanneer toestemming is verleend voor een periode van meer dan een jaar, mag de intrekking niet later dan vier maanden na die datum plaatsvinden. In uitzonderlijke gevallen kan het tot aanstelling bevoegde gezag de toestemming in het belang van de dienst intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend is verstreken, mits daarvan twee maanden van tevoren kennis is gegeven. Artikel 3 Gedurende de periode waarvoor de ambtenaar toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, heeft hij recht op het gedeelte van zijn bezoldiging dat overeenkomt met de in procent van de volledige werktijd uitgedrukte gedeeltelijke werktijd. Op de kindertoelage, op het basisbedrag van de kostwinnerstoelage en op de schooltoelage wordt dit percentage echter niet toegepast. De bijdragen voor het stelsel van ziektekostenverzekering worden berekend over het gehele basissalaris. De bijdragen voor de pensioenregeling worden berekend over het basissalaris van de deeltijds werkende ambtenaar. De ambtenaar kan ook vragen zijn pensioenbijdrage over het gehele basissalaris te berekenen, overeenkomstig artikel 83. Het is een ambtenaar die deeltijds werkzaam is niet toegestaan overwerk te verrichten of enige andere bezoldigde activiteit uit te oefenen. Artikel 4 In afwijking van het bepaalde in de eerste zin van de eerste alinea van artikel 3, ontvangt de ambtenaar die ouder is dan 55 jaar en toestemming heeft gekregen om bij wijze van voorbereiding op zijn pensioen halftijds te werken, een verlaagd basissalaris dat overeenkomt met het hoogste van de hiernagenoemde percentages: - hetzij 60 % - hetzij het percentage dat overeenkomt met het aantal pensioenjaren als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4, 5, 9 en 9 bis, van bijlage VIII die de ambtenaar bij de aanvang van de periode van halftijds werk heeft opgebouwd, verhoogd met 10%. De ambtenaar die van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, moet na afloop van de periode waarin hij halftijds werkzaam is geweest, hetzij met pensioen gaan, hetzij het gedeelte van de tijdens deze periode ontvangen bezoldiging dat 50% van het basissalaris overschrijdt, terugbetalen. Artikel 5 Het tot aanstelling bevoegde gezag kan bepalingen vaststellen ter uitvoering van deze artikelen." 94. Bijlage V wordt als volgt gewijzigd: a) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste alinea, zevende streepje, worden de woorden "geboorte of" geschrapt. ii. In de eerste alinea worden na het zevende streepje, de volgende streepjes toegevoegd: "- geboorte van een kind: tien dagen, op te nemen binnen veertien weken na de geboorte - overlijden van de echtgenote tijdens het moederschapsverlof: een aantal dagen dat gelijk is aan het nog resterende moederschapsverlof; wanneer de echtgenote geen ambtenaar is, worden voor de berekening van de duur van het nog resterende moederschapsverlof de bepalingen van artikel 58 van het statuut toegepast.". iii. In de eerste alinea worden na het vroegere achtste streepje, het volgende streepje toegevoegd: "- bijzonder ernstige ziekte van een kind, gestaafd door een medisch attest, of opname in een ziekenhuis van een kind van ten hoogste twaalf jaar: ten hoogste vijf dagen". iv. In de eerste alinea worden na het vroegere negende streepje, het volgende streepje toegevoegd: "- adoptie van een kind: 20 weken; in geval van adoptie van een gehandicapt kind: 24 weken. De adoptie van een kind kan slechts recht geven op één periode van buitengewoon verlof, die over de adoptieouders kan worden verdeeld als beiden ambtenaar zijn. Het verlof wordt alleen toegestaan als de echtgenoot van de ambtenaar ten minste halftijds een bezoldigde activiteit uitoefent. Als de echtgenoot buiten de Europese instellingen werkzaam is en recht heeft op soortgelijk verlof, wordt een overeenkomstig aantal dagen op het verlof van de ambtenaar in mindering gebracht. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de adoptieouders extra buitengewoon verlof toekennen wanneer volgens de wetgeving van het land waar de adoptieprocedure plaatsvindt (een ander land dan dat van de standplaatsvan de ambtenaar), een verblijf ter plaatse van een van de adoptieouders vereist is. Aan de ambtenaar die geen recht heeft op het bovenbedoelde buitengewoon verlof van 20 of 24 weken kan een buitengewoon verlof van tien dagen worden toegekend; dit extra buitengewoon verlof wordt slechts één keer per adoptie toegekend." v. Er wordt een alinea toegevoegd, die als volgt luidt: "In de zin van dit artikel wordt de erkende partner als de echtgenoot beschouwd, ook al is niet voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 1, lid 2, sub c), laatste streepje van bijlage VII." b) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: i. De tweede en de derde alinea worden geschrapt. ii. De vroegere vijfde alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten gelegen is. Is de standplaats buiten dat grondgebied gelegen, dan worden de reisdagen naar gelang van de behoeften vastgesteld bij bijzonder besluit." 95. In bijlage VI worden de woorden "van categorie C en D" vervangen door de woorden "van de functiegroep AST". 96. Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd: a) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: i. Lid 1 wordt door de volgende tekst vervangen: "1. De kostwinnerstoelage wordt vastgesteld op een basisbedrag van [140,27] [9] euro, vermeerderd met 2% van het basissalaris van de ambtenaar:" [9] Zie voetnoot 8 ii. Lid 2, sub c), wordt lid 2, sub d). iii. In lid 2, wordt een nieuw punt c) ingevoegd, dat als volgt luidt: "c) de ambtenaar die een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, op voorwaarde dat - een officieel document wordt overgelegd dat door een lidstaat van de Europese Unie als zodanig is erkend en waaruit het geregistreerde partnerschap blijkt, - geen van de partners gehuwd is of een ander partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, - geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonouder en schoonzoon of schoondochter, - de partners in een lidstaat geen toegang hebben tot het burgerlijk huwelijk; in de zin van dit artikel worden partners geacht toegang tot het burgerlijk huwelijk te hebben wanneer zij aan alle voorwaarden voldoen die in de wetgeving van een lidstaat voor het aangaan van een huwelijk zijn vastgesteld". iv. In het nieuwe lid 2, sub d) worden de woorden "de sub a en b, gestelde voorwaarden)" vervangen door de woorden "de sub a, b en c, gestelde voorwaarden". v. In lid 3, eerste zin, worden de woorden "van de rang C 3 in de derde salaristrap," vervangen door de woorden "van rang 3 in de tweede salaristrap,". b) In artikel 2, lid 1, wordt "[232,73] [10] euro" vervangen door "[306,51] euro". [10] Zie voetnoot 8 c) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: i. De huidige tekst wordt lid 1. ii. De eerste alinea van lid 1 wordt door de volgende tekst vervangen: "Onder de voorwaarden vastgelegd in de algemene uitvoeringsbepalingen, ontvangt de ambtenaar voor ieder te zijnen laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat regelmatig volledig dagonderwijs volgt bij een instelling voor lager of middelbaar onderwijs waar schoolgeld moet worden betaald, of bij een instelling voor hoger onderwijs, een schooltoelage ten bedrage van de werkelijk door hem gedragen schoolkosten, tot ten hoogste [207,98] [11] euro per maand. De voorwaarde dat schoolgeld moet worden betaald, geldt echter niet voor de vergoeding van de kosten van het vervoer van en naar de school." [11] Zie voetnoot 8 iii. In de derde alinea wordt de eerste zin door de volgende tekst vervangen: "Ongeacht of het al dan niet een onderwijsinstelling betreft waar schoolgeld moet worden betaald, kan een toelage tot het dubbele van het in de eerste alinea genoemde maximumbedrag worden uitgekeerd aan". iv. In de derde alinea, tweede streepje, wordt de volgende tekst toegevoegd: "of indien het kind een instelling voor hoger onderwijs bezoekt in een ander land dan het land waar de standplaats van de ambtenaar gelegen is; - de persoon die niet in actieve dienst is, maar recht heeft op schooltoelage; in dat geval gelden de in de eerste twee streepjes genoemde voorwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de woonplaats in plaats van met de standplaats." v. Er wordt een lid 2 toegevoegd, dat als volgt luidt: "2. Voor ieder ten laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat de leerplichtige leeftijd nog niet heeft bereikt, ontvangt de ambtenaar een toelage van [74,87] [12] euro per maand. Het recht op deze toelage vervalt aan het eind van de maand die voorafgaat aan de maand waarin het kind voor het eerst naar een instelling voor lager onderwijs gaat. De eerste zin van lid 1, derde alinea, is van toepassing." [12] Zie voetnoot 8 d) De afdelingen 2 bis en 2 ter worden geschrapt. e) Artikel 5, lid 1, wordt als volgt gewijzigd: i. De eerste alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "1. De ambtenaar in vaste dienst die recht heeft op vergoeding van verhuiskosten als bedoeld in artikel 9 van deze bijlage, of die aantoont verplicht te zijn geweest van woonplaats te veranderen, ten einde aan de verplichtingen van artikel 20 van het statuut te voldoen, ontvangt een inrichtingsvergoeding ten bedrage van twee maanden basissalaris indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, en van één maand basissalaris indien dat niet het geval is." ii. In de tweede alinea worden na het woord "ambtenaar" de woorden "of ander personeelslid" ingevoegd. f) Artikel 6, lid 1, wordt als volgt gewijzigd: In de eerste zin van de eerste alinea worden de woorden "die voldoet aan de ... voorwaarden," vervangen door de woorden "die aantoont dat hij van woonplaats is veranderd,". In de tweede zin van de eerste alinea worden na het woord "ambtenaar" de woorden "of ander personeelslid" ingevoegd. g) Artikel 7, lid 2, wordt door de volgende tekst vervangen: "2. De reiskosten worden vergoed op de grondslag van de kortste en goedkoopste gebruikelijke reisroute per spoor, tarief eerste klasse, tussen de standplaats en de plaats van aanwerving of de plaats van herkomst. Wanneer de in de eerste alinea bedoelde reisroute langer is dan 500 km en in de gevallen waarin de gebruikelijke reisroute een traject over zee omvat, heeft de betrokkene na overlegging van de plaatsbewijzen recht op vergoeding van de reiskosten per vliegtuig in business class of een gelijkwaardige klasse. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een ander vervoermiddel dan de hierboven vermelde, worden de reiskosten vergoed op de grondslag van het spoorwegtarief, met uitzondering van kosten voor slaaprijtuig. Indien de berekening niet op deze grondslag kan geschieden, wordt de vergoeding bij bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld." h) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd: i. De leden 1 en 2 worden door de volgende tekst vervangen: "1. De ambtenaar heeft voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, recht op een bedrag gelijk aan de reiskosten van zijn standplaats naar de plaats van herkomst in de zin van artikel 7. Wanneer beide echtgenoten ambtenaar van de Gemeenschappen zijn heeft elk van hen recht op reiskostenvergoeding voor hemzelf en voor de ten laste komende personen, volgens bovenstaande bepalingen; voor elke ten laste komende persoon wordt slechts éénmaal betaald. Voor de ten laste komende kinderen wordt de vergoeding overeenkomstig het verzoek van de echtgenoten vastgesteld op basis van de plaats van herkomst van een van beide echtgenoten. Wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in het huwelijk treedt en daardoor het recht op de kostwinnerstoelage verkrijgt, worden de voor de echtgenoot verschuldigde reiskosten berekend naar rato van de tijd tussen de huwelijksdag en het einde van het lopende jaar. Wanneer zich, na uitbetaling van de desbetreffende bedragen, een wijziging in de samenstelling van het gezin voordoet waardoor de berekeningsgrondslag verandert, is de ambtenaar niet tot terugbetaling verplicht. De reiskosten van kinderen van twee tot tien jaar worden berekend op basis van de helft van de kilometervergoeding en de helft van het forfaitaire bedrag; voor deze berekening worden de kinderen geacht het tweede of het tiende levensjaar te hebben bereikt op 1 januari van het lopende jaar. 2. De kilometervergoeding wordt berekend op basis van de afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en diens plaats van aanwerving of van herkomst, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 2, eerste alinea. Deze vergoeding [13] bedraagt [13] Zie voetnoot 8 0 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen 0 en 200 km [0,3117] euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen 201 en 1000 km [0,5195] euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen 1001 en 2000 km [0,3117] euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen 2001 en 3000 km [0,1039] euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen 3001 en 4000 km 0 euro per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan 4000 km. Aan deze vergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van [155,86] euro als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1450 km bedraagt, [311,72] euro als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst1450 km of meer bedraagt. De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden ieder jaar op dezelfde wijze aangepast als de bezoldigingen. ii. Lid 4 wordt door de volgende tekst vervangen: "4. Bovenstaande bepalingen zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten van de Europese Unie is gelegen. De ambtenaar van wie de standplaats buiten dat grondgebied is gelegen, heeft, voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten naar zijn plaats van herkomst of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover deze de kosten van een reis naar de plaats van herkomst niet overschrijden. Wanneer de echtgenoot en de in de zin van artikel 2 ten laste komende personen evenwel niet met de ambtenaar in de standplaats samenwonen, hebben zij eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten van de plaats van herkomst naar de standplaats of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover deze de kosten van een reis van de plaats van herkomst naar de standplaats niet overschrijden. Deze reiskosten worden vergoed met een forfaitair bedrag berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in de klasse die onmiddellijk boven economy class ligt. i) In artikel 9, lid 1, wordt de eerste zin door de volgende tekst vervangen: "Wanneer een ambtenaar bij zijn indiensttreding van woonplaats moet veranderen, of wanneer hij naar een andere standplaats wordt overgeplaatst, worden de kosten van de verhuizing van zijn persoonlijke inboedel, met inbegrip van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudige risico's (breuk, diefstal, brand) vergoed, voor zover hij geen vergoeding van deze kosten uit andere bron heeft ontvangen." j) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd: i. Lid 1 wordt door de volgende tekst vervangen: "1. De ambtenaar die aantoont dat hij genoodzaakt is van woonplaats te veranderen om aan de verplichtingen van artikel 20 van het statuut te voldoen, heeft gedurende een in lid 2 bepaalde periode recht op een vergoeding per kalenderdag, die als volgt is vastgesteld: Ambtenaar die recht heeft op de kostwinnerstoelage: [32,21] [14] euro. [14] Zie voetnoot 8 Ambtenaar die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage: [25,98] [15] euro. [15] Zie voetnoot 8 Bij ieder onderzoek naar het peil van de bezoldigingen overeenkomstig artikel 65 van het statuut worden deze bedragen herzien." ii. In de tweede alinea van lid 2, worden na het woord "ambtenaar" de woorden "of ander personeelslid" ingevoegd. iii. Lid 3 wordt geschrapt. k) Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd: i. De tweede alinea van lid 1 wordt geschrapt. ii. De eerste zin van lid 2 wordt door de volgende tekst vervangen: "Bij de reisopdracht wordt onder meer de vermoedelijke duur van de dienstreis bepaald op grond waarvan het voorschot wordt berekend dat de ambtenaar op de dagvergoeding kan opnemen." iii. Er wordt een lid 3 toegevoegd dat als volgt luidt: "3. Behalve in bij bijzonder besluit vast te stellen uitzonderlijke gevallen, en met name wanneer een ambtenaar zijn verlof moet onderbreken of uit verlof wordt teruggeroepen, wordt de vergoeding van de dienstreiskosten beperkt tot de vergoeding van de kosten van de goedkoopste verplaatsing tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht, zonder dat de ambtenaar verplicht is zijn verblijf ter plaatse aanzienlijk te verlengen." l) De artikelen 12 en 13 worden door de volgende tekst vervangen: "Artikel 12 1. Reizen ter trein De vervoerkosten voor ambtenaren op dienstreis die per trein reizen worden, na overlegging van het spoorbiljet, vergoed op basis van het spoortarief eerste klasse langs de kortste route tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht. 2. Reizen per vliegtuig Indien de reisafstand per spoor heen en terug 800 km of meer bedraagt, kunnen de ambtenaren worden gemachtigd per vliegtuig te reizen. 3. Reizen over zee Voor de vergoeding van de kosten van bootreizen bepaalt het tot aanstelling bevoegde gezag geval per geval en naar gelang van de duur en kosten van de reis, welke klasse en hutaccommodatie worden vergoed. 4. Reizen per auto De reiskosten worden forfaitair vergoed op basis van de spoortarieven overeenkomstig het bepaalde in lid 1; er worden geen supplementen betaald. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan evenwel besluiten om aan een ambtenaar die een dienstreis onder bijzondere omstandigheden maakt, waarbij het gebruik van het openbaar vervoer op onmiskenbare bezwaren stuit, in plaats van de bovengenoemde reiskostenvergoeding een kilometervergoeding toe te kennen. Artikel 13 1. De dagvergoeding voor dienstreizen omvat alle uitgaven van de ambtenaar op dienstreis : het ontbijt, twee maaltijden en alle overige courante uitgaven, inclusief kosten voor plaatselijk vervoer. De hotelrekening, inclusief de plaatselijke belastingen, wordt na overlegging van bewijsstukken vergoed tot een voor ieder land vastgesteld maximumbedrag. 2 a) Voor de landen van de Unie gelden de volgende bedragen: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Wanneer de ambtenaar op dienstreis deelneemt aan een maaltijd of gebruik maakt van huisvesting aangeboden of vergoed door een van de instellingen van de Gemeenschappen, of door een overheidsinstantie of een ander orgaan buiten de Gemeenschappen, is hij verplicht daarvan opgave te doen. Een overeenkomstig bedrag wordt dan in mindering gebracht. 2 b) De bedragen die gelden voor dienstreizen buiten het grondgebied van de lidstaten worden door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld en geregeld herzien. 3. De bedragen bedoeld in lid 2, sub a), kunnen door de Raad op voorstel van de Commissie worden gewijzigd met de gekwalificeerde meerderheid bedoeld in artikel 205, lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van het Verdrag. De Commissie gaat geregeld, en in ieder geval om de drie jaar, na of een voorstel tot herziening dienstig is." m) Er wordt een artikel 13 bis ingevoegd, dat als volgt luidt: "Artikel 13 bis De wijze van toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 wordt door de diverse instellingen vastgesteld in het kader van de algemene uitvoeringsbepalingen." n) De artikelen 14 bis en 14 ter worden geschrapt. o) In artikel 15, eerste alinea worden de woorden "ambtenaren van de rangen A 1 en A 2," vervangen door de woorden " leden van het hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2,". p) Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: i. De leden 2 en 3 worden door de volgende tekst vervangen: "2. De ambtenaar kan door bemiddeling van de instelling waartoe hij behoort, regelmatig een deel van zijn inkomsten naar een andere lidstaat laten overmaken, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in een regeling die de instellingen van de Gemeenschappen, na advies van het comité voor het statuut, in gemeenschappelijk overleg vaststellen. Hiervoor kunnen een of meer van de volgende bedragen in aanmerking komen: - per ten laste komend kind dat in een andere lidstaat een onderwijsinstelling bezoekt, een bedrag dat niet hoger ligt dan de werkelijk ontvangen schooltoelage voor dat kind; - geregeld terugkerende betalingen ten behoeve van enige andere persoon die in de betrokken lidstaat verblijft en ten aanzien van wie de ambtenaar op grond van een rechterlijke beslissing of een besluit van de bevoegde autoriteit een onderhoudsplicht heeft, mits daarvan geldige bewijsstukken zijn overgelegd. De in het tweede streepje bedoelde overmakingen mogen niet meer bedragen dan 5% van het basissalaris van de ambtenaar. 3. De in lid 2 bedoelde overmakingen geschieden op basis van de in artikel 63, tweede alinea, van het statuut bedoelde wisselkoersen; op het over te maken bedrag wordt de coëfficiënt toegepast die verkregen wordt door deling van de aanpassingscoëfficiënt van het land waarnaar het bedrag wordt overgemaakt door de aanpassingscoëfficiënt die is vastgesteld voor het land waar de ambtenaar zijn standplaats heeft. Voor deze berekening worden de aanpassingscoëfficiënten gebruikt die overeenkomstig artikel 3, lid 5, tweede streepje van bijlage XI van het statuut, zijn vastgesteld voor de pensioenen." ii. Er wordt een lid 4 toegevoegd, dat als volgt luidt: "4. Ongeacht de bovenstaande bepalingen kan een ambtenaar verzoeken om geregeld een bedrag naar een andere lidstaat over te maken tegen de maandelijkse wisselkoers en zonder toepassing van een coëfficiënt. Dit bedrag mag niet hoger liggen dan 25% van het basissalaris van de ambtenaar." 97. Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd: a) Artikel 3 wordt door de volgende tekst vervangen " Artikel 3 Voor de berekening van het aantal pensioenjaren in de zin van artikel 2, worden de volgende perioden in aanmerking genomen, voor zover de ambtenaar voor de deze perioden zijn bijdragen in de pensioenregeling heeft betaald: 1. de diensttijd vervuld als ambtenaar van een van de instellingen, in een van de standen genoemd in artikel 35, sub a), b), c) en e), van het statuut. Ambtenaren op wie artikel 40 van het statuut van toepassing is, moeten echter voldoen aan de in lid 3, tweede alinea, laatste zin, van dat artikel vastgestelde voorwaarde; 2. de perioden waarin de ambtenaar recht had op een van de in de artikelen 41,47 bis en 50 van het statuut bedoelde vergoeding, tot ten hoogste vijf jaar wat de artikelen 41 en 50, en tot ten hoogste zes jaar wat artikel 47 bis betreft; 3. de periode waarin de ambtenaar een invaliditeitsuitkering heeft ontvangen; 4. de diensttijd, vervuld in enige andere hoedanigheid overeenkomstig de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen. Wanneer een arbeidscontractant in de zin van deze regeling als ambtenaar in vaste dienst wordt aangesteld, wordt hem een aantal pensioenjaren toegekend berekend op basis van de verhouding tussen het laatste basissalaris dat hij als arbeidscontractant heeft ontvangen en het eerste basissalaris dat hij als ambtenaar ontvangt. Deze bepaling is mutatis mutandis van toepassing voor een ambtenaar die arbeidscontractant wordt." b) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: i. De huidige tekst wordt lid 1 en de tweede zin van de eerste alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "Hij kan verzoeken dat voor de berekening van zijn pensioenrechten de totale duur van zijn dienst als ambtenaar of als tijdelijke functionaris waarvoor bijdragen zijn betaald, in aanmerking wordt genomen, mits hij a) de uitkering bij vertrek die hem krachtens artikel 12 is toegekend, vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 3,5% per jaar, terugbetaalt. Ook wanneer de betrokkene de uitkering heeft ontvangen als bedoeld in artikel 42 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, is hij gehouden dat bedrag terug te betalen, verhoogd met de bovengenoemde interest; b) vóór het in artikel 11, lid 2, bedoelde aantal pensioenjaren wordt berekend, en voor zover hij na zijn nieuwe aanstelling om toepassing van dat artikel heeft verzocht, een gedeelte van het naar de pensioenregeling van de Gemeenschappen overgeschreven bedrag voor dit doel heeft doen voorbehouden; dit gedeelte moet gelijk zijn aan de actuariële tegenwaarde berekend en overgeschreven overeenkomstig artikel 11, lid 1 of artikel 12, sub b), vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 3,5% per jaar." ii. De tweede en de derde alinea worden door de volgende tekst vervangen: "Wanneer de betrokken ambtenaar om toepassing heeft verzocht van artikel 42 of artikel 110 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, moeten bij de berekening van het voor te behouden bedrag ook de overeenkomstig deze artikelen verrichte betalingen in aanmerking worden genomen, vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 3,5% per jaar. Als het naar de communautaire regeling overgeschreven bedrag niet voldoende is om alle tijdens de vorige perioden van actieve dienst verworven pensioenrechten te dekken, is het de ambtenaar die daarom verzoekt toegestaan dit bedrag aan te vullen tot het bedrag bedoeld in de eerste alinea, sub b)." iii. Er wordt een lid 2 toegevoegd, dat als volgt luidt: "2. De in lid 1 bedoelde rente kan worden herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van bijlage XII." c) In artikel 6, worden de woorden "in de laagste bezoldigingstrap van de rang D 4." vervangen door de woorden "in rang 1, eerste salaristrap".. d) Artikel 7 wordt geschrapt. e) In artikel 8 worden de woorden "de laatste door de begrotingsautoriteiten krachtens artikel 39 vastgestelde sterftetafels en tegen een rente van 3,5% per jaar." vervangen door de woorden "de in artikel 5 van bijlage XII vermelde sterftetafels en tegen een rente van 3,5% per jaar die kan worden herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van bijlage XII." f) In artikel 9, eerste alinea, tweede streepje, wordt de volgende tekst toegevoegd: "Deze schaal wordt aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van bijlage XII. In het belang van de dienst en op basis van objectieve criteria en transparante procedures die zijn vastgesteld in een regeling die na advies van het comité voor het statuut in onderling overleg is aangenomen, kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten de in bovenstaande schaal vastgestelde coëfficiënt te verhogen of, in voorkomend geval, niet toe te passen voor ambtenaren die ten minste 55 jaar oud zijn." g) Er wordt een artikel 9 bis ingevoegd, dat als volgt luidt: "Artikel 9 bis Wanneer een ambtenaar met een diensttijd van meer dan 35 jaar om een onmiddellijk ingaand ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 9 verzoekt, worden de in dat artikel bedoelde coëfficiënten toegepast op een theoretisch bedrag dat overeenkomt met het aantal verworven pensioenjaren, en niet op het maximumbedrag van 70% van het laatste basissalaris. Het aldus berekende verlaagde pensioen mag evenwel in geen geval meer bedragen dan 70% van het laatste basissalaris in de zin van artikel 77 van het statuut." h) Artikel 11, lid 2, wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste alinea wordt de tekst "kan bij zijn aanstelling in vaste dienst hetzij de actuariële tegenwaarde van, hetzij de afkoopsom voor de rechten op ouderdomspensioen die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, aan de Gemeenschappen doen betalen." door de volgende tekst vervangen : "kan, na zijn aanstelling in vaste dienst, doch vóór het tijdstip waarop hij het recht op een ouderdomspensioen verkrijgt, het kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, geactualiseerd tot op de dag waarop de overdracht plaatsvindt, aan de Gemeenschappen doen betalen." ii. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd: - Na het woord "bepaalt" worden de woorden "door middel van algemene uitvoeringsbepalingen" ingevoegd. - De woorden "met inachtneming van de rang waarin deze in vaste dienst is aangesteld," worden vervangen door de woorden "met inachtneming van het basissalaris en de leeftijd op het ogenblik dat om overdracht is verzocht," - De woorden "volgens haar eigen regeling" worden vervangen door de woorden "volgens de communautaire pensioenregeling" - De woorden "op basis van het bedrag van de actuariële tegenwaarde of van de afkoopsom." worden vervangen door de woorden "op basis van het overgeschreven kapitaal, verminderd met het bedrag dat overeenkomt met de herwaardering van het kapitaal tussen de datum van het verzoek om overdracht en de datum waarop de overdracht plaatsvindt." iii. Er wordt een nieuwe alinea toegevoegd, die als volgt luidt: "Van deze mogelijkheid kan de ambtenaar per lidstaat en per pensioenfonds slechts éénmaal gebruik maken." i) Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd: i. De huidige tekst wordt lid 1 en de eerste alinea worden de woorden "op ouderdomspensioen of op toepassing van artikel 11, lid 1," vervangen door de woorden "op een onmiddellijk ingaand of een uitgesteld ouderdomspensioen". ii. De tekst sub a), b), c) en d) wordt door de volgende tekst vervangen: "a) een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 42 en 110 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, indien hij ten minste gedurende een jaar in dienst is geweest en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid waarin in artikel 11, lid 2 is voorzien; b) in de andere gevallen, op toepassing van artikel 11, lid 1, of op overschrijving van een bedrag gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn pensioenrechten naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van zijn keuze, waarbij wordt gegarandeerd dat - het kapitaal niet wordt uitgekeerd; - ten vroegste vanaf de leeftijd van 60 jaar en ten laatste vanaf de leeftijd van 65 jaar een maandelijks bedrag wordt uitbetaald; - voorzieningen inzake overlevingspensioenen worden getroffen; - de overdracht naar een andere verzekering of een ander fonds alleen wordt toegestaan onder de in het eerste, het tweede en het derde streepje genoemde voorwaarden." iii. Er wordt een lid 2 toegevoegd, dat als volgt luidt: "2. Wanneer de dienst van de ambtenaar eindigt door tuchtrechtelijk ontslag, wordt de uitkering bij vertrek, of in voorkomend geval de over te schrijven actuariële tegenwaarde, vastgesteld overeenkomstig het besluit dat krachtens artikel 7, lid 1, sub h), van bijlage IX is genomen." j) Artikel 12 bis wordt geschrapt. k) Het opschrift van hoofdstuk 3 luidt als volgt : "Invaliditeitsuitkering". l) Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd: i. De eerste alinea wordt lid 1 en de woorden "het invaliditeitspensioen" worden vervangen door de woorden "de invaliditeitsuitkering". ii. De tweede alinea wordt vervangen door lid 2, dat als volgt luidt: "2. Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, mag geen winstgevende beroepsactiviteit uitoefenen zonder de voorafgaande goedkeuring van het tot aanstelling bevoegde gezag. Wanneer hij een bezoldigde activiteit uitoefent die hem een inkomen oplevert dat, opgeteld bij de invaliditeitsuitkering, meer bedraagt dan het laatste salaris dat hij als ambtenaar in actieve dienst heeft ontvangen, wordt het bedrag waarmee dat salaris wordt overschreden, op de invaliditeitsuitkering in mindering gebracht. De betrokkene moet alle schriftelijke bewijsstukken verstrekken waarom wordt verzocht, en moet ieder gegeven dat van invloed kan zijn op het recht op een invaliditeitsuitkering, aan de instelling meedelen." m) Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd: i. Het woord "invaliditeitspensioen" wordt vervangen door het woord "invaliditeitsuitkering" en de woorden "dit pensioen" worden vervangen door de woorden "deze uitkering". ii. In de tweede alinea worden de woorden "en is het bepaalde in artikel 16 van toepassing" geschrapt. n) In artikel 15 worden de woorden "dit pensioen" worden vervangen door de woorden "deze uitkering" o) Artikel 16 wordt geschrapt. p) Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: i. De woorden "de weduwe" worden vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot". ii. In de eerste alinea worden de woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd is geweest" vervangen door de woorden "indien het huwelijk ten minste een jaar heeft geduurd" en de woorden "weduwenpensioen" vervangen door de woorden "overlevingspensioen". q) Artikel 17 bis wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste en in de tweede alinea wordt het woord "weduwenpensioen" vervangen door het woord "overlevingspensioen". ii. In de eerste en in de derde alinea worden de woorden "de weduwe" vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot". iii. De eerste alinea wordt als volgt gewijzigd: - De woorden "op grond van Verordening" worden vervangen door de woorden "op grond van artikel 47 bis van het statuut of van Verordening". - De woorden "van artikel 50" worden vervangen door de woorden "van de artikelen 47 bis of 50". - De woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd was op het tijdstip waarop hij de dienst bij een instelling heeft beëindigd" worden vervangen door de woorden "indien het huwelijk vóór de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd". - De woorden "haar echtgenoot" worden vervangen door de woorden "de echtgenoot". r) Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd: i. De woorden "de weduwe" worden vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot" de woorden "haar echtgenoot" worden vervangen door de woorden "de echtgenoot". ii. In de eerste alinea worden de woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd was op het tijdstip waarop hij de dienst bij een instelling heeft beëindigd" vervangen door de woorden "indien het huwelijk vóór de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd". iii. (niet van toepassing voor het Nederlands( s) Artikel 18 bis wordt als volgt gewijzigd: i. De woorden "de weduwe" worden vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot". ii. De eerste alinea wordt als volgt gewijzigd: - De woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd was op het tijdstip waarop hij de dienst bij een instelling heeft beëindigd" worden vervangen door de woorden "indien het huwelijk vóór de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd". - Het woord "weduwenpensioen" wordt vervangen door het woord "overlevingspensioen". - De woorden "haar echtgenoot" worden vervangen door de woorden "de echtgenoot" t) Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd: i. Het woord "invaliditeitspensioen" wordt vervangen door het woord "invaliditeitsuitkering" en de woorden "haar echtgenoot" worden vervangen door de woorden "de echtgenoot". ii. De eerste alinea wordt als volgt gewijzigd: - De woorden "de weduwe" worden vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot". - De woorden "indien zij ten minste één jaar met hem gehuwd is geweest" vervangen door de woorden "indien het huwelijk ten minste een jaar heeft geduurd". - De woorden "dit pensioen" worden vervangen door de woorden "deze uitkering". u) In artikel 21, lid 1, worden de woorden "de weduwe" vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot" en worden de woorden "op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen," vervangen door de woorden "op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering". v) Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste alinea worden de woorden "een weduwe" vervangen door de woorden "een overlevende echtgenoot". ii. In de derde alinea worden de woorden "op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen" vervangen door de woorden "op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering". w) Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste alinea worden de woorden "op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen" vervangen door de woorden "op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering". ii. Aan de tweede alinea wordt de volgende zin toegevoegd: "Het recht op wezenpensioen houdt op te bestaan wanneer de betrokkene niet meer kan worden beschouwd als een ten laste komend kind in de zin van artikel 2 van bijlage VII bij het statuut." Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd: De woorden "ouderdoms- of invaliditeitspensioen" worden vervangen door de woorden "een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering". x) In artikel 26, worden de woorden "de weduwe" vervangen door de woorden "de overlevende echtgenoot" en de woorden "Zij ontvangt" vervangen door de woorden "Hij ontvangt". y) Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd: i. De woorden "van haar vroegere echtgenoot" worden vervangen door de woorden "van de gewezen echtgenoot". ii. In de eerste alinea worden de woorden "De van echt gescheiden vrouw" vervangen door de woorden "De gescheiden echtgenoot" en de woorden "mits zij bij het overlijden van haar vroegere echtgenoot" vervangen door de woorden "mits hij bij het overlijden van de gewezen echtgenoot". iii. In de eerste alinea worden de woorden "deze laatste" vervangen door de woorden "deze gewezen echtgenoot" en de woorden "door overeenkomst tussen de gewezen echtgenoten" vervangen door de woorden "door een officieel geregistreerde en ten uitvoer gelegde overeenkomst tussen de gewezen echtgenoten". iv. De derde alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "De gescheiden echtgenoot verliest zijn recht op overlevingspensioen indien hij vóór het overlijden van de gewezen echtgenoot is hertrouwd. Hertrouwt hij na dat overlijden, dan is artikel 26 van toepassing." z) Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste alinea worden de woorden "meer dan één gescheiden vrouw" vervangen door de woorden "meer dan één gescheiden echtgenoot" en de woorden "en een weduwe" vervangen door de woorden "en een overlevende echtgenoot". ii. De tekst van de tweede alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "Ingeval een van de rechthebbenden overlijdt of van deze pensioenrechten afziet, wordt zijn deel bij dat van de anderen gevoegd, tenzij het recht op pensioen krachtens artikel 80, tweede alinea, van het statuut in een wezenpensioen wordt omgezet." aa) In artikel 29, de woorden worden de woorden "de van echt gescheiden vrouw" vervangen door de woorden "de gescheiden echtgenoot" en de woorden "aan de weduwe" vervangen door de woorden "aan de overlevende echtgenoot". bb) In artikel 31 wordt het woord "invaliditeitspensioen" wordt vervangen door het woord "invaliditeitsuitkering". cc) In artikel 31 bis worden de woorden "van artikel 50" vervangen door de woorden "van de artikelen 47 bis of 50". dd) In artikel 34 wordt de tweede alinea door de volgende tekst vervangen: "Het bepaalde in de artikelen 80 en 81 van het statuut is eveneens van toepassing op de kinderen die meer dan 300 dagen na het overlijden van de ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering, zijn geboren." ee) In artikel 35 worden de woorden "van een ouderdoms-, invaliditeits-, overlevings- of voorlopig pensioen" vervangen door de woorden "van een ouderdoms- of overlevingspensioen, van een invaliditeitsuitkering, of van een voorlopig pensioen". ff) In artikel 36, worden na het woord "salaris" de woorden "of invaliditeitsuitkering" ingevoegd. gg) In artikel 37, worden de woorden "de vergoeding ontvangt, verbonden aan de stand "ter beschikking" of aan ontheffing van het ambt om redenen van dienstbelang, zulks binnen de termijn van vijf jaar bedoeld in artikel 3," vervangen door de woorden "een van de vergoedingen ontvangt als bedoeld in de artikelen 41, 47 bis en 50 van het statuut, zulks binnen de termijn van vijf jaar wanneer de artikelen 41 en 50 betreft en binnen een termijn van zes jaar wanneer het artikel 47 bis betreft,". hh) Artikel 39 wordt geschrapt. ii) Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste alinea worden de woorden "van een ouderdoms-, invaliditeits-, overlevings- of voorlopig pensioen" vervangen door de woorden "van een ouderdoms- of overlevingspensioen, van een invaliditeitsuitkering, of van een voorlopig pensioen". ii. De tweede alinea wordt als volgt gewijzigd: - De woorden "Een ouderdoms- of een invaliditeitspensioen" worden vervangen door de woorden "Een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering". - De woorden "ten laste van een der instellingen van de drie Europese Gemeenschappen" worden vervangen door de woorden "ten laste van de algemene begroting of van de gedecentraliseerde organen van de Gemeenschap". - De woorden "in artikel 41 of 50" worden vervangen door de woorden "in de artikelen 41, 47 bis of 50". - De volgende zin wordt toegevoegd: "Een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering kan evenmin samengaan met enige bezoldiging verbonden aan een mandaat bij een van de instellingen of gedecentraliseerde organen van de Gemeenschap." jj) Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd: i. De woorden "ouderdoms- of invaliditeitspensioen" worden vervangen door de woorden "ouderdomspensioen of invaliditeitsuitkering". ii. Het woord "pensioenrechten" wordt vervangen door de woorden "hun rechten op pensioen of uitkering". kk) In artikel 44 wordt het woord "voorgoed" vervangen door het woord "tijdelijk" en worden de woorden "ingevolge artikel 86 van het statuut" vervangen door de woorden "ingevolge artikel 7 van bijlage IX van het statuut". ll) In artikel 45 wordt de derde alinea door de volgende tekst vervangen: "De uitkeringen aan gepensioneerden die binnen de Unie verblijven, worden betaald in de valuta van het land waar zij hun verblijfplaats hebben, via een bank in dat land, overeenkomstig het bepaalde in artikel 63, tweede alinea, van het statuut. Aan gepensioneerden die buiten de Unie verblijven, worden de uitkeringen in euro betaald, via een bank in het land waar zij hun verblijfplaats hebben. Bij wijze van uitzondering kan de uitkering in euro worden betaald via een bank in het land van vestiging van de zetel van de instelling, dan wel in een andere valuta in het land van verblijf, waarbij de omrekening geschiedt op basis van de meest recente wisselkoersen die voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen worden gebruikt Dit artikel is van overeenkomstige toepassing voor de uitbetaling van invaliditeitsuitkeringen." mm) In artikel 46 worden de woorden "ouderdoms- of invaliditeitspensioen" vervangen door de woorden "ouderdomspensioen of invaliditeitsuitkering". 98. Bijlage IX wordt vervangen door: BIJLAGE IX Tuchtprocedure Afdeling 1: Algemene bepalingen Artikel 1 1. Wanneer bij een onderzoek van het OLAF de eventuele betrokkenheid van een ambtenaar (term waarmee ook een voormalig ambtenaar wordt bedoeld) van een van de instellingen aan het licht wordt gebracht, wordt deze ambtenaar op de hoogte gehouden zolang het onderzoek daardoor niet wordt gehinderd. In ieder geval mogen conclusies die specifiek een met name genoemd ambtenaar van de instelling betreffen, na afronding van het onderzoek pas worden vastgesteld nadat de betrokkene zijn mening over de feiten heeft kunnen geven. 2. In gevallen waarin voor het onderzoek absolute geheimhouding is vereist en waarin gebruik moet worden gemaakt van onderzoekprocedures die onder de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke instantie vallen, kan de nakoming van de verplichting om de ambtenaar van de instelling te vragen zijn mening te geven, in overleg met het tot aanstelling bevoegde gezag worden opgeschort. In dat geval kan geen tuchtprocedure worden ingeleid voordat de betrokken ambtenaar zijn mening heeft kunnen geven. 3. Als na een OLAF-onderzoek blijkt dat een ambtenaar van de instelling jegens wie bepaalde aantijgingen zijn geuit, niets ten laste kan worden gelegd, wordt het onderzoek zonder verder gevolg afgesloten bij besluit van de directeur van het bureau, die de ambtenaar en de instelling waartoe hij behoort daarvan schriftelijk op de hoogte stelt. De ambtenaar kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen. Artikel 2 1. Het bepaalde in artikel 1 is mutatis mutandis van toepassing op door het tot aanstelling bevoegde gezag ingestelde administratieve onderzoeken. 2. Wanneer het onderzoek is afgerond brengt het tot aanstelling bevoegde gezag de betrokkene daarvan op de hoogte en doet het hem, als hij daarom vraagt, de conclusies van het onderzoeksrapport toekomen alsmede alle documenten die rechtstreeks verband houden met de jegens hem geuite aantijgingen, mits de legitieme belangen van derden worden beschermd. 3. De instellingen stellen de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut. Artikel 3 Op grond van het onderzoeksrapport kan het tot aanstelling bevoegde gezag: i) besluiten dat tegen de betrokken ambtenaar geen duidelijke beschuldigingen kunnen worden uitgebracht. De betrokken ambtenaar krijgt daarvan schriftelijk bericht; ii) besluiten dat geen tuchtmaatregel hoeft te worden getroffen en, in voorkomend geval, de betrokken ambtenaar een terechtwijzing geven; iii) in geval van niet-nakoming van de verplichtingen, als bedoeld in artikel 86 van het statuut, a) besluiten de in afdeling 4 bedoelde tuchtprocedure in te leiden, of b) besluiten een tuchtprocedure bij de tuchtraad in te leiden na de ambtenaar inzage in alle stukken uit het dossier te hebben gegeven. Als de betrokken ambtenaar om objectieve redenen niet kan worden gehoord op grond van de bepalingen van deze bijlage, kan hem worden gevraagd schriftelijk commentaar te geven of zich door een persoon van zijn keuze te laten vertegenwoordigen. Afdeling 2: Tuchtraad Artikel 4 1.In elke instelling wordt een tuchtraad, hierna "de raad" genoemd, ingesteld. 2. De raad is samengesteld uit een voorzitter en vier permanente leden, die elk door een plaatsvervanger kunnen worden vervangen; voor zaken betreffende ambtenaren in een rang tot en met AD 13 vergadert de raad met twee extra leden, die tot dezelfde functiegroep en dezelfde rang behoren als de ambtenaar tegen wie de betrokken tuchtprocedure loopt. 3. De permanente leden van de raad en hun plaatsvervangers worden voor alle andere gevallen dan die betreffende de ambtenaren in de rang AD 16 of AD 15, gekozen uit de ambtenaren in actieve dienst die tenminste in de rang AD 14 zijn ingedeeld. 4. De leden van de raad en hun plaatsvervangers worden voor de gevallen betreffende de ambtenaren in de rang AD 16 of AD 15, gekozen uit de ambtenaren in actieve dienst die in de rang AD 16 zijn ingedeeld. 5. Het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité komen een ad hoc procedure overeen om de in lid 2 bedoelde twee extra leden aan te wijzen voor gevallen waarin het een ambtenaar betreft die in een lidstaat buiten de Unie werkzaam is of een personeelslid dat op contractbasis werkt. Artikel 5 1. Het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité benoemen elk, tegelijkertijd, twee permanente leden en twee plaatsvervangers. 2. De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden benoemd door het tot aanstelling bevoegde gezag. 3. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. De instellingen mogen echter voor de leden en de plaatsvervangers een kortere periode hanteren, met dien verstande dat die periode ten minste een jaar moet bedragen. 4. De benoeming van de twee extra leden van de uitgebreide raad als bedoeld in artikel 4, lid 2, geschiedt als volgt: a) het tot aanstelling bevoegde gezag stelt een lijst op waarop, voor zover mogelijk, de namen voorkomen van twee ambtenaren van elke rang in elke functiegroep. Tegelijkertijd doet het personeelscomité het tot aanstelling bevoegde gezag een lijst toekomen die op dezelfde manier is opgesteld; b) binnen vijf dagen na de mededeling van het rapport op grond waarvan is besloten tot inleiding van de tuchtprocedure of van de procedure als bedoeld in artikel 22 van het statuut, kiest de voorzitter van de raad, in aanwezigheid van de betrokkene, door loting uit elk van de genoemde lijsten een lid van de raad. De voorzitter deelt de samenstelling van de raad mede aan elk van de leden. 5. Binnen vijf dagen na de samenstelling van de raad kan de ambtenaar jegens wie aantijgingen zijn geuit een van de leden van de raad wraken. Binnen diezelfde periode mogen de leden van de raad zich om legitieme redenen laten verontschuldigen. De voorzitter van de raad gaat, indien nodig, over tot een nieuwe loting om de raad te vervolledigen. Artikel 5 bis De raad wordt bijgestaan door een secretaris. Artikel 6 1. De leden van de raad genieten volledige onafhankelijkheid bij het vervullen van hun taak. 2. De besprekingen en de werkzaamheden van de raad zijn geheim. Afdeling 3: Tuchtmaatregelen. Artikel 7 1. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de volgende tuchtmaatregelen treffen: a) schriftelijke waarschuwing; b) berisping; c) tijdelijke opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap gedurende een periode tussen een maand en 23 maanden; d) plaatsing in een lagere salaristrap; e) tijdelijke terugzetting in rang gedurende een periode tussen 15 dagen en een jaar; f) terugzetting in rang binnen dezelfde functiegroep; g) indeling in een lagere groep, met of zonder terugzetting; h) tuchtrechtelijk ontslag, al dan niet met verlaging pro tempore van het pensioen of met een inhouding op de invaliditeitsuitkering, waarbij deze maatregel geen gevolgen mag hebben voor de rechtverkrijgenden van de ambtenaar. Het inkomen van de betrokken ambtenaar mag echter niet lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen. 2. In het geval van een gepensioneerde of een ambtenaar die een invaliditeitsuitkering ontvangt, kan het tot aanstelling bevoegde gezag voor een bepaalde periode besluiten tot een inhouding op het pensioen of op de invaliditeitsuitkering, waarbij deze maatregel geen gevolgen mag hebben voor de rechtverkrijgenden van de ambtenaar. Het inkomen van de betrokken ambtenaar mag echter niet lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen. 3. Eén en dezelfde fout kan aanleiding geven tot slechts één enkele tuchtmaatregel. Artikel 8 De opgelegde tuchtmaatregel moet in verhouding staan tot de ernst van de begane fout. Bij het bepalen van de ernst van de begane fout en van de te treffen tuchtmaatregel wordt rekening gehouden met de aard van de fout en met de omstandigheden waarin de fout is gemaakt. Met name wordt rekening gehouden met: - de mate waarin ten gevolge van de begane fout schade is toegebracht aan de integriteit, de reputatie en de belangen van de Europese Gemeenschappen; - de mate waarin bij het begaan van de fout sprake was van opzet of nalatigheid; - de redenen die de ambtenaar ertoe hebben gebracht de fout te begaan; - de rang en de anciënniteit van de ambtenaar; - de mate waarin de ambtenaar persoonlijk verantwoordelijk is; - de vraag of er sprake is van recidive; - het gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan tot dusver. Afdeling 4: Tuchtprocedure zonder beroep bij de tuchtraad Artikel 9 Het tot aanstelling bevoegde gezag kan, na de betrokkene te hebben gehoord, zonder raadpleging van de raad besluiten tot een schriftelijke waarschuwing of een berisping. Afdeling 5: Tuchtprocedure bij de tuchtraad Artikel 10 1. Aan de raad wordt een rapport van het tot aanstelling bevoegde gezag ter behandeling voorgelegd waarin de ten laste gelegde feiten en, zo nodig, de - zowel verzwarende als verzachtende - omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad duidelijk zijn omschreven. 2. Dit rapport wordt overgelegd aan de ambtenaar en aan de voorzitter van de raad, die het ter kennis brengt van de leden van de raad. Artikel 11 1. Zodra het rapport ter kennis van de ambtenaar is gebracht, heeft deze het recht om inzage te verkrijgen van zijn volledige persoonsdossier en om van alle ter zake dienende stukken een kopie te maken, met inbegrip van de stukken die zijn onschuld kunnen aantonen. 2. Na de dag van kennisneming van het rapport waardoor de tuchtprocedure wordt ingeleid, heeft de ambtenaar ten minste vijftien dagen de tijd om zijn verdediging voor te bereiden. 3. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Artikel 12 Als de ambtenaar ongeoorloofd gedrag zijnerzijds erkent kan het tot aanstelling bevoegde gezag, na de ambtenaar te hebben gehoord, overgaan tot een tuchtmaatregel gaande van een schriftelijke waarschuwing tot een verlaging in salaristrap zonder enige andere procedure en de zaak aan de werking van de raad onttrekken. Artikel 13 Vóór de eerste vergadering van de raad geeft de voorzitter een van zijn leden opdracht over de gehele zaak verslag uit te brengen en deelt hij dit aan de andere leden van de raad mede. Artikel 14 1. De ambtenaar wordt door de raad gehoord; daarbij kan hij persoonlijk of via een tussenpersoon van zijn keuze schriftelijk of mondeling commentaar geven. Hij kan getuigen laten oproepen. 2. De instelling wordt voor de raad vertegenwoordigd door een ambtenaar die daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag is gemachtigd, en heeft dezelfde rechten als de betrokken ambtenaar, met inbegrip van het recht om een van de leden van de raad te wraken. Artikel 15 1 -Indien de tuchtraad zich onvoldoende voorgelicht acht aangaande de ten laste gelegde feiten of de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, kan de raad een onderzoek op tegenspraak gelasten. 2 -De voorzitter of een lid van de raad voert namens de raad het onderzoek uit. Ten behoeve van het onderzoek kan de raad overlegging verlangen van alle stukken die op de zaak betrekking hebben. De instelling reageert op zulke verzoeken binnen de eventueel door de raad vastgestelde termijn. Als het verzoek tot de ambtenaar wordt gericht, wordt akte genomen van elke eventuele weigering om daaraan gehoor te geven. Artikel 16 Na kennisneming van de hem voorgelegde bescheiden en rekening houdende met de eventuele schriftelijke of mondelinge verklaringen alsmede met de resultaten van het eventuele onderzoek, brengt de raad met meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit over de vraag of de ten laste gelegde feiten inderdaad bestaan en, in voorkomend geval, over de tuchtmaatregel die naar zijn oordeel naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten moet worden genomen. Dit advies wordt door alle leden van de raad ondertekend. Elk lid van de raad mag daaraan een afwijkende mening toevoegen. Het advies wordt binnen twee maanden na de datum waarop het rapport van het tot aanstelling bevoegde gezag is ontvangen, naar het tot aanstelling bevoegde gezag en naar de ambtenaar doorgestuurd voor zover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier. Als een onderzoek is ingesteld op initiatief van de raad, bedraagt de termijn vier maanden voor zover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier. Artikel 17 1. De voorzitter van de raad neemt niet deel aan de besluiten van de raad, behalve wanneer het procedurekwesties betreft of in geval van staking van de stemmen. 2. De voorzitter ziet toe op de uitvoering van de besluiten van de raad en brengt alle informatie en elk document over de zaak ter kennis van elk van de leden. Artikel 18 De secretaris stelt van de zittingen van de raad een verslag op. De getuigen ondertekenen het verslag hunner verklaringen. Artikel 19 1. Indien de tuchtprocedure leidt tot een der maatregelen, genoemd in artikel 7, komen de tijdens de procedure op initiatief van de ambtenaar ontstane kosten, met name het honorarium van een persoon die hij heeft gekozen om hem bij te staan of hem te verdedigen, te zijnen laste. 2. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan echter in uitzonderlijke gevallen waarin die last onevenredig zwaar zou zijn voor de betrokken ambtenaar, anders beslissen. Artikel 20 1. Na de ambtenaar te hebben gehoord neemt het tot aanstelling bevoegde gezag binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het advies van de raad, zijn besluit overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 7 en 8. 2. Als het tot aanstelling bevoegde gezag besluit de zaak af te sluiten zonder een tuchtmaatregel te treffen, kan de ambtenaar vragen dit besluit in zijn persoonsdossier op te nemen. Afdeling 6: Schorsing Artikel 21 1. Indien het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaar grove schuld ten laste legt, bestaande in een verzuim van zijn ambtelijke plichten of in een inbreuk op het gemene recht, kan de ambtenaar op ieder moment door genoemd gezag voor bepaalde of onbepaalde duur worden geschorst. 2. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt dat besluit na de betrokken ambtenaar te hebben gehoord, behalve in uitzonderlijk omstandigheden. Artikel 22 1- In het besluit tot schorsing van de ambtenaar wordt bepaald of hij gedurende de tijd van zijn schorsing zijn gehele bezoldiging behoudt, dan wel of op de bezoldiging een bedrag wordt ingehouden dat bij hetzelfde besluit wordt vastgesteld. Het bedrag dat aan de ambtenaar wordt betaald mag in geen geval lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen. 2. De positie van de geschorste ambtenaar dient definitief te worden geregeld binnen zes maanden na de dag waarop het schorsingsbesluit van kracht werd. Wanneer na zes maanden geen besluit is genomen, ontvangt de betrokkene weer zijn volledige bezoldiging, behoudens toepassing van het bepaalde in lid 3. 3. De inhouding kan na de in lid 2 genoemde periode van zes maanden gehandhaafd blijven als tegen de ambtenaar naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld en hij in verband met die vervolging in hechtenis is. In dergelijke gevallen krijgt de ambtenaar pas weer zijn volledige bezoldiging wanneer de bevoegde rechter de hechtenis heeft beëindigd. 4. Indien hetzij jegens de betrokkene geen tuchtmaatregel is genomen, hetzij hem slechts een schriftelijke waarschuwing of een berisping is gegeven of zijn plaatsing in een hogere salaristrap tijdelijk is opgeschort, heeft hij alsnog recht op ontvangst van de bedragen die op grond van lid 1 op zijn bezoldiging zijn ingehouden, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van het in artikel 12 van bijlage VIII vastgestelde percentage ingeval geen tuchtmaatregel is getroffen. Afdeling 7: Parallelle strafrechtelijke vervolging Artikel 23 Indien tegen de ambtenaar naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt zijn positie pas definitief geregeld nadat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden. Afdeling 8: Slotbepalingen Artikel 24 De ambtenaar tegen wie een andere tuchtmaatregel dan tuchtrechtelijk ontslag is genomen, kan na drie jaar in geval van een schriftelijke waarschuwing of berisping en na zes jaar in geval van een andere tuchtmaatregel, verzoeken dat geen enkele aanwijzing betreffende de op hem toegepaste tuchtmaatregel meer in de stukken van zijn persoonsdossier voorkomt. Artikel 25 Op grond van nieuwe, door relevante bewijsmiddelen gestaafde feiten kan het tot aanstelling bevoegde gezag de tuchtprocedure op verzoek van de ambtenaar heropenen. Artikel 26 Als de betrokkene niets ten laste kan worden gelegd overeenkomstig artikel 1, lid 3, en artikel 20, lid 2, heeft deze het recht te vragen dat ter vergoeding van de geleden schade passende bekendheid wordt gegeven aan het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag. Artikel 27 Elke instelling stelt, als zij dat nodig acht, na raadpleging van zijn personeelscomité de bepalingen voor de uitvoering van deze bijlage vast. 99. Bijlage X wordt als volgt gewijzigd: a) In artikel 2 wordt de tweede alinea vervangen door: "Dit geschiedt volgens een specifieke procedure, de "mobiliteitsprocedure", die door het tot aanstelling bevoegde gezag na raadpleging van het personeelscomité wordt vastgesteld.". b) In artikel 3 wordt de eerste zin vervangen door: "In het kader van de mobiliteitsprocedure kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten een ambtenaar die in een derde land is tewerkgesteld, met zijn ambt tijdelijk in te delen bij de zetel of in een andere standplaats in de Gemeenschap; deze tewerkstelling, waaraan geen kennisgeving van een vacature voorafgaat, kan ten hoogste vier jaren duren.". c) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: i. Na de woorden "die beantwoordt aan" worden de woorden "het niveau van zijn functie" ingevoegd. ii. De volgende alinea wordt toegevoegd: "De bepalingen inzake de wijze van toepassing van de eerste alinea worden, na raadpleging van het personeelscomité, vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag, dat tevens de toewijzing van meubilair en van andere benodigdheden voor woninginrichting bepaalt, met inachtneming van de omstandigheden in elke standplaats." d) In artikel 6 worden de woorden "vijf kalenderdagen" vervangen door "drie en een halve werkdag". e) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: i. In de eerste alinea worden de woorden "vijf kalenderdagen" vervangen door "drie en een halve werkdag" en de woorden "twee en een halve kalenderdag" door "twee werkdagen". ii. In de tweede alinea wordt "20 kalenderdagen" vervangen door "14 werkdagen". f) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd: i. In lid 1 wordt "20 kalenderdagen" vervangen door "14 werkdagen". ii. Lid 2, eerste alinea, wordt als volgt gewijzigd: - In de eerste zin wordt "kalenderdagen" vervangen door "werkdagen". - De tweede zin wordt geschrapt. g) Artikel 10, lid 1, wordt als volgt gewijzigd: i. De zesde alinea wordt als volgt gewijzigd: In het vierde streepje wordt het cijfer " 8 " vervangen door " 7 ". - In het vijfde streepje wordt het cijfer " 8. " vervangen door " 9, maar kleiner dan of gelijk aan 11. ". - Na het vierde streepje wordt het volgende streepje ingevoegd: " 30% wanneer deze waarde groter is dan 7 maar kleiner dan of gelijk aan 9,". Het volgende streepje wordt toegevoegd: " - 40% wanneer deze waarde groter is dan 11. ". ii. De volgende alinea's worden toegevoegd: " Wanneer een ambtenaar die was tewerkgesteld in een plaats waar de levensomstandigheden als moeilijk of zeer moeilijk worden aangemerkt en waarvoor de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden 30%, 35% of 40% bedraagt, een nieuwe functie aanvaardt in een plaats waarvoor die toelage 30%, 35% of 40% bedraagt, krijgt hij bovenop de voor zijn nieuwe standplaats geldende toelage wegens bijzondere levensomstandigheden een premie van 5% van het in de eerste alinea genoemde referentiebedrag. Bij elke tewerkstelling van de ambtenaar in een als moeilijk of zeer moeilijk aangemerkte plaats kan telkens weer een premie bovenop het eerder toegekende bedrag worden toegekend, met dien verstande dat de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden en de premie in totaal niet meer dan 45% van het in de eerste alinea genoemde referentiebedrag mogen bedragen. " h) In artikel 13, eerste alinea, eerste zin, worden de woorden " om de zes maanden " vervangen door " een maal per jaar ". i) In artikel 16, eerste alinea, worden de woorden " , hetzij in de valuta waarin de uitgave is gedaan " toegevoegd. j) Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: i. De eerste alinea wordt als volgt gewijzigd: - De woorden " die niet de beschikking heeft over een hem door de instelling beschikbaar gestelde gemeubileerde woning " worden vervangen door " over een door de instelling te zijner beschikking gestelde woning beschikt op grond van de artikelen 5 en 23, ". - De woorden " van zijn persoonlijke inboedel " worden vervangen door " van zijn inboedel en zijn persoonlijke bezittingen ". ii. In de tweede alinea worden de woorden " de werkelijk gemaakte inrichtingskosten " vervangen door " de andere kosten in verband met deze verandering van woonplaats ". k) Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd : i. De tweede en de derde alinea worden vervangen door: " De ambtenaar ontvangt bovendien de helft van de in artikel 10 van bijlage VII bedoelde dagvergoeding, behalve in geval van overmacht, dat door het tot aanstelling bevoegde gezag wordt beoordeeld. ". ii. [NIET VAN TOEPASSING VOOR HET NEDERLANDS] l) Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd: i. De woorden " voor dienstdoeleinden binnen het ressort van zijn werkzaamheden " worden vervangen door " om dienstredenen die rechtstreeks verband houden met het uitoefenen van zijn functie ". ii. De woorden " te zijner beschikking gestelde " worden geschrapt. m) In artikel 21 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door: " Wanneer een ambtenaar bij indiensttreding of bij overplaatsing zijn woonplaats moet veranderen om aan artikel 20 van het statuut te kunnen voldoen, neemt de instelling, overeenkomstig de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde voorwaarden en naar gelang van de omstandigheden waaronder de betrokken ambtenaar in de standplaats kan worden gehuisvest, de kosten voor haar rekening die werden gemaakt voor: -de verhuizing van de (volledige of gedeeltelijke) persoonlijke inboedel van de plaats waar deze zich bevindt, naar de standplaats, alsmede voor het vervoer van de persoonlijke bezittingen, ingeval hem een niet-gemeubileerde woning ter beschikking is gesteld ; - het vervoer van de persoonlijke bezittingen en de opslag van de inboedel, ingeval hem een gemeubileerde woning ter beschikking is gesteld. " n) In artikel 23 worden de woorden " van de door hem uitgeoefende functie " vervangen door " van zijn functie ". o) Artikel 26 wordt geschrapt. p) Hoofdstuk 6 en artikel 27 daarvan worden geschrapt. 100. Bijlage XI wordt vervangen door: BIJLAGE XI Hoofdstuk 1 Jaarlijks onderzoek naar het bezoldigingspeil (Artikel 65, lid 1, van het statuut) Afdeling 1: Elementen van de jaarlijkse aanpassingen Artikel 1 1. Verslag van Eurostat (Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen) Voor het onderzoek als bedoeld in artikel 65, lid 1, van het statuut stelt Eurostat jaarlijks vóór het einde van de maand oktober een verslag op over de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud te Brussel, over de economische pariteiten tussen Brussel en bepaalde standplaatsen in de lidstaten, en over de ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen die de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten genieten. 2. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor Brussel (internationaal indexcijfer van Brussel) Op basis van door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens stelt Eurostat een indexcijfer vast aan de hand waarvan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud die door in Brussel werkzame ambtenaren van de Europese Gemeenschappen wordt ervaren, kan worden gemeten. Bij het vaststellen van dit indexcijfer ("internationaal indexcijfer van Brussel" genoemd) is rekening gehouden met de ontwikkeling die tussen de maand juni van het voorafgaande jaar en de maand juni van het lopende jaar is geconstateerd; het wordt berekend volgens de statistische methode die is vastgesteld door de "Groep artikel 64 van het statuut" (zie artikel 13). 3. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten Brussel (economische pariteiten en impliciete indexcijfers) a) Eurostat berekent, met inachtneming van het advies van de nationale diensten voor de statistiek en van andere bevoegde instanties van de lidstaten, de economische pariteiten die de gelijkwaardigheden in koopkracht vaststellen: - van de bezoldigingen die worden uitbetaald aan de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen die de hoofdsteden van de lidstaten als standplaats hebben (met uitzondering van Nederland, waar het indexcijfer van Den Haag wordt gebruikt in plaats van dat van Amsterdam) en aan de ambtenaren in bepaalde andere standplaatsen, gemeten aan Brussel, - van de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de lidstaten worden uitbetaald, gemeten aan België. b) De economische pariteiten hebben betrekking op de maand juni van elk jaar. c) De economische pariteiten worden zodanig berekend dat elke wezenlijke post ten minste twee maal per jaar kan worden bijgewerkt en ten minste om de vijf jaar door middel van een rechtstreeks onderzoek kan worden geverifieerd. Voor de bijwerking van de economische pariteiten maakt Eurostat gebruik van de meest adequate indexcijfers zoals die zijn vastgesteld door de "Groep artikel 64 van het statuut" (zie artikel 13). d) De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten België en Luxemburg gedurende de referentieperiode wordt gemeten met behulp van de impliciete indexcijfers. Deze indexcijfers komen overeen met het product van het internationale indexcijfer van Brussel en de schommeling van de economische pariteit. 4. Ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen van de bij de centrale overheidsdiensten werkende nationale ambtenaren (specifieke indicatoren) a) Ten einde de procentuele opwaartse of neerwaartse koopkrachtontwikkeling van de bezoldigingen in de nationale overheidsdiensten te meten stelt Eurostat, aan de hand van de gegevens die vóór eind september door de betrokken nationale diensten zijn verstrekt, specifieke indicatoren vast welke de ontwikkeling van de reële bezoldigingen van de nationale ambtenaren in de centrale overheidsdiensten tussen 1 juli van het voorafgaande jaar en 1 juli van het lopende jaar weergeven. De vaststelling van de specifieke indicatoren geschiedt in tweeërlei vorm: - een indicator voor elk van de functiegroepen als gedefinieerd in het statuut, - een gemiddelde indicator met een weging op basis van de omvang van het personeelsbestand van de nationale overheidsambtenaren voor elke functiegroep. Elke van deze indicatoren wordt vastgesteld in reële bruto- en nettocijfers. Voor de overgang van bruto- naar nettocijfers wordt rekening gehouden met de verplichte inhoudingen en met algemene fiscale factoren. Voor de vaststelling van de bruto- en netto-indicatoren voor de hele Europese Unie worden de uitkomsten per land gewogen met het met behulp van de koopkrachtpariteiten gemeten aandeel van het nationale BBP in het totaal van de Europese Unie, zoals dat aandeel is aangegeven in de meest recente statistieken die zijn gepubliceerd volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen (ESER). b) Op verzoek van Eurostat verstrekken de bevoegde nationale instanties aan Eurostat de aanvullende gegevens die het met het oog op de vaststelling van een specifieke indicator die op een juiste wijze de ontwikkeling van de koopkracht van de nationale ambtenaren meet, nodig acht. Indien Eurostat, na de bevoegde nationale instanties opnieuw te hebben geraadpleegd, in de verkregen gegevens statistische onjuistheden ontdekt of constateert dat vaststelling van de indicatoren die op een statistisch juiste wijze de ontwikkeling van het reële inkomen van de ambtenaren van een bepaalde lidstaat weergeven, niet mogelijk is, brengt het aan de Commissie verslag uit en verstrekt het deze instelling alle gegevens die zij nodig heeft om zich een oordeel te vormen. c) Naast de specifieke indicatoren berekent Eurostat bepaalde controle-indicatoren. Een daarvan bestaat in gegevens betreffende de loonsom in reële termen per hoofd in de centrale overheidsdiensten, vastgesteld volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen (ESER). Eurostat geeft bij zijn verslag over de specifieke indicatoren commentaar over de verschillen tussen deze indicatoren en de ontwikkeling van de hierboven genoemde controle-indicatoren. Artikel 2 De Commissie stelt iedere drie jaar een omstandig verslag op over de behoeften van de instellingen op het gebied van de aanwerving en legt dit verslag voor aan de Raad en aan het Europees Parlement. Aan de hand van dat verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, na raadpleging van de andere instellingen in het kader van de statutaire bepalingen, bij de Raad voorstellen in die op alle ter zake dienende gegevens zijn gebaseerd. Afdeling 2: Wijze van jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen Artikel 3 1. Overeenkomstig artikel 65, lid 3, van het statuut neemt de Raad vóór het einde van elk jaar een besluit over de door de Commissie voorgestelde en op de elementen bedoeld in afdeling 1 gebaseerde aanpassing van de bezoldigingen en pensioenen met ingang van 1 juli. 2. De waarde van de aanpassing is gelijk aan het product van de specifieke indicator en het internationale indexcijfer van Brussel. De aanpassing wordt op nettobasis vastgesteld en kan worden uitgedrukt in een voor allen gelijk percentage of op niet-proportionele wijze. 3. De aldus vastgestelde aanpassing van de bezoldigingen wordt, volgens de hierna beschreven methode, verwerkt in de schaal van de basissalarissen die is opgenomen in artikel 66 en in bijlage XIII van het statuut en in de artikelen 20 en 63 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden: - het bedrag van de nettobezoldiging en het nettopensioen bij aanpassingscoëfficiënt 100 voor elke salaristrap van elke ambtenarenrang en elke salarisklasse van elke groep van andere personeelsleden wordt verhoogd of verlaagd met de waarde van de bovenbedoelde jaarlijkse aanpassing; - de nieuwe tabel van de basissalarissen wordt bepaald door voor elke salaristrap of salarisklasse het brutobedrag vast te stellen dat, na aftrek van de belastingen ingevolge het bepaalde in lid 4 en van de verplichte inhoudingen krachtens de sociale- zekerheids- en pensioenregelingen, met het bedrag van de nettobezoldiging overeenstemt; - voor deze omzetting van nettobedragen in brutobedragen wordt rekening gehouden met de situatie van een ongehuwde ambtenaar die niet voor de vergoedingen en toelagen als bedoeld in het statuut, in aanmerking komt. 4. Voor de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen worden de in artikel 4 van die verordening bedoelde bedragen vermenigvuldigd met een factor bestaande uit: - de factor die uit de vorige aanpassing voortvloeit, en/of - de waarde van de aanpassing van de bezoldigingen, bedoeld in lid 2. 5. De aanpassingscoëfficiënt voor België wordt vastgesteld op 100, hetzelfde geldt voor de aanpassingscoëfficiënt voor Luxemburg. De aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op: - de bezoldiging van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen die werkzaam zijn in de andere lidstaten of in bepaalde andere standplaatsen, - de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de andere lidstaten worden uitbetaald worden verkregen door de economische pariteiten, bedoeld in artikel 1, en de wisselkoersen, bedoeld in artikel 63 van het statuut, voor de betreffende landen aan elkaar te relateren. De modaliteiten bedoeld in artikel 8 zijn van toepassing waar het gaat om de terugwerkende kracht van de werking van de in plaatsen met een sterke inflatie toepasselijke aanpassingscoëfficiënten. 6. De bezoldigingen van de betrokken ambtenaren en de pensioenen van de gewezen ambtenaren en andere rechthebbenden worden tussen de datum waarop het besluit betreffende de nieuwe aanpassing van kracht wordt en de datum van inwerkingtreding van dat besluit, met terugwerkende kracht in positieve of in negatieve zin door de instellingen aangepast. Als in het kader van die aanpassing met terugwerkende kracht een teveel ontvangen bedrag moet worden teruggevorderd, kan dat worden gespreid over een periode van maximaal twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit betreffende de volgende jaarlijkse aanpassing. Hoofdstuk 2 Tussentijdse aanpassingen van de bezoldigingen en de pensioenen (Artikel 65, lid 2, van het statuut) Artikel 4 1. Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud tussen juni en december ten opzichte van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde drempelwaarde wordt besloten tot tussentijdse aanpassingen van de bezoldigingen als bedoeld in artikel 65, lid 2, van het statuut met ingang van 1 januari, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de lopende referentieperiode van één jaar. 2. Het voorstel van de Commissie wordt uiterlijk in de tweede helft van april bij de Raad ingediend. 3. Met deze tussentijdse aanpassingen wordt bij de jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen rekening gehouden. Artikel 5 1. De prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de betrokken periode wordt aan de hand van de gegevens welke tijdens de in artikel 12 bedoelde bijeenkomst worden verstrekt, ieder jaar in maart door Eurostat opgesteld. Ingeval deze prognose een negatief percentage te zien geeft, wordt de helft daarvan van de aanpassing afgetrokken. 2. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor Brussel wordt gemeten met behulp van het internationaal indexcijfer van Brussel over de periode van juni tot december van het voorafgaande kalenderjaar. 3. Voor elk van de standplaatsen waarvoor een aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld (met uitsluiting van België en Luxemburg), wordt een raming gemaakt voor de maand december van de in artikel 1, lid 3, genoemde economische pariteiten met Brussel als referentie. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt berekend op de in artikel 1, lid 4, vastgestelde wijze. Artikel 6 1. De drempel waarboven een stijging als aanzienlijk wordt beschouwd, is 2,75 %. 2. Voor de toepassing van de drempel wordt de volgende procedure gevolgd, behoudens toepassing van artikel 5, lid 1, tweede alinea: - als de bovenbedoelde drempel voor Brussel wordt bereikt of overschreden (gemeten naar de ontwikkeling van het internationale indexcijfer van Brussel tussen juni en december), wordt de bezoldiging voor alle standplaatsen aangepast volgens de procedure voor de jaarlijkse aanpassing; - als de drempel voor Brussel niet wordt bereikt, worden slechts de aanpassingscoëfficiënten van de standplaatsen waarvan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud (uitgedrukt in die van de impliciete indexcijfers tussen juni en december) deze drempel te boven gaat, aangepast. Artikel 7 Met het oog op de toepassing van artikel 6: De waarde van de aanpassing is gelijk aan het internationale indexcijfer van Brussel, eventueel vermenigvuldigd met de helft van de specifieke, vooruit berekende indicator, indien deze negatief is. De aanpassingscoëfficiënten zijn gelijk aan de verhouding tussen de betrokken economische pariteit en de betrokken wisselkoers als bedoeld in artikel 63 van het statuut, die, als de aanpassingsdrempel niet is bereikt voor Brussel, wordt vermenigvuldigd met de waarde van de aanpassing. Hoofdstuk 3 Tijdstip waarop de aanpassingscoëfficiënten van kracht worden (plaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud) Artikel 8 1. Voor de plaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud (gemeten aan de hand van de ontwikkeling van de impliciete indexcijfers), wordt de aanpassingscoëfficiënt van kracht vóór 1 januari wat de tussentijdse aanpassing en vóór 1 juli wat de jaarlijkse aanpassing betreft. Het is daarbij de bedoeling het verlies aan koopkracht terug te brengen tot het koopkrachtverlies dat zou worden genoteerd in een standplaats waar de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud overeenkomt met de drempel. 2. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing van kracht wordt is: - 16 mei voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 6,3 %, - 1 mei voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 12,6 %. 3. De datum waarop de tussentijdse aanpassing van kracht wordt is: - 16 november voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 6,3 %, - 1 november voor de standplaatsen waarvan het impliciete indexcijfer hoger is dan 12,6 %. Hoofdstuk 4 Invoering en afschaffing van aanpassingscoëfficiënten (Artikel 64 van het statuut) Artikel 9 1. De bevoegde instanties van de betrokken lidstaten, de administratie van een instelling van de Europese Gemeenschappen of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in een bepaalde standplaats kunnen verzoeken om invoering van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken plaats. Het daartoe ingediende verzoek moet zijn gestaafd met objectieve gegevens die, voor een periode van verschillende jaren, aantonen dat de koopkracht in een bepaalde standplaats aanzienlijk afwijkt van die welke in de hoofdstad van de betreffende lidstaat wordt geconstateerd (behalve voor Nederland, waar men zich op Den Haag in plaats van op Amsterdam baseert). Als Eurostat bevestigt dat het om een wezenlijke (meer dan 5 %) en duurzame afwijking gaat, presenteert de Commissie een voorstel tot vaststelling van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken standplaats. 2. De Raad kan, op voorstel van de Commissie, ook besluiten om een voor een bepaalde plaats geldende aanpassingscoëfficiënt niet meer toe te passen. In dergelijke gevallen moet het voorstel gebaseerd zijn op een van de volgende elementen: - een verzoek van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, de administratie van een instelling van de Europese Gemeenschappen of vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen in een bepaalde standplaats, waaruit blijkt dat de mate waarin de kosten van levensonderhoud in die standplaats afwijken van die welke in de hoofdstad van de betreffende lidstaat worden geconstateerd niet meer van betekenis is [minder dan 2 %]. Het duurzame karakter van deze convergentie moet door Eurostat worden bevestigd, - het feit dat er in die plaats niet langer personeel van de Europese Gemeenschappen [16] werkzaam is. [16] Ambtenaren en tijdelijke functionarissen. 3. De Raad neemt een besluit over het voorstel overeenkomstig artikel 64, tweede alinea, van het statuut. Hoofdstuk 5 Uitzonderingsclausule Artikel 10 In geval van ernstige en plotselinge verslechtering van de sociaal-economische toestand binnen de Gemeenschap, welke wordt beoordeeld aan de hand van door de Commissie verstrekte objectieve gegevens ter zake, dient de Commissie, na raadpleging van de andere instellingen in het kader van de statutaire bepalingen, passende voorstellen in bij de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt na raadpleging van de andere betrokken instellingen overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 283 van het Verdrag. Hoofdstuk 6 Rol van Eurostat en betrekkingen met de bevoegde instanties in de lidstaten Artikel 11 Eurostat heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit van de basisgegevens en de statistische methoden die worden gehanteerd met het oog op het bijeenbrengen van de elementen die bij de aanpassingen van de bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Het heeft met name tot taak elke voor dit toezicht benodigde beoordeling te formuleren of studie ter hand te nemen. Artikel 12 Eurostat roept jaarlijks in maart een werkgroep bijeen, "Groep artikel 65 van het statuut" genaamd, die uit deskundigen van de bevoegde instanties in de lidstaten is samengesteld. Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht wat betreft de specifieke indicatoren en de controle-indicatoren. De elementen aan de hand waarvan de prognose van de ontwikkeling van de koopkracht met het oog op de tussentijdse aanpassing van de bezoldigingen kan worden opgesteld, alsmede de gegevens in verband met de ontwikkeling van de arbeidsduur in de centrale overheidsdiensten, moeten tijdens de vergadering van deze groep worden meegedeeld. Artikel 13 Eurostat roept ten minste eenmaal per jaar, uiterlijk in de loop van september, een werkgroep bijeen, "Groep artikel 64 van het statuut" genaamd, die uit deskundigen van de bevoegde instanties van de lidstaten is samengesteld. Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht met het oog op het vaststellen van het internationaal indexcijfer van Brussel en van de economische pariteiten. Artikel 14 Elke lidstaat deelt Eurostat, wanneer het daarom verzoekt, de elementen mee die rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de samenstelling en ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren bij de centrale overheidsdiensten. Hoofdstuk 7 Slotbepalingen en herzieningsclausule Artikel 15 1. De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing vanaf [1 juli 2003]. 2. Om de vijf jaar wordt de toestand opnieuw beoordeeld en kan, in voorkomend geval, aan de hand van een aan het Europees Parlement en aan de Raad voorgelegd rapport en een eventueel voorstel van de Commissie, na raadpleging van de andere instellingen in het kader van de statutaire bepalingen, een herziening plaatsvinden. 101. De volgende bijlage XII wordt toegevoegd: "BIJLAGE XII Uitvoeringsbepalingen van artikel 83 bis van het statuut Hoofdstuk 1 Procedure voor de raming van het actuariële evenwicht Artikel 1 1. Teneinde de in artikel 83 bis, lid 2, van het statuut bedoelde bijdrage van de ambtenaren in de financiering van de pensioenregeling vast te stellen, verricht de Commissie vijfjaarlijks een actuariële raming van het evenwicht van de pensioenregeling, als bedoeld in artikel 83 bis, lid 3, van het statuut. 2. Ten behoeve van het in artikel 83 bis, lid 4, van het statuut bedoelde onderzoek werkt de Commissie bovengenoemde actuariële raming ieder jaar bij, rekening houdend met de ontwikkeling van de populatie overeenkomstig artikel 5 en met de rentevoet overeenkomstig artikel 6. Artikel 2 Indien de bijdrage moet worden aangepast, wordt deze met ingang van 1 juli en tegelijk met de in artikel 65 van het statuut bedoelde jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen, aangepast. Als referentiedatum voor de onderzoeken geldt 31 december van het voorgaande jaar. Hoofdstuk 2 Berekening van het actuariële evenwicht Berekeningsmethode Artikel 3 Het actuariële evenwicht wordt berekend volgens een gedetailleerde berekeningsmethode die is gebaseerd op algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen en waarin de specifieke eigenschappen van de pensioenregeling en de boekhoudkundige vereisten op coherente wijze met elkaar zijn verenigd. Deze methode wordt na advies van het comité voor het statuut door de Commissie voorgesteld en door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen overeenkomstig artikel 205, lid 2, eerste streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgesteld. Lasten van de regeling Artikel 4 Bij de vijfjaarlijkse actuariële raming wordt bepaald op welke wijze het evenwicht kan worden gehandhaafd, rekening houdend met de lasten, namelijk het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 77 van het statuut, de invaliditeitsuitkering overeenkomstig artikel 78 van het statuut, de overlevingspensioenen overeenkomstig de artikelen 79 en 80 van het statuut, alsmede de in artikel 82 van het statuut bedoelde aanpassingscoëfficiënten. Berekeningsparameters Artikel 5 1. De demografische parameters waarmee rekening moet worden gehouden bij de actuariële raming, moeten worden gebaseerd op de volledige populatie van alle bij de regeling aangesloten personen, bestaande uit het personeel in actieve dienst en de gepensioneerden. Deze gegevens worden jaarlijks door de Commissie opgesteld op basis van de informatie die door de verschillende instellingen en de gedecentraliseerde communautaire organen waarvan het personeel bij de regeling is aangesloten, wordt verstrekt. Uit de waarnemingen van deze populatie worden met name de opbouw van de populatie, de normen voor de vermoedelijke salarisontwikkeling en de invaliditeitstafels afgeleid. 2. De sterftetafel is gebaseerd op een populatie die zoveel mogelijk kenmerken gemeen heeft met de populatie van de bij de regeling aangesloten personen. Deze tafel wordt uitsluitend bij de in artikel 1 bedoelde vijfjaarlijkse actuariële raming bijgewerkt. Artikel 6 1. De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen rentepercentages worden gebaseerd op de reële rentepercentages van de overheidsschulden van de lidstaten. Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse reële rente wordt een passend indexcijfer van de consumptieprijzen gebruikt. 2. Het voor de actuariële berekening in aanmerking te nemen daadwerkelijke jaarlijkse rentepercentage is het gemiddelde van de reële rentepercentages van de 20 jaren voorafgaand aan de in artikel 2 bedoelde aanpassing van de bijdrage. Artikel 7 1. De in artikel 9 van bijlage VIII opgenomen tafel wordt, indien nodig, bij de vijfjaarlijkse actuariële raming herzien. 2. De in de artikelen 4 en 8 van bijlage VIII genoemde rentepercentages voor de berekening van de samengestelde interest worden als het in artikel 6 bedoelde daadwerkelijke rentepercentage vastgesteld en - indien nodig - bij de vijfjaarlijkse actuariële raming herzien. 3. Voor de toepassing van dit artikel besluit de Raad, op voorstel van de Commissie, met de in lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van artikel 205 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde gekwalificeerde meerderheid. Hoofdstuk 3 Tenuitvoerlegging Artikel 8 1. Eurostat wordt belast met de technische tenuitvoerlegging van deze bijlage. 2. De in artikel 1 bedoelde actuariële ramingen mogen door Eurostat worden uitbesteed aan een of meer gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen. Eurostat verstrekt deze deskundige(n) met name de in de artikelen 5 en 6 genoemde parameters. 3. Eurostat dient ieder jaar op 1 september een verslag in over de in artikel 1 bedoelde ramingen en bijwerkingen. 4. Eventuele methodologische vragen in verband met de uitvoering van deze bijlage worden door Eurostat in samenwerking met de nationale deskundigen van de bevoegde diensten in de lidstaten en de gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen behandeld. Hiertoe belegt Eurostat ten minste eenmaal per jaar een vergadering van deze groep. Artikel 9 In afwijking van artikel 2 vindt de eerste aanpassing van de bijdrage aan de pensioenregeling overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage plaats op 1 januari 2004. Hoofdstuk 4 Herzieningsclausule Artikel 10 Tijdens de vijfjaarlijkse actuariële ramingen en bij wijze van uitzondering om eventuele anomalieën te corrigeren, kunnen de bepalingen van deze bijlage en de in artikel 3 bedoelde berekeningsmethode door de Raad worden herzien op basis van een verslag, in voorkomend geval vergezeld van een door de Commissie na advies van het comité voor het statuut opgesteld voorstel. Over dit voorstel besluit de Raad met de in lid 2, tweede alinea, eerste streepje, van artikel 205 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde gekwalificeerde meerderheid." 102. De volgende bijlage wordt toegevoegd: "BIJLAGE XIII Overgangsmaatregelen van toepassing op de ambtenaren van de Gemeenschappen (*) Deel 1: Algemene bepalingen Artikel 1 Gedurende de periode van .... (datum van inwerkingtreding) tot en met .... (datum van inwerkingtreding + 2 jaar), worden de alinea's 1 en 2 van artikel 5 van het statuut vervangen door: "1. De ambten die onder dit statuut vallen, zijn, naar aard en niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, ingedeeld in vier categorieën, die in afdalende hiërarchische volgorde worden aangeduid met de letters A, B, C en D. 2. Categorie A omvat twaalf rangen, categorie B negen rangen, categorie C zeven rangen en categorie D vijf rangen." Artikel 2 1. Op ... (datum van inwerkingtreding) worden de rangen van de ambtenaren die zich in een van de in artikel 35 van het statuut genoemde standen bevinden, als volgt gewijzigd: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 2. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7 wordt het maandelijkse basissalaris voor iedere rang en iedere salaristrap vastgesteld volgens de onderstaande tabellen [17] (bedragen in euro's) [18] [19]: [17] De bedragen in de tabel zijn gebaseerd op de in [juli 2001] in het statuut vastgelegde bedragen en moeten automatisch worden aangepast naar analogie van de tussen [juli 2001] en de datum van inwerkingtreding van deze verordening door de Raad goedgekeurde aanpassingen van deze bedragen. [18] De gecursiveerde bedragen in de tabellen komen overeen met de vroegere salarissen, vóór... (datum van inwerkingtreding) vastgesteld in artikel 66 van het statuut. Deze bedragen zijn indicatief en hebben geen juridische betekenis. [19] Het derde getal bij iedere salaristrap van de oude rangen is een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding tussen het basissalaris vóór ... (datum van inwerkingtreding) en het na ... (datum van inwerkingtreding) toepasselijke basissalaris. >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 3. Het salaris bij iedere nieuwe voorlopige rang wordt beschouwd als het toepasselijke bedrag in de zin van artikel 7. Artikel 3 De in artikel 2, lid 1, beschreven procedure heeft geen gevolgen voor de salaristrap waarin de ambtenaar zich bevindt, noch voor de anciënniteit die hij in zijn rang en salaristrap heeft verworven. De salarissen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 7. Artikel 4 Voor de toepassing van het hierboven bepaalde en voor de in de eerste zin van artikel 1 genoemde periode: a) wordt het woord "functiegroep" vervangen door het woord "categorie" - in het statuut: - in artikel 5, lid 5, - in artikel 6, lid 1, - in artikel 7, lid 2, - in artikel 31, lid 1, - in artikel 32, derde alinea, - in artikel 39, sub f), - in artikel 40, lid 4, - in artikel 41, lid 3, - in artikel 51, de leden 1, 2, 8 en 9, - in artikel 78, eerste alinea, - in bijlage II van het statuut, artikel 1, vierde alinea, - in bijlage III van het statuut: - in artikel 1, lid 1, sub c), - in artikel 3, vierde alinea; - in bijlage IX van het statuut: - in artikel 4, - in artikel 7, lid 1, sub f) en g), b) worden de woorden "functiegroep AD" vervangen door "categorie A" - in het statuut: - in artikel 5, lid 3, sub b), - in artikel 48, derde alinea, - in artikel 56, tweede alinea, - in bijlage II van het statuut, artikel 10, lid 1; c) worden de woorden "functiegroep AST" vervangen door "categorieën B, C en D" - in het statuut: - in artikel 43, tweede alinea, - in artikel 45 bis, lid 1, - in artikel 48, derde alinea, - in artikel 56, derde alinea, - in bijlage VI van het statuut, de artikelen 1 en 3; d) worden in artikel 5, lid 3, sub a), van het statuut de woorden "functiegroep AST" vervangen door "categorieën B en C"; e) worden in artikel 43, tweede alinea, van het statuut de woorden "een functie van administrateur" vervangen door "een functie in de eerstvolgende hogere categorie"; f) worden in artikel 45 bis, lid 1, van het statuut de woorden "functiegroep AD" vervangen door "een functie in de eerstvolgende hogere categorie"; ff) worden in artikel 46 van het statuut de woorden "AD 9 tot en met AD 14" vervangen door "A *10 tot en met A *14 "; g) worden in artikel 29, lid 2, van het statuut de woorden "rangen AD 16 of 15" vervangen door "rangen A *16 of 15" en de woorden "rangen AD 15 of 14" door "rangen A *15 of 14"; h) wordt in artikel 12 van bijlage II van het statuut "AD 14" vervangen door "A *14"; i) worden in artikel 4 van bijlage IX van het statuut: - in lid 2, "AD 13" vervangen door "A *13", - in lid 3, "AD 14" vervangen door "A *14 of een hogere rang" en "AD 16 of AD 15" door "A *16 of A *15"; - in lid 4, "AD 16" vervangen door "A *16" en "AD 15" door "A *15"; k) worden in artikel 43, tweede alinea, van het statuut de woorden "in rang 4 en hoger" geschrapt; l) wordt in artikel 5, lid 4, van het statuut de verwijzing naar "bijlage I, punt A," vervangen door "bijlage XIII, deel 1"; m) worden verwijzingen in het statuut naar het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de rang AST 1, vervangen door een verwijzing naar het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de rang D *1. Artikel 5 1. In afwijking van artikel 45, lid 1, van het statuut blijft een ambtenaar die op ... (datum van inwerkingtreding) in aanmerking komt voor bevordering naar een hogere rang, ook daarna hiervoor in aanmerking komen, zelfs als hij de minimumperiode van twee jaar in zijn rang nog niet heeft volbracht. 2. Een ambtenaar die vóór ... (datum van inwerkingtreding) op een lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie is geplaatst, wordt, indien de aanwerving na deze datum plaatsvindt, geplaatst in dezelfde rang en dezelfde salaristrap als in de vorige categorie of, als deze niet bestaan, in de eerste salaristrap van de onderste rang in de nieuwe categorie. 3. Een ambtenaar die op (dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding) een functie in de rang A3 vervult, moet, indien hij na deze datum tot directeur wordt benoemd, overeenkomstig artikel 7, lid 4, worden bevorderd naar de eerstvolgende hogere rang. De laatste zin van artikel 46 van het statuut is niet van toepassing. Artikel 6 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 10, worden bij de eerstvolgende bevordering van ambtenaren die vóór ... (datum van inwerkingtreding) zijn aangeworven, de in artikel 6, lid 2, en in bijlage I, deel B, van het statuut bedoelde percentages aangepast om te voldoen aan de bij iedere instelling vóór deze datum geldende voorwaarden. Artikel 7 Het maandelijkse basissalaris van de ambtenaren die vóór ... (datum van inwerkingtreding) zijn aangeworven, wordt als volgt vastgesteld: 1. Het aan iedere ambtenaar overgemaakte maandelijkse basissalaris verandert in geen enkel opzicht door de wijziging van de rangen overeenkomstig artikel 2, lid 1. 2. Voor iedere ambtenaar wordt bij de inwerkingtreding een vermenigvuldigingsfactor berekend. Deze vermenigvuldigingsfactor komt overeen met de verhouding tussen het vóór ... (datum van inwerkingtreding) aan iedere ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris en het in artikel 2, lid 2, vastgestelde toepasselijke bedrag. Het maandelijkse basissalaris dat iedere ambtenaar bij de inwerkingtreding wordt uitgekeerd, is gelijk aan het product van het toepasselijke bedrag en de vermenigvuldigingsfactor. Als deze vermenigvuldigingsfactor eenmaal is vastgesteld, wordt deze voortaan steeds toegepast voor het bepalen van het maandelijkse basissalaris van de ambtenaar bij iedere plaatsing in een hogere salaristrap en iedere aanpassing van het salaris. 3. Onverminderd het hierboven bepaalde, is het vanaf ... (datum van inwerkingtreding) aan de ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris ten minste gelijk aan het bedrag van het maandelijkse basissalaris dat hij door een automatische plaatsing in de eerstvolgende hogere salaristrap van zijn rang volgens het vóór die datum geldende systeem zou hebben ontvangen. Voor iedere rang en iedere salaristrap is het in aanmerking te nemen oude salaris gelijk aan het na ... (datum van inwerkingtreding) toepasselijke bedrag vermenigvuldigd met de in artikel 2, lid 2, vastgestelde coëfficiënt. 4. De ambtenaren van de rangen A *11 tot en met A *14 die op ... (dag vóór de datum van inwerkingtreding) de functie van eenheidshoofd vervullen, worden in de eerstvolgende hogere salaristrap van hun rang geplaatst. Dit moet gepaard gaan met een verhoging van het maandelijkse basissalaris gelijk aan het procentuele verschil tussen de eerste en de tweede salaristrap van de in de tabel in artikel 2, lid 1, en in de tabel in artikel 8, lid 1, vermelde rangen. Als de verhoging minder bedraagt of als de ambtenaar zich op deze datum reeds in de laatste salaristrap van zijn rang bevindt, ontvangt hij tot de datum van zijn eerstvolgende bevordering een vergoeding gelijk aan het verschil met de beoogde verhoging. 5. Onverminderd het bepaalde in lid 3, moet de eerste bevordering na... (datum van inwerkingtreding), afhankelijk van de categorie waartoe de ambtenaar vóór ... (datum van inwerkingtreding + twee jaar) behoort en van de salaristrap waarin hij zich op het moment van zijn bevordering bevindt, voor iedere ambtenaar gepaard gaan met een op basis van onderstaande tabel te bepalen verhoging van het maandelijkse basissalaris: >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Om het toepasselijke percentage te bepalen, wordt iedere rang verdeeld in theoretische salaristrappen die overeenkomen met twee maanden diensttijd, en in theoretische percentages die zijn verlaagd met een twaalfde van het verschil tussen het percentage van de betrokken salaristrap en dat van de eerstvolgende hogere salaristrap voor iedere theoretische salaristrap. Voor de berekening van het salaris voorafgaand aan de bevordering van een ambtenaar die zich niet in de laatste salaristrap van zijn rang bevindt, wordt rekening gehouden met de waarde van de theoretische salaristrap. Voor de toepassing van deze bepaling wordt iedere rang tevens verdeeld in theoretische salarissen die van de eerste tot de laatste van de reële salaristrappen oplopen met een twaalfde van het bedrag van de tweejaarlijkse salarisverhoging in die rang. 6. Bij de eerste bevordering wordt een nieuwe vermenigvuldigingsfactor vastgesteld. Deze vermenigvuldigingsfactor is gelijk aan de verhouding tussen de nieuwe basissalarissen na toepassing van lid 5, en het in artikel 2, lid 2, vastgestelde toepasselijke bedrag. Behoudens het bepaalde in lid 7, wordt deze vermenigvuldigingsfactor toegepast bij iedere plaatsing in een hogere salaristrap en iedere aanpassing van het salaris. 7. Indien de vermenigvuldigingsfactor na een bevordering kleiner dan 1 is, blijft de ambtenaar in afwijking van het bepaalde in artikel 44 van het statuut in de salaristrap waarin hij na de bevordering in zijn nieuwe rang terechtgekomen is, zolang de vermenigvuldigingsfactor kleiner dan 1 blijft, of zolang de betrokkene niet opnieuw wordt bevorderd. Er wordt een nieuwe vermenigvuldigingsfactor berekend om rekening te houden met het bedrag waarmee het salaris van de ambtenaar op basis van dit artikel bij de plaatsing in een hogere salaristrap zou zijn verhoogd. Als de factor eenmaal de waarde 1 heeft bereikt, verloopt de plaatsing in een hogere salaristrap voor de betrokken ambtenaar weer overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 van het statuut. Bovendien wordt, indien deze factor de waarde 1 overschrijdt, het eventuele saldo omgerekend in anciënniteit in de salaristrap. 8. De vermenigvuldigingsfactor wordt bij iedere bevordering opnieuw toegepast. Artikel 8 1. De bij artikel 2, lid 1, vastgestelde voorlopige rangen worden met ingang van ... (datum van inwerkingtreding + 2 jaar) als volgt gewijzigd: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7, wordt het maandelijkse basissalaris voor iedere rang en iedere salaristrap vastgesteld op basis van de tabel in artikel 66 van het statuut. Voor de ambtenaren die vóór ... (datum van inwerkingtreding) zijn aangeworven, is tot de datum waarop de eerstvolgende bevordering van kracht wordt, onderstaande tabel [20] van toepassing: [20] Zie voetnoot 19. >RUIMTE VOOR DE TABEL> Artikel 9 Vanaf ... (datum van inwerkingtreding) tot en met ... (datum van inwerkingtreding + 7 ans), en in afwijking van het bepaalde in bijlage I, punt B, van het statuut luiden voor de ambtenaren in de rangen AD 12 en 13 en in de rang AST 10, de in artikel 6, lid 2, van het statuut bedoelde percentages als volgt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Artikel 10 1. De ambtenaren die vóór ... (datum van inwerkingtreding) een functie in categorie C of D vervullen, worden met ingang van ... (datum van inwerkingtreding + 2 jaar) geplaatst in de loopbaan die bevordering mogelijk maakt: a) voor de vroegere categorie C, tot en met rang AST 7; b) voor de vroegere categorie D, tot en met de rang AST 5. 2. Voor deze ambtenaren luiden vanaf ... (datum van inwerkingtreding) en in afwijking van het bepaalde in bijlage I, deel B, van het statuut de in artikel 6, lid 2, van het statuut bedoelde percentages als volgt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> 3. Ambtenaren waarop het bepaalde in lid 1 van toepassing is, kunnen zonder enige beperking toetreden tot de functiegroep "assistenten " mits zij voor een algemeen vergelijkend onderzoek zijn geslaagd of een andere procedure hebben gevolgd. De instellingen stellen vóór ... (datum van inwerkingtreding) de voorwaarden voor de toepassing van deze procedure vast. In voorkomend geval keuren de instellingen specifieke bepalingen goed om rekening te houden met deze overgangen, teneinde de toepasselijke bevorderingspercentages aan te passen. 4. Dit artikel is niet van toepassing op ambtenaren die na ... (datum van inwerkingtreding) zijn toegetreden tot een andere categorie. Deel 2: Specifieke bepalingen betreffende ambtenaren die na ... (datum van inwerkingtreding) zijn aangeworven Artikel 11 1. Van .... (datum van inwerkingtreding) tot en met .... (datum van inwerkingtreding + 2 jaar), wordt artikel 31, lid 2, van het statuut vervangen door: "2. Onverminderd artikel 29, lid 2, van het statuut kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rangen C *1 en C *2, B *3 en B *4 en A *5 tot en met A *8." 2. Het bepaalde in artikel 5, lid 2, van het statuut is niet van toepassing op ambtenaren die worden aangeworven van een lijst van geschikte kandidaten die is opgesteld op basis van een vóór ... (datum van inwerkingtreding) bekendgemaakt algemeen vergelijkend onderzoek. 3. Ambtenaren die worden aangeworven tussen ... (datum van inwerkingtreding) en ... (datum van inwerkingtreding + 2 jaar) worden ingedeeld overeenkomstig de tabellen in artikel 2, lid 2. Deze bepaling is echter niet van invloed op de verhouding tussen de rangen die worden genoemd in de aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken en de nieuwe rangen overeenkomstig artikel 2, lid 1. Deze verhouding tussen de in de aankondiging genoemde rang en de rang van aanwerving wordt door de instellingen in onderling overleg en na raadpleging van het statuut vóór ... (datum van inwerkingtreding) bepaald. Artikel 12 Ambtenaren die vóór ... (datum van inwerkingtreding + 2 jaar) op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en na deze datum worden aangeworven, worden ingedeeld: - in de functiegroep AD als de lijst is opgesteld voor categorie A, categorie LA, of categorie A *; - in de functiegroep AST als de lijst is opgesteld voor categorie B, categorie B *, categorie C of categorie C . De verhouding tussen de in de aankondiging genoemde rang en de rang van aanwerving wordt door de instellingen in onderling overleg en na raadpleging van het statuut vóór ... (datum van inwerkingtreding) bepaald. Deel 3 Artikel 13 In afwijking van artikel 2, lid 1, van bijlage VII van het statuut wordt het bedrag van de toelage vervangen door de onderstaande bedragen [21]: [21] Zie voetnoot 19. van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004: 245,03 euro van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005: 257,32euro van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006: 269,62 euro van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007: 281,92 euro van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008: 294,21 euro Deze bedragen worden jaarlijks aangepast met hetzelfde percentage als geldt voor de in bijlage XI van het statuut bedoelde jaarlijkse aanpassing. Artikel 14 In afwijking van artikel 3, lid 2, van bijlage VII van het statuut wordt het bedrag van de toelage voor kinderen die de leerplichtige leeftijd nog niet hebben bereikt, vervangen door de volgende bedragen [22]: [22] Zie voetnoot 19. van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2005: 14,97 euro van 1 september 2005 tot en met 31 augustus 2006: 29,95 euro van 1 september 2006 tot en met 31 augustus 2007: 44,92 euro van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2008: 59,90 euro Deze bedragen worden jaarlijks aangepast met hetzelfde percentage als geldt voor de in bijlage XI van het statuut bedoelde jaarlijkse aanpassing. Artikel 15 In afwijking van artikel 3 van bijlage VII van het statuut behoudt de ambtenaar die recht heeft op een forfaitaire schooltoelage, deze toelage tot uiterlijk [31.8.2008] voorzover aan de toekenningsvoorwaarden is voldaan. De forfaitaire betalingen worden echter met ingang van [1.9.2004] verlaagd tot 80 % van de waarde op 31.12.2003, met ingang van [1.9.2005] tot 60 % van deze waarde, met ingang van [1.9.2006] 40 % van deze waarde en met ingang van [1.9.2007] tot 20 % van deze waarde. Artikel 16 In de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008 kan de ambtenaar, in afwijking van artikel 17, lid 2, van bijlage VII van het statuut een extra bedrag laten overmaken, mits: - reeds vóór 1 januari 2004 regelmatig een bedrag werd overgemaakt en de omstandigheden waaronder deze overmaking is toegestaan, nog steeds bestaan, - het totale over te dragen bedrag met inbegrip van het betrokken extra bedrag niet meer bedraagt dan de volgende maxima, uitgedrukt in een percentage van het totale, vóór 1 januari 2004 overgedragen bedrag: van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004: 100 %; van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005: 80 %; van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006: 60 %; van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007: 40 %; van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008: 20 %; Artikel 17 De ambtenaar die in de maand voorafgaand aan [1.1.2004] recht heeft op de in het vroegere artikel 4 bis van bijlage VII van het statuut genoemde vaste vergoeding, behoudt deze vergoeding "ad personam" tot en met rang 6. Het bedrag van de vergoeding wordt ieder jaar aangepast met hetzelfde percentage als geldt voor de in bijlage XI van het statuut bedoelde jaarlijkse salarisaanpassing. Indien door de afschaffing van de vaste vergoeding het nettosalaris van een tot rang 7 bevorderde ambtenaar lager is dan het nettosalaris dat hij bij overigens gelijke omstandigheden ontving in de maand vóór de bevordering, heeft deze ambtenaar, tot hij in de eerstvolgende hogere salaristrap wordt geplaatst, recht op een compensatiebedrag dat gelijk is aan het verschil. Artikel 18 Indien gedurende de overgangsperiode van [1.1.2004 tot en met 31.12.2008] het maandelijkse nettosalaris van een ambtenaar vóór toepassing van enige aanpassingscoëfficiënt lager is dan het nettosalaris dat hij bij gelijke persoonlijke omstandigheden op 30.6.2003 zou hebben ontvangen, heeft deze ambtenaar recht op een compensatiebedrag dat gelijk is aan het verschil. Deze bepaling is niet van toepassing indien de verlaging van het nettosalaris het gevolg is van de in bijlage XI van het statuut bedoelde jaarlijkse salarisaanpassing. Artikel 19 Voor de jaarlijkse aanpassing van [2003] wordt in artikel 3, lid 1, van bijlage XI van het statuut de datum "1 juli" vervangen door "[1 januari 2004]". Deel 4 Artikel 20 Van [1.1.2004] tot en met [31.12.2007] wordt artikel 82, lid 1, tweede alinea, van het statuut vervangen door: "Op de pensioenen worden toegepast het gemiddelde van de voor ambtenaren geldende aanpassingscoëfficiënten van de hoofdsteden, alsmede de in artikel 3, lid 5, van bijlage XI van het statuut bedoelde aanpassingscoëfficiënt voor de pensioenen die is vastgesteld voor de lidstaat waar de pensioengerechtigde aantoont zijn hoofdverblijfplaats te hebben. Bovengenoemd gemiddelde wordt gewogen overeenkomstig de volgende tabel: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Indien ten minste een van de coëfficiënten wordt gewijzigd, wordt vanaf dezelfde datum ook het gemiddelde gewijzigd." Artikel 21 1. Voor pensioenen die vóór [1.1.2004] zijn vastgesteld, wordt het pensioenrecht van de rechthebbende ook na deze datum gehandhaafd volgens de regels die van toepassing waren op de datum waarop dit recht voor het eerst werd vastgesteld. De na [1.1.2004] geldende regels inzake de gezinstoelagen en de aanpassingscoëfficiënten zijn evenwel onmiddellijk van toepassing. In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea, mogen personen die recht hebben op een invaliditeits- of overlevingspensioen verzoeken om toepassing van de met ingang van [1.1.2004] geldende bepalingen. 2. Bij de inwerkingtreding van deze bepalingen wordt de nominale waarde van het vóór [1.1.2004] uitgekeerde nettopensioen gewaarborgd. Dit gewaarborgde bedrag wordt echter aangepast als de gezinssituatie of het land van verblijf van de betrokkene verandert. Voor personen die tussen [1.1.2004] en [31.12.2007] met pensioen gaan, wordt de nominale waarde van het bij hun pensionering uitgekeerde nettopensioen gewaarborgd, uitgaande van de op de datum van hun pensionering geldende statutaire bepalingen. Voor de toepassing van de eerste alinea wordt, indien het volgens de geldende bepalingen berekende pensioen lager is dan de nominale waarde van het pensioen overeenkomstig het hieronder bepaalde, een compensatiebedrag toegekend dat gelijk is aan het verschil. Voor degenen die vóór [1.1.2004] met pensioen zijn gegaan, wordt de nominale waarde van het pensioen iedere maand berekend met inachtneming van de gezinssituatie en het land van verblijf op het moment van de berekening, en van de op de dag vóór [1.1.2004] geldende statutaire bepalingen. Voor degenen die tussen [1.1.2004] en [31.12.2007] met pensioen zijn gegaan, wordt de nominale waarde van het pensioen iedere maand berekend met inachtneming van de gezinssituatie en het land van verblijf op het moment van de berekening, en van de op de datum van hun pensionering geldende statutaire bepalingen. Indien een rechthebbende waarvan het pensioen vóór [1.1.2004] is vastgesteld, na deze datum komt te overlijden, worden de overlevingspensioenen vastgesteld met waarborging van de nominale waarde van het pensioen waarop de overledene recht had. 3. Invaliditeitspensioenen worden, voorzover de rechthebbenden niet om toepassing van de na [1.1.2004] toepasselijke bepalingen hebben verzocht, en zij niet in staat zijn verklaard hun werkzaamheden te hervatten, aangemerkt als ouderdomspensioenen vanaf de datum waarop de rechthebbenden de leeftijd van 65 jaar bereiken. 4. De leden 1 en 2 zijn van toepassing op degenen die recht hebben op een van de vergoedingen als bedoeld in de artikelen 41, 47 bis en 50 van het statuut. Hun ouderdomspensioen wordt evenwel vastgesteld volgens de bepalingen die gelden op de datum waarop zij deze vergoeding voor het eerst ontvangen. Artikel 22 1. Voor pensioenen die vóór [1.1.2004] zijn vastgesteld, wordt de voor de berekening van het pensioen te gebruiken rang bepaald volgens de tabellen in artikel 2, lid 1, en in artikel 8, lid 1. Het basissalaris waarvan wordt uitgegaan voor de berekening van het pensioen van de rechthebbende is gelijk aan het salaris in de tabel van artikel 66 voor dezelfde salaristrap in de aldus vastgestelde nieuwe rang, waarop een percentage is toegepast dat overeenkomt met de verhouding tussen het basissalaris in de oude schaal en het basissalaris in de schaal van artikel 66 van het statuut voor dezelfde salaristrap. Voor de salaristrappen van de oude schaal die niet overeenkomen met enige trap in de schaal van artikel 66 van het statuut, wordt voor de berekening van het in de tweede alinea bedoelde percentage de laatste salaristrap van dezelfde rang gebruikt. Voor de salaristrappen van rang D4 van de oude schaal, wordt voor de berekening van het in de tweede alinea gebruikte percentage de eerste salaristrap van de eerste rang gebruikt. 2. Bij wijze van overgangsregeling wordt het basissalaris in de zin van de artikelen 77 en 78 van het statuut en van bijlage VIII bepaald door de in artikel 7 bedoelde vermenigvuldigingsfactor toe te passen op het salaris dat voor de rechthebbende in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van het ouderdomspensioen of de invaliditeitsuitkering, overeenkomstig artikel 66 van het statuut. Voor de salaristrappen van de oude schaal die niet overeenkomen met enige trap in de schaal van artikel 66 van het statuut, wordt voor de berekening van de vermenigvuldigingsfactor de laatste salaristrap van dezelfde rang gebruikt. Voor de tussen [1.1.2004] en [31.12.2005] vastgestelde ouderdomspensioenen en invaliditeitsuitkeringen is artikel 8, lid 1, van toepassing. 3. Voor personen die rechthebben op een overlevingspensioen wordt voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel uitgegaan van de gegevens betreffende de overleden ambtenaar of gewezen ambtenaar. 4. De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op degenen die recht hebben op een van de vergoedingen als bedoeld in de artikelen 41, 47 bis en 50 van het statuut. Artikel 23 1. Vóór [1.1.2004] ingediende verzoeken om de overdracht van rechten in de zin van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII, worden behandeld volgens de op het moment van indiening geldende regels. 2. Voorzover de in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII, vastgestelde termijn nog niet is overschreden, kunnen de betrokken ambtenaren die een dergelijk verzoek niet binnen de voorheen geldende termijn hebben ingediend, of waarvan de aanvraag wegens indiening na deze termijn is afgewezen, alsnog of opnieuw een verzoek om overdracht in de zin van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII, indienen. In dat geval bepaalt de instelling waarbij de ambtenaar werkzaam is, het aantal pensioenjaren dat zij volgens haar eigen regeling aanrekent, overeenkomstig de algemene uitvoeringsbepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII. Artikel 24 1. De gewezen tijdelijke functionaris die op [1.1.2004] werkloos is en een uitkering ontvangt op grond van de vóór [1.1.2004] geldende bepalingen van artikel 28 bis van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, behoudt deze uitkering tot het einde van de werkloosheidsperiode. 2. De tijdelijke functionaris waarvan de overeenkomst op [1.1.2004] loopt, kan erom verzoeken dat de vóór [1.1.2004] geldende bepalingen van artikel 28 bis van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, op hem worden toegepast. Dit verzoek moet uiterlijk 30 kalenderdagen na de datum van beëindiging van de overeenkomst van tijdelijk functionaris worden ingediend. Artikel 25 1. Bij de berekening van de in artikel 11, lid 1, van bijlage VIII, van het statuut en in artikel 12, lid 1, sub b), van die bijlage genoemde actuariële tegenwaarde zijn op de ambtenaar of de tijdelijke functionaris, voor het gedeelte van zijn rechten dat betrekking heeft op de dienstjaren vóór [1.1.2004], de volgende bepalingen van toepassing. De actuariële tegenwaarde van het ouderdomspensioen kan niet lager zijn dan de som van: a. het totaal van de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5% per jaar; b. een uitkering bij vertrek evenredig aan de werkelijk volbrachte diensttijd, berekend op basis van anderhalve maand van het laatste aan inhouding onderworpen basissalaris per dienstjaar; c. het totale overeenkomstig artikel 11, lid 2, van bijlage VIII, van het statuut aan de Gemeenschappen betaalde bedrag, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5% per jaar. 2. Indien de ambtenaar of de tijdelijke functionaris de dienst beëindigt door tuchtrechtelijk ontslag of door opzegging van de overeenkomst, is de hoogte van de uitkering bij vertrek of, in voorkomend geval, van de over te maken actuariële tegenwaarde, afhankelijk van het krachtens artikel 7, lid 1, sub h), van bijlage IX van het statuut genomen besluit. Bijlage XIII.1: Standaardfuncties gedurende de overgangsperiode Standaardfuncties in elk van de in artikel 4, sub l), van deze bijlage bedoelde functiegroepen. >RUIMTE VOOR DE TABEL> Bijlage II Wijziging van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen De Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: a) Na "- hulpfunctionaris", wordt een nieuw streepje ingevoegd, dat als volgt luidt: "- arbeidscontractant". b) Er wordt een nieuwe alinea toegevoegd, die als volgt luidt: "Iedere bepaling in deze regeling waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald." 2. In artikel 2, sub c), worden de woorden "of van een politieke fractie" vervangen door "of bij een politieke fractie" en worden na de woorden "het Europees Parlement" de woorden "of het Comité van de Regio's of een groep van het Economisch en Sociaal Comité" toegevoegd. 3. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: a) De huidige tekst wordt lid 1. b) In lid 1, sub b), eerste streepje, worden de woorden "van de categorie B, C en D of van de groep voor de talendienst;" vervangen door de woorden "van de functiegroep assistenten (AST);". c) In lid 1, sub b), tweede streepje, worden de woorden "van de categorie A met een andere rang dan A 1 of A 2," vervangen door de woorden "van de functiegroep administrateurs (AD), die niet tot het hoger leidinggevend personeel behoort (directeur-generaal of gelijkwaardig in de rangen AD 16 of AD 15 en directeur of gelijkwaardig in de rangen AD 15 of AD 14), en". d) Er wordt en lid 2 toegevoegd dat als volgt luidt: "2. Op dit soort personeel kan geen beroep worden gedaan als artikel 3 bis van toepassing is". 4. Er wordt een artikel 3 bis ingevoegd, dat als volgt luidt: "Artikel 3 bis 1. Als arbeidscontractant in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het personeelslid dat niet is tewerkgesteld in een ambt dat voorkomt in de lijst van het aantal ambten gevoegd bij de afdeling van de begroting die op de instelling betrekking heeft, en dat is aangesteld om hetzij deeltijds, hetzij voltijds, - een ambt bij een instelling te vervullen, waarbij handenarbeid of hulpdiensten ter ondersteuning worden verricht, - een ambt te vervullen bij een van de in artikel 1 ter van het statuut bedoelde organen of een ander in de Europese Unie gevestigd orgaan dat is opgericht op grond van een specifiek besluit dat uitgaat van een of meer instellingen en dat inschakeling van dit soort personeel mogelijk maakt, - een ambt te vervullen bij een vertegenwoordiging of een delegatie van de Europese instellingen, - een ambt te vervullen bij andere organen die buiten de Europese Unie zijn gelegen. Iedere instelling stelt regels vast betreffende de inschakeling van dergelijke personeelsleden. 2. Arbeidscontractanten worden bezoldigd uit de daarvoor bestemde algemene kredieten in de afdeling van de begroting die op de instelling betrekking heeft." 5. Artikel 4 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 4 Als plaatselijk functionaris in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het personeelslid dat in een van de standplaatsen buiten de Europese Unie overeenkomstig de plaatselijke gebruiken is aangesteld om handenarbeid of hulpdiensten te verrichten in een ambt dat niet is opgenomen in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op iedere instelling betrekking heeft, en dat wordt bezoldigd uit de algemene kredieten die hiertoe in die begrotingsafdeling zijn uitgetrokken. Wordt eveneens als plaatselijk functionaris aangemerkt het personeelslid dat in een van de standplaatsen buiten de Europese Unie is aangesteld voor het verrichten van andere dan de bovenbedoelde werkzaamheden, waarvan de uitvoering in het belang van de dienst niet aan een ambtenaar of aan een personeelslid dat een andere hoedanigheid heeft in de zin van artikel 1, mag worden opgedragen." 6. In artikel 6, tweede alinea, worden de woorden "Artikel 1, tweede alinea," vervangen door "Artikel 1 ter," en de woorden "artikel 2, tweede alinea," door "artikel 2, lid 2,". (6bis) In artikel 7 bis wordt "24 bis" vervangen door "24 ter". 7. Artikel 8 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 8 De tijdelijke functionaris in de zin van artikel 2, sub a), kan voor bepaalde of voor onbepaalde tijd worden aangesteld. De overeenkomst van een voor bepaalde tijd aangesteld functionaris kan slechts éénmaal voor bepaalde tijd worden verlengd. Daarna kan zij alleen nog voor onbepaalde tijd worden verlengd. De aanstelling van een functionaris in de zin van artikel 2, sub b), of in de zin van artikel 2, sub d), kan niet voor langer dan twee jaar gelden en kan slechts éénmaal, en wel met ten hoogste één jaar, worden verlengd. Na afloop van deze periode kan hij niet langer tijdelijk functionaris blijven. Als zijn overeenkomst is verstreken, kan het personeelslid alleen nog een vast ambt bij de instelling vervullen wanneer hij overeenkomstig de bepalingen van het statuut tot ambtenaar wordt aangesteld. De functionaris in de zin van artikel 2, sub c), kan alleen voor onbepaalde tijd worden aangesteld." 8. Artikel 10 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 10 De bepalingen van de artikelen 1 quinquies en 1 sexies, artikel 5, leden 1, 2, 3 en 5, en artikel 7 van het statuut betreffende, respectievelijk, het recht op gelijke behandeling, het sociaal beleid, de indeling van de ambten in rangen, de voorwaarden voor toegang tot de functiegroepen en de tewerkstelling van de ambtenaren, zijn van overeenkomstige toepassing. In de overeenkomst met de tijdelijke functionaris moeten de rang en salaristrap waarin hij wordt aangesteld, worden vermeld. Tewerkstelling van een tijdelijke functionaris in een ambt dat overeenkomt met een hogere rang dan die waarin hij is aangesteld, vereist een aanvullende overeenkomst. De bepalingen van titel VIII van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke functionarissen die worden bezoldigd uit de kredieten van de begroting voor onderzoek en investeringen." 9. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd: a) De derde alinea wordt door de volgende tekst vervangen: "Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de proeftijd van de tijdelijke functionaris wordt een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene die zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar kan maken. Een tijdelijke functionaris die geen bewijs van voldoende geschiktheid heeft gegeven, wordt ontslagen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan kan evenwel, bij wijze van uitzondering, besluiten de proeftijd met ten hoogste zes maanden te verlengen, waarbij de functionaris eventueel naar een andere dienst wordt overgeplaatst." b) In de vierde alinea worden de woorden ", waarbij de diensttijd echter niet verder mag gaan dan tot het normale eind van de proeftijd" geschrapt. (9bis) In artikel 15, lid 2, worden de woorden "op de in artikel 2, sub a, c en d, bedoelde functionarissen" geschrapt. 10. In artikel 16 wordt de eerste alinea door de volgende tekst vervangen: "Het bepaalde in de artikelen 42 bis en 42 ter, en in de artikelen 55 tot en met 61 van het statuut betreffende arbeidsduur en rooster, overwerk, continudienst, wachtdiensten op het werk of thuis, verlof en feestdagen, zijn van overeenkomstige toepassing. Buitengewoon verlof, ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen kunnen niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet." (10bis) In artikel 17, eerste alinea, tweede streepje, wordt "zes" vervangen door "twaalf". 11. Artikel 20 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 20 "1. De artikelen 63, 64, 65 en 65 bis van het statuut betreffende de valuta waarin de bezoldiging wordt uitgedrukt en de aanpassing van deze bezoldiging, zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De artikelen 66, 67, 69 en 70 van het statuut betreffende de basissalarissen, de gezinstoelagen, de ontheemdingstoelage en de uitkering bij overlijden zijn van overeenkomstige toepassing. 3. De tijdelijke functionaris die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang." 12. In artikel 21 wordt "3, 4 en 4 bis" vervangen door "3 en 4", wordt de komma na "gezinstoelagen" vervangen door "en", en worden de woorden "en de tijdelijke vaste vergoeding" geschrapt. 13. Artikel 24, lid 3, wordt door de volgende tekst vervangen: "3. De in leden 1 en 2 bedoelde inrichtingsvergoedingen kunnen echter niet minder bedragen dan: - [917,21] [23] euro voor de functionaris die recht heeft op de kostwinnerstoelage, en [23] Zie voetnoot 8. - [545,37] [24] euro voor de functionaris die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage. [24] Zie voetnoot 8. Indien echtgenoten die ambtenaar of ander personeelslid bij de Gemeenschappen zijn, beide recht hebben op de inrichtingsvergoeding bij indiensttreding of bij beëindiging van de dienst, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris." 14. Artikel 28 bis wordt als volgt gewijzigd: a) De leden 3 en 4 worden door de volgende tekst vervangen: "3. De werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op grond van het basissalaris dat de tijdelijke functionaris bij de beëindiging van zijn dienst heeft bereikt. Deze werkloosheidsuitkering bedraagt - 60% van het basissalaris gedurende een eerste periode van twaalf maanden; - 45% van het basissalaris van de 13e tot en met de 24e maand; - 30% van het basissalaris van de 25e tot en met de 36e maand. De aldus berekende bedragen mogen niet minder dan (1 100( euro en niet meer dan (2 200( euro bedragen; tijdens de eerste periode van zes maanden is dit maximum evenwel niet van toepassing. Het minimum- en het maximumbedrag worden, net als de bezoldigingen vermeld in de tabel van artikel 66 van het statuut, aangepast overeenkomstig artikel 65 van het statuut. 4. De gewezen tijdelijke functionaris ontvangt de werkloosheidsuitkering gedurende een periode van ten hoogste 36 maanden, ingaande op de dag waarop hij de dienst beëindigt; deze periode mag in geen geval meer bedragen dan een derde van de vervulde diensttijd. Wanneer de gewezen tijdelijke functionaris in de loop van deze periode evenwel niet langer aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden voldoet, wordt de uitbetaling van de uitkering onderbroken. Als de gewezen tijdelijke functionaris vóór het verstrijken van deze periode opnieuw aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, wordt de uitkering opnieuw uitbetaald voor zover hij geen recht op een nationale werkloosheidsuitkering heeft verworven." b) De leden 6 en 7 worden door de volgende tekst vervangen: "6. Voor de werkloosheidsuitkering en de gezinstoelagen geldt de aanpassingscoëfficiënt voor de pensioenen die overeenkomstig artikel 82 van het statuut is vastgesteld voor de lidstaat waar de betrokkene aantoont te wonen. De op de werkloosheidsuitkering toe te passen aanpassingscoëfficiënt is telkens die welke uit de laatste jaarlijkse herziening voortvloeit. Deze bedragen worden door de Commissie uitbetaald in de valuta van het land waar de betrokkene woont. Zij worden berekend op basis van de wisselkoersen als bedoeld in artikel 63, tweede alinea, van het statuut. 7. Iedere tijdelijke functionaris draagt voor een derde bij aan de financiering van de werkloosheidsverzekering. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 0,81 % van het basissalaris, na aftrek van een vast bedrag van (1 000( [25] euro, en vóór toepassing van de aanpassingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 64 van het statuut. Deze bijdrage wordt maandelijks ingehouden op het salaris van de betrokkene en, verhoogd met de resterende twee derden die ten laste van de instelling komen, in een speciaal werkloosheidsfonds gestort dat de instellingen gemeen hebben. De instellingen betalen iedere maand hun bijdragen aan de Commissie, uiterlijk acht dagen na de betaling van de salarissen. De Commissie geeft de betalingsopdrachten en verricht de betaling van alle uit de toepassing van dit artikel voortvloeiende uitgaven overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen." [25] Zie voetnoot 8. c) Lid 11 wordt door de volgende tekst vervangen: "11. Eén jaar na de inwerkingtreding van deze regeling inzake werkloosheidsverzekering, en vervolgens om de twee jaar, legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van deze regeling aan de Raad voor. Los van dat verslag kan de Commissie voorstellen tot aanpassing van de in lid 7 bedoelde bijdragen bij de Raad indienen als het evenwicht van de regeling dat vereist. De Raad beslist over deze voorstellen overeenkomstig het bepaalde in lid 3." 15. Artikel 33 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 33 1. Indien de functionaris invalide wordt en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, zodat hij zijn dienst bij de instelling moet onderbreken, geniet hij, zolang deze arbeidsongeschiktheid duurt, een invaliditeitsuitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld. De invaliditeitsuitkering is vastgesteld op 70% van het laatste basissalaris van de tijdelijke functionaris, maar mag in geen geval minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud. Op de invaliditeitsuitkering wordt de bijdrage in de pensioenregeling ingehouden. Wanneer de invaliditeit het gevolg is van een ongeval dat zich tijdens of ter gelegenheid van de uitoefening van de functie heeft voorgedaan, van een beroepsziekte, van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120% van het minimum voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 6 van bijlage VIII van het statuut. In dat geval komt de bijdrage in de pensioenregeling volledig ten laste van de begroting van de vroegere werkgever. Wanneer de invaliditeit opzettelijk door de functionaris is teweeggebracht, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten dat de betrokkene slechts de in artikel 39 bedoelde uitkering ontvangt. Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, heeft onder de in bijlage VIII van het statuut vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 67 van het statuut; de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van de uitkering. 2. Invaliditeit wordt vastgesteld door de in artikel 9 van het statuut bedoelde invaliditeitscommissie. 3. De in artikel 40 van bijlage VIII van het statuut bedoelde instelling kan degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt periodiek laten onderzoeken om na te gaan of hij nog steeds aan de voor dit pensioen vereiste voorwaarden voldoet. Wanneer de invaliditeitscommissie vaststelt dat aan deze voorwaarden niet meer is voldaan, hervat het personeelslid de dienst bij de instelling voor zover de geldigheidsduur van zijn overeenkomst niet is verstreken. Als de functionaris echter niet meer in dienst van de Gemeenschappen kan worden teruggenomen, kan zijn overeenkomst worden opgezegd, in welk geval hij een vergoeding ontvangt waarvan het bedrag overeenkomt met de bezoldiging die hij zou hebben gekregen gedurende zijn opzeggingstermijn alsmede, in voorkomend geval, de in artikel 47 bedoelde vergoeding bij opzegging van de overeenkomst. Tevens is artikel 39 van toepassing." 16. Artikel 37 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 37 Wanneer een functionaris of een gewezen functionaris die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontvangt, overlijdt zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op een overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden als te zijnen laste zijn aangemerkt, recht op een wezenpensioen overeenkomstig artikel 80 van het statuut. Hetzelfde geldt voor kinderen die aan dezelfde voorwaarden voldoen, wanneer een echtgenoot die een overlevingspensioen ontvangt overlijdt of hertrouwt. Wanneer een functionaris of een gewezen functionaris die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontving, is overleden zonder dat de voorwaarden van de eerste alinea zijn vervuld, is artikel 80, derde alinea, van het statuut van toepassing. Bij overlijden van een gewezen tijdelijk functionaris als bedoeld in artikel 2, sub a), c) of d), die zijn dienst vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 60-jarige leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, hebben de kinderen die als te zijnen laste worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van bijlage VII van het statuut, onder de bovengenoemde voorwaarden recht op een wezenpensioen. Het wezenpensioen van met een ten laste komend kind gelijkgestelde personen in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII van het statuut, kan niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage. In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder, in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen. Degene die een wezenpensioen ontvangt heeft, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van bijlage VII van het statuut, recht op een schooltoelage." 17. Artikel 39 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 39 1. Bij beëindiging van de dienst heeft de in artikel 2 bedoelde functionaris recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het statuut en in bijlage VIII van het statuut. Wanneer de functionaris recht heeft op een ouderdomspensioen, worden zijn pensioenrechten verminderd naar evenredigheid van het bedrag van de betalingen die ingevolge artikel 42 zijn gedaan. 2. Degene die een ouderdomspensioen ontvangt heeft onder de in de in bijlage VII van het statuut vermelde voorwaarden recht op de in artikel 67 van het statuut bedoelde gezinstoelagen; het proportionele gedeelte van de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van het pensioen van de rechthebbende." 18. In artikel 40, wordt de vierde alinea door de volgende tekst vervangen: "De vorige alinea is niet van toepassing op de functionaris die binnen drie maanden nadat het statuut op hem van toepassing is geworden, verzoekt om deze bedragen, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5% per jaar, te mogen terugstorten; deze rente kan worden herzien overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 7 van bijlage XII van het statuut." 19. In artikel 41 wordt "artikel 83" vervangen door "de artikelen 83 en 83 bis". 20. Artikel 47 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 47 Behalve door overlijden eindigt de dienst van tijdelijk functionaris 1. aan het einde van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt; 2. bij overeenkomsten voor bepaalde tijd: a) op het tijdstip dat in de overeenkomst is bepaald; b) na afloop van de opzeggingstermijn die in de overeenkomst is vastgesteld en op grond waarvan de functionaris of de instelling de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. Voor tijdelijke functionarissen van wie de overeenkomst verlengd is, mag de opzeggingstermijn ten hoogste zes maanden bedragen. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens geschorst. Bij opzegging van de overeenkomst door de instelling heeft de functionaris recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris over het tijdvak tussen de datum waarop zijn dienst eindigt en die waarop de geldigheidsduur van zijn overeenkomst verstrijkt; c) wanneer hij niet meer voldoet aan de in artikel 12, lid 2, sub a), vastgestelde voorwaarden, onverminderd de eventuele toepassing van de in dat artikel bedoelde uitzondering. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in punt b) bedoelde opzeggingstermijn van toepassing; 3. bij overeenkomsten voor onbepaalde tijd: a) na afloop van de in de overeenkomst vastgestelde opzeggingstermijn; deze moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van drie maanden en een maximum van tien maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof, voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens geschorst; b) wanneer hij niet meer voldoet aan de in artikel 12, lid 2, sub a), vastgestelde voorwaarden, onverminderd de eventuele toepassing van de in dat artikel bedoelde uitzondering. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in punt b) bedoelde opzeggingstermijn van toepassing." (20bis) In artikel 48 wordt punt b) geschrapt, en wordt punt c) het nieuwe punt b). 21. Er wordt een artikel 48 bis ingevoegd, dat als volgt luidt: "Artikel 48 bis Het bepaalde in artikel 47 bis van het statuut betreffende de "afvloeiingsregeling" is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke functionarissen met een overeenkomst voor onbepaalde tijd." (21bis) In artikel 49, lid 1, tweede alinea, wordt "artikel 88" vervangen door "artikel 21 van bijlage IX". (21ter) In artikel 50, lid 2, tweede alinea, wordt "artikel 88" vervangen door "artikel 21 van bijlage IX". 22. De artikelen 51 tot en met 53 worden door de volgende tekst vervangen: "Artikel 51 De overeenkomst met een hulpfunctionaris kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden aangegaan; zij kan worden verlengd. Artikel 52 De werkelijke diensttijd van een hulpfunctionaris, met inbegrip van de duur der eventuele verlenging van zijn overeenkomst, kan niet meer bedragen dan drie jaar. Artikel 53 1. De hulpfunctionarissen zijn ingedeeld in drie functiegroepen die overeenkomen met de te verrichten werkzaamheden. Iedere functiegroep is in rangen onderverdeeld. De indeling geschiedt met inachtneming van hun bekwaamheid en beroepservaring, overeenkomstig het bepaalde in artikel 55. 2. Het verband tussen standaardfuncties en groepen is in onderstaande tabel aangegeven: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 3. De bepalingen van de artikel 1 quinquies en 1 sexies van het statuut betreffende het recht op gelijke behandeling en het sociaal beleid zijn van overeenkomstige toepassing." 23. Aan artikel 55 wordt een lid 3 toegevoegd, dat als volgt luidt: "3. Om als hulpfunctionaris te kunnen worden aangeworven zijn de volgende kwalificaties vereist: a) voor de functiegroepen II en III: - een diploma van hoger onderwijs, of - een diploma van hoger middelbaar onderwijs en een bruikbare beroepservaring van ten minste drie jaar, of - een gelijkwaardige beroepservaring; b) voor functiegroep IV: - een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar, en hetzij een bruikbare beroepservaring van ten minste een jaar, hetzij een aanvullende universitaire opleiding van een jaar, of - een gelijkwaardige beroepservaring." 24. In artikel 57 worden de woorden ", met uitzondering van het bepaalde in lid 2 van artikel 55 bis" toegevoegd. 25. Aan de eerste alinea van artikel 58 wordt de volgende zin toegevoegd: "De bepalingen van de artikelen 3 en 5 van bijlage V van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing.". 26. Artikel 59 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 59 De bepalingen van artikel 16 betreffende ziekteverlof en ouderschapsverlof zijn van toepassing op de hulpfunctionaris. De duur van het in artikel 42 bis van het statuut bedoelde ouderschapsverlof is evenwel beperkt tot het in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde minimum. Het ziekteverlof met behoud van bezoldiging bedraagt niet meer dan een maand of de duur van de reeds door de hulpfunctionaris volbrachte diensttijd wanneer deze langer is. Artikel 58 van het statuut betreffende het moederschapsverlof is van overeenkomstige toepassing." 27. Artikel 63 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 63 De basissalarissen worden overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:[ >RUIMTE VOOR DE TABEL> 28. Artikel 63 bis wordt geschrapt. 29. Artikel 65 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 65 Artikel 67 van het statuut, met uitzondering van lid 1, sub c), en artikel 69 van het statuut, alsmede de artikelen 1, 2, en 4 van bijlage VII van het statuut, betreffende de gezinstoelagen en de ontheemdingstoelage, zijn van overeenkomstige toepassing." (29bis) Artikel 66 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 66 Als een tijdelijk functionaris per dag wordt bezoldigd, bedraagt de dagbezoldiging 1/20e van de maandbezoldiging. De bezoldiging wordt uitbetaald aan het einde van elke week en wel over de afgelopen week." 30. De artikelen 67 en 68 worden door de volgende tekst vervangen: "Artikel 67 De artikelen 7, 11, 12, 13, en 13 bis van bijlage VII van het statuut betreffende de vergoeding van reiskosten en van kosten van dienstreizen, alsmede betreffende de toekenning van de huisvestings- en vervoervergoeding, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 68 Wanneer de functionaris per maand wordt bezoldigd, wordt de bezoldiging uiterlijk de laatste werkdag van de maand betaald. Als niet de gehele maandbezoldiging verschuldigd is, wordt deze in dertigsten verdeeld: a) indien het werkelijke aantal te betalen dagen vijftien of minder bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen; b) indien het werkelijke aantal te betalen dagen meer dan vijftien bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijke aantal niet te betalen dagen. Wanneer het recht op gezinstoelagen en op de ontheemdingstoelage ontstaat na de datum van indiensttreding van de functionaris, ontvangt hij deze vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht is ontstaan. Wanneer het recht op deze toelagen eindigt, blijft hij in het genot ervan tot het einde van de maand waarin dit recht eindigt." (30bis) Artikel 70, lid 1, wordt als volgt gewijzigd: a) in de eerste alinea wordt na het woord "invaliditeit" het woord ", werkloosheid" ingevoegd. b) in de tweede alinea worden na de woorden "zulk een stelsel van sociale zekerheid" de woorden "of van bescherming tegen werkloosheid" ingevoegd; 31. Artikel 74 wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 74 Behalve door overlijden eindigt de dienst van hulpfunctionaris 1. op het tijdstip dat in de overeenkomst is bepaald; 2. aan het einde van de maand waarin de functionaris de 65-jarige leeftijd bereikt; 3. na afloop van de opzeggingstermijn die in de overeenkomst is vastgesteld en op grond waarvan de functionaris of de instelling de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een moederschapsverlof, of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn gedurende deze verloven binnen bovengenoemde grens geschorst. Bij opzegging van de overeenkomst door de instelling heeft de functionaris recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris over het tijdvak tussen de datum waarop zijn dienst eindigt en die waarop de geldigheidsduur van zijn overeenkomst verstrijkt; 4. wanneer hij niet meer voldoet aan de in artikel 55, lid 1, sub a), vastgestelde voorwaarden, onverminderd de eventuele toepassing van de in dat artikel bedoelde uitzondering. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in lid 3 bedoelde opzeggingstermijn van toepassing;" 32. Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd: a) de woorden "voor bepaalde zowel als voor onbepaalde tijd" worden geschrapt; b) Punt c) wordt door de volgende tekst vervangen: c) "c) wanneer de functionaris ophoudt te voldoen aan de in artikel 55, lid 1, sub d), gestelde voorwaarden. De overeenkomst kan echter slechts worden opgezegd indien hij recht heeft op een invaliditeitsrente;" 33. De huidige titel IV wordt titel V. 34. Er wordt een nieuwe titel IV ingevoegd, die als volgt luidt: "Titel IV: Arbeidscontractanten Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen Artikel 79 De overeenkomst met een arbeidscontractant wordt gesloten voor bepaalde tijd, die ten minste een maand en ten hoogste vijf jaar bedraagt. Zij kan slechts eenmaal met ten hoogste vijf jaar worden verlengd. De aanvankelijke overeenkomst en de eerste verlenging daarvan moeten zich in totaal uitstrekken over een periode van ten minste zes maanden voor functiegroep I en ten minste negen maanden voor de overige functiegroepen. Daarna kan de overeenkomst alleen nog voor onbepaalde tijd worden verlengd. Artikel 80 1. De arbeidscontractanten zijn ingedeeld in vier functiegroepen die overeenkomen met de te verrichten werkzaamheden. Iedere functiegroep is in rangen en salaristrappen onderverdeeld. 2. Arbeidscontractanten kunnen alleen worden aangesteld - in de rangen 13, 14 of 16 voor functiegroep IV, - in de rangen 8, 9 of 10 voor functiegroep III, - in de rangen 4 of 5 voor functiegroep II, - in rang 1 voor functiegroep I. De arbeidscontractanten worden in iedere functiegroep ingedeeld met inachtneming van hun bekwaamheid en beroepservaring. Bij aanwerving wordt de arbeidscontractant in de eerste salaristrap van zijn rang ingedeeld. 3. Een arbeidscontractant die een andere functie binnen zijn functiegroep krijgt, mag niet in een lagere rang of een lagere salaristrap worden ingedeeld dan de rang en de salaristrap die bij zijn vroegere functie hoorden. Een arbeidscontractant die naar een hogere functiegroep overgaat, wordt ingedeeld in een rang en een salaristrap overeenkomende met een bezoldiging die ten minste gelijk is aan de bezoldiging die hij in het kader van zijn vorige overeenkomst ontving. Deze bepalingen zijn ook van toepassing als de betrokken functionaris onmiddellijk na het verstrijken van een overeenkomst met een instelling of orgaan, een nieuwe overeenkomst sluit met een andere instelling of een ander orgaan. 4. Het verband tussen standaardfuncties en groepen is in onderstaande tabel aangegeven: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 5. Iedere instelling of ieder orgaan als bedoeld in artikel 3 bis stelt, na raadpleging van het in artikel 10 van het statuut bedoelde Comité voor het statuut, de aan iedere standaardfunctie verbonden taken en bevoegdheden vast op basis van deze tabel. 6. De bepalingen van artikel 1 sexies van het statuut betreffende het sociaal beleid zijn van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk 2: Rechten en verplichtingen Artikel 81 Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk 3: Aanstelling Artikel 82 1. Arbeidscontractanten worden op een zo ruim mogelijke geografische basis aangeworven uit de onderdanen van de lidstaten van de Gemeenschappen, zonder onderscheid ten aanzien van raciale of etnische afkomst, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging, leeftijd of handicap, geslacht of seksuele geaardheid, en ongeacht de burgerlijke staat of de gezinssituatie. 2. Om als arbeidscontractant te kunnen worden aangeworven zijn ten minste de volgende kwalificaties vereist: a) voor functiegroep I, de verplichte schoolopleiding hebben afgerond; b) voor de functiegroepen II en III: - een diploma van hoger onderwijs, of - een diploma van hoger middelbaar onderwijs en een bruikbare beroepservaring van ten minste drie jaar, of - een gelijkwaardige beroepservaring; c) voor functiegroep IV: - een volledige universitaire opleiding van ten minste drie jaar, en hetzij een bruikbare beroepservaring van ten minste een jaar, hetzij een aanvullende universitaire opleiding van een jaar, of - een gelijkwaardige beroepservaring. 3. Als arbeidscontractant kan alleen de persoon worden aangesteld die: a) onderdaan is van een der lidstaten van de Gemeenschappen, behoudens andersluidende beslissing van het gezag bedoeld in artikel 6, eerste alinea, en die zijn rechten als staatsburger bezit; b) heeft voldaan aan de verplichtingen welke voor hem voortvloeien uit de wettelijke voorschriften inzake de militaire dienstplicht; c) in zedelijk opzicht de waarborgen biedt welke voor de uitoefening van zijn functie vereist zijn; d) voldoet aan de voor de uitoefening van zijn functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid. 4. Bij een eerste overeenkomst kan, indien de arbeidscontractant niet voor langer dan drie maanden wordt aangesteld, het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan ervan afzien om van de betrokkene te verlangen dat hij bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat hij aan de in de leden 2 en 3, sub a), b) en c), bedoelde voorwaarden voldoet. Artikel 83 Alvorens tot aanstelling kan worden overgegaan, dient de arbeidscontractant zich aan een medisch onderzoek door een raadgevend arts van de instelling te onderwerpen, zodat de instelling kan nagaan of aan de in artikel 82, lid 3, sub d), gestelde voorwaarden is voldaan. Artikel 33, tweede alinea, van het statuut is van overeenkomstige toepassing. Artikel 84 1. De arbeidscontractant doorloopt een proeftijd gedurende de eerste zes maanden van zijn diensttijd als hij tot functiegroep I behoort en gedurende de eerste negen maanden als hij tot een van de overige functiegroepen behoort. 2. Wanneer de arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wegens ziekte of ongeval gedurende ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. 3. Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van zijn proeftijd wordt van de arbeidscontractant een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene, die zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar kan maken. Een arbeidscontractant die niet voldoende geschikt blijkt om in zijn functie te worden gehandhaafd, wordt ontslagen. Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan kan evenwel, bij wijze van uitzondering, besluiten de proeftijd met ten hoogste zes maanden te verlengen, waarbij de arbeidscontractant eventueel naar een andere dienst wordt overgeplaatst. 4. Ingeval een arbeidscontractant op proef duidelijk ongeschikt blijkt te zijn, kan er op ieder ogenblik van de proeftijd een rapport worden opgesteld. Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene, die zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar kan maken. Op grond van dat rapport kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten de arbeidscontractant vóór het verstrijken van de proeftijd te ontslaan met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand. 5. Wanneer een arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen, ontvangt hij een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris per doorlopen proeftijdmaand. Artikel 85 De bepalingen van artikel 43, eerste alinea, van het statuut betreffende de beoordeling zijn van overeenkomstige toepassing op de arbeidscontractant die voor ten minste een jaar is aangeworven. Artikel 86 De arbeidscontractant die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang. Artikel 87 1. Indeling in een hogere rang binnen dezelfde functiegroep geschiedt bij besluit van het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan en leidt tot de indeling van de betrokken arbeidscontractant in de eerste salaristrap van de hogere rang. Zij geschiedt uitsluitend bij selectie onder de arbeidscontractanten die voor een periode van ten minste drie jaar zijn aangesteld en een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van de arbeidscontractanten die voor indeling in een hogere rang in aanmerking komen, en van de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht. 2. Een arbeidscontractant kan alleen naar een hogere functiegroep overgaan als hij met succes aan een algemene selectieprocedure heeft deelgenomen. Hoofdstuk 4: Arbeidsvoorwaarden Artikel 88 De artikelen 16 tot en met 18 zijn van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk 5: Bezoldiging en vergoeding van kosten Artikel 89 De artikelen 19 tot en met 27 zijn van overeenkomstige toepassing, onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 90 en 92. Artikel 90 De basissalarissen [26] worden overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld: [26] Zie voetnoot 8. >RUIMTE VOOR DE TABEL> Artikel 91 (geschrapt) Artikel 92 In afwijking van artikel 24, lid 3, kunnen de in de leden 1 en 2 van dat artikel bedoelde inrichtingsvergoedingen niet minder bedragen dan: - [689,90] [27] euro voor de functionaris die recht heeft op de kostwinnerstoelage, en [27] Zie voetnoot 8. - [409,03] [28] euro voor de functionaris die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage. [28] Zie voetnoot 8. Hoofdstuk 6: Sociale zekerheid Afdeling A: Ziekte- en ongevallenverzekering, uitkeringen van sociale aard Artikel 93 Artikel 28 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 94 1. De gewezen arbeidscontractant die na beëindiging van zijn dienst bij een instelling van de Europese Gemeenschappen werkloos is en - geen ouderdomspensioen en geen invaliditeitsuitkering ten laste van de Europese Gemeenschappen ontvangt, - wiens beëindiging van de dienst niet het gevolg is van ontslag op verzoek of opzegging van de overeenkomst om redenen van tuchtrechtelijke aard, - ten minste zes maanden in dienst is geweest, en - zijn verblijfplaats in een lidstaat van de Gemeenschappen heeft, ontvangt onder de onderstaande voorwaarden een maandelijkse werkloosheidsuitkering. Wanneer hij krachtens een nationale verzekering aanspraak heeft op een werkloosheidsuitkering, is hij gehouden hiervan opgave te doen bij de instelling waar hij werkzaam was, die de Commissie daarvan onverwijld in kennis stelt. In dat geval wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op de krachtens lid 3 verleende uitkering. 2. Om voor de werkloosheidsuitkering in aanmerking te komen, moet de gewezen arbeidscontractant: a) op eigen verzoek als werkzoekende zijn ingeschreven bij de bureaus voor arbeidsbemiddeling in de lidstaat waar hij zich vestigt; b) voldoen aan de verplichtingen die door de wetgeving van die lidstaat zijn voorgeschreven voor personen die op grond van deze wetgeving werkloosheidsuitkeringen genieten; c) de instelling waar hij werkzaam was maandelijks een verklaring van de bevoegde nationale dienst toezenden, waaruit blijkt of hij al dan niet aan de sub a) en b) vastgestelde verplichtingen voldoet; de betrokken instelling doet deze verklaring onverwijld aan de Commissie toekomen. Deze uitkering mag, ook wanneer niet aan de sub b bedoelde nationale verplichtingen is voldaan, door de Gemeenschap worden verleend of gehandhaafd in geval van ziekte, ongeval, moederschap, invaliditeit of een als daarmee overeenkomend erkende situatie, of wanneer de bevoegde nationale autoriteit ontheffing van die verplichtingen heeft verleend. De Commissie stelt, na raadpleging van een comité van deskundigen, de bepalingen vast die nodig zijn voor de toepassing van dit lid. 3. De werkloosheidsuitkering wordt vastgesteld op grond van het basissalaris dat de arbeidscontractant bij de beëindiging van zijn dienst heeft bereikt. Deze werkloosheidsuitkering bedraagt - 60% van het basissalaris gedurende een eerste periode van twaalf maanden; - 45% van het basissalaris van de 13e tot en met de 24e maand; - 30% van het basissalaris van de 25e tot en met de 36e maand. De aldus berekende bedragen mogen niet minder dan (825( euro en niet meer dan (1650( euro bedragen; tijdens de eerste periode van zes maanden is dit maximum evenwel niet van toepassing. Het minimum- en het maximumbedrag worden, net als de bezoldigingen vermeld in de tabel van artikel 66 van het statuut, aangepast overeenkomstig artikel 65 van het statuut. 4. De gewezen arbeidscontractant ontvangt de werkloosheidsuitkering gedurende een periode van ten hoogste 36 maanden, ingaande op de dag waarop hij de dienst beëindigt; deze periode mag in geen geval meer bedragen dan een derde van de vervulde diensttijd. Wanneer de gewezen arbeidscontractant in de loop van deze periode evenwel niet langer aan de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden voldoet, wordt de uitbetaling van de uitkering onderbroken. Als de gewezen arbeidscontractant vóór het verstrijken van deze periode opnieuw aan bovengenoemde voorwaarden voldoet, wordt de uitkering opnieuw uitbetaald, voor zover hij geen recht op een nationale werkloosheidsuitkering heeft verworven. 5. De gewezen arbeidscontractant die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft recht op de gezinstoelagen als bedoeld in artikel 67 van het statuut. De kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van de werkloosheidsuitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van bijlage VII van het statuut. De betrokkene moet opgave doen van soortgelijke toelagen die hijzelf of zijn echtgenoot uit andere bron ontvangt; deze toelagen worden in mindering gebracht op de krachtens dit artikel te betalen toelagen. De gewezen arbeidscontractant die de werkloosheidsuitkering ontvangt, heeft, onder de voorwaarden als bepaald in artikel 72 van het statuut, recht op dekking van ziekterisico's, zonder bijdrage te zijnen laste. 6. Voor de werkloosheidsuitkering en de gezinstoelagen geldt de aanpassingscoëfficiënt voor de pensioenen die overeenkomstig artikel 82 van het statuut is vastgesteld voor de lidstaat waar de betrokkene aantoont te wonen. De op de werkloosheidsuitkering toe te passen aanpassingscoëfficiënt is telkens die welke uit de laatste jaarlijkse herziening voortvloeit. Deze bedragen worden door de Commissie uitbetaald in de valuta van het land waar de betrokkene woont. Zij worden berekend op basis van de wisselkoersen als bedoeld in artikel 63, tweede alinea, van het statuut. 7. Iedere arbeidscontractant draagt voor een derde bij aan de financiering van de werkloosheidsverzekering. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 0,81 % van het basissalaris, na aftrek van een vast bedrag van 750 euro, en vóór toepassing van de aanpassingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 64 van het statuut. Deze bijdrage wordt maandelijks ingehouden op het salaris van de betrokkene en, verhoogd met de resterende twee derden die ten laste van de instelling komen, in een speciaal werkloosheidsfonds gestort dat de instellingen gemeen hebben. De instellingen betalen iedere maand hun bijdragen aan de Commissie, uiterlijk acht dagen na de betaling van de salarissen. De Commissie geeft de betalingsopdrachten en verricht de betaling van alle uit de toepassing van dit artikel voortvloeiende uitgaven overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen." 8. Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen, is van toepassing op de werkloosheidsuitkering die aan de gewezen arbeidscontractant wordt uitbetaald. 9. De nationale diensten die bevoegd zijn voor werkgelegenheid en werkloosheid, werken, in het kader van hun nationale wetgeving, op doeltreffende wijze samen met de Commissie ten einde een adequate toepassing van dit artikel te waarborgen. 10. Voor de wijze van toepassing van dit artikel stellen de instellingen van de Gemeenschappen in onderlinge overeenstemming en na advies van het Comité voor het statuut, een regeling vast, onverminderd het bepaalde in de laatste alinea van lid 2. 11. Eén jaar na de inwerkingtreding van deze regeling inzake werkloosheidsverzekering, en vervolgens om de twee jaar, legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van deze regeling aan de Raad voor. Los van dat verslag kan de Commissie voorstellen tot aanpassing van de in lid 7 bedoelde bijdragen bij de Raad indienen, als het evenwicht van de regeling dat vereist. De Raad beslist over deze voorstellen overeenkomstig het bepaalde in lid 3. Artikel 95 Artikel 74 van het statuut, betreffende de geboortetoelage, en artikel 75 van het statuut, betreffende de vergoeding van de daarin bedoelde kosten, zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 96 Artikel 76 van het statuut, betreffende de toekenning van schenkingen, leningen en voorschotten, is van overeenkomstige toepassing op de arbeidscontractant gedurende de looptijd van zijn overeenkomst, of na het verstrijken daarvan wanneer de arbeidscontractant niet in staat is arbeid te verrichten als gevolg van een ernstige of langdurige ziekte of van een ongeval dat hem tijdens zijn diensttijd is overkomen, mits hij aantoont dat hij niet onder een ander stelsel van sociale zekerheid valt. Afdeling B : Verzekering bij invaliditeit en overlijden Artikel 97 De arbeidscontractant is tijdens zijn diensttijd onder de hierna vermelde voorwaarden verzekerd tegen de risico's overlijden en invaliditeit. Als de aan zijn aanstelling verbonden geldelijke rechten krachtens de bepalingen van deze regeling tijdelijk zijn opgeschort, worden de in deze afdeling bedoelde uitkeringen en waarborgen eveneens opgeschort. Artikel 98 Wanneer uit het medisch onderzoek dat aan de aanstelling van de arbeidscontractant voorafgaat, blijkt dat hij aan een ziekte of een gebrek lijdt, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten om hem, wat de gevolgen of de nasleep van deze ziekte of dit gebrek betreft, niet eerder dan vijf jaar na zijn indiensttreding bij de instelling in aanmerking te laten komen voor de ter zake van invaliditeit of overlijden geldende waarborgen. Tegen dit besluit kan beroep worden aangetekend bij de in artikel 9, lid 1, sub b), van het statuut bedoelde invaliditeitscommissie. Artikel 99 1. Indien de arbeidscontractant invalide wordt en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, zodat hij zijn dienst bij de instelling moet onderbreken, geniet hij, zolang deze arbeidsongeschiktheid duurt, een invaliditeitsuitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld. 2. De invaliditeitsuitkering is vastgesteld op 70% van het laatste basissalaris van de arbeidscontractant, maar mag in geen geval minder bedragen dan het maandelijks basissalaris van een arbeidscontractant van functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. Op de invaliditeitsuitkering wordt de bijdrage in de pensioenregeling ingehouden. 3. Wanneer de invaliditeit het gevolg is van een ongeval dat zich tijdens of ter gelegenheid van de uitoefening van de functie heeft voorgedaan, van een beroepsziekte, van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120% van het maandelijks basissalaris van een arbeidscontractant van functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. In dat geval komt de bijdrage in de pensioenregeling volledig ten laste van de begroting van de vroegere werkgever. 4. Wanneer de invaliditeit opzettelijk door de arbeidscontractant is teweeggebracht, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten dat de betrokkene slechts de in artikel 107 bedoelde uitkering ontvangt. 5. Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, heeft onder de in bijlage VII van het statuut vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 67 van het statuut; de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van de uitkering. Artikel 100 1. Invaliditeit wordt vastgesteld door de in artikel 9 van het statuut bedoelde invaliditeitscommissie. 2. Het recht op de invaliditeitsuitkering gaat in op de dag die volgt op die waarop de dienst van de arbeidscontractant is geëindigd als bedoeld in de artikelen 47 en 48, die van overeenkomstige toepassing zijn. 3. De in artikel 40 van bijlage VIII van het statuut bedoelde instelling kan degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt periodiek laten onderzoeken om na te gaan of hij nog steeds aan de voor dit pensioen vereiste voorwaarden voldoet. Wanneer de invaliditeitscommissie vaststelt dat aan deze voorwaarden niet meer is voldaan, hervat het personeelslid de dienst bij de instelling voor zover de geldigheidsduur van zijn overeenkomst niet is verstreken. Als de functionaris echter niet meer in dienst van de Gemeenschappen kan worden teruggenomen, kan zijn overeenkomst worden opgezegd, in welk geval hij een vergoeding ontvangt waarvan het bedrag overeenkomt met de bezoldiging die hij zou hebben gekregen gedurende zijn opzeggingstermijn alsmede, in voorkomend geval, de in artikel 47 bedoelde vergoeding bij opzegging van de overeenkomst. Tevens is artikel 107 van toepassing. Artikel 101 1. De rechtverkrijgenden van een overleden arbeidscontractant, als bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut, ontvangen een overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van artikel 102 tot en met 105. 2. Bij overlijden van een gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering ontvangt of van een gewezen arbeidscontractant die een ouderdomspensioen ontvangt of die de dienst vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 60-jarige leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, hebben de rechtverkrijgenden als bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut, recht op een overlevingspensioen onder de in deze bijlage vermelde voorwaarden. 3. Wanneer de verblijfplaats van een arbeidscontractant, van een gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering of een ouderdomspensioen ontvangt of van een gewezen arbeidscontractant die de dienst vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 60-jarige leeftijd bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, gedurende langer dan een jaar onbekend is, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 5 en 6 van bijlage VIII van het statuut, betreffende de voorlopige pensioenen, van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot en de personen die als te zijnen laste komend zijn aangemerkt. Artikel 102 Het recht op overlevingspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de arbeidscontractant overlijdt of, in voorkomend geval, op de eerste dag van de maand volgende op de periode waarin de bezoldiging van de overleden arbeidscontractant aan de overlevende echtgenoot, aan de wezen of aan de personen ten zijnen laste, overeenkomstig artikel 70 van het statuut, is doorbetaald. Artikel 103 De overlevende echtgenoot van een arbeidscontractant ontvangt, onder de voorwaarden vermeld in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut, een overlevingspensioen, dat niet minder mag bedragen dan 35% van het laatstgenoten basissalaris van de arbeidscontractant, en in geen geval minder dan het maandelijks basissalaris van een arbeidscontractant van functiegroep I, rang 1, salaristrap 1. Bij overlijden van een arbeidscontractant wordt het bedrag van het overlevingspensioen verhoogd tot 60% van het ouderdomspensioen dat aan de arbeidscontractant zou zijn betaald indien hij, ongeacht zijn diensttijd of leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden daarop aanspraak had kunnen maken. Degene die een overlevingspensioen ontvangt, heeft onder de in bijlage VII van het statuut vermelde voorwaarden recht op de gezinstoelagen bedoeld in artikel 67 van het statuut. Het bedrag van de toelage voor een ten laste komend kind is echter gelijk aan het dubbele van het bedrag van de in artikel 67, lid 1, sub b), van het statuut bedoelde kindertoelage. Artikel 104 1. Wanneer een arbeidscontractant of een gewezen arbeidscontractant die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontvangt, overlijdt zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden als te zijnen laste zijn aangemerkt, recht op een wezenpensioen overeenkomstig artikel 25 van bijlage VIII van het statuut. 2. Hetzelfde geldt voor kinderen die aan dezelfde voorwaarden voldoen, wanneer een echtgenoot die een overlevingspensioen ontvangt overlijdt of hertrouwt. 3. Wanneer een arbeidscontractant of een gewezen arbeidscontractant die een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering ontving, is overleden zonder dat de voorwaarden van het eerste lid zijn vervuld, is artikel 80, derde alinea, van het statuut van toepassing. 4. Bij overlijden van een gewezen arbeidscontractant die zijn dienst vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de 60-jarige leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, hebben de kinderen die als te zijnen laste worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van bijlage VII van het statuut, onder de bovengenoemde voorwaarden recht op een wezenpensioen. 5. Het wezenpensioen van met een ten laste komend kind gelijkgestelde personen in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII van het statuut, kan niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage. 6. In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder, in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen. 7. Degene die een wezenpensioen ontvangt heeft, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van bijlage VII van het statuut, recht op een schooltoelage. Artikel 105 In geval van echtscheiding of van het naast elkaar bestaan van verscheidene groepen nabestaanden die aanspraak kunnen maken op overlevingspensioen, wordt dit pensioen verdeeld volgens de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut. Artikel 106 De bepalingen van artikel 29 van bijlage VIII van het statuut, inzake maximumbedragen en verdeling daarvan, zijn van overeenkomstige toepassing. Afdeling C: Ouderdomspensioen en uitkering bij vertrek Artikel 107 1. Bij beëindiging van de dienst heeft de arbeidscontractant recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het statuut en in bijlage VIII van het statuut. Wanneer de arbeidscontractant recht heeft op een ouderdomspensioen, worden zijn pensioenrechten verminderd naar evenredigheid van het bedrag van de betalingen die ingevolge artikel 110 zijn gedaan. 2. Degene die een ouderdomspensioen ontvangt heeft onder de in de in bijlage VII van het statuut vermelde voorwaarden recht op de in artikel 67 van het statuut bedoelde gezinstoelagen; de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van het pensioen van de rechthebbende. Artikel 108 1. Indien de tot ambtenaar van de Gemeenschappen wordt benoemd, komt hij niet in aanmerking voor de uitkering bedoeld in artikel 107, lid 1. De tijd die hij als arbeidscontractant in dienst van de Gemeenschappen heeft doorgebracht, wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal pensioenjaren volgens de bepalingen van bijlage VIII van het statuut. 2. Als de arbeidscontractant gebruik heeft gemaakt van de bij artikel 110 geboden mogelijkheid, worden zijn rechten op ouderdomspensioen verhoudingsgewijs verlaagd voor het tijdvak waarover de in dat artikel bedoelde betalingen plaatsvonden. 3. Het vorige lid is niet van toepassing op de arbeidscontractant die binnen drie maanden nadat het statuut op hem van toepassing is geworden, verzoekt om deze bedragen, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5% per jaar, te mogen terugstorten; deze rente kan worden herzien overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 7 van bijlage XII van het statuut. Afdeling D: Financiering van de invaliditeits- en overlijdensverzekering, alsmede van de pensioenregeling Artikel 109 Wat de financiering van het stelsel van sociale zekerheid als bedoeld in de afdelingen B en C betreft, zijn de artikelen 83 en 83 bis van het statuut en de artikelen 36 en 38 van bijlage VIII van het statuut van overeenkomstige toepassing. Artikel 110 Onder door de instelling te bepalen voorwaarden kan de arbeidscontractant de instelling verzoeken de betalingen te doen die hij eventueel moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten in zijn land van herkomst. Deze betalingen mogen niet meer dan 16,5% van zijn basissalaris bedragen en komen ten laste van de begroting van de Gemeenschappen. Afdeling E: Vaststelling van de rechten van de tijdelijke functionarissen Artikel 111 De artikelen 40 tot en met 44 van bijlage VIII van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing. Afdeling F: Betaling van de uitkeringen Artikel 112 1. De artikelen 81 bis en 82 van het statuut en artikel 45 van bijlage VIII van het statuut betreffende de betaling van de uitkeringen van zijn overeenkomstige toepassing. 2. Als een arbeidscontractant op het tijdstip waarop het recht op uitkering ingaat, nog bedragen in het kader van deze socialezekerheidsregeling aan de Gemeenschappen verschuldigd is, worden deze bedragen, op de wijze die is te bepalen door de in artikel 45 van bijlage VIII van het statuut bedoelde instelling, in mindering gebracht op het bedrag van de aan de arbeidscontractant of aan zijn rechtverkrijgenden verschuldigde uitkering. Deze inhouding kan over verscheidene maanden worden gespreid. Afdeling G: Subrogatie van de Gemeenschappen Artikel 113 Artikel 85 bis van het statuut betreffende de subrogatie van de Gemeenschappen is van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk 6 bis: Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald Artikel 113 bis Het bepaalde in artikel 85 van het statuut betreffende de terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald, is van toepassing. Hoofdstuk 6 ter: Verzoeken en beroep Artikel 113 ter Het bepaalde in titel VII van het statuut betreffende verzoeken en beroep is van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk 7: Bijzondere afwijkende bepalingen voor arbeidscontractanten die zijn tewerkgesteld in een derde land Artikel 114 Het bepaalde in de artikelen 6 tot en met 16 en 19 tot en met 25 van bijlage X van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing op arbeidscontractanten die in een derde land zijn tewerkgesteld. Artikel 21 van deze bijlage is evenwel alleen van toepassing wanneer het een overeenkomst van ten minste een jaar betreft. Hoofdstuk 8: Beëindiging van de dienst Artikel 115 De artikelen 47 tot en met 50 bis zijn, met uitzondering van artikel 48 bis, van overeenkomstige toepassing op de arbeidscontractanten." 35. De artikelen 79 en 80 worden de artikelen 116 en 117. 36 Artikel 81 wordt artikel 118 en wordt door de volgende tekst vervangen: "Artikel 118 Geschillen tussen de instelling en de plaatselijke functionaris die in een derde land is tewerkgesteld, zijn onderworpen aan een arbitrageorgaan onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in het in de overeenkomst van de functionaris opgenomen arbitragebeding." 37. Titel VI wordt geschrapt. 38. Titel V wordt titel IV en de artikelen 82 en 83 worden de artikelen 119 en 120. (38bis) Artikel 120 luidt als volgt: "Artikel 120 Het bepaalde in de artikelen 1 quinquies en 1 sexies, de artikelen 11 en 11 bis, de artikelen 12 en 12 bis, artikel 16, eerste alinea, de artikelen 17 en 17 bis, de artikelen 19, 22, 22 bis, 22 ter en 22 quater, artikel 23, eerste en tweede alinea, en artikel 25, tweede alinea, van het statuut betreffende de rechten en verplichtingen van de ambtenaar, alsmede het bepaalde in de artikelen 90 en 91 van het statuut betreffende verzoeken en beroep, is van overeenkomstige toepassing." 39. In titel VII worden de artikelen 99 tot en met 101 geschrapt en er wordt een nieuw artikel 121 ingevoegd, dat als volgt luidt: "Artikel 121 Onverminderd de overige bepalingen van de regeling zijn in de bijlage overgangsbepalingen opgenomen die gelden voor de personeelsleden die op grond van een overeenkomst zijn aangeworven en op wie deze regeling van toepassing is." 40. In titel VIII worden artikel 102 en artikel 103 respectievelijk artikel 122 en artikel 123. 41. Er wordt een bijlage toegevoegd, die als volgt luidt: "Bijlage: Overgangsbepalingen die gelden voor de personeelsleden die vallen onder de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Artikel 1 1. Bijlage XIII van het statuut is van overeenkomstige toepassing op de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. 2. Gedurende de periode tussen ... (datum van inwerkingtreding) en ... (datum van inwerkingtreding + 2 jaar), wordt in de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden het volgende vervangen: a) in artikel 3, lid 1, sub b), eerste streepje, wordt "van de functiegroep assistenten (AST)" vervangen door "van categorie B, C of D"; b) in artikel 3, lid 1, sub b), tweede streepje, wordt "van de functiegroep administrateurs (AD)" vervangen door "van categorie A", wordt "AD 16 of AD 15" vervangen door "A*16 of A*15", en wordt "AD 15 of AD 14" vervangen door "A*15 of A*14" ; c) in artikel 10, eerste alinea, wordt " functiegroepen " vervangen door " categorieën ". Artikel 2 1. Overeenkomstig de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden wordt aan ieder personeelslid dat op [...] (datum van inwerkingtreding) in dienst is van de Gemeenschappen op grond van een overeenkomst voor onbepaalde tijd als plaatselijk functionaris binnen de Europese Unie of een overeenkomst krachtens de nationale wetgeving in een van de in artikel 3 bis van de regeling bedoelde organen, door het in artikel 6, eerste alinea, van die regeling bedoelde gezagsorgaan een overeenkomst van arbeidscontractant aangeboden. Deze overeenkomst treedt in werking op [...] (datum van inwerkingtreding). 2. Wanneer de indeling van een personeelslid dat een dergelijke overeenkomst aanvaardt, zou leiden tot een daling van zijn netto-bezoldiging, na aftrek van de door de ter zake geldende wetgeving voorgeschreven inhoudingen, wordt hij binnen dezelfde functiegroep ingedeeld in de rang en de salaristrap die overeenkomen met de bezoldiging die gelijk is aan of onmiddellijk hoger ligt dan zijn huidige bezoldiging. Is indeling binnen dezelfde functiegroep niet mogelijk, dan wordt het personeelslid ingedeeld in de hoogste rang en salaristrap van de betrokken functiegroep, en ontvangt hij een toelage gelijk aan het verschil tussen beide bedragen. 3. Voor het personeelslid dat het in lid 1 bedoelde aanbod niet aanvaardt, blijft de eerder met de instelling aangegane overeenkomst gelden. Artikel 3 Lopende overeenkomsten met tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, sub d), van de regeling die voor bepaalde tijd zijn aangesteld, kunnen op de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden verlengd. Betreft het een tweede verlenging, dan wordt de overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Lopende overeenkomsten met tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, sub d), van de regeling die voor onbepaalde tijd zijn aangesteld, blijven ongewijzigd. Artikel 4 Artikel 63 van de regeling is niet van toepassing op de bezoldiging van hulpfunctionarissen van wie de overeenkomst vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening is gesloten. >RUIMTE VOOR DE TABEL> FINANCIEEL MEMORANDUM INHOUDSOPGAVE FINANCIEEL MEMORANDUM 136 Hervorming van het personeelsbeleid: Gelijke kansen 137 Hervorming van het personeelsbeleid: Verlof om familiale redenen en versoepeling van de arbeidsvoorwaarden 140 Hervorming van het personeelsstatuut: Modernisering van het systeem van bezoldigingen 143 Hervorming van het personeelsstatuut: Modernisering van het pensioenstelsel 147 Hervorming van het personeelsbeleid: Flexibilisering van de pensionering en werkloosheidsuitkeringen 150 Niet-statutair personeel: Arbeidscontractanten 154 Administratieve hervorming van de buitenlandse dienst: Voorstel tot wijziging van artikel 8, bijlage VII en bijlage X 164 Hervorming van de loopbaanstructuur 165 Hervorming van het personeelsbeleid: Gelijke kansen 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Hervorming van het personeelsbeleid: Gelijke kansen 2. BEGROTINGSLIJNEN A1002 // Gezinstoelagen - leden van de instelling A101 // Ongevallen- en ziektekostenverzekering - leden van de instelling A1032 // Overlevingspensioenen - leden van de instelling A1101 // Gezinstoelagen A1130 // Ziektekostenverzekering A1141 // Jaarlijkse reiskosten A1902 // Overlevingspensioenen Ook deel B van de begroting wordt aangewend, namelijk voor de uitgaven in verband met het onderzoekspersoneel en het personeel van de organen. 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 4.1 Algemene doelstelling van de maatregel Deze maatregel omvat twee delen, namelijk: a) de toekenning van alle in het statuut vastgelegde voordelen aan alle gehuwde ambtenaren, hetzij heteroseksueel of homoseksueel, alsmede aan alle ambtenaren die een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk hebben gesloten, op voorwaarde dat dit volgens de wet van een lidstaat als zodanig is erkend en geregistreerd en dat het paar geen toegang heeft tot het burgerlijk huwelijk; b) de toekenning van bepaalde in het statuut vastgelegde voordelen (ziektekostenverzekering) en van bepaalde administratieve voordelen aan alle ambtenaren die een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk hebben gesloten, op voorwaarde dat dit volgens de wet van een lidstaat als zodanig is erkend en geregistreerd, ook als het paar toegang heeft tot het burgerlijk huwelijk. 4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en wijze van verlenging Gepland is de maatregel met ingang van 1 januari 2004 ten uitvoer te leggen. 5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN 5.1 VU 5.2 NGK 5.3 Aard van de verwachte ontvangsten 6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN De uitgaven komen ten laste van deel A van de begroting: huishoudelijke kredieten, uitgaven in verband met de leden en het personeel van de instelling: gezinstoelagen, ziektekostenverzekering, overlevingspensioenen en jaarlijkse reiskosten. Ook deel B van de begroting wordt aangewend, namelijk voor de uitgaven in verband met het onderzoekspersoneel en het personeel van de organen. 7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES 7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel Deze maatregel bestaat uit twee delen, die beide verschillende financiële consequenties hebben. Deel a) voorziet in de toekenning van alle in het statuut vastgelegde voordelen, namelijk de kostwinnerstoelage, de kindertoelage, de schooltoelage, de ziektekostenverzekering, het overlevingspensioen en de jaarlijkse reiskosten. Deel b) voorziet uitsluitend in de toekenning van de volgende voordelen: ziektekostenverzekering en buitengewoon verlof. Alle voordelen zijn gekwantificeerd, met uitzondering van het buitengewoon verlof. De financiële consequenties van het laatstgenoemde worden als marginaal beschouwd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van de verschillende maatregelen per ambtenaar. >RUIMTE VOOR DE TABEL> 7.2 Kosten van de maatregel per jaar Op basis van de bestaande populatie kan het volgende worden verondersteld: 325 ambtenaren zullen in aanmerking komen voor maatregel a) en 520 ambtenaren voor maatregel b). De kosten van de maatregel per jaar bedragen in dat geval: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN Niet van toepassing 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE De kosten-batenverhouding moet worden bestudeerd in het kader van het volledige hervormingspakket. Hervorming van het personeelsbeleid: Verlof om familiale redenen en versoepeling van de arbeidsvoorwaarden 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Hervorming van het personeelsbeleid: Verlof om familiale redenen en versoepeling van de arbeidsvoorwaarden 2. BEGROTINGSLIJNEN A11 // Personeel in actieve dienst A7000 // Hulpfunctionarissen Ook deel B van de begroting wordt aangewend, namelijk voor de uitgaven in verband met het onderzoekspersoneel en het personeel van de organen. 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 4.1 Algemene doelstelling van de maatregel Deze maatregel moet bijdragen aan gelijke kansen voor mannen en vrouwen, het concurrentievermogen bij aanwervingen versterken en de productiviteit verhogen. 4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en wijze van verlenging Gepland is de maatregel met ingang van 1 januari 2004 ten uitvoer te leggen. 5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN 5.1 VU 5.2 NGK 5.3 Aard van de verwachte ontvangsten 6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN De uitgaven komen ten laste van deel A van de begroting: huishoudelijke kredieten, uitgaven in verband met de leden en het personeel van de instelling: salarissen, vergoedingen en toelagen. Ook deel B van de begroting wordt aangewend, namelijk voor de uitgaven in verband met het onderzoekspersoneel en het personeel van de organen. 7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES 7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel Naar verwachting zullen drie maatregelen financiële consequenties hebben, namelijk: a) het ouderschapsverlof; b) het verlof om familiale redenen; c) de flexibele werktijden. De vergoeding die een ambtenaar bij ouderschapsverlof of verlof om familiale redenen ontvangt, bedraagt 1000 EUR per maand gedurende de eerste drie maanden, en gedurende de drie daaropvolgende maanden: i) 1000 EUR per maand voor een eenoudergezin; ii) 750 EUR per maand voor anderen. Verlof mag niet langer dan zes maanden duren, wat betekent dat de te betalen vergoeding maximaal 5250 EUR bedraagt, behalve voor eenoudergezinnen, waarvoor het verlof 12 maanden mag duren en de vergoeding dus maximaal 8000 EUR bedraagt. Voor zover de ambtenaar gedurende de verlofperiode geen salaris ontvangt, wordt zijn bijdrage aan het stelsel van sociale zekerheid betaald door de instelling. Het bedrag van deze bijdrage wordt geraamd op 400 EUR voor de maximale duur van het verlof. Ook op personeelsgebied zal deze maatregel financiële consequenties hebben. De ambtenaren die ouderschapsverlof of verlof om redenen van familiale aard nemen, worden immers vervangen door hulpfunctionarissen. Het bedrag van de noodzakelijke aanvullende kredieten voor de aanwerving van deze hulpfunctionarissen wordt geraamd op 1.800.000 EUR. De kosten van de tenuitvoerlegging van maatregel c) worden geraamd op 1.800.000 EUR. Dit bedrag dekt zowel het beheer als het onderhoud van het systeem. 7.2 Kosten van de maatregel per jaar Op basis van de bestaande populatie kan het volgende worden verondersteld: 300 ambtenaren zullen in aanmerking komen voor maatregel a-i), 200 ambtenaren voor maatregel a-ii) en 230 ambtenaren voor maatregel b). De kosten van de maatregel per jaar bedragen in dat geval: >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN Niet van toepassing 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE De kosten-batenverhouding moet worden bestudeerd in het kader van het volledige hervormingspakket. 10. HUISHOUDELIJKE UITGAVEN (DEEL A-III VAN DE BEGROTING) 10.1 Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen Zoals toegelicht onder "Financiële consequenties" is naar schatting 1.800.000 EUR nodig om de voor hulpfunctionarissen benodigde kredieten te verhogen (Hoofdstuk A11 -- Personeel in actieve dienst). Hervorming van het personeelsstatuut: Modernisering van het systeem van bezoldigingen 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Hervorming van het personeelsstatuut: Modernisering van het systeem van bezoldigingen (Verordening (EGKS, EG, Euratom) nr. ... van de Raad) 2. BEGROTINGSLIJN(EN) 400 // Opbrengst van de belasting op de salarissen, lonen en vergoedingen 401 // Bijdragen van het personeel in de financiering van de pensioenregeling 403 // Opbrengst van de tijdelijke bijdrage A10 // Leden van de Europese instellingen A11 // Personeel in actieve dienst Deel B: Huishoudelijke uitgaven en ontvangsten in verband met onderzoek en organen 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 4.1 Algemene doelstelling van de maatregel Het doel van de maatregel is het beloningssysteem voor EU-ambtenaren te moderniseren. 4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en wijze van verlenging Besluit van de Raad wordt eind 2003 verwacht en moet 1.1.2004 in werking treden. 4.3 Omschrijving van de maatregelen Kostwinnerstoelage // 5%; wordt met onmiddellijke ingang vervangen door 2% + een vast bedrag van 140,27 EUR Kindertoelage // Wordt in zes jaar tijd verhoogd van EUR 232,73 tot EUR 306,51 Schooltoelage // Voor scholen zonder schoolgeld wordt het vaste bedrag in september in vijf jaar tijd geleidelijk afgeschaft; voor kinderen onder de schoolgaande leeftijd wordt in vijf jaar tijd geleidelijk een toelage van EUR74,87 in september ingevoerd; het maximum voor de terugbetaling van daadwerkelijk betaald schoolgeld wordt gehandhaafd. Salarisovermaking // Aanpassingscoëfficiënt per land onmiddellijk toegepast, niet-verplichte bedrag vanaf 2005 in vijf jaar tijd geleidelijk afgeschaft. Jaarlijkse reiskosten // De berekeningswijze wordt gewijzigd om beter aan te sluiten bij de huidige reispatronen. Secretariaatstoelage // Wordt onmiddellijk afgeschaft (huidige rechthebbenden behouden de toelage "ad personam"). Uitstel salarisaanpassing 6 maanden // Jaarlijkse aanpassing 2003 (geraamd op 2,5%) van toepassing met ingang van januari 2004 in plaats van juli 2003. Tijdelijke bijdrage // Verdwijnt na juli 2003, onafhankelijk van de goedkeuring van het hervormingspakket. Waarborging nominale waarde // De nominale waarde van het inkomen vóór de toepassing van de aanpassingscoëfficiënt wordt gewaarborgd. 5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN 5.1 Niet verplichte uitgaven 5.2 Niet-gesplitste kredieten 5.3 Aard van de ontvangsten: inhoudingen op de salarissen 6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN Uitgaven: Huishoudelijke kredieten en deel B van de begroting (huishoudelijke uitgaven). Ontvangsten: Inhoudingen op de salarissen. 7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES 7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel Bij wijze van simulatie zijn de maandelijkse salarissen voor 2001 voor 15.620 ambtenaren van de Commissie in Brussel en Luxemburg, oftewel 86% van de ambtenaren van de Commissie op de loonlijst die uit de huishoudelijke kredieten wordt gefinancierd, opnieuw berekend. Om de waarden op het peil van 2002 te brengen, is uitgegaan van een geraamde prijsverhoging van 3,9%. Op basis van hun aandeel in de loonlast van 2001, zijn de bedragen in het kader van de simulatie beschouwd als 100% van rubriek 5 van de Commissie. Volgens dezelfde aanpak zijn de waarden voor de andere instellingen geraamd op 42% van rubriek 5 van de Commissie. De waarden die niet onder rubriek 5 vallen (onderzoek en organen), worden geraamd op 25% van rubriek 5 van de Commissie. Er is ook rekening gehouden met de -- vergelijkbare -- gevolgen voor de leden van de instellingen, aangezien hun bezoldiging deel uitmaakt van de totale loonlast waarop de simulatie is gebaseerd. 7.2 Uitsplitsing van de kosten per jaar (x miljoen EUR tegen prijzen van 2002) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 7.3 Gedetailleerde kosten van de verschillende maatregelen voor de huishoudelijke begroting van de Commissie (x miljoen EUR tegen prijzen van 2002) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN Niet van toepassing 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE De kosten-batenverhouding moet worden bestudeerd in het kader van het volledige hervormingspakket. Hervorming van het personeelsstatuut: Modernisering van het pensioenstelsel 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Hervorming van het personeelsstatuut: Modernisering van het pensioenstelsel (Verordening (EGKS, EG, Euratom) nr. ... van de Raad) 2. BEGROTINGSLIJN 400 // Opbrengst van de belasting op de salarissen, lonen en vergoedingen A10 // Voormalige leden van de instellingen A19 // Gepensioneerde personeelsleden 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 4.1 Algemene doelstelling van de maatregel Het doel van de maatregel is het pensioenstelsel voor EU-ambtenaren te moderniseren. 4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en wijze van verlenging Besluit van de Raad wordt eind 2003 verwacht en moet 1.1.2004 in werking treden. 4.3 Omschrijving van de maatregelen Kostwinnerstoelage // 5%; wordt met onmiddellijke ingang vervangen door 2% + een vast bedrag van 140,27 EUR Kindertoelage // Wordt in zes jaar tijd verhoogd van EUR 232,73 tot EUR 306,51 Schooltoelage // Voor scholen zonder schoolgeld wordt het vaste bedrag in september in vijf jaar tijd geleidelijk afgeschaft; voor kinderen onder de schoolgaande leeftijd wordt in vijf jaar tijd geleidelijk een toelage van EUR74,87 in september ingevoerd; het maximum voor de terugbetaling van daadwerkelijk betaald schoolgeld wordt gehandhaafd. Aanpassingscoëfficiënt // Specifieke aanpassingscoëfficiënt voor ieder land in vijf jaar tijd geleidelijk ingevoerd. Overlevingspensioen // Het overlevingspensioen wordt enigszins aangepast Invaliditeitspensioen // Er wordt een nieuw systeem voor invaliditeitspensioenen ingevoerd. Waarborging nominale waarde // De nominale waarde wordt gewaarborgd Uitstel pensioenaanpassing 6 maanden // De jaarlijkse aanpassing voor 2003 treedt pas in werking in januari 2004 in plaats van juli 2003. 5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN 5.1 Verplichte uitgaven 5.2 Niet-gesplitste kredieten 5.3 Aard van de ontvangsten: inhoudingen op de pensioenen 6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN Uitgaven: Huishoudelijke kredieten en B begroting huishoudelijke uitgaven. Ontvangsten: Inhoudingen op de pensioenen. 7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES 7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel Bij wijze van simulatie zijn de pensioenen van alle gepensioneerde ambtenaren van de Commissie in januari 2001 opnieuw berekend. 7.2 Uitsplitsing van de kosten per jaar (x miljoen EUR tegen prijzen van 2002) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 7.3 Gedetailleerde kosten van de verschillende maatregelen voor de huishoudelijke begroting van de Commissie (x miljoen EUR tegen prijzen van 2002) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN Niet van toepassing 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE De kosten-batenverhouding moet worden bestudeerd in het kader van het volledige hervormingspakket. Hervorming van het personeelsbeleid: Flexibilisering van de pensionering en werkloosheidsuitkeringen 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Hervorming van het personeelsbeleid: Flexibilisering van de pensionering en werkloosheidsuitkeringen 2. BEGROTINGSLIJN(EN) 401 // Opbrengst van de bijdragen van het personeel aan het pensioenstelsel A11 // Personeel in actieve dienst A1900 // Ouderdomspensioenen A1903 // Uitkeringen bij vertrek A121 // Vergoedingen bij terbeschikkingstelling, ontheffing van het ambt en ontslag HB // Werkloosheid Ook deel B van de begroting wordt aangewend, namelijk voor de uitgaven in verband met het onderzoekspersoneel en het personeel van de organen. 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 4.1 Algemene doelstelling van de maatregel Modernisering van het stelsel voor vervroegde pensionering, met name aanpassing ervan aan Verordening 1408; correctie van een reeks incoherenties; verdere flexibilisering van de mogelijkheden tot vervroegde pensionering. 4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en wijze van verlenging Gepland is de maatregel met ingang van 1 januari 2004 ten uitvoer te leggen. 5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN 5.1 VU 5.2 NGK 5.3 Aard van de verwachte ontvangsten 6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN De uitgaven komen ten laste van deel A van de begroting: huishoudelijke kredieten, uitgaven in verband met het personeel van de instelling. Ook deel B van de begroting wordt aangewend, namelijk voor de uitgaven in verband met het onderzoekspersoneel en het personeel van de organen. 7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES 7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel Naar verwachting zullen vier maatregelen financiële consequenties hebben, namelijk: a) aanpassing van de coëfficiënten voor vervroegde pensionering b) schrapping van artikel 7 van bijlage VIII c) verhoging van de bijdrage aan het werkloosheidsfonds Hierbij zij vermeld dat het voorstel inzake de zogenaamde flexibilisering, houdende toekenning van een vast bedrag gelijk aan het verschil tussen het pensioen en het salaris van de rang D4/1, door de Juridische dienst is afgewezen. 7.1.1 Financiële consequenties van de vervroegde pensionering De verbetering van de financiële voorwaarden voor vervroegde pensionering, met name de afschaffing van de huidige actuariële verlaging bij vertrek tussen 56 en 59 jaar, zal leiden tot een toename van het aantal vervroegde pensioneringen. Deze toename zal aanvankelijk leiden tot extra kosten (vervroegde uitbetaling van pensioenen) die echter geleidelijk zullen worden gecompenseerd door de besparingen na de pensionering. Basishypothesen - 100 vervroegde pensioneringen per jaar (momenteel vertrekken bij de Commissie jaarlijks 9 ambtenaren met vervroegd pensioen en 350 met gewoon pensioen). - Gemiddelde leeftijd bij vervroegde pensionering: 55 jaar. - Levensverwachting: 80 jaar. - Gemiddeld aantal dienstjaren bij vertrek: 25 jaar. - Gemiddelde kosten per ambtenaar voor vertrek: 69.388 EUR (zie fin. memorandum Peer Group vertrek). - Kosten van het eerste jaar na een vervroegde pensionering, met inbegrip van de besparing door de vervanging, volgens de berekening van de Rekenkamer: 6,14 / 167,72 = 9,62% van het salaris voor vertrek, oftewel 6.677 EUR. >RUIMTE VOOR DE TABEL> De kosten van 100 vervroegde pensioneringen bedragen het eerste jaar 668.000 EUR. De kosten van deze 100 pensioneringen nemen daarna ieder jaar af, maar moeten worden vermeerderd met de kosten van de nieuwe pensioneringen. In totaal nemen de kosten geleidelijk toe tot een maximum van 4.146.000 EUR in het 10de jaar, maar daarna nemen ze geleidelijk af. Vanaf het 13de jaar is sprake van een besparing, die uiteindelijk de aanvangskosten compenseert. 7.1.2 Financiële consequenties van de schrapping van artikel 7 De begroting voor de uitkeringen bij vertrek bedraagt, voor alle instellingen samen, ongeveer 23.000.000 EUR. De vervanging van deze uitkeringen door de overdracht van de actuariële tegenwaarde van de pensioenrechten leidt tot een besparing van gemiddeld 11,6%, oftewel op een bedrag van 23.000.000 EUR zo'n 2.668.000 EUR. Deze besparing vindt echter slechts op langere termijn plaats. Om de verworven rechten te handhaven, moet artikel 7 verder worden toegepast op de rechten die het personeel op het moment van de statuutwijziging al hebben verworven, en kunnen de nieuwe bepalingen alleen worden toegepast op de diensttijd na deze wijziging. In de veronderstelling dat bij de inwerkingtreding van de wijziging [1.1.2004] de situatie met betrekking tot de lopende overeenkomsten voor technische bijstand -- uitgedrukt in de verhouding tussen reeds gepresteerde tijd en nog te presteren tijd -- gelijk zal zijn aan de huidige, bedraagt de besparing uitgedrukt in procenten (van de maximale besparing van EUR 2.668.000) en in euro's: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 7.1.3 Werkloosheidsfonds De consequenties voor de begroting van de verhoging van de bijdragen bedragen voor alle instellingen samen 1.235.000 EUR. 7.2 Kosten van de maatregel per jaar >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN Niet van toepassing 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE De kosten-batenverhouding moet worden bestudeerd in het kader van het volledige hervormingspakket. Niet-statutair personeel: Arbeidscontractanten 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Niet-statutair personeel: Arbeidscontractanten Verordening (EGKS, EEG, EURATOM) nr. ... van de Raad 2. BEGROTINGSLIJN(EN) Deel A van de begroting A11 // Personeel in actieve dienst A1112 // Plaatselijke functionarissen A410 // Interinstitutionele samenwerking op sociaal gebied A60 // Personeels- en huishoudelijke uitgaven voor de delegaties van de EG A7000 // Hulpfunctionarissen A7001 // Uitzendpersoneel Deel B van de begroting B6 // Onderzoek en technologische ontwikkeling B7 (BA-post) // Externe acties 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap Verordeningen en regelingen welke van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 4.1 Algemene doelstelling van de maatregel De hervorming van de regeling voor niet-statutair personeel beoogt: - de contractuele instrumenten te vereenvoudigen, al blijft in het algemeen de voorkeur uitgaan naar overeenkomsten volgens de statutaire regels; - de flexibiliteit te bevorderen om de aanwerving te kunnen afstemmen op de behoefte, en eenvoudige en transparante regels vast te stellen; - duidelijker te omschrijven welke taken door niet-statutair personeel mogen worden verricht. 4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en wijze van verlenging Onbepaald 5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN 5.1 NVU 5.2 NGK voor deel A 5.3 GK voor deel B 5.4 Aard van de verwachte ontvangsten 6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN Deel A: Huishoudelijke kredieten en Deel B: Beleidskredieten Huishoudelijke uitgaven: Bezoldiging van niet-statutair personeel 7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES 7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel Voor bepaalde vormen van overeenkomsten hebben de voorgestelde wijzigingen totaal geen financiële consequenties: tijdelijke functionarissen, plaatselijke functionarissen in de delegaties (m.u.v. personeel voor technische bijstand en vergelijkbare formules), en dienstverleners. Degenen die momenteel beschikken over een overeenkomst van onbepaalde duur, wordt de mogelijkheid geboden hun huidige overeenkomst te behouden (plaatselijke functionarissen in de delegaties en privaatrechtelijke overeenkomsten), en de handhaving van deze overeenkomsten zal geen extra financiële consequenties hebben in vergelijking met de huidige situatie. Bepaalde andere voorgestelde maatregelen zouden echter wel consequenties voor deze uitgaven hebben, namelijk: - de afbouw van bepaalde contractuele formules (tijdelijk personeel); - de aanpassing van de structuur en de loonschaal voor tijdelijke functionarissen; - de invoering van een nieuwe vorm van statutaire overeenkomst (arbeidscontractant). Het is in dit stadium erg moeilijk om alle consequenties van de verschillende verandering in te schatten, aangezien het totale volume van de in te zetten middelen (toekomstige uitvoeringsbureaus en agentschappen) moeilijk te ramen valt. 7.1.1 Kosten in verband met hulpfunctionarissen De aanpassing van de loopbaanstructuur en loonschaal voor hulpfunctionarissen, rekening houdend met de structuur en de bezoldigingen voor arbeidscontractanten, zal leiden tot een verlaging van de kosten in de orde van grootte van 5%, met name door de lagere beginwaarden. Dit zal consequenties hebben voor zowel het uit hoofde van titel A7 gefinancierde personeel, als het uit hoofde van deel B gefinancierde personeel (BA en B6). 7.1.2 Kosten in verband met de nieuwe vorm van statutaire overeenkomst (arbeidscontractant). De kosten in verband met de verschillende categorieën personeel zijn hieronder nader beschreven (zie punt 7.2): I. Voor de overeenkomsten met personen die momenteel nog geen overeenkomst van onbepaalde duur met een instelling hebben: De ramingen zijn gebaseerd op de gemiddelde kosten, berekend op basis van de toekomstige loonschaal voor de nieuwe arbeidscontractanten, en met name op basis van het salaris dat overeenkomt met het gemiddelde salaris bij toetreding tot de betrokken functiegroep voor het eerste jaar, vermeerderd met de tweejaarlijkse salaristrap voor de volgende jaren. Op het gemiddelde salaris bij toetreding is een percentage toegepast om rekening te houden met de voor deze vorm van overeenkomst geldende vergoedingen en toelagen (die identiek zijn aan die voor ambtenaren), vermeerderd met de werkgeversbijdrage en met een vast bedrag van 10% ter correctie van het geringe effect van bepaalde forfaitaire toelagen op een loonschaal die lager is dan die voor ambtenaren. II. Voor de nieuwe overeenkomsten die de bestaande overeenkomsten van onbepaalde duur moeten vervangen (plaatselijke functionarissen in de delegaties en personeel met een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst) De huidige nettosalarissen moeten worden gehandhaafd. Om dit te bewerkstelligen is uitgegaan van gemiddelde kosten die overeenkomen met de basissalarissen halverwege de loonschaal. 7.1.3 Voor de berekening in aanmerking genomen groepen De belangrijkste groepen waarvoor de huidige arbeidsverhoudingen in de toekomst kunnen veranderen en die voor deze eerste raming in aanmerking zijn genomen, zijn: 7.1.3.1 Diensten die momenteel uit hoofde van titel A-7 door het hoofdkantoor worden gefinancierd De vermindering van het tijdelijk personeel en de vervanging ervan door overeenkomsten voor hulpfunctionarissen, zou door de lagere kosten voor hulpfunctionarissen moeten leiden tot een substantiële verlaging van de uitgaven door de omschakeling van 70% van de in 2001 gefinancierde uitzendkrachten (uitgedrukt in voltijdsequivalenten; VTE). Betrokken personeel: +/- 190 VTE. (Zie punt 7.3). 7.1.3.2 Vervanging van het personeel van categorie D uit hoofde van de titels A-1 en B-6 en BA-posten De vervanging, door natuurlijk verloop (+/- 20 per jaar op de huishoudelijke begroting), van de ambtenaren van categorie D door arbeidscontractanten, zou moeten leiden tot de verlaging van de uitgaven met, indien dit tempo wordt gehandhaafd, een cumulatief effect op de begrotingen van de volgende jaren. Ook zullen hulpfunctionarissen uit deze categorie worden vervangen door arbeidscontractanten (+/- 43 op de begroting voor huishoudelijke uitgaven, +/- 15 op de begroting voor onderzoek, en 4 op BA-posten). (Zie punt 7.3). 7.1.3.3 Plaatselijke functionarissen in de voorlichtingsbureaus van de Unie uit hoofde van begrotingslijn A-1112 Een eerste, zeer algemene raming op basis van de gemiddelde kosten, het aantal personeelsleden en de kredieten op de begroting voor 2001 en het VOB voor 2002, duidt op geringe extra uitgaven, zelfs na toepassing van de aanpassingscoëfficiënten. Deze eerste ramingen zijn vergeleken met van de persbureaus afkomstige gegevens voor ongeveer 184 betrokken VTE. De gemiddelde kosten voor de Commissie per plaatselijke functionaris bedragen ongeveer EUR 42.000 (ter vergelijking: de gemiddelde kosten als vermeld in het VOB bedragen EUR 39.000). De gemiddelde kosten voor de handhaving van de nettosalarissen (met inachtneming van de aanpassingscoëfficiënten) worden voor een arbeidscontractant met een vergelijkbare functieomschrijving geraamd op ongeveer EUR 39.200 voor categorie Commissie en EUR 35.400 voor categorie D (zie punten 7.1.2-II en 7.3). 7.1.3.4 Lokaal administratief en technisch personeel (ALAT's) in de delegaties uit hoofde van titel A-6 en BA-posten Vanzelfsprekend zal de toepassing van bijlage X op deze salarissen leiden tot hogere uitgaven. De ramingen voor titel A-6 en de BA-posten zijn gebaseerd op enerzijds de in de begroting vermelde kosten (titel A-6 en BA-posten: +/- EUR 58.000 per jaar) en anderzijds de reële kosten (+/- EUR 73.500 per jaar). Hieruit kan een raming met variatie worden afgeleid (zie punt 7.3). Betrokken personeelsleden: 100 VTE uit hoofde van titel A-6 en 246 VTE (waarvan slechts 140 in dienst eind 2001) uit hoofde van BA-posten. Wat de BA-posten betreft (waarvoor overigens wel maxima gelden) kan de verhoging van de uitgaven gedeeltelijk worden gecompenseerd als het personeel van de bureaus voor technische bijstand dat weer op het hoofdkantoor gaat werken, in dienst wordt genomen door een uitvoeringsorgaan. Bij die gelegenheid wordt deze personeelsleden een nieuwe overeenkomst aangeboden in plaats van een overeenkomst in het kader van de momenteel in gebruik zijnde regeling voor hulpfunctionarissen. (Zie onder E). Hierbij zij vermeld dat als gevolg van de ontmanteling van de bureaus voor technische bijstand en van de deconcentratie van de delegaties, bij de delegaties tijdelijk gebruik is gemaakt van de formule "individuele experts". De eventuele vervanging van deze individuele experts door arbeidscontractanten kan zorgen voor aanzienlijke besparingen op de begroting, aangezien de kosten van individuele experts zeer hoog zijn. Betrokken personeel: +/157 VTE. 7.1.3.5 De uitvoeringsorganen Er zijn ramingen gemaakt van twee toepassingen van het nieuwe type overeenkomst bij de toekomstige uitvoeringsorganen: a) het van de bureaus voor technische bijstand (BTB's) afkomstige personeel dat opnieuw op het hoofdkantoor bij AIDCO in dienst wordt genomen; b) het personeel met overeenkomsten van Luxemburgs en Belgisch privaatrecht in de sector naschoolse opvang/creches; a) Het van de BTB's afkomstige personeel dat opnieuw op het hoofdkantoor bij AIDCO in dienst wordt genomen Het aantal van de BTB's naar AIDCO over te plaatsen personeelsleden wordt op basis van het VOB 2002 geraamd op zo'n 239 VTE (in plaats van 272 in nota van wijzigingen I/2001). Momenteel werft AIDCO deze personeelsleden aan als hulpfunctionarissen, gefinancierd uit BA-posten (110 aanwervingen in oktober 2001). In de door deze categorie personeel zouden worden uitgevoerd door een orgaan, zou het nieuwe type overeenkomst voor arbeidscontractanten sterk kostenbesparend kunnen zijn. b) De eventuele oprichting van een bureau voor sociale infrastructuur (A-4) Toepassing van de nieuwe gemiddelde kosten (zie punt 7.1) op het momenteel met privaatrechtelijke overeenkomsten werkzame personeel van de crèches en naschoolse opvang, zowel in Luxemburg als in Brussel, indien dit personeel deel kan uitmaken van een nieuw bureau voor sociale infrastructuur, leidt tot een besparing die wordt geraamd op EUR 580.000 (zie punt 7.3). Hierbij is rekening gehouden met de overgang van het Belgische naar het communautaire stelsel voor sociale zekerheid en met de overgang van het communautaire belastingstelsel (waarbij een lager brutosalaris toch hetzelfde nettosalaris zou opleveren). Bij deze raming is ook rekening gehouden met bepaalde kosten voor vervangingen. Betrokken personeel: +/- 177 VTE. 7.1.3.6 De Bureaus Het is vooralsnog moeilijk de consequenties van de toepassing van de nieuwe regeling op de Bureaus te berekenen, met name vanwege het feit dat deze een zekere vrijheid van beheer hebben op grond van hun juridische onafhankelijkheid. Toch kan ervan worden uitgegaan dat een nieuwe loonschaal voor de arbeidscontractanten op basis van het hierboven beschrevene alleen maar kan leiden tot besparingen ten opzichte de huidige loonschaal voor hulpfunctionarissen. 7.2 Nieuwe kosten I) Nieuwe personeelsleden I.1) Nieuwe personeelsleden op het hoofdkantoor >RUIMTE VOOR DE TABEL> I.2) Nieuwe personeelsleden in de delegaties >RUIMTE VOOR DE TABEL> II.) Te behouden personeel II.1) Te behouden plaatselijke functionarissen >RUIMTE VOOR DE TABEL> II. 2) Te behouden personeel bij crèches en naschoolse opvang- Brussel >RUIMTE VOOR DE TABEL> II. 2) Te behouden personeel bij crèches en naschoolse opvang- Luxemburg >RUIMTE VOOR DE TABEL> Bovenstaande kosten betreffen het eerste jaar. Voor het nieuwe personeel is rekening gehouden met een verhoging van de salarissen in de volgende jaren, terwijl voor het te behouden personeel deze verhoging wordt gecompenseerd door het feit dat zij in het huidige systeem ook recht hebben op de regelmatige plaatsing in een hogere salaristrap. 7.3 Uitsplitsing per onderdeel Deel A van de begroting >RUIMTE VOOR DE TABEL> Deel B van de begroting >RUIMTE VOOR DE TABEL> P.M.: Indien de 'individuele experts' van AIDCO kunnen worden vervangen door arbeidscontractanten (functiegroep I), levert dit het eerste jaar een extra besparing op van EUR 11.200.000 >RUIMTE VOOR DE TABEL> 7.4 Ontwikkeling in de komende jaren (cumulatief) >RUIMTE VOOR DE TABEL> P.M.: Indien de 'individuele experts' van AIDCO kunnen worden vervangen door arbeidscontractanten (functiegroep I), levert dit het eerste jaar een extra besparing op van EUR 11.200.000 (die de volgende jaren geleidelijk afneemt). >RUIMTE VOOR DE TABEL> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN Niet van toepassing 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE De vermindering van het aantal soorten overeenkomsten voor tijdelijk personeel zorgt voor een rationalisering van het gebruik van de middelen, aangezien eenvoudigere en transparantere regels het beheer vergemakkelijken. Als er een enkel type overeenkomst kan worden aangeboden voor een langere periode, is een carrousel van overeenkomsten niet langer nodig en wordt enerzijds de instelling bij het personeelsbeheer meer juridische zekerheid geboden, en anderzijds de stabiliteit voor de contractanten vergroot, wat de productiviteit ten goede kan komen. Administratieve hervorming van de buitenlandse dienst: Voorstel tot wijziging van artikel 8, bijlage VII en bijlage X 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Administratieve hervorming van de buitenlandse dienst: Voorstel tot wijziging van artikel 8, bijlage VII en bijlage X 2. BEGROTINGSLIJN A 6000 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap 4. FINANCIËLE CONSEQUENTIES Geen Hervorming van de loopbaanstructuur 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Hervorming van de loopbaanstructuur 2. BEGROTINGSLIJN A11 (Personeel in actieve dienst) en deel B (huishoudelijke uitgaven en ontvangsten voor onderzoek en 3. JURIDISCHE GRONDSLAG 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL De nieuwe loopbaanstructuur verschilt aanzienlijk van de huidige. Ook de regels voor de toepassing van de structuur verschillen sterk van de huidige. De combinatie van de nieuwe structuur met de andere wijze van toepassing heeft ook financiële consequenties. Overigens gelden de eerste jaren van de tenuitvoerlegging bijzondere maatregelen ten aanzien van de huidige personeelsleden. In dit memorandum wordt ter beoordeling van de consequenties voor de begroting het nieuwe systeem beschreven, waarbij de essentiële verschillen met het huidige loopbaansysteem worden toegelicht. De begrotingslijn waarvoor de nieuwe loopbaanstructuur gevolgen heeft, is post A-1100 (Personeel in actieve dienst; Basissalarissen). 4.1 Structurele elementen De nieuwe schaal van basissalarissen telt 16 rangen met elk 5 salaristrappen, met uitzondering van rang 16, die slechts 3 trappen telt. Het verschil tussen het aanvangssalaris en het hoogste salaris binnen één rang bedraagt 13,1% (m.u.v. rang 16: 8,5%). Momenteel varieert dit verschil per rang van 12% tot 42%. (Rang A8 telt slechts twee salaristrappen en het verschil tussen het laagste en het hoogste salaris in deze rang bedraagt 4%). Waarde van de salaristrappen: de salaristrappen in de nieuwe schaal zijn vast zoals in de huidige structuur. Binnen de rangen van de nieuwe structuur vertegenwoordigt niet iedere trap een even grote salarisverhoging: een salaristrap kan overeenkomen met een verhoging van 4,2%, 2,8% of 1,4% van het salaris in de vorige trap. Deze verhoging verschilt van de waarde van de huidige salaristrappen (3,2% tot 6%), die aanzienlijk variëren per categorie. Bijgevolg heeft de horizontale ontwikkeling in een rang voortaan andere consequenties dan in de huidige structuur. De vijfde salaristrap in iedere rang is gelijk aan de eerste salaristrap in de eerstvolgende hogere rang. De banen worden verdeeld in twee functiegroepen: de functiegroep van de administrateurs (AD) die twaalf rangen bestrijkt (de rangen 5 tot en met 16) en de functiegroep van de assistenten (AST) die 11 rangen omvat (de rangen 1 tot en met 11). In de functiegroepen AD en AST beginnen de ambtenaren lager dan in de huidige categorieën A, B en C. 4.2 Bestaand personeel: plaatsing in de loonschaal Er geldt het volgende: iedere bestaande rang komt overeen met een bepaalde rang in de nieuwe structuur. De vier categorieën worden de eerste twee jaar gehandhaafd; daarna worden zij samengevoegd en verdeeld over twee functiegroepen, met bepaalde doorgroeibeperkingen voor het personeel van de huidige categorieën C en D. Iedere ambtenaar behoudt zijn huidige aantal salaristrappen. Indien nodig kunnen drie salaristrappen worden toegevoegd aan de rangen om de salaristrappen met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij de overschakeling naar de nieuwe structuur mag het basissalaris van geen enkele ambtenaar verschillen van het salaris dat hij in de huidige structuur heeft. Voor de bedragen in de nieuwe salarisschaal die niet overeenkomen met de bedragen in de huidige schaal kan het basissalaris aan de hand van de nieuwe schaal worden berekend: om het basissalaris gelijk te houden wordt een vermenigvuldigingsfactor vastgesteld. Deze factor wordt bij de plaatsing in een hogere salaristrap in de rang toegepast. 4.3 Individuele waarborgen Iedere bestaande ambtenaar wordt gewaarborgd dat hij ten minste evenveel salaristrappen vooruit kan worden geplaatst als in zijn oude rang het geval zou zijn geweest. Dit betekent dat het basissalaris zich voor de categorieën A en B tot aan de eerstvolgende bevordering over het algemeen op dezelfde wijze zal ontwikkelen als in het oude systeem. Voor deze categorieën is namelijk de waarde van een salaristrap over het algemeen groter dan de waarde van een salaristrap in de nieuwe structuur. 4.4 Bevordering Bij een bevordering wordt een ambtenaar ingedeeld in de eerste salaristrap van de eerstvolgende hogere rang van dezelfde functiegroep. De verhoging van het basissalaris van de ambtenaar hangt dus af van de salaristrap waarin hij zich op het moment van bevordering bevindt. De verhogingen hebben dus verschillende waarden: 8,5%, 4,2%, 1,4% en 0% voor respectievelijk de salaristrappen 2, 3, 4 en 5. Tijdens de overgangsperiode is in bepaalde gevallen ook een verhoging van 13,1% mogelijk, namelijk door een bevordering vanuit salaristrap 1. Hoofden van administratieve eenheden, directeurs en directeurs-generaal worden in geval van promotie ingedeeld in salaristrap 2. Bij bevorderingen wordt, behalve bij de eerste bevordering, geen rekening gehouden met de anciënniteit in de salaristrap. De bevorderingspercentages per rang worden gewaarborgd door het statuut (collectieve garantie). Bij de eerste bevordering in het nieuwe systeem gelden deze percentages niet ten aanzien van het bestaande personeel. In dat geval gelden namelijk de huidige bevorderingspercentages. De collectieve garantie betekent niet noodzakelijk dat de bevordering van iedere ambtenaar individueel wordt gewaarborgd. Dit betekent dat de bevorderingspercentages kunnen verschillen van de werkelijke percentages bevorderden. Voor de berekening van de consequenties voor de begroting is uitgegaan van de statutaire percentages. 4.5 Bestaand personeel 4.5.1 Eerste bevordering Voor de mensen die reeds in dienst zijn, wordt bij de eerste bevordering in het kader van het nieuwe systeem, zoals ook nu het geval is, rekening gehouden met de anciënniteit in de salaristrap. De verhoging van het basissalaris is afhankelijk van de salaristrap en van de categorie. Deze verhoging is procentueel gelijk voor alle salaristrappen met hetzelfde volgnummer binnen een categorie. De verhoging is gelijk aan het rekenkundige gemiddelde van de salarisverhogingen van de salaristrappen met hetzelfde volgnummer van de rangen in de huidige categorieën. Bij het aldus berekende basissalaris wordt een nieuwe vermenigvuldigingsfactor vastgesteld. Uit het bovenstaande volgt dat de eerste bevordering, wat het bestaande personeel betreft, geen aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de begroting. 4.5.2 Vermenigvuldigingsfactoren Na de eerste bevordering worden vermenigvuldigingsfactoren groter dan 1 gedurende de rest van de loopbaan van de ambtenaar gehandhaafd. Vermenigvuldigingsfactoren kleiner dan 1 worden geleidelijk aangepast doordat het salaris binnen een rang met tweejaarlijkse salaristrappen wordt verhoogd, terwijl de ambtenaar in de eerste salaristrap blijft. Dit wordt herhaald totdat de vermenigvuldigingsfactor gelijk is aan 1. Indien de vermenigvuldigingsfactor groter wordt dan 1, wordt deze teruggebracht tot 1 en wordt het overeenkomstige verschil in basissalaris omgerekend in anciënniteit binnen de salaristrap. 4.5.3 Openstelling van de categorieën Bevordering is alleen mogelijk als er een hogere rang bestaat. Momenteel kunnen ambtenaren na de rangen A4, B1, C1 en D1 niet meer worden bevorderd, aangezien dit de hoogste rangen binnen hun categorieën zijn. Vanuit de met deze rangen overeenkomende nieuwe rangen in de nieuwe loonschaal kunnen de betrokken ambtenaren echter wel worden bevorderd. Er worden vanaf het eerste jaar van de overgangsperiode progressieve bevorderingspercentages toegepast om te komen tot de volgens het statuut in bijlage I.B. gewaarborgde bevorderingspercentages. De financiële consequenties voor het bestaande personeel dat geen functie van eenheidshoofd vervult, variëren van 0,19 miljoen euro in het eerste jaar tot 10,7 miljoen euro in het zevende jaar. 4.5.4 Hoofden van een administratieve eenheid Ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van het nieuwe loopbaansysteem de functie van hoofd van een administratieve eenheid vervullen, worden in de eerstvolgende hogere salaristrap van dezelfde rang geplaatst, met een salarisverhoging van 4,2%. Indien de ambtenaar zich in de laatste salaristrap van zijn rang bevindt, ontvangt hij tot de eerstvolgende bevordering een vergoeding die overeenkomt met de beoogde salarisverhoging. Bij bevordering worden hoofden van een administratieve eenheid in de tweede salaristrap van de eerstvolgende rang geplaatst. Door deze bepaling blijft het voordeel van de plaatsing in een hogere salaristrap gehandhaafd. Indien de ambtenaar zijn functie van hoofd neerlegt, wordt hij bij bevordering in de eerste salaristrap van de eerstvolgende hogere rang geplaatst, en verdwijnt het voordeel van de extra salaristrap. De financiële consequenties van deze maatregel vanaf het eerste jaar worden geraamd op 4,1 miljoen euro. 4.6 Aanwerving Nieuwe ambtenaren kunnen worden aangeworven in de rangen 1 tot en met 4 van de functiegroep AST of in de rangen 5 tot en met 8 van de functiegroep AD. Voor een bepaald algemeen vergelijkend onderzoek kunnen geschikt bevonden kandidaten slechts in één bepaalde rang worden aangeworven. Bij aanwerving worden de ambtenaren in de eerste of de tweede salaristrap van die rang geplaatst. Bij de raming van de gevolgen voor de begroting zijn de rangen AD6.2, AST3.2 en AST1.2 vergeleken met de overeenkomstige aanvangsrangen A7.3, B5.3 en C5.3, waarbij een verlaging van respectievelijk 15%, 11% en 8% is vastgesteld. 4.7 Overgang naar een andere categorie/functiegroep In het nieuwe systeem wordt veel aandacht besteed aan de mogelijkheden voor ambtenaren om over te gaan van de functiegroep AST naar de functiegroep AD, zowel in het belang van de betrokken ambtenaar, als in het belang van de dienst. Studies hebben aangetoond dat in dergelijke structuren de overstap naar een andere categorie kan leiden tot besparingen. De besparing neemt toe naarmate meer ambtenaren van de mogelijkheid gebruik maken. Ambtenaren die overgaan naar een hogere categorie, nemen in deze nieuwe categorie een ambt in, maar maken tegelijkertijd een ambt vrij in de lagere categorie. In dit laatste ambt kan vervolgens worden voorzien door aanwerving op een lager niveau. Weliswaar worden de betrokken ambtenaren in de hogere categorie over het algemeen op een hoger niveau geplaatst dan extern aan te werven personen, maar aan het eind van hun loopbaan bereiken zij naar alle waarschijnlijkheid meestal een lagere positie dan ambtenaren die hun hele loopbaan in dezelfde categorie doorbrengen. De combinatie van deze verschillende elementen leidt tot een financieel voordeel voor de betrokken ambtenaar en tot een besparing voor de instelling. De ramingen duiden op een besparing van 8,7 miljoen euro in een periode van 7 jaar. 5. Indeling van de uitgaven 6. Aard van de uitgaven/ontvangsten 7. Financiële consequenties (Commissie rubriek V) [29] [29] Het totaal voor alle instellingen en alle rubrieken samen is gelijk aan 171% van dit bedrag. >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE