EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001PC0213

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad

/* COM/2001/0213 def. - COD 2001/0095 */

PB C 213E van 31/07/2001, p. 227–244 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52001PC0213

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad /* COM/2001/0213 def. - COD 2001/0095 */

Publicatieblad Nr. 213 E van 31/07/2001 blz. 0227 - 0244


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. ALGEMENE OPMERKINGEN

De Europese Raad van Lissabon heeft zich vast voorgenomen de Europese financiële markten uiterlijk in 2005 te integreren. Een eengemaakte financiële markt zal het concurrentievermogen van de Europese economie bevorderen en de kosten van kapitaalverschaffing aan grote en kleine bedrijven verlagen. Een geïntegreerde markt die naar behoren gereglementeerd en bedrijfseconomisch solide is, zal ook voordelen voor de consument met zich meebrengen doordat zij meer zekerheid biedt tegen in gebreke blijvende instellingen. Het instrument voor de verwezenlijking van de geïntegreerde markt is het Actieplan voor financiële diensten, waarin is aangekondigd dat begin 2001 een voorstel voor een richtlijn betreffende het bedrijfseconomisch toezicht op financiële conglomeraten zou worden ingediend.

Een eengemaakte financiële markt in de EU gaat hand in hand met bedrijfseconomische soliditeit en financiële stabiliteit. De gestage, door de EU geleide convergentie van de toezichtvereisten, ondersteund door gemeenschappelijke basisregels en pragmatische middelen voor de tenuitvoerlegging en toepassing van de EU-richtlijnen waarmee wordt beoogd de gemeenschappelijke markt voor financiële diensten tot stand te brengen, heeft al in hoge mate tot de verwezenlijking van dit doel bijgedragen. Het toegenomen consolidatietempo en de grotere verwevenheid van de financiële markten vragen echter om doordachte structuren voor het beperken van en het uitoefenen van toezicht op de institutionele en systeemrisico's, vooral waar het gaat om sectoroverschrijdende groepen van verzekeringsondernemingen, banken en beleggingsondernemingen ("financiële conglomeraten"). In sommige lidstaten zijn deze zeer belangrijk (zoals in de Benelux en de Scandinavische landen) en behoren zij tot de grootste actoren op de financiële markten. In andere lidstaten is hun belang geringer of zelfs marginaal; hier kan echter verandering in komen. Betrouwbare cijfers over de betekenis van de financiële conglomeraten zijn nog niet beschikbaar, onder meer wegens het ontbreken van geharmoniseerde definities. Om het werkelijke belang van financiële conglomeraten in de EU te beoordelen, worden deze thans op initiatief van de diensten van de Commissie in kaart gebracht.

Gecombineerde financiële operaties kunnen ook nieuwe prudentiële risico's doen ontstaan of de bestaande verergeren. De kapitaalvereisten moeten derhalve adequaat zijn en in verhouding staan tot de risico's die worden genomen door financiële groepen die over de traditionele sectorale grenzen heen actief zijn. Waar nodig moet een einde worden gemaakt aan onverenigbaarheden tussen de sectorale regelgevingen, die achterpoortjes open laten en toezichtarbitrage mogelijk maken. De Unie moet ernaar streven de hoogste normen inzake bedrijfseconomisch toezicht op haar financiële instellingen te handhaven. Deze normen moeten de marktontwikkelingen volgen, en de kapitaalvereisten dienen de perfecte afspiegeling te zijn van de risico's die banken, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in de Unie lopen. De EU heeft internationaal het voortouw genomen in deze ontwikkelingen - sommige van de grootste financiële groepen in de EU zijn financiële conglomeraten - en heeft bijgedragen aan de werkzaamheden en aanbevelingen van het Gezamenlijk Forum van de G-10 voor financiële conglomeraten.

Doel van deze richtlijn is de stabiliteit van de Europese financiële markten te verzekeren, gemeenschappelijke normen inzake bedrijfseconomisch toezicht op de financiële conglomeraten in Europa in te voeren en gelijke concurrentievoorwaarden en rechtszekerheid voor de financiële instellingen te scheppen. Aldus voldoet de richtlijn aan de aanbevelingen van het Gezamenlijk Forum van de G-10 voor financiële conglomeraten. Ook zal zij voldoen aan de aanbevelingen van de groep-Brouwer over de stabiliteit in de financiële sector, die door de Raad (Ecofin) te Lissabon werden onderschreven.

a) Behoefte aan een Europees wettelijk kader voor financiële conglomeraten

De huidige Europese regelgeving voor het toezicht op financiële instellingen is onvolledig. Op "homogene" groepen financiële instellingen zijn reeds EU-richtlijnen voor specifieke prudentiële doeleinden van toepassing. Zo regelen Richtlijn 2000/12/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen de consolidatie van bancaire groepen, groepen beleggingsondernemingen en groepen banken/beleggingsondernemingen, en Richtlijn 98/78/EG betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep het aanvullende toezicht op groepen verzekeringsondernemingen.

"Heterogene" groepen van het type financieel conglomeraat waarin instellingen van verschillende sectoren zijn samengebracht, zijn slechts in beperkte mate aan EU-regelgeving onderworpen en in feite bestaat er nog geen samenstel van voorschriften voor de uitoefening van het bedrijfseconomisch toezicht op financiële conglomeraten. Het huidige prudentiële kader van de EU vertoont dan ook belangrijke overlappingen en leemten wat de regelgeving voor financiële conglomeraten betreft.

Leemten zijn dat:

i) bepaalde soorten financiële groepen niet onder de bestaande richtlijnen vallen (zoals horizontale groepen); en

ii) belangrijke prudentiële aangelegenheden weliswaar in de sectorale richtlijnen betreffende het toezicht op bankgroepen, groepen beleggingsondernemingen en verzekeringsgroepen zijn geregeld, maar niet op het niveau van groepen van het type financieel conglomeraat (zoals voorkoming van multiple gearing van het toetsingsvermogen).

In de bestaande wetgeving zijn er overlappingen omdat:

iii) er sprake is van inconsistenties in de behandeling van vergelijkbare prudentiële vraagstukken; en

iv) eenzelfde financiële groep onder het toepassingsgebied van verschillende sectorale richtlijnen kan vallen (een gemengde verzekeringsholding kan bijvoorbeeld ook een financiële holding zijn in de zin van de bankrichtlijn).

Deze verschillen leiden niet alleen tot belangrijke prudentiële tekortkomingen in de regelgeving die voor financiële stabiliteit moet zorgen, maar ook tot verstoringen van de concurrentie op in alle andere opzichten uiterst concurrerende markten. Zij staan de ontwikkeling in de weg van een eengemaakte financiële markt die door gelijke concurrentievoorwaarden wordt gekenmerkt, en laten de autoriteiten en de financiële ondernemingen in onzekerheid over begrippen en definities.

Sommige lidstaten hebben de onvolkomenheid van het in de EU bestaande wettelijke kader voor financiële conglomeraten erkend en op eigen initiatief maatregelen genomen of gepland om het hoofd te bieden aan de toezichtproblemen die de hierboven beschreven groepsstructuren met zich meebrengen. Enkele lidstaten hebben de wetgeving aangevuld met bilaterale overeenkomsten in afwachting van toekomstige Europese wetgeving op financiële conglomeraten. De tot dusver door de lidstaten genomen maatregelen lopen qua reikwijdte en aanpak uiteen.

Gezien de toenemende grensoverschrijdende dimensie van groepen van het type financieel conglomeraat (sommige zijn zelfs wereldwijd actief) en de noodzaak gelijke concurrentieverhoudingen in de EU te handhaven en de stabiliteit van het financieel stelsel van de EU te beschermen, moet een oplossing worden gevonden voor de meest urgente problemen die in dergelijke structuren ontstaan. Dit zal de rechtszekerheid en -duidelijkheid voor de regelgevers, de toezichthouders en de markt ten goede komen en in belangrijke mate bijdragen tot de stabiliteit van het financieel stelsel van de EU. Om te zorgen dat de stabiliteit van de geïntegreerde Europese financiële markten goed wordt beschermd, is een gemeenschappelijk wettelijk kader nodig waardoor deze aangelegenheden worden geregeld. De behoefte aan een passend prudentieel kader voor financiële conglomeraten is ook door andere internationale fora erkend. Zo heeft het Gezamenlijk Forum voor financiële conglomeraten, dat de toezichthoudende autoriteiten van de vermelde drie financiële sectoren op de belangrijkste financiële markten vertegenwoordigt, onlangs een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot de uitoefening van toezicht op financiële conglomeraten (februari en december 1999).

b) In de richtlijn gevolgde aanpak

Met het voorstel wordt beoogd een specifieke prudentiële wetgeving voor financiële conglomeraten in te voeren. Voorts worden de eerste stappen gezet in de richting van een onderlinge afstemming van de richtlijnen voor homogene financiële groepen en voor financiële conglomeraten (om een einde te maken aan enkele belangrijke onverenigbaarheden) teneinde tot een minimale equivalentie in de behandeling van deze groepen te komen. Harmonisatie van de sectorale voorschriften is echter niet het belangrijkste doel van deze richtlijn en kan slechts geleidelijk tot stand worden gebracht.

Een eerste belangrijk punt is dat het streven van de toezichthouders om de kapitaaltoereikendheid van de onder hun toezicht staande entiteiten te waarborgen, niet mag worden doorkruist door het bestaan van sectoroverschrijdende financiële conglomeraten. Dit vereist maatregelen om te voorkomen dat twee of meer entiteiten van hetzelfde financiële conglomeraat tegelijkertijd hetzelfde kapitaal gebruiken als buffer tegen risico's ("multiple gearing") en dat een moederonderneming leningen aangaat en deze middelen in de vorm van vermogen doorsluist naar haar onder toezicht staande dochterondernemingen ("excessive leveraging"). Bij de ontwikkeling van methoden voor de beoordeling van de kapitaaltoereikendheid moet rekening worden gehouden met de voorschriften inzake kapitaaltoereikendheid in elke sector, hun doeltreffendheid en de redenen voor verschillen. De sectorale methoden voor de beoordeling van de kapitaaltoereikendheid worden bijgevolg als gegeven beschouwd, omdat zij een afspiegeling vormen van het uiteenlopende karakter van de activiteiten in elke sector, de verschillende risico's waaraan deze sectoren zijn blootgesteld en de verschillende benaderingen die de toezichthouders en/of ondernemingen volgen bij de risicobewaking en -beheersing. Dit betekent ook dat de richtlijn niet afdoet aan de lopende discussie over de herziening van de solvabiliteitsvereisten in de banksector.

Het voorstel voert doelmatige EU-regelgeving in om de toezichtproblemen met betrekking tot de transacties en risicoposities binnen een financieel conglomeraat op te lossen. Daar het nog niet mogelijk is op dit gebied kwantitatieve grenswaarden vast te stellen, moet een adequate en doeltreffende benadering van het toezicht op transacties en risicoposities binnen een groep op de volgende drie pijlers berusten:

* een interne managementstrategie met effectieve interne controle- en risicomanagementprocedures,

* rapportageverplichtingen voor de uitoefening van het toezicht, en

* effectieve handhavingsbevoegdheden voor de toezichthouders.

De sectoroverschrijdende ontwikkelingen tonen duidelijk aan dat behoefte bestaat aan coördinatie-afspraken tussen de toezichthouders om een efficiënt en adequaat toezicht op grensoverschrijdende financiële conglomeraten te waarborgen. De aanwijzing van een coördinator voor een financieel conglomeraat heeft de volgende voordelen:

* vermijding van tekortkomingen in het bedrijfseconomisch toezicht op het conglomeraat, hetgeen de financiële stabiliteit ten goede komt;

* vermijding van dubbele controles, die omslachtig en duur zijn, zowel voor de toezichthouders als voor de gecontroleerde entiteiten van de groep;

* vereenvoudiging van de procedures en het toezicht.

De rol en verantwoordelijkheden van de coördinator(s) hangen in hoge mate af van de specifieke omstandigheden waarin een financieel conglomeraat verkeert, zoals het rechtskader en het risicoprofiel van de betrokken instelling. Bij de vaststelling van de regels voor de aanwijzing van de coördinator(s) en eventuele nadere regelingen of verplichtingen met betrekking tot zijn (hun) taken wordt daarmee rekening gehouden.

Samenwerking tussen de betrokken toezichthouders en uitwisseling van informatie zijn voorwaarden voor een effectief toezicht. Geen van de in deze richtlijn voorgestelde toezichtinstrumenten zal effectief functioneren als er geen goede informatiedoorstroming is van de entiteiten in een financieel conglomeraat naar de toezichthouders en tussen de toezichthouders onderling.

2. BESCHRIJVING VAN DE ARTIKELEN

Artikel 1 - Doel

De richtlijn is van toepassing op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen (met andere woorden gereguleerde entiteiten) waarvan het hoofdkantoor in de EU gevestigd is. Wanneer dergelijke entiteiten deel uitmaken van een financieel conglomeraat, zijn zij onderworpen aan aanvullend bedrijfseconomisch toezicht, en dit in de mate en op de wijze zoals bepaald in de richtlijn. Teneinde al te ongelijke concurrentievoorwaarden tussen de gereguleerde entiteiten van verschillende financiële sectoren te voorkomen, brengt de richtlijn voorts een aantal wijzigingen aan in de bestaande sectorale prudentiële regelgeving.

Artikelen 2 en 3 - Definities

In artikel 2 worden de voornaamste begrippen voorgesteld en gedefinieerd waarop deze richtlijn is gebaseerd. Daar het om nog niet gereglementeerde terreinen gaat, moeten begrippen worden ingevoerd en gedefinieerd die in de bestaande wetgeving niet voorkomen. De voornaamste begrippen zijn financieel conglomeraat en gemengde financiële holding. De definities van deze begrippen zijn van essentieel belang om het toepassingsgebied van de richtlijn af te bakenen: is een bepaalde groep een financiële groep met homogene financiële activiteiten die op het niveau van de groep onder de bestaande sectorale richtlijnen blijven vallen waarnaar in afdeling 1 van deze toelichting wordt verwezen; of is het een gemengde groep met zowel financiële als niet-financiële activiteiten, die onderworpen zijn aan een beperkt toezicht volgens de bestaande sectorale richtlijnen; of is het een overwegend financiële groep met heterogene financiële activiteiten ("financieel conglomeraat"), die onder deze nieuwe richtlijn vallen. Twee drempelwaarden worden ingevoerd: een eerste maakt onderscheid tussen financiële en niet-financiële groepen (drempel van 50%, artikel 2, punt 13, sub a)); een tweede maakt onderscheid tussen homogene groepen en financiële conglomeraten (drempel van 10%, artikel 2, punt 13, sub d)). Deze drempels worden nauwkeuriger omschreven in artikel 3.

Een ander kernbegrip van deze richtlijn is de definitie van een groep (artikel 2, punten 11 en 12). Om alle relevante groepen, hoe zij ook gestructureerd zijn, te omvatten, wordt een ruime definitie gebruikt die gebaseerd is op het begrip "nauwe banden" dat werd ingevoerd door de zogenaamde post-BCCI-richtlijn. Dit begrip is echter verder uitgewerkt om ook andere groepen te bestrijken die relevant zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn, zoals groepen van entiteiten waartussen geen kapitaalbanden bestaan, maar die op uniforme basis worden beheerd en waarvan de lidstaten op grond van de jaarrekeningenwetgeving geconsolideerde jaarrekeningen mogen eisen.

Artikel 4 - Bereik van het aanvullende toezicht

Bij het vaststellen van voorschriften betreffende het aanvullende toezicht op gereguleerde entiteiten die deel uitmaken van een financieel conglomeraat (zie artikel 1), maakt de richtlijn onderscheid tussen financiële conglomeraten waarvan de moederonderneming in of buiten de Gemeenschap gevestigd is: de regeling is verschillend maar in beginsel gelijkwaardig.

Omdat sommige groepen niet onder de definities van artikel 2 vallen maar toch financiële entiteiten hebben die op de financiële markten een belangrijke activiteit ontplooien, zodat het uitoefenen van toezicht erop aan de doelstellingen van de richtlijn zou beantwoorden, biedt de richtlijn de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid ook deze speciale groepsstructuren aan het aanvullende toezicht te onderwerpen, mits aan welbepaalde voorwaarden is voldaan.

Voor de volledigheid en om moreel risico te voorkomen, wordt in de richtlijn ook bepaald dat opname van niet-gereguleerde entiteiten in het aanvullende toezicht op de groep niet betekent dat deze entiteiten aan individueel toezicht onderworpen zijn.

Artikelen 5 en 6 - Kapitaaltoereikendheid, transacties binnen een groep en risicoconcentratie Artikel 18, lid 1, artikel 19, lid 1, artikel 23, lid 1, en artikel 25, lid 2 - Management

De richtlijn voert een reeks kwantitatieve en kwalitatieve voorschriften in met betrekking tot de uitoefening van het toezicht op gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat. Deze voorschriften hebben met name betrekking op kapitaaltoereikendheid, transacties binnen de groep en risicoconcentratie enerzijds en management anderzijds. Gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat moeten ook voldoen aan eisen wat betreft de geschiktheid van hun aandeelhouders. Er is echter geen behoefte aan nieuwe specifieke wetgeving op dit gebied, omdat de huidige sectorale voorschriften reeds een toereikende rechtsgrond voor de conglomeraatstructuren vormen.

Gereguleerde entiteiten die aan het hoofd van een financieel conglomeraat staan of deel uitmaken van een financieel conglomeraat waarvan de moederonderneming een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie is, zijn aan het aanvullende toezicht onderworpen met betrekking tot hun solvabiliteit, het voorkómen van multiple gearing van het toetsingsvermogen binnen de groep (artikel 5) en de risicoconcentratie en transacties binnen de groep (artikel 6).

In afdeling 1 van deze toelichting wordt aangegeven dat de bestaande kapitaaltoereikendheidsvoorschriften in elke sector in aanmerking worden genomen (zie afdeling 1, sub b)). De richtlijn voorziet in verschillende technische methoden voor de berekening van de solvabiliteit op het niveau van een financieel conglomeraat. Deze methoden zijn niet nieuw, maar worden tot op zekere hoogte reeds toegepast bij de uitoefening van het toezicht volgens de sectorale voorschriften. Voorts heeft het Gezamenlijk Forum voor financiële conglomeraten de geschiktheid en gelijkwaardigheid van deze methoden getoetst (zie het document "Toezicht op financiële conglomeraten" van het Gezamenlijk Forum van februari 1999). De richtlijn schrijft ook voor dat de financiële conglomeraten een gepast kapitaaltoereikendheidsbeleid op groepsniveau moeten voeren.

Wat de risicoconcentratie op groepsniveau betreft, voorziet de richtlijn niet in kwantitatieve limieten zoals sommige sectorale wetgevingen wel doen. Het bleek onmogelijk een gemeenschappelijke aanpak voor alle sectoren vast te stellen zonder verder grondig onderzoek te verrichten naar de voordelen en mogelijke nadelen. Op langere termijn valt echter niet uit te sluiten dat dergelijke limieten worden ingevoerd (zie ook overweging 3 van de richtlijn). Inmiddels schrijft de richtlijn voor dat financiële conglomeraten voor de transacties binnen de groep en de risicoconcentratie passende risicomanagementmethoden moeten toepassen en dat de bevoegde autoriteiten kwantitatieve limieten mogen invoeren waar dat in het licht van de doelstellingen van de richtlijn nodig wordt geacht.

Wat de deskundigheid en betrouwbaarheid van het management van de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat betreft, moet rekening worden gehouden met de recente marktontwikkelingen. Vooral bij financiële conglomeraten bestaat de neiging deze te besturen volgens de verschillende bedrijfsonderdelen in plaats van volgens de traditionele aanpak op basis van de juridische entiteiten. Daar de eisen inzake deskundigheid en betrouwbaarheid betrekking hebben op het management van gereguleerde entiteiten die onder de sectorale voorschriften vallen, is het wenselijk de sectorale voorschriften te wijzigen (zie in dit verband hoofdstuk IV van de richtlijn).

Artikelen 7 tot en met 13 - Maatregelen om het aanvullende toezicht te vergemakkelijken

Deze artikelen voorzien in verschillende maatregelen ter vergemakkelijking van het aanvullende toezicht. Zij heffen de juridische belemmeringen op waardoor de uitwisseling van informatie tussen entiteiten in een financieel conglomeraat wordt bemoeilijkt. Zij behandelen ook de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten die bij het toezicht op de gereguleerde entiteiten in een bepaald financieel conglomeraat betrokken zijn. Een belangrijke bepaling is die welke betrekking heeft op de aanwijzing van de met de coördinatie van de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteit (de "coördinator"). Met de aanwijzing van een coördinator wordt eveneens beoogd de samenwerking tussen de betrokken toezichthouders te vergemakkelijken en duidelijkheid te scheppen over de rol die eenieder in de uitoefening van het aanvullende toezicht te vervullen heeft. De richtlijn bevat met name criteria voor het aanwijzen van de autoriteit die het meest geschikt is om als coördinator op te treden en voor het bepalen van diens taken. Andere artikelen hebben betrekking op de verificatie ter plaatse van informatie die aan de bevoegde autoriteiten is gerapporteerd en op de organisatie van de samenwerking met de autoriteiten van derde landen.

Artikel 14 - Moederondernemingen buiten de Gemeenschap

Dit artikel bepaalt dat de bevoegde autoriteiten moeten nagaan of gereguleerde entiteiten met hoofdkantoor in de Gemeenschap die tot een "niet-EU-groep" behoren op gelijkwaardige wijze worden gecontroleerd als gereguleerde entiteiten die deel uitmaken van een "EU-groep". Indien dat niet het geval is, moeten naar analogie de voorschriften worden toegepast die voor dit laatste type financiële conglomeraten gelden. De bevoegde autoriteiten mogen ook de oprichting van een Europese subholding verlangen, waarop zij dan de bepalingen inzake de uitoefening van het aanvullende toezicht toepassen.

Artikelen 16 en 17 - Comitéprocedure

Met het oog op een tijdige aanpassing van de technische voorschriften voor de financiële conglomeraten aan de snelle ontwikkelingen op de financiële markten, teneinde de financiële stabiliteit te handhaven en de Europese gereguleerde entiteiten gelijke concurrentievoorwaarden op de wereldwijde financiële markten te garanderen, voorziet de richtlijn in de oprichting van een speciaal comité dat de Commissie zal bijstaan. Het comité zal het comitologiebesluit (1999/468/EG) naleven. De instelling van dit nieuwe comité zal naar verwachting geen gevolgen hebben voor de begroting daar het comité in de plaats komt van een bestaand adviesorgaan (de gemengde werkgroep van technische deskundigen voor het bedrijfseconomisch toezicht op financiële conglomeraten).

Artikelen 18 tot 25 - Wijzigingen op de sectorale wetgeving

Om toezichtarbitrage tussen de sectorale toezichtregelingen en de regeling voor financiële conglomeraten, alsook overlapping en "onderlapping" tussen de verschillende toezichtregelingen te voorkomen, dienen de onderscheiden sectorale regelingen te worden aangepast en aangevuld om ze tot een bepaald minimumniveau te brengen (zie afdeling 1).

Daarom zijn wijzigingen aangebracht in de sectorale definities van "deelneming", "verbonden onderneming", "financiële holding", "verzekeringsholding", "gemengde holding" en "gemengde verzekeringsholding". Voorts zijn de bestaande sectorale voorschriften betreffende de onderlinge raadpleging van bevoegde autoriteiten met elkaar in overeenstemming gebracht, alsook de voorschriften betreffende de verificatie ter plaatse en de voorschriften over de aftrek van eigenvermogensinstrumenten in andere financiële entiteiten ter voorkoming van multiple gearing. Ten slotte zijn de sectorale toezichtvoorschriften betreffende de transacties binnen gemengde holdings en tussen de dochterondernemingen ervan nader gepreciseerd.

2001/0095 (COD)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [2],

[2] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [3],

[3] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank [4],

[4] PB C [...] van [...], blz. [...].

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [5],

[5] PB C [...] van [...], blz. [...].

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De huidige Gemeenschapswetgeving bevat een uitgebreide reeks voorschriften voor de uitoefening van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen op individuele basis, en op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen die deel uitmaken van respectievelijk een groep banken/beleggingsondernemingen of een verzekeringsgroep, dat wil zeggen groepen met homogene financiële activiteiten.

(2) De ontwikkelingen op de financiële markten leiden tot het ontstaan van financiële groepen die diensten en producten in verschillende sectoren van de financiële markten aanbieden, de zogenaamde financiële conglomeraten. Tot dusver bestaat er geen enkele vorm van bedrijfseconomisch toezicht op groepsbasis op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een dergelijk conglomeraat, met name wat betreft de solvabiliteit en de risicoconcentratie op het niveau van het conglomeraat, de transacties tussen de entiteiten van het conglomeraat en de deskundigheid en betrouwbaarheid van het management. Sommige van deze conglomeraten behoren tot de grootste financiële groepen die op de financiële markten werkzaam zijn en verlenen wereldwijd diensten. Mochten dergelijke conglomeraten, en met name de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen die van een dergelijk conglomeraat deel uitmaken, in financiële moeilijkheden komen, dan kan dat het financiële stelsel ernstig destabiliseren en de individuele deposanten, verzekerden en beleggers schade berokkenen.

(3) In het Actieplan voor financiële diensten van de Commissie [6] wordt een reeks maatregelen voorgesteld die nodig zijn om de interne markt voor financiële diensten te voltooien. In dat verband wordt de uitvaardiging van aanvullende prudentiële wetgeving voor financiële conglomeraten aangekondigd om de tekortkomingen in de huidige sectorale wetgeving te verhelpen en de bijkomende prudentiële risico's op te vangen, en op deze manier in deugdelijke toezichtregelingen te voorzien voor financiële groepen die sectoroverschrijdende financiële activiteiten ontplooien. Een dergelijke ambitieuze doelstelling kan slechts geleidelijk worden verwezenlijkt. Een eerste stap is de uitoefening van aanvullend toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat.

[6] COM(1999) 232 def.

(4) Andere internationale fora hebben eveneens gewezen op de behoefte aan de ontwikkeling van een passend toezicht op financiële conglomeraten.

(5) Het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat kan slechts doeltreffend zijn als alle dergelijke conglomeraten eraan onderworpen zijn, ongeacht hoe zij gestructureerd zijn. Dit aanvullende toezicht dient betrekking te hebben op alle financiële activiteiten die in de sectorale financiële wetgeving worden opgesomd, alsook op alle entiteiten die in hoofdzaak dergelijke activiteiten uitoefenen.

(6) De bevoegde autoriteiten dienen de financiële situatie van kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen die van een financieel conglomeraat deel uitmaken, op groepsniveau te kunnen beoordelen, met name wat betreft solvabiliteit (onder meer ter voorkoming van multiple gearing van eigenvermogensinstrumenten), risicoconcentratie en transacties binnen de groep.

(7) Financiële conglomeraten worden vaak beheerd volgens hun bedrijfsonderdelen, die niet altijd volledig samenvallen met de juridische entiteiten die van het conglomeraat deel uitmaken. In het licht van deze ontwikkeling moeten de aan het management gestelde eisen verder worden verstrengd.

(8) De betrokken bevoegde autoriteiten moeten beschikken over de middelen die nodig zijn om van de entiteiten in een financieel conglomeraat de informatie te verkrijgen die dienstig is voor de uitoefening van het aanvullende toezicht.

(9) Er is dringend behoefte aan meer samenwerking tussen de autoriteiten die bevoegd zijn voor de uitoefening van het toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen, onder meer door de ontwikkeling van samenwerkingsregelingen ad hoc tussen de autoriteiten die betrokken zijn bij het toezicht op entiteiten die tot hetzelfde financiële conglomeraat behoren.

(10) Bij financiële conglomeraten die sectoroverschrijdende en meestal ook grensoverschrijdende diensten verlenen, dient onder de betrokken toezichthoudende autoriteiten in principe een coördinator te worden aangewezen.

(11) Kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen waarvan het hoofdkantoor in de Gemeenschap gevestigd is, kunnen deel uitmaken van een financieel conglomeraat waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap gelegen is. Deze gereguleerde entiteiten moeten eveneens onderworpen zijn aan een passende gelijkwaardige regeling voor de uitoefening van aanvullend toezicht.

(12) In overeenstemming met het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, kunnen de doelstellingen van de voorgestelde maatregel, namelijk de vaststelling van voorschriften voor de uitoefening van aanvullend toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat, niet op voldoende wijze door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen zij derhalve beter door de Gemeenschap worden gerealiseerd. Deze richtlijn blijft beperkt tot hetgeen minimaal vereist is om deze doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen daartoe nodig is. Deze richtlijn stelt minimumnormen vast, maar het staat de lidstaten vrij strengere regels op te leggen.

(13) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn neergelegd als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.

(14) Aangezien de maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [7], dienen zij volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van genoemd besluit te worden vastgesteld.

[7] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(15) De bestaande sectorale voorschriften voor kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen dienen op een bepaald minimumniveau te worden gebracht, met name teneinde zowel ongelijke concurrentievoorwaarden tussen gereguleerde entiteiten als arbitrage tussen de sectorale voorschriften en die voor financiële conglomeraten en tussen de sectorale voorschriften onderling te voorkomen. Om die reden moeten de volgende richtlijnen dienovereenkomstig te worden gewijzigd: Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan [8], Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan [9], Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) [10], Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensrichtlijn) [11], Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen [12] en Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten [13], alsook Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep [14] en Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen [15]. De harmonisatie kan evenwel slechts in fasen tot stand worden gebracht en na het verrichten van een zorgvuldige analyse.

[8] PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 20.7.2000, blz. 65).

[9] PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7).

[10] PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 290 van 17.11.2000, blz. 27).

[11] PB L 360 van 9.12.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG.

[12] PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 29).

[13] PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/64/EG.

[14] PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.

[15] PB L 126 van 26.5.2000, blz.1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2000/28/EG (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 37).

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I Doel, definities en toepassingsgebied

Artikel 1 Doel

Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor de uitoefening van aanvullend toezicht op gereguleerde entiteiten waaraan vergunning is verleend overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG, artikel 3, lid 1, van Richtlijn 93/22/EEG of artikel 4 van Richtlijn 2000/12/EG, en die deel uitmaken van een financieel conglomeraat. Zij brengt tevens wijzigingen aan in de relevante sectorale voorschriften die op deze gereguleerde entiteiten van toepassing zijn.

Artikel 2 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. kredietinstelling: een kredietinstelling in de zin van artikel 1, punt 1, tweede alinea, van Richtlijn 2000/12/EG;

2. verzekeringsonderneming: een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG of artikel 1, sub b), van Richtlijn 98/78/EG;

3. beleggingsonderneming: een beleggingsonderneming in de zin van artikel 1, punt 2, van Richtlijn 93/22/EEG, met inbegrip van de ondernemingen bedoeld in artikel 2, punt 4, van Richtlijn 93/6/EEG;

4. gereguleerde entiteit: een kredietinstelling, een verzekeringsonderneming of een beleggingsonderneming;

5. herverzekeringsonderneming: een herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 1, sub c), van Richtlijn 98/78/EG;

6. sectorale voorschriften: de Gemeenschapswetgeving betreffende de uitoefening van het bedrijfseconomisch toezicht op gereguleerde entiteiten, die met name is neergelegd in de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 98/78/EG, 93/6/EEG, 93/22/EEG en 2000/12/EG;

7. financiële sector: de sector van de bank-, verzekerings- en/of beleggingsdiensten; de termen bank-, verzekerings- en/of beleggingsdiensten verwijzen naar activiteiten van natuurlijke en/of rechtspersonen die onder de sectorale voorschriften vallen;

8. moederonderneming: een moederonderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad [16], alsmede iedere onderneming die, naar de mening van de bevoegde autoriteiten, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

[16] PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.

9. dochteronderneming: een dochteronderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad, alsmede iedere onderneming waarop, naar de mening van de bevoegde autoriteiten, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent; alle dochterondernemingen van een dochteronderneming zullen eveneens geacht worden dochterondernemingen te zijn van de moederonderneming;

10. deelneming: een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad [17] of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20% of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;

[17] PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

11. groep: twee of meer natuurlijke of rechtspersonen waartussen nauwe banden bestaan;

12. nauwe banden: nauwe banden als bedoeld in artikel 1, sub l), van Richtlijn 92/49/EEG, artikel 1, sub m) van Richtlijn 92/96/EEG, artikel 1, lid 15, van Richtlijn 93/22/EEG of artikel 1, punt 26, van Richtlijn 2000/12/EG, alsmede:

a) een situatie waarin, naar de mening van de bevoegde autoriteiten, één of meer personen feitelijk een overheersende invloed uitoefenen op een andere persoon;

b) een situatie waarbij personen verbonden zijn door een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad;

c) een situatie waarin personen verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;

13. financieel conglomeraat: een groep die, onder voorbehoud van artikel 3, aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) haar activiteiten bestaan hoofdzakelijk in het verlenen van financiële diensten in de financiële sector;

b) zij omvat ten minste één gereguleerde entiteit waaraan vergunning is verleend overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG, artikel 3, lid 1, van Richtlijn 93/22/EEG of artikel 4 van Richtlijn 2000/12/EG;

c) zij omvat ten minste één verzekerings- of herverzekeringsonderneming en ten minste één andere entiteit van een andere financiële sector;

d) haar sectoroverschrijdende activiteiten in de financiële sector als bedoeld sub c), zijn significant;

14. gemengde financiële holding: een moederonderneming die geen gereguleerde entiteit is en die samen met haar dochterondernemingen - waarvan ten minste één een gereguleerde entiteit met hoofdkantoor in de Gemeenschap is - en met andere entiteiten een financieel conglomeraat vormt;

15. bevoegde autoriteiten: de nationale autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd zijn om toezicht uit te oefenen op kredietinstellingen en/of verzekeringsondernemingen en/of beleggingsondernemingen;

16. transacties binnen een groep: alle transacties waarbij gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat rechtstreeks of middellijk en al dan niet tegen betaling een beroep doen op andere entiteiten binnen dezelfde groep voor de uitvoering van een al dan niet contractuele verplichting;

17. risicoconcentratie: alle posities waaraan een potentieel verlies voor entiteiten in een financieel conglomeraat verbonden is, die groot genoeg zijn om de solvabiliteit of de financiële positie in het algemeen van de gereguleerde entiteiten in het financieel conglomeraat te bedreigen en die veroorzaakt kunnen zijn door tegenpartijrisico/kredietrisico, beleggingsrisico, verzekeringsrisico, marktrisico, andere risico's, of een combinatie of wisselwerking van deze risico's.

Artikel 3 Drempels voor de identificatie van een financieel conglomeraat

1. Om te besluiten dat de activiteiten van een groep in hoofdzaak bestaan in het verstrekken van financiële diensten in de zin van artikel 2, punt 13, sub a), moet het op basis van de jaarrekeningen berekende verhoudingsgetal tussen het geconsolideerde en/of geaggregeerde balanstotaal van de tot de groep behorende gereguleerde en niet-gereguleerde entiteiten uit de financiële sector en het geconsolideerde en/of geaggregeerde balanstotaal van de groep als geheel meer bedragen dan 50%.

Wanneer een groep door een gereguleerde entiteit wordt geleid en indien aan de voorwaarden van artikel 2, punt 13, sub b), c) en d), is voldaan, wordt de groep als een financieel conglomeraat beschouwd, ongeacht het voor de groep verkregen verhoudingsgetal.

2. Om te besluiten dat de in verschillende financiële sectoren ontplooide activiteiten significant zijn in de betekenis van artikel 2, punt 13, sub d), moet het gemiddelde van het op basis van de jaarrekeningen berekende verhoudingsgetal tussen het balanstotaal van de kleinste financiële sector en het geconsolideerde en/of geaggregeerde balanstotaal van de tot de groep behorende entiteiten uit de financiële sector, en het verhoudingsgetal tussen de solvabiliteitsvereisten van de kleinste financiële sector en de totale solvabiliteitsvereisten van de tot de groep behorende entiteiten uit de financiële sector meer bedragen dan 10%.

De kleinste financiële sector in een financieel conglomeraat is de sector met het kleinste gemiddelde. Voor de berekening van het gemiddelde moeten de banksector en de sector van de beleggingsdiensten worden samengenomen. De solvabiliteitsvereisten worden berekend overeenkomstig het bepaalde in de sectorale voorschriften en deze richtlijn.

3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 kunnen de betrokken bevoegde autoriteiten bij onderlinge overeenkomst besluiten:

a) dat in de gevallen bedoeld in artikel 5, lid 4, een entiteit niet behoeft te worden meegeteld bij de berekening van de verhoudingsgetallen;

b) de verhoudingsgetallen te verlagen om plotselinge regimeverschuivingen te voorkomen, vooral in het geval van groepen die nipt onder de definitie van financieel conglomeraat vallen;

c) in een specifiek geval het op het balanstotaal gebaseerde criterium te vervangen door één of meer van de volgende parameters of eveneens één of meer van deze parameters in aanmerking te nemen, indien zij de mening zijn toegedaan dat deze parameters van bijzondere relevantie zijn: inkomensstructuur en activiteiten buiten de balanstelling.

Artikel 4 Bereik

1. Onverminderd de in de sectorale voorschriften vervatte bepalingen betreffende het toezicht, onderwerpen de lidstaten de in artikel 1 bedoelde gereguleerde entiteiten die van een financieel conglomeraat deel uitmaken aan aanvullend toezicht in de mate en op de wijze zoals bepaald in deze richtlijn.

2. De volgende entiteiten worden onderworpen aan het aanvullende toezicht op het niveau van het financiële conglomeraat overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 13:

a) elke gereguleerde entiteit die aan het hoofd van een financieel conglomeraat staat;

b) elke gereguleerde entiteit waarvan de moederonderneming een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Gemeenschap is;

c) elke gereguleerde entiteit in een financieel conglomeraat waarvan de band de vorm aanneemt van een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;

Wanneer een financieel conglomeraat een subgroep is van een ander financieel conglomeraat dat aan de vereisten van de eerste alinea voldoet, mogen de lidstaten het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 13 alleen op laatstgenoemde groep toepassen en moeten alle in de richtlijn vervatte verwijzingen naar de begrippen groep en financieel conglomeraat als verwijzingen naar laatstgenoemde groep worden beschouwd.

3. Elke gereguleerde entiteit waarop geen aanvullend toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig lid 2 en waarvan de moederonderneming een gereguleerde entiteit of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is, wordt onderworpen aan het aanvullende toezicht op het niveau van het financiële conglomeraat in de mate en op de wijze zoals bepaald in artikel 14.

4. Wanneer personen in andere dan de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen deelnemingen in of kapitaalbanden met één of meer gereguleerde entiteiten hebben of op dergelijke entiteiten invloed van betekenis uitoefenen zonder een deelneming of kapitaalbanden te hebben, bepalen de betrokken bevoegde autoriteiten of en in hoeverre deze entiteiten samen met andere entiteiten een financieel conglomeraat vormen en of op de gereguleerde entiteiten aanvullend toezicht moet worden uitgeoefend.

De in de eerste alinea bedoelde entiteiten moeten samen financiële diensten in de financiële sector verrichten en voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, punt 13, sub b), c) en d). De bevoegde autoriteiten nemen hun besluit met inachtneming van de doelstellingen van het aanvullende toezicht zoals bepaald in deze richtlijn.

5. De uitoefening van aanvullend toezicht op het niveau van het financiële conglomeraat betekent geenszins dat de bevoegde autoriteiten een rol te vervullen hebben bij de uitoefening van het toezicht op individuele basis op gemengde financiële holdings, op gereguleerde entiteiten uit derde landen in een financieel conglomeraat en op niet-gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat.

Hoofdstuk II Aanvullend toezicht

Afdeling 1 Financiële positie

Artikel 5 Kapitaaltoereikendheid

1. Onverminderd de sectorale voorschriften oefenen de bevoegde autoriteiten aanvullend toezicht uit op de kapitaaltoereikendheid van de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat overeenkomstig de voorschriften die zijn neergelegd in de leden 2 tot en met 5, in afdeling 2 en in bijlage I.

2. De lidstaten of de betrokken bevoegde autoriteiten verplichten de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat ertoe om eigen vermogen op het niveau van het financiële conglomeraat te verschaffen dat altijd ten minste gelijk is aan de kapitaaltoereikendheidsvereisten zoals berekend overeenkomstig bijlage I.

De lidstaten of de betrokken bevoegde autoriteiten verplichten de gereguleerde entiteiten er tevens toe om op het niveau van het financiële conglomeraat adequate kapitaaltoereikendheidsstrategieën te volgen, alsook om passende interne-controleprocedures met betrekking tot de kapitaaltoereikendheid in te stellen.

De in de eerste en de tweede alinea bedoelde vereisten worden gecontroleerd door de met de uitoefening van het aanvullende toezicht overeenkomstig afdeling 2 belaste bevoegde autoriteiten.

Deze autoriteiten zien erop toe dat de in de eerste alinea bedoelde berekening ten minste eenmaal per jaar wordt uitgevoerd, hetzij door de gereguleerde entiteiten, hetzij door de gemengde financiële holding, hetzij door de bevoegde autoriteiten.

De gereguleerde entiteiten of de gemengde financiële holdings stellen de relevante bevoegde autoriteit in kennis van de resultaten van de berekening of van de voor het maken van de berekening benodigde gegevens.

3. Voor de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten als bedoeld in de eerste alinea van lid 2 worden de volgende entiteiten bij het toezicht betrokken: ondernemingen als bedoeld in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 93/6/EEG, ondernemingen als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 98/78/EG, alsmede kredietinstellingen, financiële instellingen en ondernemingen die nevendiensten van het bankbedrijf verrichten als bedoeld in respectievelijk artikel 1, punt 1, tweede alinea, artikel 1, punt 5, en artikel 1, punt 23, van Richtlijn 2000/12/EG.

4. De lidstaten of de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteiten kunnen in de onderstaande gevallen besluiten een bepaalde entiteit niet in aanmerking te nemen bij de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheidsvereisten:

a) wanneer de entiteit gevestigd is in een derde land waar er juridische belemmeringen bestaan voor het doorgeven van de benodigde informatie, onverminderd de sectorale voorschriften die betrekking hebben op de voor de bevoegde autoriteiten geldende verplichting om de vergunning te weigeren indien de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken wordt belemmerd;

b) wanneer de entiteit in het licht van de doelstellingen van het aanvullende toezicht op gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat slechts van te verwaarlozen betekenis is;

c) wanneer het in aanmerking nemen van de entiteit in het licht van de doelstellingen van het aanvullende toezicht misplaatst of misleidend zou zijn.

Mochten overeenkomstig de eerste alinea, sub b), echter verscheidene entiteiten voor uitsluiting in aanmerking komen, dan moeten deze toch worden meegeteld wanneer zij samen niet van te verwaarlozen betekenis zijn.

Wanneer de bevoegde autoriteiten in een van de in de eerste alinea bedoelde gevallen besluiten om met een gereguleerde entiteit geen rekening te houden, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die entiteit gevestigd is, de entiteit die aan het hoofd van het financiële conglomeraat staat verzoeken alle informatie te verstrekken die het toezicht op die entiteit kan vergemakkelijken.

5. Wanneer de kapitaaltoereikendheidspositie op het niveau van het financiële conglomeraat lager uitvalt dan de in lid 2, eerste alinea, bedoelde vereisten, wanneer niet aan de andere vereisten van lid 2 is voldaan, of wanneer aan de vereisten wordt voldaan maar de solvabiliteit toch dreigt te worden ondermijnd, dragen de bevoegde autoriteiten die het toezicht op de gereguleerde entiteiten in het financiële conglomeraat uitoefenen er zorg voor dat deze entiteiten, en waar nodig andere entiteiten in de groep, de nodige maatregelen nemen om de situatie zo spoedig mogelijk recht te zetten.

Waar nodig coördineren de betrokken bevoegde autoriteiten hun toezichtmaatregelen.

Artikel 6 Transacties binnen een groep en risicoconcentratie

1. Onverminderd de sectorale voorschriften oefenen de bevoegde autoriteiten aanvullend toezicht uit op de transacties binnen een groep en de risicoconcentratie van de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat overeenkomstig de voorschriften die zijn neergelegd in de leden 2 tot en met 6, in afdeling 2 en in bijlage II.

2. De lidstaten of de betrokken bevoegde autoriteiten eisen dat er in de gereguleerde entiteiten binnen het financiële conglomeraat adequate risicomanagement- en interne-controleprocedures, met inbegrip van gedegen rapportage- en boekhoudsystemen, bestaan die een goede identificatie, meting, bewaking en controle van de transacties binnen het financiële conglomeraat en van de risicoconcentratie op het niveau van het financiële conglomeraat mogelijk maken.

Deze procedures worden gecontroleerd door de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteiten.

3. De lidstaten of de betrokken bevoegde autoriteiten verplichten de gereguleerde entiteiten of gemengde financiële holdings ertoe regelmatig en ten minste eenmaal per jaar alle significante transacties binnen het financiële conglomeraat en iedere significante risicoconcentratie op het niveau van het financiële conglomeraat aan de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteit te rapporteren overeenkomstig de voorschriften die zijn neergelegd in dit artikel en in bijlage II.

Deze transacties binnen de groep en risicoconcentraties worden gecontroleerd door de met de uitoefening van het aanvullende toezicht overeenkomstig afdeling 2 belaste bevoegde autoriteiten.

4. Tot een latere coördinatie van de Gemeenschapswetgeving mogen de lidstaten kwantitatieve limieten vaststellen of kunnen zij hun bevoegde autoriteiten toestaan kwantitatieve limieten vast te stellen, of andere toezichtmaatregelen met dezelfde bedoeling nemen met betrekking tot de transacties binnen een financieel conglomeraat en de risicoconcentratie op het niveau van een financieel conglomeraat.

5. Wanneer een financieel conglomeraat wordt geleid door een gemengde financiële holding, dan zijn de voor de grootste financiële sector in het financiële conglomeraat geldende sectorale voorschriften betreffende transacties binnen een groep en risicoconcentraties van toepassing op de sector als geheel, met inbegrip van de gemengde financiële holding.

6. Indien de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat de in de leden 2 tot en met 5 gestelde eisen niet naleven, zien de met de uitoefening van het toezicht op de gereguleerde entiteiten in het financiële conglomeraat belaste bevoegde autoriteiten erop toe dat deze entiteiten, en waar nodig andere entiteiten in de groep, de nodige maatregelen nemen om de situatie zo spoedig mogelijk recht te zetten.

Wanneer de transacties binnen de groep of de risicoconcentraties een bedreiging voor de financiële positie van de gereguleerde entiteiten vormen, dan nemen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen.

Waar nodig coördineren de betrokken bevoegde autoriteiten hun toezichtmaatregelen.

Afdeling 2 Maatregelen om het aanvullende toezicht te vergemakkelijken

Artikel 7 Tot uitoefening van het aanvullende toezicht bevoegde autoriteiten (de coördinator)

1. Teneinde een adequaat aanvullend toezicht op de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat te verzekeren, wijzen de betrokken bevoegde autoriteiten onder elkaar een coördinator aan die met de coördinatie en uitoefening van het aanvullende toezicht wordt belast. Waar nodig bestaat deze coördinator uit meer dan één bevoegde autoriteit.

2. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, met inbegrip van die van de lidstaat waar de gemengde financiële holding is opgericht, komen overeen wie van hen de rol van coördinator vervult.

Wanneer niet onmiddellijk een overeenkomst wordt bereikt, wordt de rol van coördinator vervuld door de bevoegde autoriteit(en) die aan de hand van de volgende criteria wordt (worden) aangewezen:

a) indien een financieel conglomeraat door een gereguleerde entiteit wordt geleid, dan wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die aan deze gereguleerde entiteit overeenkomstig de desbetreffende sectorale voorschriften vergunning heeft verleend;

b) indien een financieel conglomeraat niet door een gereguleerde entiteit wordt geleid, dan wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die op grond van de volgende beginselen wordt aangewezen:

i) indien de moederonderneming van een gereguleerde entiteit een gemengde financiële holding is, dan wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die aan deze entiteit overeenkomstig de desbetreffende sectorale voorschriften vergunning heeft verleend;

ii) indien meerdere gereguleerde entiteiten met hoofdkantoor in de Gemeenschap dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan één van deze entiteiten vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding is opgericht, wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de autoriteit die bevoegd is voor de gereguleerde entiteit waaraan in die lidstaat vergunning is verleend;

indien de voornaamste activiteit van het financiële conglomeraat echter een andere financiële sector betreft dan die van de gereguleerde entiteit waaraan vergunning is verleend in de in de eerste alinea bedoelde lidstaat, wordt het aanvullende toezicht uitgeoefend door een coördinator die is samengesteld uit de in de vorige alinea bedoelde autoriteit en de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereguleerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector;

indien aan meerdere gereguleerde entiteiten die in verschillende financiële sectoren actief zijn, vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding is opgericht, dan wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de autoriteit die bevoegd is voor de gereguleerde entiteit die in de belangrijkste financiële sector actief is;

indien het financiële conglomeraat wordt geleid door meerdere gemengde financiële holdings die in verschillende lidstaten zijn opgericht, en indien er in elk van deze staten een gereguleerde entiteit voorkomt, dan wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de autoriteit die bevoegd is voor de gereguleerde entiteit met het hoogste balanstotaal wanneer deze entiteiten in dezelfde financiële sector actief zijn, of door de autoriteit die bevoegd is voor de gereguleerde entiteit die in de belangrijkste financiële sector actief is;

iii) indien meerdere gereguleerde entiteiten met hoofdkantoor in de Gemeenschap dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze entiteiten vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding is opgericht, dan wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereguleerde entiteit met het hoogste balanstotaal die in de belangrijkste financiële sector actief is;

iv) indien het financiële conglomeraat een groep is die niet door een moederonderneming wordt geleid, dan wordt de functie van coördinator uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereguleerde entiteit met het hoogste balanstotaal die in de belangrijkste financiële sector actief is.

3. De coördinator van de uitoefening van het aanvullende toezicht op een financieel conglomeraat stelt de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaten en de Commissie van zijn aanwijzing in kennis.

Artikel 8 Taken van de coördinator

1. De coördinator van de uitoefening van het aanvullende toezicht wordt belast met de volgende taken:

a) de coördinatie van de vergaring en verspreiding van informatie die dienstig of essentieel is voor de uitoefening van het lopende toezicht en in noodsituaties, met inbegrip van de verspreiding van informatie die van belang is voor de uitoefening van het toezicht door een bevoegde autoriteit op grond van de sectorale voorschriften;

b) de beoordeling van de financiële situatie en het toezicht op en de controle van de naleving van de voorschriften inzake de kapitaaltoereikendheid, de risicoconcentratie en de transacties binnen een groep, zoals neergelegd in de artikelen 5 en 6;

c) de beoordeling van de structuur, de organisatie en de interne-controleprocedures van het financiële conglomeraat;

d) de planning en coördinatie van toezichtactiviteiten bij lopende zaken en in noodsituaties, in samenwerking met de betrokken bevoegde autoriteiten.

De coördinator, de autoriteiten die bevoegd zijn voor de uitoefening van het sectorale groepsbrede toezicht op de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat, en, in voorkomend geval, de overige bevoegde autoriteiten treffen de nodige coördinatieregelingen om de uitoefening van het aanvullende toezicht te vergemakkelijken. Deze coördinatieregelingen kunnen extra taken voor de coördinator met zich meebrengen.

2. Onverminderd de mogelijkheid tot delegatie van specifieke toezichtbevoegdheden en -verantwoordelijkheden overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving, heeft het bestaan van een coördinator die met specifieke taken op het gebied van de uitoefening van het aanvullende toezicht op de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat is belast, geen enkele invloed op de in de sectorale voorschriften omschreven taken en verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten.

Artikel 9 Samenwerking en uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten

1. De met de uitoefening van het toezicht op gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat belaste bevoegde autoriteiten werken nauw met elkaar samen. Onverminderd hun respectieve verantwoordelijkheden zoals gedefinieerd in de sectorale voorschriften, verstrekken deze autoriteiten, ongeacht of zij in dezelfde lidstaat gevestigd zijn, elkaar alle informatie die essentieel of dienstig is voor de uitoefening van de toezichthoudende taken door de andere bevoegde autoriteiten en verschaffen zij de coördinator alle informatie die van belang is voor de uitoefening van zijn taken zoals gedefinieerd in artikel 8. In dit verband delen de bevoegde autoriteiten desgevraagd alle dienstige informatie mede en verstrekken zij uit eigen beweging alle essentiële informatie.

Deze samenwerking betreft ten minste de vergaring en uitwisseling van informatie met betrekking tot de volgende aspecten:

a) identificatie van de structuur van de groep, van alle belangrijke entiteiten die tot het financiële conglomeraat behoren en van de autoriteiten die bevoegd zijn voor de gereguleerde entiteiten in de groep;

b) de door het financiële conglomeraat gevolgde strategie, met inbegrip van belangrijke overnames en herstructureringen;

c) de financiële situatie van het financiële conglomeraat, met name de kapitaaltoereikendheid, de transacties binnen de groep, de risicoconcentratie en de winstgevendheid;

d) de belangrijkste aandeelhouders en het management van het financiële conglomeraat;

e) de organisatie en de risicomanagement- en interne-controleprocedures op het niveau van het financiële conglomeraat;

f) de procedures voor de vergaring van informatie over de entiteiten in een financieel conglomeraat en de verificatie van deze informatie;

g) ongunstige ontwikkelingen in gereguleerde entiteiten of in andere entiteiten van het financiële conglomeraat, die ernstige nadelige gevolgen voor de gereguleerde entiteiten kunnen hebben;

h) belangrijke sancties en buitengewone maatregelen die de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met de sectorale voorschriften of het bepaalde in deze richtlijn hebben getroffen.

In overeenstemming met het bepaalde in de sectorale voorschriften is het de bevoegde autoriteiten eveneens toegestaan informatie met betrekking tot gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat uit te wisselen met de volgende autoriteiten indien zulks voor de uitoefening van hun respectieve taken nodig is: centrale banken, andere organen met een vergelijkbare functie in hun hoedanigheid van monetaire autoriteiten en, in voorkomend geval, andere autoriteiten die met het toezicht op betalingssystemen zijn belast.

De betrokken bevoegde autoriteiten moeten elkaar eerst raadplegen voordat zij een besluit in verband met de volgende aangelegenheden nemen wanneer dat besluit van belang kan zijn voor de toezichthoudende taken van andere bevoegde autoriteiten:

a) veranderingen in het aandeelhouderschap, de organisatie of de managementstructuur van gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat, die goedkeuring of machtiging door de bevoegde autoriteiten vereisen;

b) belangrijke sancties of buitengewone maatregelen van de bevoegde autoriteiten.

In buitengewone omstandigheden kan een bevoegde autoriteit besluiten bepaalde informatie niet uit te wisselen of niet tot raadpleging over te gaan indien dat in het licht van deze buitengewone omstandigheden niet aangewezen wordt geacht.

2. De coördinator kan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de moederonderneming gevestigd is en die niet zelf op grond van artikel 7 het aanvullende toezicht uitoefenen, vragen om van de moederonderneming de informatie te verlangen die voor de uitoefening van zijn coördinatietaken als omschreven in artikel 8 dienstig is, en deze informatie aan hem door te geven.

Indien de in artikel 11, lid 2, bedoelde informatie reeds op grond van de sectorale voorschriften aan een bevoegde autoriteit is verstrekt, kunnen de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteiten zich tot de eerstgenoemde autoriteit wenden om de informatie te verkrijgen.

3. De lidstaten geven toestemming voor de uitwisseling van informatie tussen hun bevoegde autoriteiten onderling en tussen hun bevoegde autoriteiten en de in de leden 1 en 2 bedoelde andere autoriteiten. De vergaring of het bezit van informatie met betrekking tot een entiteit in een financieel conglomeraat die geen gereguleerde entiteit is, houdt geenszins in dat de bevoegde autoriteiten op deze entiteit toezicht op individuele basis moeten uitoefenen.

De in het kader van de uitoefening van het aanvullende toezicht ontvangen informatie, en in het bijzonder alle vormen van uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten onderling en tussen de bevoegde autoriteiten en andere autoriteiten waarin deze richtlijn voorziet, vallen onder de in de sectorale voorschriften vervatte bepalingen inzake het beroepsgeheim en de uitwisseling van vertrouwelijke informatie.

Artikel 10 Interne-controleprocedures

De bevoegde autoriteiten dragen er zorg voor dat er in elke onderneming die onder het bereik van het aanvullende toezicht vallen zoals dat in artikel 4 is gedefinieerd, adequate interne-controleprocedures bestaan voor de productie van alle gegevens en inlichtingen die voor de uitoefening van het aanvullende toezicht dienstig zijn.

Artikel 11 Toegang tot informatie

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat in hun rechtsgebied geen juridische belemmeringen de onder het bereik van het aanvullende toezicht vallende natuurlijke en rechtspersonen verhinderen om onderling alle informatie uit te wisselen die voor de uitoefening van het aanvullende toezicht dienstig is.

2. De lidstaten bepalen dat hun met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteiten de entiteiten in een financieel conglomeraat hetzij direct, hetzij indirect moeten kunnen benaderen om toegang te krijgen tot alle informatie die voor de uitoefening van het aanvullende toezicht dienstig is.

Artikel 12 Verificatie

Indien de bevoegde autoriteiten bij de toepassing van deze richtlijn in welbepaalde gevallen informatie over een al dan niet gereguleerde entiteit uit een andere lidstaat die van een financieel conglomeraat deel uitmaakt, wensen te verifiëren, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat deze verificatie te verrichten.

De autoriteiten die een dergelijk verzoek hebben ontvangen, moeten hieraan in het kader van hun bevoegdheid gevolg geven door de verificatie zelf te verrichten, door toe te staan dat de verificatie door een registeraccountant of een deskundige wordt verricht, dan wel door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen de verificatie zelf te verrichten.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van wie het verzoek uitgaat, de verificatie niet zelf verrichten, kunnen zij vragen om aan de verificatie deel te nemen.

Artikel 13 Aanvullende bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten

1. Tot een latere harmonisatie van de sectorale voorschriften bepalen de lidstaten dat hun bevoegde autoriteiten gemachtigd zijn om alle toezichtmaatregelen te nemen die zij nodig achten om de omzeiling van sectorale voorschriften door gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat te voorkomen of aan te pakken.

2. De lidstaten bepalen dat, onverminderd gevallen die onder de strafwet vallen, jegens gemengde financiële holdings, of verantwoordelijke bestuurders daarvan, die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen overtreden welke ter uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld, sancties of maatregelen kunnen worden opgelegd om aan de vastgestelde overtredingen een einde te maken of de oorzaken daarvan weg te nemen. In bepaalde gevallen kunnen deze maatregelen een optreden van de rechter vereisen. De bevoegde autoriteiten werken nauw samen opdat de genoemde sancties of maatregelen de beoogde uitwerking hebben.

Afdeling 3 Derde landen

Artikel 14 Moederondernemingen buiten de Gemeenschap

1. Onverminderd de sectorale voorschriften gaan de bevoegde autoriteiten in het in artikel 4, lid 3, bedoelde geval na of de gereguleerde entiteiten die geleid worden door een moederonderneming met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap, onderworpen zijn aan door een bevoegde autoriteit van een derde land uitgeoefend toezicht dat beantwoordt aan de bepalingen van deze richtlijn betreffende het aanvullende toezicht op gereguleerde entiteiten als bedoeld in artikel 4, lid 2. De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die met de uitoefening van het aanvullende toezicht belast zou zijn mocht lid 2 van toepassing zijn. De lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten in kennis van elk geval van gelijkwaardig toezicht dat hij heeft erkend of voornemens is te erkennen. Indien binnen een termijn van twee maanden na een dergelijke kennisgeving aan de lidstaten en de Commissie door een lidstaat of de Commissie bezwaar wordt aangetekend tegen de gelijkwaardigheid van dit toezicht, leidt de Commissie over deze zaak de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure in. De betrokken lidstaat neemt passende maatregelen ter uitvoering van de besluiten die volgens deze procedure worden genomen.

2. Indien een dergelijk gelijkwaardig toezicht ontbreekt, passen de lidstaten naar analogie op de gereguleerde entiteiten de bepalingen betreffende de uitoefening van het aanvullende toezicht op gereguleerde entiteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, toe. Als alternatief kunnen de bevoegde autoriteiten één van de methoden zoals bedoeld in lid 3 toepassen.

3. De lidstaten kunnen hun bevoegde autoriteiten toestaan andere methoden toe te passen die een adequaat aanvullend toezicht op de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat waarborgen. Over deze methoden moet ten minste overeenstemming zijn bereikt met de bevoegde autoriteiten die met het sectorale groepsbrede toezicht op de gereguleerde entiteiten in het financiële conglomeraat zijn belast, en, in voorkomend geval, met andere betrokken bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen meer bepaald verlangen dat een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Gemeenschap wordt opgericht en op de gereguleerde entiteiten in het door deze holding geleide financiële conglomeraat de bepalingen van deze richtlijn toepassen. De methoden moeten de doelstellingen van het aanvullende toezicht als gedefinieerd in deze richtlijn verwezenlijken en aan de overige lidstaten en de Commissie worden medegedeeld, waarna de in lid 1 beschreven procedure van toepassing is.

Artikel 15 Samenwerking met bevoegde autoriteiten van derde landen

1. Artikel 25, leden 1 en 2, van Richtlijn 2000/12/EG en artikel 10 bis van Richtlijn 98/78/EG zijn mutatis mutandis van toepassing bij onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen met het oog op het maken van afspraken over de uitoefening van het aanvullende toezicht op gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat.

2. De Commissie onderzoekt met het Raadgevend Comité voor het Bankwezen en het Comité voor het Verzekeringswezen het resultaat van de in lid 1 genoemde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.

Hoofdstuk III Aan de Commissie verleende bevoegdheden en comitéprocedure

Artikel 16 Aan de Commissie verleende bevoegdheden

De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure de technische aanpassingen vast die op de volgende gebieden in deze richtlijn dienen te worden aangebracht:

a) verduidelijking van de in de artikelen 2 en 3 vervatte definities om bij de toepassing van deze richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;

b) verduidelijking van de in de artikelen 2 en 3 vervatte definities teneinde een eenvormige toepassing van deze richtlijn binnen de Gemeenschap te waarborgen;

c) aanpassing van de terminologie en van de verwoording van de definities van de richtlijn aan latere communautaire besluiten inzake gereguleerde entiteiten en aanverwante onderwerpen;

d) verduidelijking en aanpassing van de in artikel 5 neergelegde kapitaaltoereikendheidsvereisten en van de in bijlage I omschreven technische beginselen om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten en van de prudentiële technieken.

Artikel 17 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor financiële conglomeraten, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing met inachtneming van de artikelen 7 en 8.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

Hoofdstuk IV Wijzigingen op bestaande richtlijnen

Artikel 18 Wijzigingen op Richtlijn 73/239/EEG

Richtlijn 73/239/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1) Aan artikel 8, lid 1, sub e), wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wanneer een verzekeringsonderneming mede wordt bestuurd door personen die in een andere juridische entiteit zijn benoemd of wanneer in een andere juridische entiteit benoemde personen wezenlijke invloed hebben op de leiding van een verzekeringsonderneming, is het bepaalde in de eerste alinea mutatis mutandis ook op deze personen van toepassing."

2) Het volgende artikel 12 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 12 bis

1. De betrokken bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat moeten vooraf worden geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een verzekeringsonderneming die

a) ofwel een dochteronderneming is van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

b) ofwel een dochteronderneming is van de moederonderneming van een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

c) ofwel onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

2. De betrokken autoriteit van een lidstaat die bevoegd is voor de uitoefening van het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, moet vooraf worden geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een verzekeringsonderneming die

a) ofwel een dochteronderneming is van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

b) ofwel een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

c) ofwel onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar met name wanneer de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij het management van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de voortdurende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening."

3) Aan het einde van artikel 16, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"De solvabiliteitsmarge wordt verminderd met de deelnemingen in andere verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en financiële instellingen in de zin van artikel 1, punten 1 en 5, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad*, ten belope van meer dan 10% van het kapitaal van die entiteiten, alsmede met achtergestelde schuldvorderingen en met in dit lid, in artikel 18, tweede alinea, punt 1, vijfde en zesde streepje, van Richtlijn 79/267/EEG en in artikel 35 en artikel 36, lid 3, van Richtlijn 2000/12/EG bedoelde, in het bezit van de verzekeringsonderneming zijnde schuldtitels, uitgegeven door andere verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en financiële instellingen waarin zij voor meer dan 10% van hun kapitaal deelneemt. Indien tijdelijk aandelen in een andere kredietinstelling, financiële instelling, verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing van deze bepaling verlenen. Wat de berekening van de solvabiliteitsmarge op individuele basis betreft, mogen de lidstaten evenwel toestaan dat verzekeringsondernemingen die onderworpen zijn aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 98/78/EG** of Richtlijn 2001/.../EG van het Europees Parlement en de Raad bovengenoemde deelnemingen, achtergestelde schuldvorderingen en schuldtitels uitgegeven door entiteiten die onder het aanvullende toezicht vallen, niet aftrekken.

* PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.

** PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1."

Artikel 19 Wijzigingen op Richtlijn 79/267/EEG

Richtlijn 79/267/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1) Aan artikel 8, lid 1, sub e), wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wanneer een levensverzekeringsonderneming mede wordt bestuurd door personen die in een andere juridische entiteit zijn benoemd of wanneer in een andere juridische entiteit benoemde personen wezenlijke invloed hebben op de leiding van een levensverzekeringsonderneming, is het bepaalde in de eerste alinea mutatis mutandis ook op deze personen van toepassing."

2) Het volgende artikel 12 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 12 bis

1. De betrokken bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat moeten vooraf worden geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een levensverzekeringsonderneming die

a) ofwel een dochteronderneming is van een levensverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

b) ofwel een dochteronderneming is van de moederonderneming van een levensverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend;

c) ofwel onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een levensverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend.

2. De betrokken autoriteit van een lidstaat die bevoegd is voor de uitoefening van het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, moet vooraf worden geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een levensverzekeringsonderneming die

a) ofwel een dochteronderneming is van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

b) ofwel een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

c) ofwel onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar met name wanneer de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij het management van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de voortdurende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening."

3) Aan artikel 18 wordt het volgende lid toegevoegd:

"4. De solvabiliteitsmarge wordt verminderd met de deelnemingen in andere verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en financiële instellingen in de zin van artikel 1, punten 1 en 5, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad*, ten belope van meer dan 10% van het kapitaal van die entiteiten, alsmede met de achtergestelde schuldvorderingen en met de in dit lid, in artikel 16, tweede alinea, punt 1, vijfde en zesde streepje, van Richtlijn 73/239/EEG en in artikel 35 en artikel 36, lid 3, van Richtlijn 2000/12/EG bedoelde, in het bezit van de verzekeringsonderneming zijnde schuldtitels, uitgegeven door andere verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en financiële instellingen waarin zij voor meer dan 10% van hun kapitaal deelneemt. Indien tijdelijk aandelen in een andere kredietinstelling, financiële instelling, verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing van deze bepaling verlenen. Wat de berekening van de solvabiliteitsmarge op individuele basis betreft, mogen de lidstaten evenwel toestaan dat verzekeringsondernemingen die onderworpen zijn aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 98/78/EG** of Richtlijn 2001/.../EG van het Europees Parlement en de Raad** bovengenoemde deelnemingen, achtergestelde schuldvorderingen en schuldtitels uitgegeven door entiteiten die onder het aanvullende toezicht vallen, niet aftrekken.

* PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1.

** PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1."

Artikel 20 Wijziging op Richtlijn 92/49/EEG

In artikel 15 van Richtlijn 92/49/EEG wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

"1 bis. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een verzekeringsonderneming, kredietinstelling of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een dergelijke entiteit, of een natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap over een dergelijke entiteit uitoefent, en indien de onderneming waarin de verwerver een deelneming wil verkrijgen, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, moet de deelneming het voorwerp uitmaken van een voorafgaande raadpleging als bedoeld in artikel 12 bis van Richtlijn 73/239/EEG."

Artikel 21 Wijziging op Richtlijn 92/96/EEG

In artikel 14 van Richtlijn 92/96/EEG wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

"1 bis. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een verzekeringsonderneming, kredietinstelling of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een dergelijke entiteit, of een natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap over een dergelijke entiteit uitoefent, en indien de onderneming waarin de verwerver de deelneming wil verkrijgen, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, moet de deelneming het voorwerp uitmaken van een voorafgaande raadpleging als bedoeld in artikel 12 bis van Richtlijn 79/267/EEG."

Artikel 22 Wijziging op Richtlijn 93/6/EG

In artikel 7, lid 3, van Richtlijn 93/6/EG worden het eerste en tweede streepje vervangen door de volgende tekst:

"- een "financiële holding" is een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk beleggingsondernemingen of andere financiële instellingen zijn, waarvan ten minste één dochteronderneming een beleggingsonderneming is, en die geen financiële holding is in de zin van Richtlijn 2001/.../EG van het Europees Parlement en de Raad*;

- een "gemengde holding" is een moederonderneming die geen financiële holding, beleggingsonderneming of gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2001/.../EG is en die onder haar dochterondernemingen ten minste één beleggingsonderneming telt;

* PB L ... van ...."

Artikel 23 Wijzigingen op Richtlijn 93/22/EG

Richtlijn 93/22/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) In artikel 3, lid 3, eerste alinea, wordt aan het tweede streepje de volgende zin toegevoegd:

"Wanneer een beleggingsonderneming mede wordt bestuurd door personen die in een andere juridische entiteit zijn benoemd of wanneer in een andere juridische entiteit benoemde personen wezenlijke invloed hebben op de leiding van een beleggingsonderneming, zijn deze bepalingen mutatis mutandis op deze personen van toepassing."

2) Aan artikel 6 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"De betrokken autoriteit van een lidstaat die bevoegd is voor de uitoefening van het toezicht op kredietinstellingen of verzekeringsondernemingen, moet vooraf wordt geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een beleggingsonderneming die

a) ofwel een dochteronderneming is van een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

b) ofwel een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

c) ofwel onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.

De in de voorafgaande alinea's bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar met name wanneer de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij het management van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de voortdurende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening."

3) Artikel 9, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst:

"2. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een beleggingsonderneming, kredietinstelling of verzekeringsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een beleggingsonderneming, kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een persoon die zeggenschap uitoefent over een beleggingsonderneming, kredietinstelling of verzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, en indien de onderneming waarin de verwerver de deelneming wil verkrijgen, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, moet de deelneming het voorwerp uitmaken van een voorafgaande raadpleging als bedoeld in artikel 6."

Artikel 24 Wijzigingen op Richtlijn 98/78/EG

Richtlijn 98/78/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) In artikel 1 worden de punten g), h), i) en j) vervangen door de volgende tekst:

"g) deelnemende onderneming: een onderneming die een moederonderneming is, of een andere onderneming die een deelneming bezit, of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;

h) verbonden onderneming: een dochteronderneming of iedere andere onderneming waarin een deelneming bestaat, of een onderneming die met een andere onderneming verbonden is door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG;

i) verzekeringsholding: een moederonderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verkrijgen en houden van deelnemingen in dochterondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringsondernemingen van derde landen zijn, waarvan ten minste één dochteronderneming een verzekeringsonderneming is, en die geen financiële holding is in de zin van Richtlijn 2001/.../EG van het Europees Parlement en de Raad*;

j) gemengde verzekeringsholding: een moederonderneming die geen verzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land, herverzekeringsonderneming, verzekeringsholding of gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2001/.../EG is, en waarvan ten minste één dochteronderneming een verzekeringsonderneming is;

* PB L ... van ...."

2) Aan artikel 6, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

"Wanneer de bevoegde autoriteit van wie het verzoek uitgaat, de verificatie niet zelf verricht, mag zij vragen om aan de verificatie deel te nemen."

3) In artikel 8, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door de volgende tekst:

"De lidstaten eisen dat er in de verzekeringsondernemingen adequate risicomanagement- en interne-controleprocedures, met inbegrip van gedegen rapportage- en boekhoudsystemen, bestaan die een goede identificatie, meting, bewaking en controle van de in lid 1 bedoelde transacties mogelijk maken. De lidstaten eisen tevens dat de verzekeringsondernemingen ten minste eenmaal per jaar de significante transacties aan de bevoegde autoriteiten rapporteren. Deze procedures worden gecontroleerd door de bevoegde autoriteiten."

4) Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 10 bis Samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen

1. De Commissie kan op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief aan de Raad voorstellen doen voor onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen met het oog op het maken van afspraken voor de uitoefening van aanvullend toezicht op:

a) verzekeringsondernemingen die als deelnemende ondernemingen ondernemingen in de zin van artikel 2 hebben waarvan het hoofdkantoor in een derde land gevestigd is; en

b) in derde landen gevestigde verzekeringsondernemingen die als deelnemende ondernemingen ondernemingen in de zin van artikel 2 hebben waarvan het hoofdkantoor zich in de Gemeenschap bevindt.

2. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten hebben met name ten doel te waarborgen dat:

a) enerzijds de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de informatie verkrijgen die nodig is voor de uitoefening van het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor in de Gemeenschap gelegen is en die dochterondernemingen of deelnemingen in ondernemingen buiten de Gemeenschap hebben;

b) anderzijds de bevoegde autoriteiten van derde landen de informatie verkrijgen die nodig is voor de uitoefening van het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen met hoofdkantoor op hun grondgebied die dochterondernemingen of deelnemingen in ondernemingen in één of meer lidstaten hebben.

3. De Commissie onderzoekt met het Comité voor het Verzekeringswezen het resultaat van de in lid 1 genoemde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie."

5) Aan bijlage I, punt 1, sub B, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wanneer er geen kapitaalbanden bestaan tussen sommige van de ondernemingen in een verzekeringsgroep, bepaalt de bevoegde autoriteit met welk proportioneel deel rekening moet worden gehouden."

Artikel 25 Wijzigingen op Richtlijn 2000/12/EG

Richtlijn 2000/12/EG wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a) Punt 9 wordt vervangen door de volgende tekst:

"9. "deelneming voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis": een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Richtlijn 78/660/EEG of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20% of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;"

b) de punten 21 en 22 worden vervangen door de volgende tekst:

"21. "financiële holding": een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, waarvan ten minste één dochteronderneming een kredietinstelling is, en die geen financiële holding is in de zin van Richtlijn 2001/.../EG van het Europees Parlement en de Raad*;

22. "gemengde holding": een moederonderneming die geen financiële holding, kredietinstelling of gemengde financiële holding in de zin van Richtlijn 2001/.../EG is en die onder haar dochterondernemingen ten minste één kredietinstelling telt;

* PB L ... van ...."

2) Aan artikel 6, lid 1, tweede alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

"Wanneer een kredietinstelling mede wordt bestuurd door personen die in een andere juridische entiteit zijn benoemd of wanneer in een andere juridische entiteit benoemde personen wezenlijke invloed hebben op de leiding van een kredietinstelling, zijn deze bepalingen mutatis mutandis op deze personen van toepassing."

3) Aan artikel 12 worden de volgende alinea's toegevoegd:

"De betrokken autoriteit van een lidstaat die bevoegd is voor de uitoefening van het toezicht op verzekeringsondernemingen of beleggingsondernemingen, moet vooraf worden geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een kredietinstelling die

a) ofwel een dochteronderneming is van een verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

b) ofwel een dochteronderneming is van de moederonderneming van een verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend;

c) ofwel onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend.

De in de voorafgaande alinea's bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar met name wanneer de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij het management van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de voortdurende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening."

4) Artikel 16, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst:

"2. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een kredietinstelling, verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een moederonderneming van een kredietinstelling, verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of een natuurlijke of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekeringsonderneming of beleggingsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, en indien de entiteit waarin de verwerver een deelneming wil verkrijgen, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, moet de beoordeling van de deelneming het voorwerp uitmaken van een voorafgaande raadpleging als bedoeld in artikel 12."

5) Artikel 34, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a) in de eerste alinea worden de punten 12 en 13 vervangen door de volgende tekst:

"12. deelnemingen in andere kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen ten belope van meer dan 10% van het kapitaal van die entiteiten, alsmede achtergestelde schuldvorderingen en de in artikel 35, artikel 16, lid 1, tweede alinea, zevende en achtste streepje van Richtlijn 73/239/EEG en artikel 18, tweede alinea, punt 1, vijfde en zesde streepje, van Richtlijn 79/267/EEG bedoelde, in het bezit van een kredietinstelling zijnde schuldtitels, uitgegeven door andere kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen waarin zij voor meer dan 10% van hun kapitaal deelneemt;

indien tijdelijk aandelen in een andere kredietinstelling, financiële instelling, verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing van deze bepaling verlenen.

13. deelnemingen in andere kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen ten belope van 10% of minder van het kapitaal van die entiteiten, alsmede achtergestelde schuldvorderingen en de in artikel 35, artikel 16, lid 1, tweede alinea, zevende en achtste streepje van Richtlijn 73/239/EEG en artikel 18, tweede alinea, punt 1, vijfde en zesde streepje, van Richtlijn 79/267/EEG bedoelde, in het bezit van de kredietinstelling zijnde schuldtitels, uitgegeven door andere dan de in punt 12 bedoelde kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen, voor het bedrag van het totaal van deze deelnemingen, achtergestelde schuldvorderingen en schuldtitels dat 10% van het eigen vermogen van de kredietinstelling, berekend vóór de aftrek van de bestanddelen in punt 12 en in dit punt, te boven gaat.";

b) in de tweede alinea wordt de eerste zin vervangen door de volgende tekst:

"Wat de berekening van het eigen vermogen op individuele basis betreft, mogen de lidstaten toestaan dat kredietinstellingen die onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis of aan aanvullend toezicht overeenkomstig Richtlijn 2001/.../EG, in de consolidatie begrepen of onder het bereik van het aanvullende toezicht vallende deelnemingen in andere kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen, niet aftrekken."

6) Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

a) aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wanneer ondernemingen verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, bepalen de bevoegde autoriteiten hoe de consolidatie moet worden uitgevoerd.";

b) in lid 4, eerste alinea, komt het derde streepje te vervallen.

7) Het volgende artikel 55 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 55 bis Transacties binnen een groep bij gemengde holdings

Onverminderd het bepaalde in titel V, hoofdstuk 2, afdeling 3, van deze richtlijn bepalen de lidstaten dat wanneer de moederonderneming van één of meer kredietinstellingen een gemengde holding is, de voor het toezicht op deze kredietinstellingen bevoegde autoriteiten algemeen toezicht uitoefenen op transacties tussen de kredietinstellingen en de gemengde holding en haar dochterondernemingen.

De bevoegde autoriteiten eisen dat er in de kredietinstellingen adequate risicomanagement- en interne-controleprocedures, met inbegrip van gedegen rapportage- en boekhoudsystemen, bestaan die een goede identificatie, meting, bewaking en controle van de transacties met de gemengde moederholding en haar dochterondernemingen mogelijk maken. De bevoegde autoriteiten eisen tevens dat de kredietinstellingen alle andere significante transacties met deze entiteiten dan die bedoeld in artikel 48 rapporteren. Deze procedures en significante transacties worden gecontroleerd door de bevoegde autoriteiten.

Wanneer de bovengenoemde transacties binnen een groep een bedreiging voor de financiële positie van een kredietinstelling vormen, dan neemt de voor het toezicht op de instelling bevoegde autoriteit passende maatregelen."

8) Aan artikel 56, lid 7, wordt de volgende zin toegevoegd:

"Wanneer de bevoegde autoriteit van wie het verzoek uitgaat, de verificatie niet zelf verricht, mag zij vragen om aan de verificatie deel te nemen."

9) Het volgende artikel 56 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 56 bis Moederondernemingen uit derde landen

Wanneer de moederonderneming van een kredietinstelling een kredietinstelling of een financiële holding met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is en er op de kredietinstelling geen toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, gaan de bevoegde autoriteiten na of de kredietinstelling onderworpen is aan door de bevoegde autoriteit van een derde land uitgeoefend toezicht op geconsolideerde basis dat beantwoordt aan de in artikel 52 neergelegde beginselen. De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die met de uitoefening van het aanvullende toezicht belast zou zijn mocht lid 2 van toepassing zijn. De lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten in kennis van elk geval van gelijkwaardig toezicht op geconsolideerde basis dat hij heeft erkend of voornemens is te erkennen. Indien binnen een termijn van twee maanden na een dergelijke kennisgeving aan de lidstaten en de Commissie door een lidstaat of de Commissie bezwaar wordt aangetekend tegen de gelijkwaardigheid van dit toezicht, leidt de Commissie over deze zaak de procedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG in. De betrokken lidstaat neemt passende maatregelen ter uitvoering van de besluiten die volgens deze procedure worden genomen.

Indien een dergelijk gelijkwaardig toezicht ontbreekt, passen de lidstaten naar analogie op de kredietinstelling het bepaalde in artikel 52 toe.

Als alternatief kunnen de lidstaten hun bevoegde autoriteiten toestaan andere passende toezichtmethoden toe te passen waarmee de doelstellingen van het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen worden gerealiseerd. Over deze methoden moet overeenstemming zijn bereikt door de betrokken bevoegde autoriteiten. De bevoegde autoriteiten kunnen meer bepaald verlangen dat een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Gemeenschap wordt opgericht en op de geconsolideerde positie van deze financiële holding de bepalingen inzake het toezicht op geconsolideerde basis toepassen. De methoden moeten de doelstellingen van het toezicht op geconsolideerde basis als gedefinieerd in dit hoofdstuk verwezenlijken en aan de overige lidstaten en de Commissie worden medegedeeld, waarna de in de eerste alinea beschreven procedure van toepassing is."

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 26 Uitvoering

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [...] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 27 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de 20e dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 28 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitster De Voorzitter

BIJLAGE I

Kapitaaltoereikendheid

De aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 5, lid 1, wordt berekend overeenkomstig de technische beginselen en één van de methoden die in deze bijlage worden beschreven.

I. Technische beginselen

1. Reikwijdte en vorm van de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheid

Bij de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheid voor een financieel conglomeraat door middel van methode 1 ("Consolidatie van jaarrekeningen") dienen het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten van de entiteiten in de groep te worden berekend door toepassing van de desbetreffende sectorale voorschriften inzake de vorm en de mate van de consolidatie zoals vastgelegd in met name artikel 54 van Richtlijn 2000/12/EG en bijlage 1, punt 1, sub B, van Richtlijn 98/78/EG.

Bij de toepassing van de methoden 2 of 3 ("Aftrek en aggregatie", "Aftrek van een vereiste") moet rekening worden gehouden met het proportionele deel van de moederonderneming of onderneming die een deelneming in een andere entiteit van de groep bezit. Onder "proportioneel deel" wordt verstaan het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk het eigendom is van deze onderneming.

Ongeacht welke methode wordt toegepast, wordt echter, indien de entiteit een dochteronderneming is en een solvabiliteitstekort of - wanneer het om een niet-gereguleerde entiteit uit de financiële sector gaat - fictief solvabiliteitstekort heeft, het totale solvabiliteitstekort van de dochteronderneming in aanmerking genomen. Ingeval de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een gedeelte van het kapitaal in eigendom heeft strikt en ondubbelzinnig tot dat gedeelte van het kapitaal beperkt is, kunnen zij toestaan dat het solvabiliteitstekort van de dochteronderneming op proportionele grondslag in aanmerking wordt genomen.

Wanneer tussen de entiteiten in een financieel conglomeraat geen kapitaalbanden bestaan, dienen de bevoegde autoriteiten het proportionele deel te bepalen dat in aanmerking moet worden genomen, rekening houdend met de aansprakelijkheid waartoe de bestaande banden aanleiding geven.

2. Welke van de in punt II vastgestelde methoden ook wordt toegepast om de aanvullende kapitaaltoereikendheid van gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat te berekenen, de bevoegde autoriteiten zien er steeds op toe dat de volgende principes worden nageleefd:

i) het meermalen gebruiken op het niveau van het financiële conglomeraat van vermogensbestanddelen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking mogen worden genomen ("multiple gearing") en de ongepaste schepping van eigen vermogen binnen de groep moeten uitgesloten zijn;

met het oog daarop dienen de bevoegde autoriteiten de relevante beginselen uit de desbetreffende sectorale voorschriften naar analogie toe te passen;

ii) tot een latere harmonisatie van de sectorale voorschriften moeten de solvabiliteitsvereisten voor iedere onderscheiden financiële sector die in een financieel conglomeraat vertegenwoordigd is, door eigenvermogensbestanddelen als omschreven in de desbetreffende sectorale voorschriften worden gedekt; voor de verificatie van de naleving van de aanvullende solvabiliteitsvereisten op het niveau van het financiële conglomeraat wordt uitsluitend rekening gehouden met de eigenvermogensbestanddelen die op grond van de voor elke onderscheiden sector geldende voorschriften in aanmerking mogen worden genomen ("sectoroverschrijdend kapitaal");

wanneer de sectorale voorschriften het meerekenen van bepaalde eigenvermogensinstrumenten die als sectoroverschrijdend kapitaal gelden, aan beperkingen onderwerpen, zijn deze beperkingen mutatis mutandis ook van toepassing bij de berekening van het eigen vermogen op het niveau van het financiële conglomeraat;

bij de berekening van het eigen vermogen op het niveau van het financiële conglomeraat dienen de bevoegde autoriteiten er eveneens rekening mee te houden in hoeverre het eigen vermogen effectief overdraagbaar en beschikbaar is voor de verschillende juridische entiteiten in de groep in het licht van de doelstellingen van de kapitaaltoereikendheidsvoorschriften;

het overeenkomstig punt II van deze bijlage berekende fictieve solvabiliteitsvereiste voor een niet-gereguleerde entiteit uit de financiële sector is het kapitaalvereiste waaraan een dergelijke entiteit krachtens de desbetreffende sectorale voorschriften zou moeten voldoen mocht het om een gereguleerde entiteit van deze specifieke financiële sector gaan; een gemengde financiële holding wordt behandeld overeenkomstig de sectorale voorschriften van de belangrijkste financiële sector in het financiële conglomeraat.

II. Technische berekeningsmethoden

Methode 1 : Methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen

De aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen.

De aanvullende kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

i) het eigen vermogen van het financiële conglomeraat, als berekend op basis van de geconsolideerde positie van de groep; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

ii) de som van de solvabiliteitsvereisten voor elke onderscheiden financiële sector die in de groep vertegenwoordigd is; deze solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens de desbetreffende sectorale voorschriften.

De sectorale voorschriften zijn met name Richtlijn 2000/12/EG, titel V, hoofdstuk 3, voor kredietinstellingen, Richtlijn 98/78/EG voor verzekeringsondernemingen en Richtlijn 93/6/EEG voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Voor niet-gereguleerde entiteiten uit de financiële sector welke niet bij de bovengenoemde berekeningen van de sectorale solvabiliteitsvereisten zijn meegeteld, wordt een fictief solvabiliteitsvereiste berekend.

Het verschil mag niet negatief zijn.

Methode 2 : Aftrek en aggregatie

De aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de jaarrekeningen van elk van de entiteiten in de groep.

De aanvullende kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

i) de som van het eigen vermogen van elke gereguleerde en niet-gereguleerde entiteit in het financiële conglomeraat; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

ii) de som van:

- de solvabiliteitsvereisten voor elke gereguleerde en niet-gereguleerde entiteit in de groep; deze solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens de desbetreffende sectorale voorschriften;

- de boekwaarde van de deelnemingen in andere entiteiten van de groep.

Voor niet-gereguleerde entiteiten wordt een fictief solvabiliteitsvereiste berekend. Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten worden voor hun proportionele deel in aanmerking genomen overeenkomstig punt I van deze bijlage.

Het verschil mag niet negatief zijn.

Methode 3 : Aftrek van een vereiste

De aanvullende kapitaaltoereikendheid van de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de jaarrekeningen van elk van de entiteiten in de groep.

De aanvullende kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

i) het eigen vermogen van de moederonderneming of de entiteit die aan het hoofd van het financiële conglomeraat staat; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

ii) de som van:

- het solvabiliteitsvereiste van de moederonderneming of de leidende onderneming als bedoeld onder i); en

- de boekwaarde van de deelneming van eerstgenoemde in andere entiteiten van de groep of het solvabiliteitsvereiste van deze entiteiten als dit hoger is; de solvabiliteitsvereisten van de laatstgenoemde worden voor hun proportionele deel in aanmerking genomen overeenkomstig punt I van deze bijlage.

Voor niet-gereguleerde entiteiten wordt een fictief solvabiliteitsvereiste berekend. Bij de waardering van de vermogensbestanddelen die voor de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheid in aanmerking mogen worden genomen, kunnen deelnemingen worden gewaardeerd volgens de vermogensmutatiemethode overeenkomstig de optie bedoeld in artikel 59, lid 2, sub b), van Richtlijn 78/660/EEG.

Het verschil mag niet negatief zijn.

Methode 4 : Combinatie van de methoden 1, 2 en 3

De bevoegde autoriteiten mogen een combinatie van de methoden 1, 2 en 3 of een combinatie van twee van deze methoden toepassen.

BIJLAGE II

Technische toepassing van de bepalingen inzake transacties binnen een groep en risicoconcentratie

De coördinator, de met de uitoefening van het sectorale groepsbrede toezicht op de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat belaste bevoegde autoriteiten en, waar nodig, andere betrokken bevoegde autoriteiten komen onderling overeen welk type transacties en risico's door de gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat moeten worden gerapporteerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 3, betreffende de rapportage van transacties binnen de groep en risicoconcentraties. Bij de bepaling van dit type transacties en risico's moeten de betrokken bevoegde autoriteiten rekening houden met de specifieke groeps- en risicomanagementstructuur van het financiële conglomeraat. Teneinde aan te geven welke de significante transacties binnen de groep en significante risicoconcentraties zijn die overeenkomstig artikel 6 moeten worden gerapporteerd, stellen de betrokken bevoegde autoriteiten passende drempelwaarden vast op basis van het eigen vermogen en/of de technische voorzieningen.

Bij de controle van de transacties binnen de groep en de risicoconcentraties letten de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteiten vooral op het mogelijke besmettingsrisico in het financiële conglomeraat, het risico van belangenconflicten, het risico van de omzeiling van sectorale voorschriften en het niveau of de omvang van de risico's.

De lidstaten kunnen hun bevoegde autoriteiten toestaan de sectorale voorschriften inzake transacties binnen een groep en risicoconcentraties op het niveau van het financiële conglomeraat toe te passen om met name te voorkomen dat de sectorale voorschriften worden omzeild.

EFFECTBEOORDELING GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL VOOR HET BEDRIJFSLEVEN, EN IN HET BIJZONDER VOOR HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)

Titel van het voorstel

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad

Referentienummer van het document

Het voorstel

1. Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied nodig en wat zijn de voornaamste doelstellingen-

In het Actieplan voor financiële diensten van de Commissie wordt een reeks maatregelen voorgesteld die nodig zijn om de interne markt voor financiële diensten te voltooien. In dat verband wordt de uitvaardiging van aanvullende prudentiële wetgeving voor financiële groepen met sectoroverschrijdende financiële activiteiten (zogeheten financiële conglomeraten) aangekondigd. Daarmee wordt beoogd de tekortkomingen in de huidige sectorale wetgeving te verhelpen en de bijkomende prudentiële risico's op te vangen, en op deze manier in deugdelijke toezichtregelingen voor gereguleerde entiteiten (kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen) in deze financiële conglomeraten te voorzien. In de huidige Gemeenschapswetgeving zijn alleen voorschriften voor homogene financiële groepen vastgesteld. Ten aanzien van de prudentiële regulering van financiële conglomeraten vertoont de bestaande wetgeving grote overlappingen en ernstige tekortkomingen. Dit tevens tot verstoringen van de concurrentieverhoudingen tussen gereguleerde entiteiten geleid.

Een eengemaakte financiële markt is bevorderlijk voor het concurrentievermogen van de Europese economie. De verdere aanvulling van de leemten in de huidige wetgeving zal de bedrijfseconomische soliditeit en de financiële stabiliteit van de financiële markten in de hand werken. Dit zal uiteindelijk ten goede komen aan al degenen die op de financiële markten actief zijn (zowel financiële instellingen als deposanten, verzekeringnemers en beleggers in het algemeen).

Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde maatregel, namelijk de vaststelling van voorschriften voor de uitoefening van aanvullend toezicht op gereguleerde entiteiten in een financieel conglomeraat, niet op voldoende wijze door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, dienen zij door de Gemeenschap te worden gerealiseerd. De richtlijn blijft evenwel beperkt tot hetgeen minimaal vereist is om deze doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen daartoe nodig is.

Effect op het bedrijfsleven

2. Waarop is het voorstel van invloed-

- welke bedrijfstakken

Het voorstel is van invloed op alle kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen die deel uitmaken van een financieel conglomeraat, alsook op hun gemengde financiële moederholdings.

- welke bedrijfsgrootte (wat is de concentratie van kleine en middelgrote ondernemingen)

De richtlijn maakt geen onderscheid naar de omvang. De meeste financiële conglomeraten zijn evenwel internationaal actieve groepen; sommige zijn zelfs van wereldformaat.

- zijn deze bedrijven in bepaalde geografische gebieden van de Gemeenschap geconcentreerd

Neen.

3. Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen-

De bedrijven zullen moeten voldoen aan eisen op het gebied van de solvabiliteit (het financiële conglomeraat dient over voldoende kapitaal te beschikken), risicoconcentraties en transacties binnen de groep (het conglomeraat dient te zijn toegerust met adequate risicomanagementprocedures), en de deskundigheid en betrouwbaarheid van de bestuurders. De richtlijn voert rapportageverplichtingen in en verschaft toezichthouders tevens een rechtsgrondslag voor het eisen en verifiëren van informatie met betrekking tot de naleving door de financiële conglomeraten van de voorschriften betreffende het aanvullende toezicht op financiële conglomeraten. Voorts brengt de richtlijn technische wijzigingen op de bovenvermelde terreinen in de sectorale richtlijnen aan teneinde een aantal van de bepalingen in de sectorale richtlijnen met de sectoroverschrijdende wetgeving te harmoniseren.

4. Welke economische gevolgen zal het voorstel waarschijnlijk hebben-

- voor de werkgelegenheid

Geen directe gevolgen voor de werkgelegenheid. Indirect zal van het voorstel echter een positief effect op de werkgelegenheid uitgaan, aangezien de richtlijn bijdraagt tot de totstandbrenging van de Europese interne markt.

- voor investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven

Zoals gezegd, zal een eengemaakte financiële markt het concurrentievermogen van de Europese economie en de financiële stabiliteit in de hand werken. Op deze manier zal het voorstel een positief effect sorteren op de investeringen en op de oprichting van nieuwe bedrijven.

- voor het concurrentievermogen van de bedrijven

Hetzelfde geldt voor het concurrentievermogen van het bedrijfsleven.

5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen (minder strenge of andere eisen enz.)-

Het voorstel bevat geen specifieke bepalingen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen. Zoals hierboven echter is aangegeven, is het ontstaan van financiële conglomeraten terug te voeren op consolidatie en internationalisatie, hetgeen tot gevolg heeft dat de meeste financiële conglomeraten grote groepen zijn.

Raadpleging

6. Geef een overzicht van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en zet hun standpunten in grote lijnen uiteen.

De diensten van de Europese Commissie hebben een raadplegingsdocument over het toezicht op financiële conglomeraten en een eerste ontwerp-voorstel voor een richtlijn in de vorm van een werkdocument onder de bedrijven en organisaties van de sector verspreid. De commentatoren zijn het er in het algemeen over eens dat er behoefte bestaat aan een adequate toezichtregeling voor financiële conglomeraten, maar over het antwoord op de vragen hoever de regulering moet gaan en wanneer deze moet worden ingevoerd, heerst minder eensgezindheid.

Top