EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001DC0617

Verslag van de groep onafhankelijke deskundigen aan de Commissie over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94 inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw

/* COM/2001/0617 def. Deel II */

52001DC0617

Verslag van de groep onafhankelijke deskundigen aan de Commissie over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94 inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw /* COM/2001/0617 def. Deel II */


VERSLAG VAN DE GROEP ONAFHANKELIJKE DESKUNDIGEN AAN DE COMMISSIE over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94 inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw

INHOUD

I. Inleiding

II. Mandaat (gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1467/94 van de Raad en het werkprogramma)

III. Tussenbalans van het GENRES-programma

1. Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94 (COM(97) 327)

2. Werkdocument van de 2034ste zitting van de Europese Raad op 20 en 21 oktober 1997

3. Resolutie van het EP over het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94 van de Raad (PB C 167 van 1.6.1998, blz. 303)

IV. Opmerkingen van de groep onafhankelijke deskundigen

1. Is aan de doelstellingen van het programma beantwoord-

2. Was het programma juist gefocust-

3. Is er bij de keuze van soorten en de organisatie van de werkzaamheden in het kader van gecoördineerde acties en projecten voor gezamenlijke rekening van de juiste prioriteiten uitgegaan-

4. Hebben voldoende landen van de Unie aan het programma meegewerkt-

5. Is er voldoende werk gemaakt van de inventaris en de begeleidende maatregelen-

6. Sluiten de projecten aan bij het GLB en het Verdrag van Rio (Verdrag inzake biologische diversiteit)-

7. Zijn administratieve en beheerskwesties goed aangepakt-

8. Juridische aspecten van het gebruik van genetische hulpbronnen

9. Inschakeling van NGO's

10. Activiteit van internationale organisaties op hetzelfde gebied

11. Integratie van nationale programma's inzake genetische hulpbronnen in netwerken

V. Aanbevelingen

I. Inleiding

Biodiversiteit is wereldwijd tot op het hoogste niveau een aandachtspunt geworden. Alle lidstaten van de EU hebben het Verdrag inzake biologische diversiteit ondertekend en onderschrijven derhalve de doelstellingen van dat Verdrag. Biodiversiteit is niet alleen van belang voor de landbouw in de ruime zin van het woord, maar ook voor de bescherming en de verbetering van het milieu voor de volgende generaties.

Het grote publiek is zich weliswaar veel bewuster geworden van algemene vraagstukken in verband met biodiversiteit, maar is zich veel minder bewust van het enorme belang dat genetische diversiteit heeft voor allerlei soorten dynamische veranderingen die zich in de biodiversiteit voltrekken.

Nog slechter is het gesteld met de bewustwording omtrent de centrale rol die de genetische diversiteit heeft gespeeld in de aanpassingsveranderingen die zich altijd in gecultiveerde planten en gedomesticeerde dieren hebben voorgedaan sinds de mens aan landbouw doet.

Rassenverbetering en vooruitgang in veredelingsmethoden hebben de dynamiek van de veranderingen die zich in de 20ste eeuw in cultivars en dierenrassen hebben voltrokken enorm versneld en kunnen, zoals nu wordt ingezien, een gevaar betekenen voor de nog resterende genetische diversiteit.

Anderzijds is het zo dat al sinds de eerste decennia van de 20ste eeuw inspanningen worden geleverd om de genetische diversiteit in stand te houden, hoofdzakelijk door het verzamelen van zaadmonsters van landrassen die gevaar liepen te verdwijnen. Verschillende honderdduizenden zaadmonsters vullen in de lidstaten van de EU en elders in de wereld de rekken van genenbanken. Nuttige genetische diversiteit die in stand is gehouden en nog moet worden gehouden, wordt evenwel slechts duidelijk door een gedegen evaluatie van verschillen in economisch belangrijke kenmerken. Er zijn de laatste tijd verfijndere laboratoriummethodes ontwikkeld waardoor het mogelijk wordt de genetische afstand te meten tussen in genenbanken opgeslagen monsters en dierenpopulaties. Hierdoor is de weg geëffend om vast te stellen welke genetische diversiteit nog aanwezig is in of bestaat tussen de nieuwste gefokte rassen van landbouwhuisdieren en in oude dierenrassen. Dit geldt ook voor wilde verwanten van cultuurplanten. Ondanks deze vooruitgang blijft het niettemin verre van gemakkelijk economisch belangrijke kenmerken van planten in genenbankacquisities nauwkeurig te evalueren en genetische afstanden tussen landbouwhuisdieren te meten.

Iedereen die zich bewust is van de centrale rol van de genetische diversiteit, beseft ook dat de samenwerking en de onderling afgestemde acties van de EU-lidstaten die via goed gecoördineerde projecten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1467/94 van de Raad van 20 juni 1994 inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw [1] zijn opgezet veel toegevoegde waarde opleveren. Het valt bovendien te verwachten dat naast de instandhoudingsverplichtingen die in de Verdrag inzake biologische diversiteit zijn overeengekomen, toegang tot en gebruik van genetische diversiteit in de toekomst enorm belangrijk zullen worden voor continuïteit en succes bij de rassenverbetering van cultuurplanten en huisdieren, die nodig zijn om te voldoen aan de vraag naar duurzame landbouwmethoden in het Europa van de 21ste eeuw.

[1] PB L 159 van 28.6.1994, blz. 1.

II. Mandaat (gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1467/94 en het werkprogramma)

Verordening (EG) nr. 1467/94 (artikel 11, lid 1) schrijft voor dat het programma tijdens het derde jaar van uitvoering opnieuw wordt bezien door de Commissie, die tevens de stand van zaken, met name in financieel opzicht, dient te bekijken. De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen over de resultaten van dit onderzoek.

Verordening (EG) nr. 1467/94 (artikel 11, lid 2) bepaalt dat de Commissie na afloop van het programma een groep onafhankelijke deskundigen aanstelt om de behaalde resultaten te evalueren. Het verslag van deze groep wordt, tezamen met de opmerkingen van de Commissie, bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité ingediend.

De procedures voor de uitvoering van het uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1467/94 vastgestelde programma waarnaar in artikel 8 wordt verwezen, zijn opgenomen in bijlage I. De algemene bepalingen voorzien in een permanente inventaris van de genetische hulpbronnen in de landbouw in de Gemeenschap, gecoördineerde acties, projecten voor gezamenlijke rekening op het gebied van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van deze genetische hulpbronnen en begeleidende maatregelen. Bijlage I, deel III omvat de technische bepalingen, met inbegrip van het toepassingsgebied en de activiteiten (permanente inventaris, alsook instandhouding, documentatie en informatie-uitwisseling). Voor ieder project worden de volgende fasen aangegeven:

1) opstellen van het werkplan,

2) karakterisering van collecties,

3) evaluatie met secundaire karakterisering,

4) sorteren van collecties,

5) rationalisatie van collecties,

6) aanschaf van genetische hulpbronnen.

Om het programma opnieuw te bekijken, werd de groep deskundigen de vrije hand gelaten met betrekking tot het "mandaat". De Commissie stelde aan de groep voorbereidende informatie en een groot aantal documenten beschikbaar:

- de Verordening (EG) nr. 1467/94 van de Raad van 20 juni 1994, 17 bladzijden,

- het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 30 juni 1997 (COM(97) 327 def.), 32 bladzijden,

- de resolutie van het Europees Parlement van 15 mei 1998 over het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94 (PB C 167 van 1.6.1998, blz. 303),

- alle opmerkingen van de deskundigengroepen betreffende de drie gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen,

- de notulen van de 13 vergaderingen van het Comité genetische hulpbronnen,

- de notulen van de vergaderingen die de Commissie met de NGO's heeft gehouden,

- de technische bijlage van ieder contract voor de 21 geselecteerde projecten,

- de vragenlijst die op 25 januari 2000 naar elke projectcoördinator is gezonden,

- de antwoorden, indien beschikbaar, op de bovengenoemde vragenlijst,

- en, zo nodig, de gegevens over de beschikbaarheid van de administratieve dossiers van genetische hulpbronnen in de archieven.

De deskundigengroep heeft aan de hand van Verordening (EG) nr. 1467/94 en van de resolutie van het Europees Parlement, waarin de volgende zeven belangrijke opmerkingen werden gemaakt:

1. de Commissie heeft een weinig doortastende houding aangenomen,

2. er is geen gebruik gemaakt van begeleidende maatregelen ter bevordering van uitwisseling tussen particuliere en openbare genenbanken en ter verbetering van de kwaliteit van de registratie van de verzamelde hulpbronnen,

3. het Parlement beveelt aan de aanpak in die zin te wijzigen dat niet alleen individuele soorten maar ook onderling samenhangende groepen van soorten in aanmerking worden genomen,

4. het zwaartepunt te verleggen naar in situ instandhouding en maatregelen inzake gebruik,

5. niet alleen premies voor zeldzaam geworden dierenrassen te geven maar ook de instandhouding van regionaal nuttige gewassen te steunen,

6. te zorgen voor een constructieve samenwerking tussen partners (genenbanken, in situ conservatoren, tuinders en kwekers),

7. bij de taakverdeling nauwer samen te werken met het Europese Samenwerkings-programma voor genetische hulpbronnen (ECP/GR) en het Europese Programma voor genetische hulpbronnen in de bosbouw (EUFOR-GEN),

besloten een mandaat vast te stellen waarin antwoord wordt gezocht op de volgende vragen:

1. Is aan de doelstellingen van het programma beantwoord-

2. Is het programma juist gefocust-

3. Is er bij de keuze van de soorten en bij de organisatie van het werk van de juiste prioriteiten uitgegaan-

4. Hebben voldoende landen van de Unie aan het programma meegewerkt- (dekking)

5. Is voldoende werk gemaakt van de inventaris en de begeleidende maatregelen-

6. Sluiten de projecten aan bij het GLB en het Verdrag van Rio (CBD)-

7. Zijn administratieve en beheerskwesties goed aangepakt-

8. Juridische aspecten van het gebruik van genetische hulpbronnen

9. Betrokkenheid van NGO's

10. Betrokkenheid van internationale organisaties

11. Integratie van nationale programma's inzake genetische hulpbronnen.

III. Tussenbalans van het GENRES-programma

1. Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94, COM (97) 327 def. van 30 juni 1997

Er zij gewezen op de volgende conclusies en aanbevelingen betreffende beheersaspecten:

- het Programmacomité heeft benadrukt dat de uitgaven voor dierlijke genetische hulpbronnen moeten worden verhoogd,

- er moet een bijzondere inspanning worden verricht om de "Bronneninventaris" van de Commissie te voltooien zodat die op het World Wide Web kan worden gepubliceerd.

In het bijzonder is er behoefte aan:

- studiebijeenkomsten, workshops en technische lezingen, in het bijzonder over aspecten van het duurzaam gebruik van genetische hulpbronnen,

- opleiding, in het bijzonder gericht op het ondersteunen van de NGO's.

Belangrijke conclusies zijn:

- de verordening moet niet alleen betrekking hebben op "Europese" genetische hulpbronnen maar ook op de wilde verwanten daarvan,

- de lidstaten zijn het erover eens dat internationaal overeengekomen en algemeen uitgevoerde toegangsovereenkomsten van kardinaal belang zijn voor de daadwerkelijke instandhouding en het duurzaam gebruik van de plantaardige genetische hulpbronnen,

- het lijkt raadzaam dat de beheerders van Verordening (EG) nr. 1467/94 geregelde contacten onderhouden met hun collega's van de andere internationale programma's teneinde een maximale synergie en toegevoegde waarde tot stand te brengen,

- wegens de huidige moeizame internationale discussies over toegang tot en eigendom van plantaardige genetische hulpbronnen, zou het verstandig zijn dat de Unie vooraf een eensgezind standpunt over dierlijke genetische hulpbronnen bepaalt.

2. Werkdocument van de 2034ste zitting van de Europese Raad van 20 en 21 oktober 1997

In het licht van het door de Commissie ingediende verslag maakte de Raad de balans op van de tenuitvoerlegging van het in 1994 opgestarte communautaire programma en nam hij de conclusies van het voorzitterschap over, waarbij hij de volgende punten onderstreepte:

- het belang van de actie en het feit dat er voor het welslagen ervan voldoende financiële en personele middelen moeten worden uitgetrokken, wat nog niet het geval is (te weinig fondsen voor bepaalde goede projecten, te weinig personeel voor het beheer van het programma),

- de noodzaak een beter evenwicht te vinden tussen de financiering van de projecten inzake dieren en die inzake planten.

Tenslotte moest volgens de Raad bij de Commissie zo spoedig mogelijk begonnen worden met de voorbereiding van het volgende actieplan, dat over twee jaar van start zal gaan: alle delegaties vonden dat het toepassingsgebied van en de financiering voor het programma moeten worden uitgebreid, met name om de geloofwaardigheid van de EU bij internationale onderhandelingen te vergroten.

3. Resolutie van het EP over het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1467/94 (PB C 167 van 1.6.1998, blz. 303)

IV. Opmerkingen van de deskundigengroep

1. Is aan de doelstellingen van het programma beantwoord-

De Raad van de EU bepaalt in Verordening (EG) nr. 1467/94 dat: "alle nodige maatregelen moeten worden genomen om deze hulpbronnen in stand te houden, te karakteriseren, te verzamelen en te gebruiken met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het behoud van de biologische diversiteit overeenkomstig het door de Gemeenschap in 1993 geratificeerde Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD)".

Deze algemene doelstellingen zijn als volgt nader gespecificeerd in het werkprogramma (VI/4128/94): "Het programma heeft tot doel de in de lidstaten uitgevoerde activiteiten inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen op communautair niveau te coördineren en te bevorderen teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, in de lidstaten te ondersteunen en te completeren in die gevallen waarin de lopende werkzaamheden onvoldoende blijken".

Deze specificaties zijn toegespitst op de doelstellingen van het GLB met bijzondere aandacht voor het gebruik van de genetische hulpbronnen. De CBD omvat echter ook aspecten in verband met het behoud van genetische hulpbronnen die geen betrekking hebben op het gebruik ervan en daar zijn de projecten niet rechtstreeks op gericht.

In hoeverre de goedgekeurde projecten aan de doelstellingen hebben beantwoord, is hoofdzakelijk getoetst aan de hand van de in de projectvoorstellen aangegeven doelstellingen en van de antwoorden op de vragenlijst. Zeven projecten zijn namelijk pas recent van start zijn en tot dusver zijn slechts twee projecten volledig afgerond, inclusief de indiening van het eindverslag erover.

Conclusies van de deskundigengroep

1. De specifieke prioriteiten die in het werkprogramma zijn aangegeven (punt 1.6), met name prioriteit voor soorten die economisch belangrijk zijn in de EG, zijn over het algemeen in de doelstellingen van de goedgekeurde projecten terug te vinden.

2. De voorkeur die moet worden gegeven aan genetische hulpbronnen van belang voor (1) diversificatie van de landbouwproductie, (2) verbetering van de productkwaliteit en (3) verbetering van de milieuzorg, komt in de doelstellingen van de goedgekeurde projecten meestal slechts indirect aan bod.

3. Aan de doelstelling om de activiteiten op het gebied van karakterisering en gebruik af te stemmen op een verbetering van de kwaliteit van producten en productiemethoden waardoor de inputs kunnen worden verminderd en extensivering kan worden bevorderd, om zodoende een betere milieuzorg te bereiken, wordt indirect tegemoetgekomen door de projecten toe te spitsen op niet-productieve kenmerken die verband houden met gezondheid en weerstandsvermogen bij secundaire rassen, die niet-concurrerend zijn vergeleken bij rassen die in de commerciële productiesystemen voor melkvee, varkens en konijnen worden gebruikt. Projecten die betrekking hebben op planten werden eveneens toegespitst op resistentie en stressbestendigheid. Er is niet rechtstreeks gewerkt aan de doelstelling om nieuwe gebruiksmogelijkheden voor traditionele of nieuwe landbouwproducten te vinden met het doel de toegevoegde waarde ervan te verhogen is niet rechtstreeks werk gemaakt. Het feit dat de aandacht wordt toegespitst op secundaire rassen en te weinig gebruikte gewassen, en specifiek niet-productieve kenmerken daarvan getuigt evenwel van een aanpak die spoort met biologische landbouwmethodes die op de productie van speciale producten zijn gericht.

4. Aan de doelstelling het verzamelen te beperken tot rassen waarvan de collecties aantoonbaar lacunes vertonen, waardoor hun nut beperkt is, of tot rassen met unieke kenmerken die verloren zouden kunnen gaan, wordt indirect beantwoord door de selectie van minder prominente rassen die niet concurrerend zijn vergeleken met rassen die in de commerciële melkvee-, varkens- en konijnenproductie worden gebruikt.

Tabel 1 geeft een overzicht van de aandacht die is besteed aan de verschillende onderdelen van de algemene doelstellingen. In het algemeen is de meeste aandacht naar karakterisering en coördinatie gegaan. In de plantenprojecten is het accent meer op gebruik en rationalisatie gelegd dan in de dierenprojecten.

Tabel 1: Score met betrekking tot de mate waarin aan de doelstellingen is beantwoord

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Is het programma juist gefocust-

De in aanmerking komende en uitgesloten onderwerpen zijn beschreven in Verordening (EG) nr. 1467/94, punt III, "Technische bepalingen" en, gedetailleerder, in het werkprogramma VI/4128/94, punt 1.5, "In aanmerking komende en uitgesloten onderwerpen".

Gebleken is dat deze afbakening in het algemeen goed is overgekomen en dat men er zich in alle aanvaarde projecten (21 projecten) aan heeft gehouden.

Bij eenjarige graslandplantensoorten die ofwel hun oorsprong in Europa vinden ofwel er nauwe verwanten hebben, had het accent meer op in situ instandhouding kunnen worden gelegd. Dergelijke genetische hulpbronnen hebben vaak waardevolle genen, met name voor ziekte- en plaagresistentie, die in hun gecultiveerde verwanten in Europa zouden kunnen worden geïntroduceerd.

Bij vaste houtachtige plantensoorten werd wellicht wat te veel de klemtoon gelegd op kloonmateriaal, zonder aandacht voor het feit dat het bewaren van uit zaad vermeerderd materiaal een belangrijke dynamische dimensie heeft. Op klonen gebaseerde collecties zijn uiteraard een eerste prioriteit als de klonen erkende oude cultivars zijn. Er zij echter op gewezen dat klonale instandhouding statisch is, en bijgevolg niet reageert op wereldwijde klimaatveranderingen en interacties gastheer-parasiet. Met klonen zitten we op een dood spoor wat de evolutie betreft. Klonen dragen niet veel bij tot het vergroten van de genetische diversiteit. Uit zaad vermeerderd materiaal vormt populaties van genetische verschillende individuen. Deze populaties zijn dan ook bijzonder waardevol in een wereld waarin zich wereldwijde klimaatveranderingen voordoen, aangezien zij genetisch kunnen reageren op een veranderende omgeving. In project nr. 78 inzake Europese iepen worden ter zake enkele waardevolle voorstellen gedaan. Er is onder meer het voorstel het accent meer te leggen op in situ instandhouding van natuurlijke populaties die uiteindelijk via zaad regenereren. Bij het verzamelen van vaste plantensoorten in klonenarchieven (ex situ) is het alsof het aspect "communautaire dekking" in sommige gevallen leidt tot de totstandbrenging van levende collecties die materiaal uit het hele bestreken gebied in Europa omvatten. Deze archieven omvatten dan meerdere heel verschillende ecoregio's binnen de Gemeenschap. Dit zou evenwel vermeden moeten worden omdat dergelijke soorten zich onder invloed van licht, temperatuur, breedte en hoogte genetisch sterk aanpassen aan ecologische gradiënten. Dit soort collecties vormt dan ook geen goede weerspiegeling van de diversiteit van de soorten, aangezien klonen van verschillende ecoregio's verschillend reageren op de omgeving van het archief. Levende collecties zouden beter op ecoregionale zonering worden gebaseerd. Het is beter meerdere kleine levende collecties ecoregionaal op te zetten, dan slechts één of twee grote collecties zonder rekening te houden met mogelijke aanpassingen. Ecoregionale collecties kunnen ook rechtstreeks worden gekoppeld aan het gebruik van het verzamelde materiaal voor het veredelen van planten.

De vier projecten inzake dieren werden toegespitst op de ontwikkeling van databanken en de karakterisering van rassen. De projecten voor varkens en konijnen waren bovendien geconcentreerd op instandhouding door middel van cryoconservering. De databankontwikkeling is gericht op de integratie van de bestaande databanken van de EAAP en de FAO over varkens en rundvee en op het onderbrengen van konijnen in de databank van de FAO. De karakterisering van rassen heeft als doel vast te stellen welke secundaire varkens- en rundveerassen voor instandhouding en gebruik geselecteerd moeten worden. De instandhoudingsactiviteiten zijn geconcentreerd op het verbeteren en bevorderen van cryoconserveringstechnieken en het gebruik daarvan bij varkens en konijnen. Aspecten in verband met het gebruik komen slechts indirect aan bod.

3. Is er bij de keuze van soorten en de organisatie van de werkzaamheden in het kader van gecoördineerde acties en projecten voor gezamenlijke rekening van de juiste prioriteiten uitgegaan-

In het ontwerp van een werkprogramma, dat de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1467/94 van de Raad, punt 1.6, uitbracht, werden specifieke prioriteiten voor de keuze van soorten aangegeven. Gebleken is dat men zich hier niet heel strikt aan heeft gehouden en dat er wellicht ad hoc beslissingen zijn genomen op basis van kwaliteitsverschillen tussen toepassingen. Daarnaast kan een periodiek gebrek aan kredieten uit hoofde van een begroting voor niet-verplichte uitgaven (zie korte duur van project nr. 88 voor landbouwhuisdieren) soms ook een rol hebben gespeeld.

In het ontwerp van het bovengenoemde werkprogramma vroeg de Commissie dat men zich bij de werkzaamheden aan zes "logisch op elkaar volgende fasen" zou houden. In feite gingen slechts twee van deze fasen op voor alle projecten, namelijk die welke betrekking hadden op het gebruik, het bijwerken en soms het ontwikkelen van descriptoren die aan de internationale normen beantwoorden (IPGRI voor planten en EAAP/FAO voor dieren) met het oog op het opzetten van relevante databanken. De volgende fase van karakterisering en evaluatie is ook tot op grote hoogte op internationaal erkende normen gebaseerd.

a) Projecten inzake dieren

Er werden vier projecten geselecteerd, waarvan er drie betrekking hadden op een soort; het vierde betrof een inventaris van genetische hulpbronnen in Europa. De aanvullende karakterisering van secundaire kenmerken die verband houden met productkwaliteit en gezondheid/weerstandsvermogen is van belang als men zich aan de doelstellingen van het Mondiale Actieplan wil houden. Ook de karakterisering die is gebaseerd op geselecteerde genetische (DNA) markers is van belang voor de definitieve keuze van de diverse rassen die aan een grondig onderzoek moeten worden onderworpen.

In de derde fase moet de selectie uit de beschikbare secundaire rassen op basis van de uniciteit en de graad van genetische verwantschap tussen de rassen worden verricht.

In de laatste fase van de projecten inzake dieren worden de geselecteerde rassen aan experimentele onderzoeken onderworpen om de argumenten voor hun instandhouding beter te onderbouwen en hun gebruiksmogelijkheden in nicheproducties in het kader van biologische, extensieve landbouwsystemen vast te stellen.

b) Projecten inzake planten

Uit de drie oproepen tot het indienen van voorstellen werden zeventien projecten inzake planten geselecteerd. Zij omvatten 35 soorten van cultuurgewassen, waarvan er 27 tot secundaire en vaak te weinig gebruikte gewassen behoren.

In het ontwerp van het bovengenoemde werkprogramma was de evaluatie van economisch belangrijke kenmerken en snel gebruik voorgeschreven. De meerderheid van de planteneigenschappen die momenteel worden onderzocht hebben betrekking op biotische (ziekteresistentie) of abiotische stress; kwaliteitskenmerken werden slechts sporadisch in het onderzoek betrokken. De huidige activiteiten blijken dus niet bij de oorspronkelijke doelstellingen aan te sluiten. Desondanks is er daadwerkelijk vooruitgang geboekt door de gecoördineerde en onderling afgestemde inspanningen die op gang zijn gebracht.

Wat het gebruik betreft zij erop gewezen dat bij drie projecten (gerst, bieten en aardappelen), particuliere kweekbedrijven bij de evaluatiewerkzaamheden betrokken waren. Zodoende kan het snelst gebruik worden gemaakt van de resultaten van de evaluatie.

Slechts in een paar gevallen (gerst en aardappelen) is men erin geslaagd NGO's bij projecten te betrekken. Zij namen deel aan veldproeven en zijn geïnteresseerd in het onmiddellijk gebruik van geschikt landrassenmateriaal. De verwachting was dat meer NGO's zouden deelnemen, maar als de deelneming van deze NGO's een succes wordt, kunnen zij als voorbeelden voor de toekomst gelden.

Zelfs als het niet ter zake doet, wordt in het ontwerp van het werkprogramma van de Commissie geëist dat de eerste drie fasen reeds zijn afgewerkt, voordat tot activiteiten met het oog op rationalisatie en verdere verzameling wordt overgegaan. Kerncollecties worden gesorteerd en doublures opgespoord om te rationaliseren. In tien projecten is de ontwikkeling van kerncollecties momenteel in het werkplan opgenomen (Allium, vruchtbomen, aardappelen, rijst, Beta, iepen, maïs, gerst, Avena, Cucumis). Vaststelling van doublures wordt zelfs in meer projecten verwacht. Als dit, althans bij grote collecties, een succes wordt, kan de toegang tot de basiscollectie erdoor worden verbeterd. Maar indien kerncollecties van meet af aan op een ecoregionale basis waren opgezet, zou het mogelijk geweest zijn bijkomende evaluatie-activiteiten doeltreffender te richten. Het opsporen van doublures zal niet mogelijk zijn op basis van gemeenschappelijke databanken; voor het welslagen hiervan zullen wellicht nog bijkomende activiteiten nodig zijn.

Groot opgezette activiteiten met betrekking tot collecties worden terecht vermeden. Maar het opsporen van lacunes in bestaande collecties maakt wel deel uit van het werkplan van enkele projecten als basis voor het plannen van toekomstige collectieopdrachten. Omdat men inziet dat genetische hulpbronnen van wilde verwanten alsmaar belangrijker worden, wordt aangeraden een serieus onderzoek te wijden aan de mogelijkheden om locaties voor in situ instandhouding aan te wijzen in lidstaten waar wilde verwanten een wezenlijk onderdeel van de natuurlijke flora (Beta, Brassica, wortelen) vormen.

In een aantal projecten wordt verslag uitgebracht van activiteiten met het oog op de onverwijlde verspreiding van de behaalde resultaten. In sommige gevallen (secundaire vruchtbomen, aardappelen, Beta) houdt dit zelfs de distributie van geëvalueerd materiaal in. Uit beschikbare informatie blijkt dat de verspreidingsactiviteiten doorgaans op zeer bevredigende wijze verlopen.

4. Hebben voldoende landen van de Unie aan het programma meegewerkt-

Aangezien de Raad van de Europese Unie besloot de maatregelen op het gebied van de behandeling van genetische hulpbronnen in de landbouw op communautair niveau te coördineren en stimuleren (Verordening (EG) nr. 1467/94, artikel 1), verdient de vraag tot op welke hoogte de activiteiten in het kader van het GENRES-programma in de hele EU zijn uitgevoerd bijzondere aandacht. De groep onafhankelijke deskundigen heeft zich derhalve gebogen over de 21 GENRES-projecten die in de loop van het eerste actieprogramma van start zijn gegaan (tabel 2). Het is de overtuiging van de groep deskundigen dat bij aan de eisen beantwoordende projecten bij voorkeur potentiële partners uit meer dan 60% van de relevante lidstaten betrokken moeten zijn ("Uniedekking"), teneinde zo de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te bespoedigen. Er werden vijf dekkingscategorieën onderscheiden, telkens 15% hoger (tabel 2).

De groep onafhankelijke deskundigen stelt vast dat de meerderheid van de projecten een goede Uniedekking van ruim 75% laat zien; vier van de 21 projecten waren zelfs gericht tot partners in bijna alle relevante lidstaten. Slechts vier projecten kregen een onvoldoende: projecten 12 en 52 met een Uniedekking van minder dan 60% en twee andere projecten met een zeer beperkte Uniedekking van minder dan 45%. Grote lidstaten (D, E, F, I, UK) die over meer ter zake bevoegde instellingen beschikken, zijn blijkbaar vaker bij projecten betrokken dan kleine lidstaten. Aangezien er in die kleine landen een groot aantal planten- en dierenvariëteiten voorkomen, is het belangrijk dat zij voldoende bij de projecten worden betrokken. De Commissie moet bij toekomstige onderhandelingen in de projectstructuur evenwel naar meer evenwicht tussen de partners streven, zodat het aandeel van een lidstaat in een project niet hoger dan een derde kan liggen (bijvoorbeeld project 104). Kleine lidstaten moeten worden aangemoedigd om een bijdrage aan toekomstige programma's te leveren.

Op grond van het onderzoek naar de "dekking" van de 21 goedgekeurde projecten verklaart de groep onafhankelijke deskundigen dat er bij de coördinatie van maatregelen inzake genetische hulpbronnen op communautair niveau, ondanks alle administratieve problemen, bijzondere vooruitgang is geboekt. De groep onafhankelijke deskundigen beklemtoont dat er bijkomende activiteiten nodig zijn ter completering van het begonnen werk.

Tabel 2: Uniedekking van in 1995-2000 uitgevoerde projecten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

IS = IJsland, CH = Zwitserland, HU = Hongarije, BG = Bulgarije, [ ] = onderaannemers.

5. Is er voldoende werk gemaakt van de inventaris en de begeleidende maatregelen-

a) Inventaris in het kader van de algemene bepalingen: de permanente inventaris werd als een werkinstrument ter ondersteuning van de programma-activiteiten beschouwd.

Of de inventarissen, die op gezette tijden moesten worden bijgewerkt en regelmatig moesten worden gepubliceerd, voldeden werd enkel in het licht van het programma bekeken in twee versies van de «inventaris van de inventarissen» die informatie in databanken en website omvatten.

In al de projecten voor gezamenlijke rekening en gecoördineerde acties is een grote inspanning geleverd om op dit punt vooruit te komen, maar ondertussen is in een ander verband gebleken dat het veel voordelen biedt deze informatie in het kader van een mondiale strategie in reeds bestaande, flexibelere en efficiëntere structuren voor planten en bomen in te brengen (integratie van FAO, IPGRI, enz.). De deskundigengroep zegt derhalve zijn volle steun toe aan het voornemen verdere activiteiten op het gebied van het opmaken van inventarissen over genetische hulpbronnen niet langer uit hoofde van deze verordening te steunen. Het project inzake landbouwhuisdieren was gericht op een betere integratie van de databanken van de FAO en de EAAP.

Hoewel de Commissie de inventaris in haar tussentijds verslag als achterhaald beschouwt, omdat hij zich zoals verwacht heeft ontwikkeld en het werk is afgerond, is het belangrijk dat er met het oog op de resultaten rekening wordt gehouden met het feit dat de nodige aandacht moet worden besteed aan een adequate beschrijving van de inventarissen, en vooral van de inventarissen die moeilijk te beschrijven zijn (bijvoorbeeld van ex situ collecties).

Andere aspecten die in de verordening werden vermeld, en die in de inventarissen aan bod moeten komen, zijn micro-organismen en wilde flora en fauna die in de landbouw zouden kunnen worden gebruikt.

b) Begeleidende maatregelen

De begeleidende maatregelen, die duidelijk waren omschreven en waarvoor in volledige financiering was voorzien, zijn niet allemaal even geslaagd en even ver ontwikkeld.

Van de bevordering en de exploitatie van de resultaten werd het meest continu werk gemaakt, via drie informele NGO/GO-vergaderingen. In de eindanalyse is er een optie om samenwerking tussen deze organisaties te bevorderen en te stimuleren.

In het tussentijdse programma was het duidelijk dat er een bijzondere inspanning nodig was ter zake van de begeleidende maatregelen, waaraan niet actief was gewerkt. Het Comité genetische hulpbronnen deed ook voorstellen voor specifieke studiebijeenkomsten en workshops. Van al deze voorstellen is niets terechtgekomen wegens een tekort aan kredieten in de daaropvolgende jaren.

Omdat aan begeleidende maatregelen meer prioriteit dan aan projecten voor gezamenlijke rekening was gegeven, werd de ontwikkeling ervan uitgesteld. De programma's met het hoogste mislukkingspercentage waren deze op het gebied van opleidings- en mobiliteitsregelingen voor gespecialiseerd personeel. Hierdoor werd een deel van de oorspronkelijke prioriteiten uit het oog verloren die meer begrip en uitwisselingen tussen NGO's en GO's als doel hadden.

Gelet op de beperktheid van de financiële middelen zou het misschien goed zijn ook profijt te trekken van de initiatieven van deelnemers op het gebied van vergaderingen en workshops en deze bij het formuleren van conclusies en aanbevelingen te gebruiken.

In de gegeven omstandigheden is nog een andere doelstelling momenteel niet haalbaar, namelijk de voorstelling van de resultaten door de coördinatoren van de projecten op een vergadering over het eindverslag.

6. Sluiten de projecten aan bij het GLB en het Verdrag van Rio (Verdrag inzake biologische diversiteit, CBD)-

Het werkprogramma (VI/4128/94) AANHANGSEL VI legt de doelstellingen met betrekking tot het GLB en de CBD vast.

In de meeste gevallen sluiten de projecten aan bij de vier hoofddoelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Het is echter nog te vroeg om nu al conclusies te trekken. De eerste hoofddoelstelling is "de productie verlagen tot een niveau dat meer in overeenstemming is met de vraag op de markt": Onderzoek m.b.t. aan een bepaald milieu gebonden planten en kleine dierenrassen, bijvoorbeeld voor de productie van geitenkaas (op de kaasmarkt) en m.b.t. soorten voor de productie van speciale wijnen en andere dranken die iets aparts hebben, beantwoordt duidelijk aan de marktvraag naar gespecialiseerde kwaliteitsproducten. Hoofddoelstelling 2 "De steun voor de landbouwersinkomens daar concentreren waar deze het meest nodig is": in veel van de projecten is de klemtoon gelegd op uit milieuoogpunt en/of sociaal-economische omstandigheden marginale gebieden. Dit geldt ook ten aanzien van hoofddoelstelling 3 "De landbouwers (te) stimuleren op het land te blijven" in marginale ecologische. Aan de doelstelling "Het milieu beschermen en het natuurlijke potentieel van platteland ontwikkelen" is slechts de nodige aandacht besteed op het gebied van ziekte- en plaagresistentie. In dit verband wordt de suggestie gedaan in de projecten zorgvuldiger naar mogelijkheden tot "meervoudig gebruik" van genetische hulpbronnen te kijken, bijvoorbeeld planten voor gebruik in levensmiddelen, diervoeder en landschapsvorming. Met name secundaire fruitsoorten met een grote sierwaarde kunnen een belangrijke rol voor de landschapsontwikkeling.

De projecten zijn doorgaans in overeenstemming met het Verdrag van Rio (CBD). "De eerlijke en billijke verdeling van de voordelen voortvloeiende uit het gebruik van genetische rijkdommen" moet evenwel nog zorgvuldig worden bekeken in het "communautaire kader". Het is niet zo dat gezamenlijke projecten automatisch gezamenlijk gebruik van uit verschillende landen afkomstige genetische hulpbronnen opleveren. De Commissie moet dit coördineren. Er kan misschien een voorbeeld worden genomen aan de Nordic Gene Bank (Noordse Genenbank, NGB), die ecoregionaal werkt.

7. Zijn administratieve en beheerskwesties goed aangepakt-

Coördinatie door de Commissie

Verordening (EG) nr. 1467/94 bepaalt dat een comité voor de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw wordt ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

Genetische hulpbronnen in de mondiale landbouw is een vraagstuk dat sinds de start van dit programma in 1994 alsmaar belangrijker is geworden. Het werk dat in internationale fora zoals de FAO, de CGIAR en de WTO is gedaan en nog moet worden gedaan op het gebied van de uitwisseling, het verhandelen en het gebruik van in nationaal bezit zijnde genetische hulpbronnen, met inbegrip van intellectuele eigendomsrechten (IPR) met betrekking tot genetisch materiaal, is toegenomen en blijft toenemen nu wij de drempel naar de 21ste eeuw hebben overschreden. Wij vinden dat de Commissie zich meer moet toeleggen op de coördinerende taak die haar in deze belangrijke ontwikkeling toekomt. Wij zijn ook van oordeel dat deze coördinatie op langere termijn moet worden gepland, en wel voor twee bijkomende periodes van vijf jaar, dat wil zeggen tot 2010.

Personeelsallocatie

Verordening (EG) nr. 1467/94, BIJLAGE II "INDICATIEVE VERDELING VAN DE MIDDELEN", bepaalt dat voor de permanente inventaris ongeveer 10% van het totaalbedrag voor het programma beschikbaar wordt gesteld en dat het gespecialiseerd personeel uit twee A-functionarissen, twee B-functionarissen en twee C-functionarissen zal bestaan.

De deskundigengroep heeft vernomen dat deze toewijzing van gespecialiseerd personeel niet is geëffectueerd. Genetische hulpbronnen in de landbouw hebben, naar het ons voorkomt, belangrijke repercussies op een aantal interne structuren en directoraten van de Europese Commissie. De EU moet in dezen bovendien een belangrijke rol op wereldniveau spelen. De 21 projecten die momenteel worden bekeken, zijn bijgevolg slechts een klein deel van het geheel van de activiteiten van de EU op dit gebied van toenemend internationaal belang. De Commissie heeft tot dusver lofwaardig werk verricht of is er althans mee begonnen, toch wijzen wij op een aantal tekortkomingen in de huidige toewijzing van personeel, dat ontoereikend is voor een strakke coördinatie te zorgen. Gelet op het toenemende belang van dit onderwerp moet er nu worden overgegaan tot de toewijzing van vast personeel.

Tweede werkprogramma en toekomstige werkprogramma's

De Commissie had een tweede werkprogramma gepland, dat overeenkomstig GENRES (NGO) 002/VI/1997 tegen eind 1998 moest worden voorgelegd.

De 21 projecten uit hoofde van de huidige verordening waren voor het merendeel goed georganiseerd, maar hebben slechts betrekking op een klein en fragmentarisch deel van alle belangrijke genetische hulpbronnen in de Europese landbouw. Naar onze mening zou een zeer gerichte oproep voor een tweede werkprogramma van vijf jaar de huidige tekortkomingen kunnen verhelpen. Ook in het licht van de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU is dit belangrijk, omdat deze landen een belangrijk aandeel in waardevolle genetische hulpbronnen voor de Europese landbouw hebben. Er werd echter nooit een tweede werkprogramma voorgesteld. Wij denken dat er op langere termijn nog een derde programma van vijf jaar, aflopend rond 2010, nodig zal zijn om de doelstellingen van de oorspronkelijke verordening te verwezenlijken.

Onvolledig gebruik van de in de verordening geplande kredieten, problemen met financiering via kredieten voor niet-verplichte uitgaven

De deskundigengroep vernam dat de uitgaven ten bedrage van 20 miljoen euro die voor Verordening (EG) nr. 1467/94 in het vooruitzicht waren gesteld, bij de niet-verplichte uitgaven werden ingedeeld en dat de feitelijk vastgelegde kredieten bijgevolg slechts ongeveer de helft van het geplande bedrag hebben bedragen.

Niet-verplichte uitgaven worden jaarlijks, onder meer afhankelijk van andere dringende budgettaire behoeften, aangepast. Dit is ontegenzeggelijk een factor van onzekerheid voor nieuwe projecten die nog in de verordening van de Raad moeten worden opgenomen. Een tweede probleem waarop moet worden gewezen, is de onaanvaardbaar late uitbetaling van kredieten voor de projecten, zoals blijkt uit de commentaar van menig projectcoördinator. Daar moet in de toekomst verbetering in worden gebracht door, ten eerste, op verplichte uitgaven over te schakelen en, ten tweede, de betaling van de jaarlijkse kredieten te versnellen.

8. Juridische aspecten van het gebruik van genetische hulpbronnen

Het Verdrag van Rio (CBD) bepaalt dat genetische hulpbronnen nationale natuurlijke rijkdommen zijn. Dit geldt voor genetische hulpbronnen die na 1993 zijn verzameld.

Hierdoor zijn er nu ook juridische aspecten aan het gemeenschappelijk gebruik van genetische hulpbronnen in de EU verbonden. Andere juridische kwesties houden verband met de intellectuele eigendomsrechten (IPR) van genetische hulpbronnen zowel in de verschillende landen, als in de EU en op mondiaal niveau. Het is de vaste overtuiging van de deskundigengroep dat de juiste aanpak van deze juridische aspecten door de Commissie en het krachtens de verordening ingestelde speciale comité met de grootst mogelijke expertise moet worden gecoördineerd. Samenwerkende EU-lidstaten dienen zich in het kader van deze projecten aan gemeenschappelijke regels te houden.

9. Inschakeling van NGO's

De Commissie heeft drie vergaderingen met Europese NGO's gehouden; op basis van de notulen van deze vergaderingen (GENRES (NGO) 001/VI/1996, 002/VI/1997, 003/VI/1999) worden de volgende opmerking gemaakt.

De Commissie heeft een speciale inspanning geleverd om de NGO's bij de verordening en de projecten te betrekken. Uit de lectuur van de projecten en de notulen van de speciaal bijeengeroepen NGO-vergaderingen blijkt evenwel dat de bijdrage van de NGO's slechts minimaal is geweest. Omdat NGO's een belangrijke rol in het programma zouden kunnen spelen, moet hun deelneming aan toekomstige activiteiten worden vergroot en moet een betere modus operandi worden ingevoerd om de bestaande problemen op te lossen.

10. Activiteit van internationale organisaties op hetzelfde gebied

Bij vrijwel alle projecten worden één of meer van de volgende organisaties als belangrijke medespelers vermeld: FAO, EAAP, CGIAR (en met name IPGRI), NGB. Een Noordse genenbank voor dieren (NGH) is opgericht en er zijn plannen voor de oprichting van een genenbank voor Noordse bosbomen (NGF). De Commissie moet voor netwerking op een zo hoog mogelijk niveau zorgen en die ook coördineren, daarbij moet zij duidelijk de EU-dimensie aangeven. Dit zou voor de lidstaten een grote hulp zijn bij de rationalisatie van hun eigen programma's die zij na de goedkeuring van het Mondiaal Actieplan van Leipzig (Global Plan of Action, GPA) hebben opgezet.

11. Integratie van nationale programma's inzake genetische hulpbronnen in netwerken

Nadat in 1996 te Leipzig het Mondiaal Actieplan (GPA) was goedgekeurd, werden in de meeste deelnemende Europese landen nationale programma's voor genetische hulpbronnen opgezet. De tijd is nu gekomen om deze nationale programma's in samenwerkingsnetwerken op Europees niveau te integreren. Hiermee wordt een nieuwe dimensie ingevoerd. Veel van de lopende projecten zouden onmiddellijk van de nationale programma's kunnen profiteren en vice versa. Coördinatie op het niveau van de EU is nu een must.

Op langere termijn zouden de nationale programma's het tempo waarin de Europese verordening wordt uitgevoerd aanzienlijk kunnen versnellen. Ook hier is coördinatie op EU-niveau geboden.

V. Aanbevelingen

Ontwerpaanbevelingen

1. De verordening moet worden verlengd.

2. Een tweede vijfjarenprogramma moet worden opgezet.

3. Het personeel van de Commissie in het kader van de huidige verordening moet een vaste aanstelling krijgen.

4. De klemtoon moet meer op in situ instandhouding van plantaardige en dierlijke genetische hulpbronnen worden gelegd.

5. Gecoördineerde rationalisatie-inspanningen met ex-situ collecties moeten worden aangemoedigd.

6. Bij dieren moeten ex situ collecties in situ instandhouding aanvullen.

7. In toekomstige projecten moet het accent op adequate ecoregionale dekking worden gelegd.

8. De activiteiten inzake de permanente inventarissen moeten niet worden voortgezet in het kader van de huidige verordening.

9. De diensten van de Commissie moeten zich actiever inzetten voor de uitvoering van de begeleidende maatregelen.

10. Een gedegen behandeling van de juridische aspecten van het Verdrag inzake biologische diversiteit moet met de grootst mogelijke deskundigheid worden gecoördineerd.

11. Een grotere bijdrage van de NGO's moet worden gestimuleerd en aangemoedigd.

12. Er moet meer aandacht worden gegeven aan de betrokkenheid van de Commissie bij het coördineren van de netwerking en het afbakenen van de communautaire dimensie.

13. Coördinatie van de nationale programma's inzake genetische hulpbronnen moet in de toekomst een essentieel onderdeel zijn van het takenpakket volgens de verordening.

BIJLAGE

Verordening (EG) nr. 1476/94: lopende projecten voor gezamenlijke rekening en gecoördineerde acties

Nr. 0012 Europees genenbankproject voor genetische hulpbronnen van varkens.

Nr. 0020 Bescherming van toekomstige cultuurgewassen van de Europese Gemeenschap: een programma voor de instandhouding, de karakterisering, de evaluatie en de verzameling van Alliumgewassen en wilde soorten.

Nr. 0029 Instandhouding, evaluatie, exploitatie en verzameling van secundaire vruchtbomensoorten.

Nr. 0037 Vorming, beschrijving en dynamisch beheer van de genetische hulpbronnen van rijst (Oryza sativa) die geschikt zijn voor de verbouw in Europa.

Nr. 0042 Evaluatie en versterking van de Beta-collecties met het oog op extensivering van de landbouwproductie.

Nr. 0034 Genetische hulpbronnen van de aardappel, met inbegrip van de instandhouding, de karakterisering en het gebruik van secundaire aardappelvariëteiten voor ecologische productiesystemen in Europa.

Nr. 0052 Europees netwerk voor de karakterisering en de evaluatie van kiemplasma van het genus Rosa.

Nr. 0060 Inventaris, karakterisering, evaluatie, instandhouding en gebruik van de genetische hulpbronnen van Europese konijnen.

Nr. 0061 Internationaal netwerk inzake de genetische hulpbronnen van Prunus.

Nr. 0078 Coördinatie met het oog op instandhouding, karakterisering, verzameling en gebruik van de genetische hulpbronnen van Europese iepen.

Nr. 0081 Europees netwerk voor de instandhouding en de karakterisering van de genetische hulpbronnen van voor wijnbereiding geschikte druiven.

Nr. 0083 Een permanente inventaris van de genetische hulpbronnen van landbouwhuisdieren en van de activiteiten inzake de karakterisering, de instandhouding en het gebruik van die hulpbronnen.

Nr. 0088 Uitvoering van het Europese netwerk voor de evaluatie, de instandhouding en het gebruik van de genetische hulpbronnen van Europese maïs-landrassen.

Nr. 0097 Instandhouding, karakterisering, verzameling en gebruik van de genetische hulpbronnen van olijven (Olea europea).

Nr. 0104 Evaluatie en instandhouding van de genetische hulpbronnen van gerst om ze voor telers in Europa beter toegankelijk te maken.

Nr. 0118 Naar een strategie voor de instandhouding van de genetische diversiteit van het Europese rundvee.

Nr. 0105 De toekomst van de Europese wortel - een programma voor de instandhouding, de karakterisering, de evaluatie en het verzamelen van wortelen en wilde verwanten.

Nr. 0108 Beheer, instandhouding en valorisatie van genetische hulpbronnen van Cucumis melo en wilde verwanten.

Nr. 0109 Brassica-collecties met het oog op een verruiming van het gebruik in de landbouw.

Nr. 0113 Beheer, instandhouding en valorisatie van genetische hulpbronnen van aubergines (Solanum species).

Top