Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0689

    Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend)

    /* COM/2000/0689 def. - CNS 99/0154 */

    PB C 62E van 27/02/2001, p. 243–275 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000PC0689

    Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend) /* COM/2000/0689 def. - CNS 99/0154 */

    Publicatieblad Nr. 062 E van 27/02/2001 blz. 0243 - 0275


    Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

    TOELICHTING [1]

    [1] De wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie zijn als volgt aangeduid: geschrapte passages zijn doorgestreept; nieuwe of gewijzigde passages staan vet en onderstreept in de tekst.

    1. HISTORIEK

    Op 14 juli 1999 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aangenomen [2]. Het voorstel is op 7 september 1999 bij het Parlement en de Raad ingediend. Tijdens zijn zitting van maart 2000 heeft het Economisch en Sociaal Comité advies over het voorstel uitgebracht [3]. Het Europees Parlement, waaraan het voorstel in het kader van de raadplegingsprocedure was voorgelegd, heeft het onderzoek hiervan toevertrouwd aan zijn Commissie juridische zaken en interne markt (verantwoordelijk voor het opstellen van het verslag) alsook (voor advies) aan zijn Commissie openbare vrijheden en rechten van de burger. De Commissie juridische zaken en interne markt heeft, na ontvangst en onderzoek van het (op 27 januari 2000 aangenomen) advies van de Commissie openbare vrijheden en rechten van de burger, op 4 september 2000 zijn verslag goedgekeurd. Het Europees Parlement heeft op 21 september 2000 in voltallige zitting zijn advies aangenomen; het heeft daarin het voorstel van de Commissie goedgekeurd, zij het onder voorbehoud van bepaalde wijzigingen die het daarin heeft aangebracht, en bijgevolg de Commissie verzocht haar voorstel overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag te wijzigen.

    [2] COM(1999)348 def. van 14 juli 1999, PB C 376 van 28.12.1999.

    [3] PB C 117 van 26.4.2000.

    2. Het gewijzigde voorstel

    Het voorliggende gewijzigde voorstel wordt aangenomen met inachtneming van de amendementen van het Europees Parlement. De Commissie heeft een aantal van die amendementen kunnen overnemen.

    2.1. Aanvaarde of gedeeltelijk aanvaarde wijzigingen

    2.1.1. Wijzigingen die verband houden met de bijzondere positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland

    Zoals bepaald in het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van maatregelen in het kader van titel IV van het EG-Verdrag. Inmiddels hebben deze lidstaten echter hun voornemen te kennen gegeven om, met gebruikmaking van de mogelijkheid waarin het Protocol voorziet, aan de onderhandelingen over het huidige initiatief deel te nemen.

    Bijgevolg dienen de amendementen van het Parlement die tot doel hebben met deze nieuwe situatie rekening te houden, te worden overgenomen en dient een aantal bepalingen betreffende "trusts" in het voorstel te worden ingeschreven. Deze of soortgelijke bepalingen komt reeds voor in de tekst van het Verdrag van Brussel [4], maar, gezien de positie van de betrokken lidstaten krachtens het Protocol, had de Commissie ze niet in haar voorstel voor een verordening van 14 juli 1999 overgenomen.

    [4] PB C 27 van 26.01.1998.

    Betrokken bepalingen:

    - artikel 5, punt 5 bis)

    - artikel 23, vierde alinea bis en vijfde alinea

    - artikel 57, vijfde alinea bis

    De Commissie aanvaardt dus de amendementen nrs. 21 en 27 en neemt bijgevolg de tekst van de huidige bepalingen van het Verdrag van Brussel betreffende trusts letterlijk in het gewijzigde voorstel op.

    2.1.2. Wijzigingen die ertoe strekken, wat de erkenning van rechtswege betreft, authentieke akten met rechterlijke beslissingen gelijk te stellen

    a) Het Europees Parlement stelt voor te bepalen dat authentieke akten van rechtswege worden erkend, net zoals dit voor rechterlijke beslissingen het geval is. De Commissie kan in beginsel met deze uitbreiding instemmen. Er wordt trouwens reeds in de erkenning van rechtswege van authentieke akten voorzien in de verordening betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen [5].

    [5] PB L160 van 30.6.2000.

    Het ligt overigens in de bedoeling van de Commissie om, wat de erkenning betreft, tot een werkelijke gelijkstelling van rechterlijke beslissingen en authentieke akten te komen, zoals dit in de verordening Brussel II het geval is. Amendement 29 wordt dus in het gewijzigde voorstel opgenomen; voorts voorziet het gewijzigde voorstel voor authentieke akten in dezelfde regels als die welke volgens artikel 33 voor rechterlijke beslissingen gelden, meer bepaald wat betreft de mogelijkheid om een procedure tot formele vaststelling van de erkenning in te stellen.

    Betrokken bepalingen:

    - overwegingen 17 en 18

    - artikel 54

    De Commissie kan dus de amendementen 18 (onder a)), 19 en 29 (eerste gedeelte) overnemen.

    b) De Commissie kan ook aanvaarden dat notarissen uitdrukkelijk worden gelijkgesteld met de autoriteiten die zijn betrokken bij de procedures ter verkrijging van een verklaring van uitvoerbaarheid. Zij was trouwens van mening dat de uitdrukking "autoriteit" de notarissen reeds omvatte.

    Betrokken bepalingen:

    - artikel 35, eerste alinea

    - bijlage II en bijlage VI, punt 3)

    De Commissie aanvaardt dus de amendementen nrs. 28, 29 (in fine), 33 en 34.

    2.1.3. Wijziging betreffende de bevoegdheid in verzekeringszaken

    Het Europees Parlement stelt voor het aantal gerechten die bevoegd zijn in verzekeringszaken, zoals bedoeld in artikel 9, punt 2), te beperken. Dit artikel heeft tot doel ervoor te zorgen dat een verzekeraar kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde, zonder dat onderscheid wordt gemaakt naar gelang van de aard van de verzekeringsovereenkomst (individueel contract of groepspolis) [6]. Het Parlement is van oordeel dat de rechterlijke bescherming dient te worden beperkt tot individuele verzekeringsovereenkomsten, dit om te vermijden dat bij te veel verschillende gerechten zaken aanhangig zouden worden gemaakt, hetgeen te zware economische gevolgen voor de verzekeraars zou hebben. Bijgevolg wordt voorgesteld het artikel in die zin te wijzigen dat de rechterlijke bescherming slechts geldt in het geval van een individuele verzekeringsovereenkomst.

    [6] Artikel 8 van het Verdrag van Brussel biedt slechts de verzekeringnemer rechterlijke bescherming, niet de verzekerde of de begunstigde.

    De Commissie kan deze wijziging ten dele aanvaarden. Het Verdrag van Brussel voorziet namelijk reeds in de mogelijkheid dat de verzekeringnemer zich tot het gerecht van zijn woonplaats wendt, ongeacht de aard van de overeenkomst, en er is geen enkele reden om dit af te schaffen, want dit zou een stap achteruit betekenen. Daarentegen kan de Commissie aanvaarden dat de uitbreiding van de rechterlijke bescherming tot de verzekerde en de begunstigde van de overeenkomst wordt beperkt tot die gevallen waarin de overeenkomst een individuele overeenkomst is; aldus wordt vermeden dat onredelijk veel gerechten bevoegd zijn.

    Betrokken bepaling: artikel 9, eerste alinea, punt 2)

    De Commissie kan dus amendement 22 ten dele aanvaarden.

    2.1.3.1. Wijziging van de termijn voor het indienen van een verslag over de toepassing van de verordening

    Het Parlement stelt voor dat in het verslag aandacht wordt besteed aan de gevolgen van de verordening voor kleine en middelgrote ondernemingen en dat het verslag na twee jaar in plaats van na vijf jaar wordt opgesteld.

    De Commissie kan het eerste gedeelte van het amendement aanvaarden. Zij kan daarentegen niet instemmen met de verkorting van de termijn van vijf tot twee jaar. Gezien de gewone duur van rechtszaken in de lidstaten, zal het onmogelijk zijn binnen die termijn te beschikken over de statistische gegevens en de met toepassing van de verordening gegeven nationale beslissingen, die voor het opstellen van het verslag noodzakelijk zijn.

    Betrokken bepaling: artikel 65

    De Commissie aanvaardt amendement 31 (tweede gedeelte).

    2.1.3.2. Wijziging bestaande in de invoering van een termijn van inwerkingtreding na de vaststelling van de verordening

    Normaliter treedt een verordening op de 20e dag na de vaststelling ervan in werking. Gezien de ingewikkeldheid van de materie, is het echter passend ten behoeve van de belanghebbende partijen in een langere aanpassingsperiode (zes maanden) te voorzien. Deze termijn moet echter ingaan op het tijdstip van de vaststelling van de verordening en niet op het tijdstip van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad.

    Betrokken bepaling: artikel 67

    De Commissie kan amendement nr. 32 ten dele aanvaarden.

    2.2. NIET-AANVAARDE WIJZIGINGEN

    2.2.1. Wijzigingen betreffende de invoering van een artikel 17 bis (toelating van bedingen waarbij geschillen worden verwezen naar een orgaan voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting ter zake van consumentenovereenkomsten)

    De Commissie wijst erop dat het Europees Parlement artikel 16, dat in regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid ter bescherming van de consumenten voorziet, niet heeft gewijzigd. Het wenste bovendien geen contractbepalingen toe te staan die het in consumentenovereenkomsten mogelijk maken geschillen aan een ander gerecht dan dat van de woonplaats van de consument voor te leggen, en aldus van het in artikel 16 vervatte beschermingsbeginsel (principiële bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de consument) af te wijken. De Commissie volgt op dit punt van nabij de discussies in het Parlement. Zij zal onmiddellijk na de inwerkingtreding van de verordening het daarbij ingevoerde systeem opnieuw bezien, rekening houdend met de stand van zaken op het gebied van alternatieve geschillenbeslechting. De Commissie heeft in dit verband een nieuwe overweging 14 bis in haar voorstel ingeschreven.

    Anderzijds stelt het Parlement voor te bepalen dat de consument en de leverancier zich er, voordat enig geschil rijst, contractueel toe kunnen verbinden in geval van een geschil tussen hen een beroep te doen op een systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Er worden daaraan bepaalde voorwaarden gesteld, onder meer dat het betrokken systeem door de Commissie is "goedgekeurd".

    De Commissie deelt de bezorgdheid die ten gronde ligt aan dit amendement en aan de door het Parlement geuite wil het voorstel voor een verordening te beschouwen als een onderdeel van een pakket wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, waaronder de invoering van systemen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Zij erkent dat het wenselijk is dat de partijen, in plaats van zich tot de rechterlijke instanties van de staat te moeten wenden, hun geschillen op minnelijke wijze kunnen regelen en dat het aanhangig maken van de zaak bij voornoemde rechterlijke instanties steeds de ultima ratio zou moeten zijn. Zij wijst er trouwens op dat in de praktijk de consument meestal aan de buitengerechtelijke weg de voorkeur zal geven, indien die mogelijkheid bestaat. In dit verband zij opgemerkt dat zowel op het niveau van het bedrijfsleven als op dat van de overheid tal van werkzaamheden aan de gang zijn om de invoering van dergelijke systemen van alternatieve geschillenbeslechting te bevorderen [7].

    [7] Zie met name het document van de Commissie en de resolutie van de Raad betreffende het in het leven roepen van een Europees netwerk voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen (EEJ-Net).

    Bij de huidige stand van die werkzaamheden is het echter niet mogelijk de opties die de verordening de consument op het gebied van de internationale bevoegdheid biedt, afhankelijk te stellen van de verplichting om voorafgaandelijk een beroep te doen op een systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. In de eerste plaats zou een dergelijke aanpak in bepaalde lidstaten problemen van constitutionele aard kunnen doen rijzen. Ten tweede bestaan de systemen die een dergelijke verplichting zou onderstellen, nog niet. Ten derde zijn de procedurele betrekkingen tussen systemen van alternatieve geschillenbeslechting en een beroep op de rechter (bv. wat de verjaring betreft) zeer ingewikkeld en vereisen ze een diepgaande studie.

    De Commissie is in elk geval voornemens de aan de gang zijnde initiatieven op het gebied van de alternatieve beslechting van consumentengeschillen voort te zetten. Bij de opstelling van het verslag dat zij overeenkomstig artikel 65 vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening zal indienen, zal zij op dit gebied de balans opmaken en de desbetreffende bepalingen van de verordening aan een heronderzoek onderwerpen.

    Betrokken bepalingen: artikel 16 en nieuw artikel 17 bis

    De Commissie kan de amendementen nrs. 38 en 39 dus niet aanvaarden.

    2.2.2. Wijzigingen betreffende artikel 15 (definitie van de consumentenovereenkomsten die onder de bevoegdheidsregels van artikel 16 vallen)

    Het Europees Parlement stelt een nieuw artikellid voor waarin het concept "activiteit gericht op" een of meer lidstaten wordt gedefinieerd, en hanteert met name als criterium om te beoordelen of er van een dergelijke activiteit sprake is, elke poging van de marktdeelnemer om zijn commerciële activiteit tot transacties met in bepaalde lidstaten wonende consumenten te beperken.

    De Commissie kan dit amendement, dat strijdig is met de filosofie van de bepaling, niet overnemen. Deze definitie berust namelijk op het, in wezen Amerikaanse, concept van "activiteit" als algemeen aanknopingspunt dat de rechterlijke bevoegdheid bepaalt; dit concept is totaal vreemd aan de in de verordening gevolgde aanpak. Bovendien onderstelt het bestaan van een consumentengeschil waarvan het beroep op de rechter afhangt, de voorafgaandelijke totstandkoming van een consumentenovereenkomst. Het bestaan van deze overeenkomst lijkt op zich reeds een duidelijke aanwijzing dat de leverancier van goederen of diensten zijn commerciële activiteit heeft gericht op de staat waar de consument zijn woonplaats heeft. Tenslotte is een dergelijke definitie niet wenselijk, omdat ze de deur openzet voor een nieuwe fragmentatie van de markt binnen de Europese Gemeenschap.

    Betrokken bepalingen: overweging 13 en artikel 15

    De Commissie kan de amendementen nrs. 36 en 37 niet overnemen.

    2.2.3. Invoeging van een nieuw artikel 55 bis betreffende de uitvoerbaarheid van in het kader van een alternatief systeem van geschillenbeslechting verkregen schikkingen

    Het Parlement stelt voor dat dergelijke schikkingen onder dezelfde voorwaarden als een authentieke akte uitvoerbaar zouden zijn.

    De Commissie kan deze gelijkstelling, die geheel met de filosofie van de verordening in tegenspraak is, niet aanvaarden. Een in het kader van een systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting verkregen schikking is per definitie niet opgesteld door of verleden voor een persoon die met openbaar gezag bekleed is, en kan bijgevolg in geen geval met een uitvoerbare authentieke akte worden gelijkgesteld.

    Betrokken bepaling: nieuw artikel 55 bis

    De Commissie kan noch amendement 41, noch het laatste gedeelte (b) van amendement 18 aanvaarden (zie punt 2.1.2 hierboven).

    2.2.4. Andere niet-aanvaarde wijzigingen

    2.2.4.1. Invoeging van een nieuwe overweging 4 quinquies (amendement nr. 5)

    De Commissie kan dit amendement, volgens hetwelk het voorstel voor een verordening deel uitmaakt van een "pakket" wetgevende en niet-wetgevende maatregelen en waarin naar een "besluit" van de Commissie betreffende de invoering van systemen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting en procedures inzake vorderingen van gering belang ("small claims") wordt verwezen, niet aanvaarden. Een dergelijke considerans is onverenigbaar met de grondregel volgens welke een considerans uitsluitend tot doel heeft het dispositief van een verordening toe te lichten. Bovendien kan de Commissie, ook al deelt zij de wens van het Europees Parlement dat spoedig alternatieve systemen van geschillenbeslechting tot ontwikkeling komen, niet aanvaarden dat de vaststelling van de verordening van die ontwikkeling afhankelijk wordt gesteld. Enerzijds heeft de verordening een horizontaal karakter en heeft zij tot doel voor alle burgerlijke en handelszaken, en niet slechts voor consumentengeschillen, bevoegdheidsregels te geven. Anderzijds zullen regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid steeds noodzakelijk blijven, zelfs na de invoering van alternatieve systemen van geschillenbeslechting.

    2.2.4.2. Wijziging van overweging 5 (amendement nr. 14)

    De Commissie kan dit amendement (geen vaststelling van de verordening vóór de herziening van het Verdrag van Brussel) niet aanvaarden; het is in strijd met het Verdrag van Amsterdam en houdt geen rekening met de communautarisering van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.

    2.2.4.3. Andere amendementen op de overwegingen

    Voor de amendementen nrs. 2, 7, 8, 10, 12 en 13, 20 en 36 geldt dat ze ofwel verwijzen naar beginselen die voortvloeien uit het Verdrag, ofwel verbintenissen voor de Commissie inhouden, ofwel geen verband houden met het dispositief van de verordening. De Commissie kan ze niet aanvaarden.

    1999/0154 (CNS)

    Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c,

    Gezien het voorstel van de Commissie [8],

    [8] PB C 376 van 28.12.1999, COM (1999) 348 definitief.

    Gezien het advies van het Europees Parlement [9],

    [9] PB.....

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [10],

    [10] PB C 117 van 26.4.2000.

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte stelt de Gemeenschap onder meer de maatregelen vast op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.

    (2) De verschillen in de nationale regels inzake rechterlijke bevoegdheid en erkenning van rechterlijke beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een spoediger en gemakkelijker erkenning van beslissingen en van de tenuitvoerlegging daarvan zijn onontbeerlijk.

    (3) Deze aangelegenheden behoren tot het terrein van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 65 van het Verdrag.

    (4) Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, kunnen deze doelstellingen niet goed door de lidstaten worden verwezenlijkt en moet dit derhalve op communautair niveau geschieden. Deze verordening beperkt zich tot het minimum dat vereist is om die doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen voor dat doel nodig is.

    (5) De lidstaten hebben op 27 september 1968 in het raam van artikel 293, vierde streepje, van het EG-Verdrag het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [11], hierna "het Verdrag van Brussel" genoemd, ondertekend. Laatstgenoemd verdrag, dat deel uitmaakt van het communautair "acquis", is uitgebreid tot alle nieuwe lidstaten en werd aan een herziening onderworpen waarop de Raad zich met de herziene tekst akkoord heeft verklaard. De continuïteit van de resultaten die in het raam van deze herziening zijn behaald, dient te worden gewaarborgd.

    [11] Zie de geconsolideerde versie van dat Verdrag in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1.

    (6) Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken is het nodig en passend de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen door een bindend en rechtstreeks toepasselijk communautair instrument te regelen.

    (7) Het is van belang dat de belangrijkste aspecten op het gebied van burgerlijke en handelszaken onder de materiële werkingssfeer van deze verordening worden gebracht waarbij de uitzonderingen zo beperkt mogelijk moeten worden gehouden.

    (8) De door de verordening bestreken geschillen moeten een aanknopingspunt hebben met het grondgebied van de lidstaten waarvoor de verordening bindend is. De gemeenschappelijke regels zijn derhalve in beginsel van toepassing wanneer de verweerder zijn woonplaats in een van die lidstaten heeft.

    (9) Ten aanzien van verweerders die hun woonplaats in een derde land hebben, kunnen de regels inzake jurisdictiegeschillen toepassing krijgen die op het grondgebied van de Staat waar het gerecht waaraan de zaak is voorgelegd, is gevestigd, worden toegepast, en voor verweerders die hun woonplaats hebben in een lidstaat die niet door deze verordening is gebonden blijft het Verdrag van Brussel gelden. Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen moeten de op basis van deze regels gegeven beslissingen op het grondgebied van de Gemeenschap overeenkomstig deze verordening worden erkend en ten uitvoer gelegd.

    (10) De bevoegdheidsregels moeten een hoge mate van voorspelbaarheid bezitten en de woonplaats van de verweerder moet voor de bevoegdheid als beginsel gelden, welke bevoegdheid altijd dient te bestaan, behalve in een aantal duidelijk omschreven gevallen waarin op grond van het voorwerp van het geschil of van de vrije wilsbeschikking van de partijen een ander aanknopingspunt gerechtvaardigd is. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden omschreven teneinde de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

    (11) Naast het gerecht van de woonplaats van de verweerder moeten er wegens de nauwe band tussen het rechtsgebied van het gerecht en het geschil of om een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken ook andere bevoegde gerechten kunnen worden geboden.

    (12) In het geval van verzekerings-, arbeids- en consumentenovereenkomsten dient de zwakste partij te worden beschermd en dient van de algemene regel te worden afgeweken om de zwakke partij de mogelijkheid te bieden zich in geëigende gevallen tot het gerecht van zijn woonplaats te wenden.

    (14) De vrije wilsbeschikking van de partijen bij een andere overeenkomst dan een arbeids-, verzekerings- of consumentenovereenkomst, ten aanzien van de keuze van het bevoegde gerecht moet worden geëerbiedigd. Daarentegen moeten bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter in overeenkomsten waarbij de partijen niet even sterk zijn, worden ingeperkt.

    (14bis) Wat meer bepaald clausules inzake forumkeuze in consumentencontracten betreft, zal onmiddellijk na de inwerkingtreding van de verordening het systeem waarin zij voorziet, opnieuw worden bezien, met name rekening houdend met de ontwikkeling van mechanismen voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, die moet worden bespoedigd.

    (15) Aan de beginselregels waarin deze verordening voorziet, dienen de nodige versoepelingen te worden aangebracht om rekening te houden met de specifieke procedureregels van bepaalde lidstaten; daartoe dienen sommige bepalingen van het aan het Verdrag van Brussel gehechte Protocol in de verordening te worden opgenomen.

    (16) Harmonieuze rechtsbedeling op gemeenschapsniveau noopt ertoe te voorkomen dat in twee, krachtens de verordening bevoegde lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet in een duidelijke en automatische regeling worden voorzien om problemen op het gebied van aanhangigheid (litispendentie) en samenhang (connexiteit) op te lossen. Wegens de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als "aanhangig" wordt beschouwd, is het dienstig deze datum autonoom te bepalen.

    (17) Op grond van het wederzijds vertrouwen in de justitie binnen de Gemeenschap is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog enigerlei procedure moet worden gevolgd. Hetzelfde geldt voor authentieke akten, die net zoals rechterlijke beslissingen een uiting van het openbare gezag zijn en bijgevolg dezelfde bewijskracht bezitten.

    (18) Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen is het gerechtvaardigd de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing of verleden authentieke akte in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel te doen verlopen. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing dient daartoe vrijwel automatisch te worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten, zonder dat ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kunnen worden aangevoerd.

    (19) De eerbiediging van de rechten van de verdediging noopt evenwel ertoe dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben tegen de gegeven beslissing in beroep te gaan indien hij van oordeel is dat een van de gronden voor niet-erkenning van toepassing is, waarbij zijn beroep op tegenspraak moet worden behandeld. Voor de eiser moet, indien de verklaring van uitvoerbaarheid wordt geweigerd, evenzeer de mogelijkheid van beroep openstaan.

    (20) De continuïteit tussen het Verdrag van Brussel en deze verordening dient te worden gewaarborgd weshalve in overgangsbepalingen dient te worden voorzien. Deze continuïteit moet eveneens voor de uitlegging van de bepalingen van het Verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gelden en het Protocol van 1971 [12] moet van toepassing blijven op de reeds op de datum van inwerkingtreding van de verordening aanhangige procedures.

    [12] Zie de geconsolideerde versie ervan in PB C 27 van 26.1.1998, blz. 1 en blz. 28.

    (21) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland en van dat betreffende de positie van Denemarken [13], nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze verordening. Bijgevolg is deze verordening voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken niet bindend en ten aanzien van deze landen niet van toepassing.

    [13] PB C 340 van 10.11.1997, blz. 99 en blz. 101.

    (22) Nu het Verdrag van Brussel van kracht blijft voor de betrekkingen tussen de lidstaten die door deze verordening gebonden zijn en die welke dat niet zijn moeten duidelijke regels worden vastgesteld betreffende de verhouding tussen deze verordening en genoemd verdrag.

    (23) Zorg voor de samenhang noopt eveneens ertoe erin te voorzien dat deze verordening de in communautaire instrumenten vervatte regels inzake de bevoegdheid en erkenning van beslissingen onverlet laat.

    (24) De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten rechtvaardigt dat deze verordening de verdragen en internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn en die bijzondere onderwerpen bestrijken, onverlet laat.

    (25) De Commissie dient uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening de toepassing ervan te onderzoeken en, in voorkomend geval, de nodige wijzigingen voor te stellen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Hoofdstuk I - Toepassingsgebied

    Artikel 1

    Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht waarvoor deze zaken zich afspelen. Zij heeft inzonderheid geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken.

    Zij is niet van toepassing op:

    1) de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen;

    2) het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures;

    3) de sociale zekerheid;

    4) de arbitrage.

    Hoofdstuk II - Bevoegdheid

    Afdeling 1 - Algemene bepalingen

    Artikel 2

    Onverminderd de bepalingen van deze verordening worden zij die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.

    Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de lidstaat waar zij hun woonplaats hebben, gelden de regels van rechterlijke bevoegdheid die op de eigen onderdanen van die lidstaat van toepassing zijn.

    De woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 57.

    Tenzij anders bepaald, wordt onder "lidstaat" verstaan een lidstaat waarvoor deze verordening bindend is.

    Artikel 3

    Degenen die op het grondgebied van een lidstaat hun woonplaats hebben, kunnen niet voor de rechter van een andere lidstaat worden opgeroepen dan krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 gegeven regels.

    Tegen hen kunnen in het bijzonder niet de in bijlage I opgenomen nationale bevoegdheidsregels worden ingeroepen.

    Artikel 4

    Indien de verweerder zijn woonplaats heeft in een derde land, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de toepassing van het bepaalde in de artikelen 22 en 23.

    Tegen deze verweerder kan ieder, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een lidstaat zijn woonplaats heeft, aldaar op dezelfde voet als de eigen onderdanen van die lidstaat de bevoegdheidsregels inroepen die er van kracht zijn, met name de regels bedoeld in bijlage I.

    Indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening, wordt de bevoegdheid geregeld door het Verdrag van Brussel in de in die lidstaat van kracht zijnde versie ervan.

    Afdeling 2 - Bijzondere bevoegdheid

    Artikel 5

    De verweerder die woonplaats heeft in een lidstaat, kan in een andere lidstaat worden opgeroepen:

    1) a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

    b) tenzij anders overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:

    - voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;

    - voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;

    c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is.

    2) ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is die verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen wet bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen;

    3) ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;

    4) ten aanzien van een op een strafbaar feit gegronde rechtsvordering tot schadevergoeding of tot teruggave: voor het gerecht waarbij de strafvervolging is ingesteld, zulks voorzover volgens de interne wetgeving dit gerecht van de burgerlijke vordering kennis kan nemen.

    Degenen die hun woonplaats in een lidstaat hebben en wegens een onopzettelijk gepleegd strafbaar feit vervolgd worden voor de gerechten in strafzaken van een andere lidstaat, waarvan zij geen onderdaan zijn, zijn, onverminderd aldaar geldende gunstigere bepalingen, bevoegd zich te doen verdedigen door daartoe bevoegde personen, zelfs indien zij niet persoonlijk verschijnen. Het gerecht waarbij de zaak aanhangig is, kan echter de persoonlijke verschijning bevelen; indien deze niet heeft plaatsgevonden, behoeft de beslissing, op de burgerlijke rechtsvordering gewezen zonder dat de betrokkene de gelegenheid heeft gehad zich te doen verdedigen, in de overige lidstaten niet te worden erkend, noch ten uitvoer te worden gelegd;

    5) ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging: voor het gerecht van de plaats waar zij gelegen zijn;

    5)bis als oprichter, trustee of begunstigde van een trust die in het leven is geroepen op grond van de wet of bij geschrifte dan wel bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst: voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de trust is gevestigd;

    6) ten aanzien van een geschil betreffende de betaling van de beloning wegens de hulp en berging die aan een lading of vracht ten goede is gekomen: voor het gerecht in het rechtsgebied waarvan op deze lading of de daarop betrekking hebbende vracht:

    a) beslag is gelegd tot zekerheid van deze betaling,

    b) daartoe beslag had moeten worden gelegd, maar borgtocht of andere zekerheid is gesteld;

    De eerste alinea is slechts van toepassing indien wordt beweerd dat de verweerder een recht heeft op de lading of de vracht, of dat hij daarop een zodanig recht had op het tijdstip van deze hulp of berging.

    Artikel 6

    De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan ook worden opgeroepen:

    1) indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een van hen, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven;

    2) bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst: voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is, tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent;

    De in de eerste alinea bedoelde rechterlijke bevoegdheid kan niet worden ingeroepen in Duitsland en Oostenrijk. Ieder die zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat, kan worden opgeroepen voor de gerechten van:

    - Duitsland, met toepassing van de artikelen 68, 72, 73 en 74 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio";

    - Oostenrijk overeenkomstig artikel 21 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio".

    3) ten aanzien van een tegeneis die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke eis is gegrond: voor het gerecht waar deze laatste aanhangig is;

    4) ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst, indien de vordering vergezeld kan gaan van een zakelijke vordering betreffende een onroerend goed tegen dezelfde verweerder: voor de gerechten van de lidstaat waarin het onroerend goed gelegen is.

    Artikel 7

    Wanneer een gerecht van een lidstaat uit hoofde van deze verordening bevoegd is kennis te nemen van vorderingen terzake van aansprakelijkheid voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van een schip, neemt dit gerecht, of elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt, tevens kennis van de vorderingen tot beperking van deze aansprakelijkheid.

    Afdeling 3 - Bevoegdheid in verzekeringszaken

    Artikel 8

    De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en in artikel 5, punt 5.

    Artikel 9

    De verzekeraar die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen:

    1) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of

    2) in een andere lidstaat voor het gerecht van de plaats waar de verzekeringnemer zijn woonplaats heeft, of, wanneer in het kader van een individuele verzekeringsovereenkomst door de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde een rechtsvordering is ingesteld: voor het gerecht van de plaats waar de eiser zijn woonplaats heeft, of

    3) indien het een medeverzekeraar betreft: voor het gerecht van een lidstaat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld.

    Wanneer de verzekeraar geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.

    Artikel 10

    De verzekeraar kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering betreft of een verzekering welke betrekking heeft op onroerende goederen. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering betrekking heeft op zowel onroerende als roerende goederen welke door eenzelfde polis zijn gedekt en door hetzelfde onheil zijn getroffen.

    Artikel 11

    Terzake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat.

    De artikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering welke door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is.

    Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is het uit hoofde van de tweede alinea geadieerde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd.

    De in dit artikel bedoelde rechterlijke bevoegdheid kan niet worden ingeroepen in Duitsland en Oostenrijk. Ieder die zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat, kan worden opgeroepen voor de gerechten van:

    - Duitsland met toepassing van de artikelen 68, 72, 73 en 74 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio";

    - Oostenrijk overeenkomstig artikel 21 van de "Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) betreffende de "litis denuntiatio".

    Artikel 12

    Onverminderd het bepaalde in artikel 11, derde alinea, kan de vordering van de verzekeraar slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, ongeacht of deze laatste verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde is.

    De bepalingen van deze afdeling laten het recht om een tegeneis in te stellen bij het gerecht voor hetwelk met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke eis is gebracht, onverlet.

    Artikel 13

    Van de bepalingen van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:

    1) gesloten na het ontstaan van het geschil, of

    2) die aan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of

    3) waarbij een verzekeringnemer en een verzekeraar, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, zelfs als het schadebrengende feit zich in het buitenland heeft voorgedaan, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt, of

    4) gesloten door een verzekeringnemer die zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, behoudens in geval van verplichte verzekering dan wel in geval van verzekering van een in een lidstaat gelegen onroerend goed, of

    5) die betrekking hebben op een verzekeringsovereenkomst, voorzover daarmee een of meer van de risico's bedoeld in artikel 14 worden gedekt.

    Artikel 14

    De in artikel 13, punt 5, bedoelde risico's zijn de "grote risico's" in de zin van artikel 5, punt d), van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad [14], en elk bijkomend risico bij één van die risico's.

    [14] PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3.

    Afdeling 4 - Bevoegdheid inzake door consumenten gesloten overeenkomsten

    Artikel 15

    Terzake van overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer

    1) het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken;

    2) het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van koopovereenkomsten van zodanige zaken;

    3) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met enigerlei middelen op die lidstaat, of op meerdere landen met inbegrip van die lidstaat richt en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

    Wanneer de wederpartij van de consument geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.

    Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.

    Artikel 16

    De vordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht voor hetzij de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij haar woonplaats heeft, hetzij het gerecht van de plaats waar de consument zijn woonplaats heeft.

    De vordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst, kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.

    De eerste en de tweede alinea van dit artikel laten het recht om een tegeneis in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke eis is gebracht, onverlet.

    Artikel 17

    Van de bepalingen van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:

    1) gesloten na het ontstaan van het geschil,

    2) die aan de consument de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken,

    3) waarbij een consument en zijn wederpartij, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt.

    Afdeling 5 - Bevoegdheid inzake individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst

    Artikel 18

    Ten aanzien van individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, punt 5.

    Wanneer een werknemer een individuele arbeidsovereenkomst aangaat met een werkgever die geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, agentschap of andere vestiging heeft, wordt de werkgever voor geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.

    Artikel 19

    De werkgever die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan worden opgeroepen:

    1) voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of

    2) in een andere lidstaat:

    a) voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk zijn arbeid heeft verricht, of

    b) wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk zijn arbeid verricht of verricht heeft, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.

    Artikel 20

    De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer zijn woonplaats heeft.

    De bepalingen van deze afdeling laten het recht om een tegeneis in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke eis is gebracht, onverlet.

    Artikel 21

    Van de bepalingen van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten gesloten na het ontstaan van het geschil, of die aan de werknemer de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken.

    Afdeling 6 - Exclusieve bevoegdheid

    Artikel 22

    Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd:

    1) ten aanzien van zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is.

    Ten aanzien evenwel van huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen voor tijdelijk particulier gebruik voor ten hoogste zes opeenvolgende maanden: eveneens de gerechten van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, mits de huurder of pachter een natuurlijke persoon is en de eigenaar en de huurder of pachter hun woonplaats in dezelfde lidstaat hebben;

    2) ten aanzien van de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen met plaats van vestiging op het grondgebied van een lidstaat, dan wel van de besluiten van hun organen: de gerechten van die lidstaat. Om deze plaats van vestiging vast te stellen, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe;

    3) ten aanzien van de geldigheid van inschrijvingen in openbare registers: de gerechten van de lidstaat waar deze registers worden gehouden;

    4) ten aanzien van de inschrijving of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen, en andere soortgelijke rechten welke aanleiding geven tot depot of registratie: de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het depot of de registratie is aangevraagd, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een communautair instrument of van een internationale overeenkomst.

    Onverminderd de bevoegdheid van het Europees Octrooibureau krachtens het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, ondertekend te München op 5 oktober 1973, zijn ongeacht de woonplaats de gerechten van elke lidstaat bij uitsluiting bevoegd ten aanzien van de inschrijving of de geldigheid van een voor die lidstaat verleend Europees octrooi;

    5) ten aanzien van de tenuitvoerlegging van beslissingen: de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging.

    Afdeling 7 - Door partijen aangewezen bevoegde rechter

    Artikel 23

    Wanneer de partijen, van wie er ten minste één zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.

    Deze aanwijzing van een bevoegde rechter dient te geschieden:

    a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

    b) hetzij in een vorm die overeenstemt met de tussen de partijen geldende gebruiken;

    c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

    Als "schriftelijk" wordt aangemerkt, elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt.

    Wanneer een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter wordt gesloten door partijen die geen van allen hun woonplaats op het grondgebied van een lidstaat hebben, kunnen de gerechten van de andere lidstaten van het geschil geen kennis nemen, zolang het aangewezen gerecht of de aangewezen gerechten zich niet onbevoegd hebben verklaard.

    Het gerecht of de gerechten van een lidstaat waaraan in de oprichtingsakte van een trust bevoegdheid is toegekend, zijn bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van een vordering tegen een oprichter, een trustee of een begunstigde van een trust, als het gaat om de betrekkingen tussen deze personen of om hun rechten of verplichtingen in het kader van de trust.

    Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter en soortgelijke bedingen in akten tot oprichting van een trust hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met de bepalingen van de artikelen 13 en 17 of indien de gerechten die zonder de betrokken overeenkomst of bepaling bevoegd zouden zijn, krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd zijn.

    Artikel 24

    Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is de rechter van een lidstaat voor wie de verweerder verschijnt, bevoegd. Deze bepaling is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is.

    Afdeling 8 - Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

    Artikel 25

    De rechter van een lidstaat bij wie ten principale een geschil aanhangig is gemaakt waarvoor krachtens artikel 22 een gerecht van een andere lidstaat bij uitsluiting bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

    Artikel 26

    Wanneer de verweerder die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart de rechter zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op de bepalingen van deze verordening.

    De rechter is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

    De nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn .../EG van de Raad [15] [inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken] worden toegepast in plaats van de tweede alinea indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig deze bepalingen moest geschieden.

    [15] PB L ... van ..., blz. ...

    Tot de inwerkingtreding van de nationale omzettingsbepalingen van de in de derde alinea bedoelde richtlijn is het bepaalde in het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken van toepassing, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig het bepaalde in dat verdrag moest geschieden.

    Afdeling 9 - Aanhangigheid en samenhang

    Artikel 27

    Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

    Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.

    Artikel 28

    Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.

    Wanneer deze samenhangende vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, bevoegd is van beide vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat.

    "Samenhangend" in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven.

    Artikel 29

    Wanneer ten aanzien van de vorderingen meer dan één gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.

    Artikel 30

    Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht:

    1) op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of

    2) indien het stuk voordat het bij het gerecht wordt ingediend, moet worden betekend of indien daarvan eerst kennisgeving moet worden gedaan op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving, het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.

    Afdeling 10 - Voorlopige maatregelen en maatregelen tot bewaring van recht

    Artikel 31

    In de wetgeving van een lidstaat voorziene voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de rechterlijke autoriteiten van die lidstaat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.

    Hoofdstuk III - Erkenning en tenuitvoerlegging

    Artikel 32

    Onder "beslissing" in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag der proceskosten.

    In Zweden wordt in het kader van de summiere procedures betreffende de "betalningsföreläggande" (aanmaningen tot betaling) en de "handräckning" (bijstandszaken) onder de termen "rechter" "rechtbank" en "gerecht" ook de Zweedse gerechtsdeurwaarderinstantie ("kronofogdemyndighet") verstaan.

    Afdeling 1 - Erkenning

    Artikel 33

    De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder dat daartoe enige procedure dient te worden gevolgd.

    Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld dat de beslissing erkend dient te worden, gebruik maken van de procedure, geregeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.

    Wordt ten overstaan van een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenvordering gevraagd, dan is dit gerecht bevoegd om uitspraak te doen over het bestaan van een van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-erkenning.

    Afdeling 2 - Tenuitvoerlegging

    Artikel 34

    De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van een belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.

    Artikel 35

    Het verzoek wordt gericht tot het bevoegde gerecht, de bevoegde autoriteit of de bevoegde notaris, zoals vermeld op de lijst die is opgenomen in bijlage II.

    De relatieve bevoegdheid wordt bepaald door de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of door de plaats van tenuitvoerlegging.

    Artikel 36

    De vereisten waaraan het verzoek moet voldoen, worden vastgesteld door de wet van de aangezochte lidstaat.

    De verzoeker moet, binnen het rechtsgebied van het bevoegde gerecht dat, respectievelijk binnen het ambtsgebied van de bevoegde autoriteit die van het verzoek kennis neemt, woonplaats kiezen. Kent echter de wetgeving van de aangezochte lidstaat geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan.

    De tweede alinea is niet van toepassing indien de bevoegde autoriteit een administratieve autoriteit is.

    Bij het verzoek worden de in artikel 50 genoemde documenten gevoegd.

    Artikel 37

    De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de in artikel 50 bedoelde formaliteiten vervuld zijn, zonder toetsing van de in de artikelen 41 en 42 bedoelde gronden voor niet-uitvoering. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

    Artikel 38

    De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in de wetgeving van de aangezochte lidstaat.

    De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of medegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of haar wordt daarvan kennis gegeven en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of haar daarvan nog niet is kennis gegeven.

    Artikel 39

    Elke partij kan een rechtsmiddel aanwenden tegen de beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.

    Het rechtsmiddel wordt voor het in bijlage III genoemde gerecht gebracht.

    Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

    Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, zijn de bepalingen van artikel 26 van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, geen woonplaats heeft op het grondgebied van een van de lidstaten.

    Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden aangewend binnen één maand na de betekening of kennisgeving daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, beloopt de termijn binnen welke het rechtsmiddel moet worden aangewend, twee maanden en vangt aan op de dag dat de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend of waarvan aan haar kennis is gegeven. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

    Artikel 40

    Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage IV genoemde middelen worden aangewend.

    Artikel 41

    Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 39 of in artikel 40, doet op korte termijn uitspraak. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt geweigerd of ingetrokken indien:

    1) de verklaring van uitvoerbaarheid kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

    2) het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of is medegedeeld, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe wel in staat was;

    3) de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;

    4) de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

    In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in lidstaat van oorsprong gegeven beslissing.

    Artikel 42

    De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel zoals bedoeld in artikel 39 of in artikel 40, geweigerd of ingetrokken indien de bepalingen van de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden.

    Bij de toetsing van de in de eerste alinea genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het gerecht dat oordeelt over het rechtsmiddel gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van oorsprong zijn bevoegdheid heeft aangenomen.

    Onverminderd het bepaalde in de eerste alinea, mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van oorsprong niet worden getoetst; de bevoegdheidsregels worden door de openbare orde als bedoeld in artikel 41, punt 1, onverlet gelaten.

    Artikel 43

    Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 39 of in artikel 40, kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden indien tegen de in den vreemde gegeven beslissing in de lidstaat van oorsprong een gewoon rechtsmiddel is aangewend of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken; in dit laatste geval kan het gerecht een termijn stellen binnen welke het rechtsmiddel moet worden aangewend.

    Dit gerecht kan het verlof tot tenuitvoerlegging ook geven op voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld; de zekerheid wordt door het gerecht omschreven.

    Artikel 44

    Indien een beslissing uitvoerbaar moet worden verklaard in overeenstemming met deze verordening, kan de verzoeker voorlopige of bewarende maatregelen inroepen waarin de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorziet, zonder dat daartoe een verklaring van uitvoerbaarheid, bedoeld in artikel 37, vereist is.

    De verklaring van uitvoerbaarheid houdt tevens het verlof in bewarende maatregelen te treffen.

    Gedurende de termijn om overeenkomstig artikel 39, vijfde alinea, een rechtsmiddel aan te wenden tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en tot het tijdstip dat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd.

    Artikel 45

    Wanneer in de in de lidstaat van oorsprong gegeven beslissing uitspraak is gedaan over verscheidene onderdelen van de beslissing, en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit deze voor één of meer onderdelen daarvan.

    De verzoeker kan vorderen de verklaring van uitvoerbaarheid slechts tot bepaalde onderdelen van de beslissing te beperken.

    Artikel 46

    In den vreemde gegeven beslissingen die een veroordeling tot een dwangsom inhouden, kunnen in de aangezochte lidstaat slechts ten uitvoer worden gelegd indien het bedrag ervan door de gerechten van de lidstaat van oorsprong definitief is bepaald.

    Artikel 47

    De verzoeker die in de Staat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedure, vermeld in deze afdeling, in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling voorzien in het recht van de aangezochte lidstaat.

    Artikel 48

    Aan de partij die in een lidstaat tenuitvoerlegging vraagt van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan geen enkele zekerheid of depot, onder welke benaming ook, worden opgelegd wegens de hoedanigheid van vreemdeling dan wel wegens het ontbreken van een woonplaats of gewone verblijfplaats in de aangezochte lidstaat.

    Artikel 49

    Terzake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de aangezochte lidstaat geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang der zaak, geheven.

    Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen

    Artikel 50

    De partij die de erkenning van een beslissing inroept of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet een expeditie van de beslissing overleggen, die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid.

    De partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet bovendien het in artikel 51 bedoelde certificaat overleggen, onverminderd het bepaalde in artikel 52.

    Artikel 51

    Het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de beslissing is gegeven, levert ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het formulier waarvan het model in bijlage V is opgenomen.

    Artikel 52

    Wordt het in artikel 51 bedoelde certificaat niet overgelegd, dan kan het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of die autoriteit zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen.

    Indien het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit zulks verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd; de vertaling wordt gewaarmerkt door degene die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

    Artikel 53

    Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot de in artikel 50 genoemde documenten, noch, in voorkomend geval, de procesvolmacht.

    Hoofdstuk IV - Authentieke akten en gerechtelijke schikkingen

    Artikel 54

    In een lidstaat verleden authentieke akten worden in alle andere lidstaten van rechtswege erkend, zonder dat daartoe enige procedure behoeft te worden gevolgd.

    In geval van betwisting kan elke belanghebbende partij die ten principale de erkenning eist, volgens de in de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk III geregelde procedure doen vaststellen dat de authentieke akte dient te worden erkend.

    Indien voor het gerecht van een lidstaat bij wege van een tussenvordering de erkenning wordt geëist, is dit gerecht bevoegd om van deze tussenvordering kennis te nemen.

    Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, worden op verzoek, overeenkomstig de in de artikelen 34 tot en met 49 bedoelde procedure, in een andere lidstaat uitvoerbaar verklaard.

    De verklaring van erkenning of uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 39 en in artikel 40, slechts geweigerd of ingetrokken indien de erkenning of tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

    De overgelegde akte moet voldoen aan de voorwaarden, nodig voor haar echtheid in de lidstaat van oorsprong.

    De bepalingen van afdeling 3 van hoofdstuk III zijn, voorzover nodig, van toepassing.

    De bevoegde autoriteit of de bevoegde notaris van de lidstaat waar een authentieke akte is verleden, levert ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het formulier waarvan het model in bijlage VI is opgenomen.

    Artikel 55

    Gerechtelijke schikkingen die in de loop van een geding tot stand zijn gekomen en die uitvoerbaar zijn in de lidstaat van oorsprong, zijn op dezelfde voet als authentieke akten uitvoerbaar in de aangezochte lidstaat. Het bevoegde gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een gerechtelijke schikking voor de rechter tot stand is gekomen, levert ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het formulier waarvan het model in bijlage V is opgenomen.

    Als authentieke akten in de zin van artikel 54, eerste alinea, worden eveneens beschouwd de overeenkomsten inzake onderhoudsverplichtingen die voor een administratieve autoriteiten zijn gesloten of door deze zijn bekrachtigd.

    Hoofdstuk V - Algemene bepalingen

    Artikel 56

    Om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat, bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past de rechter zijn interne wet toe. Indien een partij geen woonplaats heeft in de lidstaat, bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past de rechter ter vaststelling of zij een woonplaats heeft in een andere lidstaat, de wet van die andere lidstaat toe.

    Artikel 57

    Voor de toepassing van deze verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats in de lidstaat waar zich hun statutaire zetel, of hun hoofdbestuur, of hun hoofdvestiging bevindt.

    Om vast te stellen of een trust is gevestigd in de lidstaat bij welks gerechten een zaak aanhangig is gemaakt, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe.

    Hoofdstuk VI - Overgangsbepalingen

    Artikel 58

    De bepalingen van deze verordening zijn slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding ervan.

    Niettemin worden beslissingen die na de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gegeven naar aanleiding van vóór deze datum ingestelde vorderingen, erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van hoofdstuk II, hetzij de regels van het Verdrag van Brussel, of met de regels van een verdrag dat tussen de Staat van oorsprong en de aangezochte Staat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.

    Hoofdstuk VII - Verhouding tot andere instrumenten

    Artikel 59

    Deze verordening laat de toepassing van de bepalingen die voor specifieke onderwerpen de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen en die zijn of zullen worden opgenomen in de besluiten van de instellingen van de Gemeenschappen of in de nationale wetgevingen die overeenkomstig deze besluiten worden geharmoniseerd, onverlet.

    Artikel 60

    Deze verordening komt tussen de lidstaten in de plaats van de bepalingen van het Verdrag van Brussel van 1968.

    Het Verdrag van Brussel is echter in elk geval van toepassing :

    1) indien de verweerder woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening, of indien de gerechten van die lidstaat krachtens de artikelen 16 en 17 van het Verdrag van Brussel bevoegd zijn,

    2) ten aanzien van aanhangigheid en samenhang overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van het Verdrag van Brussel, indien de zaken zijn aangebracht in een lidstaat die niet is gebonden door deze verordening en in een lidstaat die wel daardoor is gebonden.

    Beslissingen die in een al dan niet door deze verordening gebonden lidstaat worden gegeven door een gerecht dat zich op grond van het Verdrag van Brussel bevoegd verklaart, worden overeenkomstig hoofdstuk III van deze verordening in de door deze verordening gebonden lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd.

    Artikel 61

    Onverminderd de bepalingen van artikel 58, tweede alinea, en van de artikelen 62 en 63 vervangt deze verordening tussen de lidstaten de volgende, tussen twee of meer van deze lidstaten gesloten verdragen en overeenkomsten, te weten:

    - de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Parijs op 8 juli 1899,

    - het Verdrag tussen Nederland en België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 28 maart 1925,

    - het Verdrag tussen Frankrijk en Italië betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 3 juni 1930,

    - het Verdrag tussen Duitsland en Italië betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 9 maart 1936,

    - de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten betreffende onderhoudsverplichtingen, gesloten te Wenen op 25 oktober 1957,

    - de Overeenkomst tussen het Duitsland en België betreffende de erkenning en de wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke zaken of handelszaken, gesloten te Bonn op 30 juni 1958,

    - het Verdrag tussen het Nederland en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 17 april 1959,

    - het Verdrag tussen Duitsland en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 6 juni 1959,

    - de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 16 juni 1959,

    - het Verdrag tussen Griekenland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Athene op 4 november 1961,

    - de Overeenkomst tussen het België en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere uitvoerbare titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 6 april 1962,

    - het Verdrag tussen Nederland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te 's-Gravenhage op 30 augustus 1962,

    - de Overeenkomst tussen Nederland en Oostenrijk over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Den Haag op 6 februari 1963,

    - de Overeenkomst tussen Frankrijk en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en strafzaken, gesloten te Wenen op 15 juli 1966,

    - het Verdrag tussen Spanje en Frankrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en scheidsrechterlijke uitspraken in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Parijs op 28 mei 1969,

    - de Overeenkomst tussen Luxemburg en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Luxemburg op 29 juli 1971,

    - de Overeenkomst tussen Italië en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, van gerechtelijke schikkingen en notariële akten, gesloten te Rome op 16 november 1971,

    - het Verdrag tussen Spanje en Italië betreffende de rechtsbijstand en erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken ondertekend te Madrid op 22 mei 1973,

    - het Verdrag tussen Finland, IJsland, Noorwegen, Zweden en Denemarken betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende vorderingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Kopenhagen op 11 oktober 1977,

    - de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Zweden betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Stockholm op 16 september 1982,

    - het Verdrag tussen Spanje en Duitsland betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, rechterlijke schikkingen en executoriale authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Bonn op 14 november 1983,

    - de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Spanje betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en uitvoerbare authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen, op 17 februari 1984,

    - de Overeenkomst tussen Finland en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Wenen op 17 november 1986,

    - het Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 24 november 1961, voorzover dit verdrag van kracht is.

    Artikel 62

    Het in artikel 61 vermelde verdrag en de in dat artikel vermelde overeenkomsten blijven van kracht ten aanzien van onderwerpen waarop deze verordening niet van toepassing is.

    Zij blijven van kracht met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van deze verordening gegeven beslissingen en verleden akten.

    Artikel 63

    Deze verordening laat onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen. Daarbij gaat het om de volgende verdragen:

    - Verdrag van München inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag, gesloten te München op 5 oktober 1973),

    - Verdrag van Warschau

    - ...

    Teneinde de eenvormige uitlegging van de eerste alinea te waarborgen wordt die alinea als volgt toegepast:

    1) deze verordening staat er niet aan in de weg dat een gerecht van een lidstaat die partij is bij een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig dat verdrag of overeenkomst kennis neemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die geen partij is bij dat verdrag, respectievelijk bij die overeenkomst. Het gerecht past in ieder geval artikel 26 van deze verordening toe;

    2) beslissingen die een gerecht van een lidstaat heeft gegeven uit hoofde van rechterlijke bevoegdheid die ontleend wordt aan een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, worden in de andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd.

    Indien een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat partij is, voorwaarden vaststelt voor de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen, vinden die voorwaarden toepassing. In elk geval kunnen de bepalingen van deze verordening betreffende de procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, worden toegepast.

    Artikel 64

    Deze verordening laat onverlet de overeenkomsten waarbij de lidstaten zich krachtens artikel 59 van het Verdrag van Brussel vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben verbonden om een beslissing, met name die welke in een andere Staat die partij is bij dat verdrag, gegeven zijn tegen een verweerder die zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft in een derde land, niet te erkennen indien in een door artikel 4 van genoemd verdrag bedoeld geval de beslissing slechts gegrond kon worden op een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, tweede alinea, van dat verdrag.

    Hoofdstuk VIII - Slotbepalingen

    Artikel 65

    Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, waarbij zij met name aandacht besteedt aan de gevolgen ervan voor kleine en middelgrote ondernemingen en voor de consument. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van de verordening.

    Artikel 66

    De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van hun wettelijke bepalingen die verandering brengen hetzij in de in bijlage I vermelde artikelen in hun wetgeving, hetzij in de bevoegde gerechten of de bevoegde autoriteiten die worden genoemd in de bijlagen II en III. De Commissie wijzigt dienovereenkomstig de desbetreffende bijlagen.

    Artikel 67

    Deze verordening treedt zes maanden na de vaststelling ervan in werking.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    BIJLAGE I

    De in artikel 3, tweede alinea, en artikel 4, tweede alinea, bedoelde nationale bevoegdheidsregels, zijn:

    - in België: artikel 15 van het Burgerlijk Wetboek ("Code civil") en artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek ("Code judiciaire");

    - in Duitsland: artikel 23 van de "Zivilprozeßordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

    - in Griekenland: artikel 40 van het "Êþäéêáò ðïëéôéêÞò äéêïíïìßáò" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering);

    - in Frankrijk: de artikelen 14 en 15 van de "Code civil" (Burgerlijk Wetboek);

    - in Italië: de artikelen 3 en 4 van Wet 218 van 31 mei 1995;

    - in Luxemburg: de artikelen 14 en 15 van de "Code civil" (Burgerlijk Wetboek);

    - in Oostenrijk: artikel 99 van de "Jurisdiktionsnorm" (Wet op de rechterlijke bevoegdheid);

    - in Nederland: artikel 126, lid 3, en artikel 127 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering;

    - in Portugal: artikel 65, lid 1, onder c), en lid 2, en artikel 65 A, onder c), van het "Código do Processo Civil" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en artikel 11 van het "Código do Processo de Trabalho" (Wetboek van rechtsvordering in Arbeidszaken);

    - in Finland: "oikeudenkäymiskaari"/"rättegångsbalken", (Wetboek van rechtsvordering) hoofdstuk 10, artikel 1, lid 1, tweede, derde en vierde zin;

    - in Zweden: hoofdstuk 10, artikel 3, eerste alinea, eerste zin, van het "rättegångsbalken" (Wetboek van rechtsvordering).

    BIJLAGE II

    De bevoegde gerechten en autoriteiten of de bevoegde notarissen bij welke de in artikel 35 bedoelde verzoeken moeten worden ingediend, zijn:

    BIJLAGE III

    De bevoegde gerechten voor welke de in artikel 39 bedoelde rechtsmiddelen moeten worden gebracht, zijn:

    BIJLAGE IV

    De rechtsmiddelen die op grond van artikel 40 kunnen worden aangewend, zijn:

    - in België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland: beroep in cassatie,

    - in Duitsland: de "Rechtsbeschwerde",

    - in Oostenrijk: de "Revisonsrekurs",

    - In Portugal: beroep inzake een rechtsvraag,

    - in Finland: een beroep bij het "korkein oikeus/högsta domstolen",

    - in Zweden: beroep bij het "Högsta domstolen".

    BIJLAGE V

    Certificaat zoals bedoeld in de artikelen 51 en 55 van Verordening nr. ... van de Raad

    (Nederlands, neérlandais, Dutch, Niederländisch....)

    1. Land van oorsprong:

    2. Gerecht dat of autoriteit die het certificaat aflevert:

    2.1. Naam

    2.2. Adres

    2.3. Tel./fax/e-mail

    3. Gerecht dat de beslissing heeft gegeven/voor hetwelk de schikking tot stand is gekomen:

    3.1. Soort gerecht

    3.2. Plaats van het gerecht

    4. Beslissing/gerechtelijke beschikking

    4.1. Datum

    4.2. Referentienummer

    4.3. Partijen bij de akte : ......................................................................................

    4.3.1. Naam (namen) van de eiser(s)

    4.3.2. Naam (namen) van de verweerder(s)

    4.3.3. In voorkomend geval, naam (namen) van de andere partij(en)

    4.4. De beslissing is bij verstek gewezen :

    4.4.1. Datum waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is medegedeeld

    4.5. Dictum, gehecht aan dit certificaat

    5. Naam van de partijen die rechtsbijstand hebben genoten :

    De beslissing/gerechtelijke schikking is uitvoerbaar in de lidstaat van oorsprong (artikelen 24 en 55 van de verordening) tegen :

    Naam:

    Gedaan te ...................., datum ......................

    Ondertekening en/of stempel .........................

    BIJLAGE VI

    Certificaat zoals bedoeld in artikel 54 van Verordening nr. ... van de Raad betreffende authentieke akten

    (Nederlands, neérlandais, Dutch, Niederländisch....)

    1. Land van oorsprong

    2. Gerecht dat of autoriteit die het certificaat aflevert :

    2.1. Naam

    2.2. Adres

    2.3. Tel./fax/e-mail

    3. Notaris of autoriteit die aan de akte authenticiteit heeft verleend

    3.1. Notaris of autoriteit voor welke de authentieke akte is verleden (indien van toepassing)

    3.1.1. Benaming en hoedanigheid van de autoriteit of de notaris

    3.1.2. Plaats van de autoriteit of de notaris

    3.2. Notaris of autoriteit die de authentieke akte heeft geregistreerd (indien van toepassing)

    3.2.1. Soort autoriteit

    3.2.2. Plaats van de autoriteit of de notaris

    4. Authentieke akte

    4.1. Beschrijving van de akte

    4.2. Datum

    4.2.1. waarop de akte is verleden

    4.2.2. indien verschillend : waarop de akte is geregistreerd

    4.3. Referentienummer

    4.4. Partijen bij de akte

    4.4.1. Naam van de schuldeiser

    4.4.2. Naam van de schuldenaar

    5. Tekst van de uitvoerbare verbintenis, gehecht aan dit certificaat

    De authentieke akte is uitvoerbaar tegen de schuldenaar in de lidstaat van oorsrpong (artikel 54 van de verordening)

    Naam:

    Gedaan te..................., datum......................

    Ondertekening en/of stempel .........................

    Top