Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0577

    Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van deze plicht (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend) Corrigendum

    /* COM/2000/0577 def. - CNS 2000/0030 */

    PB C 376E van 29/12/2000, p. 1 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000PC0577

    Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van deze plicht (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend) Corrigendum /* COM/2000/0577 def. - CNS 2000/0030 */

    Publicatieblad Nr. 376 E van 29/12/2000 blz. 0001


    Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van deze plicht

    (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

    TOELICHTING

    1. Inleiding:

    Met de indiening van dit gewijzigde voorstel voor een verordening wil de Commissie enerzijds gevolg geven aan de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2000 betreffende haar voorstel van 26 januari 2000 en anderzijds rekening houden met de werkzaamheden die tot nu toe binnen de Raad betreffende dit voorstel hebben plaatsgevonden.

    In het verslag-Lehne, dat op 21 juni 2000 door de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken werd goedgekeurd, werd het voorstel van de Commissie krachtig gesteund, terwijl er acht amendementen op werden voorgesteld. Tijdens de voltallige vergadering van het Europees Parlement van 3 juli 2000 heeft de Commissie zich over deze amendementen uitgesproken, en het onderhavige gewijzigde voorstel is het resultaat van de verbintenissen die zij bij die gelegenheid heeft aangegaan.

    De werkzaamheden binnen de Raad waren voorts een vruchtbare bijdrage, op grond waarvan het beraad over het oorspronkelijke verordeningsvoorstel kon worden verdiept. Op deze grondslag heeft de Commissie de voorgestelde tekst aangevuld en verbeterd zonder de doelen die zij zich bij de indiening van het oorspronkelijke voorstel had gesteld op losse schroeven te zetten. In het onderhavige gewijzigde voorstel wordt dus op een aantal punten rekening gehouden met de resultaten van de besprekingen binnen de Raad.

    In de hiernavolgende toelichting op de artikelen en bijlagen worden de voorgestelde wijzigingen nader uiteengezet en wordt de oorsprong ervan aangegeven. Sommige ervan vloeien zowel voort uit de resolutie van het Europees Parlement als uit de werkzaamheden van de Raad.

    2. Toelichting op de voorgestelde wijzigingen

    2.1. De considerans:

    a) Overweging 2 (nieuw): De toevoeging van deze overweging is een uitvloeisel van het door de Commissie tijdens de voltallige vergadering van het Europees Parlement ingenomen standpunt ten aanzien van twee amendementen en weerspiegelt eveneens de werkzaamheden van de Raad. In beide instellingen is de wens geuit in de artikelen van de verordening zelf de verbindingen duidelijk te maken tussen dit instrument en andere, daarvan losstaande bepalingen of instrumenten. De Commissie heeft tijdens de voltallige vergadering verklaard dat zij niet kan aanvaarden dat dergelijke verduidelijkingen, die ten dele reeds in de toelichting voorkomen, in de vorm van artikelen worden gegoten, maar dat zij er geen bezwaar tegen heeft deze in de vorm van een overweging op te nemen. Dit is het oogmerk van de voorgestelde nieuwe overweging 2.

    b) Overweging 3 (vroegere overweging 2): Deze overweging is aangevuld met het oog op de toevoeging van een nieuw lid betreffende wederkerigheid aan artikel 1, lid 2 (vgl. hieronder toelichting op artikel 1).

    c) Vroegere overweging 3: De voorgestelde schrapping van deze overweging vloeit voort uit de voorgestelde intrekking van artikel 3 (vgl. hieronder toelichting op dit artikel).

    d) Overweging 4 (nieuw): De toevoeging van deze overweging is te verklaren uit het feit dat de vermelding van IJsland, Liechtenstein en Noorwegen uit bijlage 2 van de verordening is geschrapt (vgl. toelichting hieronder op bijlage 2).

    e) Overweging 10: De toevoeging van deze nieuwe overweging houdt verband met het feit dat tijdens de werkzaamheden binnen de Raad de wens te kennen is gegeven de situatie van IJsland en Noorwegen ten aanzien van de verordening nader aan te geven.

    2.2. De artikelen:

    a) Artikel 1:

    -Lid 2: Voorgesteld wordt aan het einde van de eerste alinea de woorden «ten aanzien van verblijven die niet langer duren dan drie maanden» toe te voegen. De oorspronkelijke versie van de voorgestelde verordening is namelijk duidelijk ten aanzien van de maximale duur van het verblijf dat door het visum wordt gedekt (vgl. de definitie van visum in artikel 2), maar bevat geen bepalingen ten aanzien van de duur van het verblijf bij vrijstelling van de visumplicht. Aangezien uit het Verdrag voortvloeit dat de duur voor beide soorten van verblijf gelijk is, leek het nuttig de leemte in het oorspronkelijke voorstel door de voorgestelde toevoeging op te vullen.

    -Verder wordt voorgesteld om na lid 2 een nieuw alinea op te nemen. Deze toevoeging vloeit voort uit de in de Raad gevoerde besprekingen en vormt een belangrijke bijdrage tot de voorgestelde verordening. Bij deze besprekingen is namelijk naar voren gekomen dat de verordening geen bepalingen bevat ten aanzien van de wijze waarop dient te worden gehandeld in situaties die op het ogenblik worden geregeld in de desbetreffende bepalingen van de bilaterale overeenkomsten inzake vrijstelling van de visumplicht die de lidstaten met individuele derde landen hebben gesloten. Deze overeenkomsten berusten op het beginsel van wederkerigheid, en het eenzijdige herstel van de visumplicht door een van de partijen bij een dergelijke overeenkomst leidt in beginsel tot een zelfde herstel van de visumplicht door de andere partij. Dit soort tegenmaatregelen wordt genomen op grond van schorsings- of zelfs opzeggingsbepalingen welke in de bilaterale overeenkomsten vervat zijn. Het voorgestelde nieuwe alinea, dat gebaseerd is op de terzake bij de Raad verrichte werkzaamheden, beoogt de invoering van een wederkerigheidsmechanisme waarmee kan worden gereageerd op het eventuele herstel door een in bijlage 2 genoemd derde land van de visumplicht ten aanzien van onderdanen van een lidstaat. Deze reactie moet evenwel plaatsvinden in de nieuwe context van artikel 62, lid 2, onder b), punt i) van het Verdrag: aangezien de vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van de visumplicht een uitsluitende communautaire bevoegdheid is, moet de schorsing van deze vrijstelling, in afwachting van door de Gemeenschap en de derde landen te sluiten toekomstige overeenkomsten inzake vrijstelling van de visumplicht, reeds nu geschieden op grond van communautaire organisatorische voorzieningen. Dit is de strekking van de voorgestelde nieuwe derde alinea.

    -Derde lid: De voorgestelde toevoeging van het woord «nieuwe» is een redactionele verbetering waardoor duidelijker wordt aangegeven dat er situaties van opvolging van staten bedoeld zijn.

    b) Artikel 2:

    -De voorgestelde redactionele wijzingen vormen zowel een antwoord op twee amendementen van het Europees Parlement als op tijdens de werkzaamheden van de Raad geuite bedenkingen.

    -Deze wijzigingen zijn bedoeld om formuleringen te vermijden die in strijd zouden kunnen zijn met in ander verband bestaande bepalingen van het Schengen-acquis. Hoewel de verordening niet van invloed is op de in ander verband bestaande bepalingen inzake visa die geen betrekking hebben op de landenlijsten, blijft het, zoals is benadrukt in de toelichting van het oorspronkelijke voorstel en in een nieuwe overweging van het onderhavige gewijzigde voorstel om ieder gevaar van rechtsonzekerheid uit te sluiten, nodig conflicten met in ander verband bestaande bepalingen te vermijden.

    -Het schrappen van de woorden «vereist voor binnenkomst op zijn grondgebied» maakt de formulering verenigbaar met de Schengen-bepaling dat een door Schengen-staat A afgegeven eenvormig Schengen-visum de houder het recht geeft het grondgebied van Schengen-staat B binnen te komen.

    -Ook de nieuwe formulering van het tweede streepje is bedoeld om tegenspraak met de Schengen-bepalingen te vermijden; bijgevolg wordt de term «luchthavenstransit» uit punt 2.1.1 van de Gemeenschappelijke visuminstructie overgenomen.

    c) Artikel 3 (oud):

    -Het Europees Parlement heeft zich in zijn wetgevingsresolutie uitgesproken voor een amendement tot schrapping van artikel 3. De Commissie heeft zich bereid verklaard dit amendement aan te nemen. Opgemerkt zij dat er ook binnen de Raad twijfels waren geuit ten aanzien van de gegrondheid van dit artikel.

    -In het onderhavige voorstel komt artikel 3 van het oorspronkelijke voorstel dus niet meer voor. Men kan er namelijk van uitgaan dat de gelijkwaardigheid tussen de verblijfstitel van een lidstaat en het visum voor de overschrijding van buitengrenzen kan worden behandeld in een toekomstig instrument betreffende de regels inzake het eenvormige visum. Overigens levert de schrapping van artikel 3 niet het gevaar op van een juridisch vacuüm aangezien enerzijds de Schengen-staten deze regel van de gelijkwaardigheid tussen verblijfstitel en visum reeds toepassen en anderzijds de niet-Schengen-staten, namelijk Ierland en het Verenigd Koninkrijk, niet deelnemen aan de aanneming van de voorgestelde verordening aangezien zij geen gebruik maken van de mogelijkheid tot deelneming die het bij het Verdrag van Amsterdam gevoegde protocol betreffende de bijzondere positie van beide genoemde lidstaten hun biedt.

    d) Artikel 3 (vroeger artikel 4) :

    -De toevoegingen beogen in de tekst van het artikel de vermelding aan te brengen die voorkwam in de toelichting van het oorspronkelijke voorstel.

    e) Artikel 4 (vroeger artikel 5) :

    -Lid 1: het begin van het lid is zodanig geredigeerd dat duidelijker tot uitdrukking wordt gebracht dat er uitzonderingen in twee opzichten mogelijk zijn, namelijk ten aanzien van de visumplicht en ten aanzien van de vrijstelling van deze plicht. Wat betreft de uitzondering op de vrijstelling van de visumplicht is de vermelding toegevoegd dat dit onderwerp in de toekomst zal ressorteren onder tussen de Gemeenschap en de derde landen te sluiten overeenkomsten.

    -De onder d) toegevoegde woorden behelzen geen materiële wijziging en dienen enkel ter verduidelijking. De onder e) aangebrachte wijziging, die de personele werkingssfeer van de vrijstelling beperkt, vindt haar grond in de noodzaak om tegenstrijdigheid met de Schengen-bepalingen te vermijden (bijlage 2 bij de Gemeenschappelijke visuminstructie).

    -Het nieuwe punt f): Bij de besprekingen binnen de Raad is de aandacht gevestigd op een factor waarmee geen rekening was gehouden in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Bepaalde lidstaten sluiten personen die zich naar hun grondgebied begeven om er een beloonde activiteit te verrichten uit van de werkingssfeer van de vrijstelling van de visumplicht. Het bestaan van dergelijke uitzonderingen wordt bij wijze van informatie vermeld in de mededeling van de Commissie in het kader van de toepassing van Verordening (EG) nr. 574/99. Om te voorkomen dat deze uitzonderingen bij de inwerkingtreding van de nieuwe verordening worden verboden is het nodig gebleken te voorzien in deze mogelijkheid een uitzondering te maken op de vrijstelling van de visumplicht.

    -Bij de formulering van het voorgestelde nieuwe punt f) is rekening gehouden met de toekomstige implicaties van de institutionele context. Een dergelijke uitzonderingsbepaling dient namelijk in de toekomst deel uit te maken van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de individuele derde landen.

    f) Artikel 5 (vroeger artikel 6) :

    -De wijziging is het gevolg van de schrapping van artikel 3.

    g) Artikel 6 (vroeger artikel 7) :

    -Enkel de delen I, II en III van bijlage 5 van het Gemeenschappelijk handboek komen overeen met bijlage 1 van de Gemeenschappelijke visuminstructie. Deel IV van bijlage 5 van het Gemeenschappelijk handboek ondervindt hiervan dus geen invloed, hetgeen tot uiting komt in de voorgestelde toevoeging.

    2.3. De bijlagen :

    a) Bijlage 1 :

    -De strekking van bijlage 1 is onveranderd in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel.

    b) Bijlage 2 :

    -In het oorspronkelijke voorstel waren IJsland, Noorwegen en Liechtenstein opgenomen aan het eind van bijlage 2, met een voetnoot waarin werd verwezen naar de Europese Economische Ruimte. Het is juister gebleken deze drie landen niet langer onder te brengen in bijlage 2, maar een verklarende overweging (zie hierboven) toe te voegen waarin wordt verwezen naar de Europese Economische Ruimte.

    -Wat betreft Hongkong en Macao leek het opschrift van het tweede deel van de bijlage niet in overeenstemming te zijn met de kenmerken van de beide betrokken entiteiten. Het verdiende de voorkeur om de desbetreffende administratieve benaming te gebruiken. Bovendien werd in bijlage 2 van het oorspronkelijke voorstel zonder nadere precisering naar deze entiteiten verwezen, hetgeen twijfel liet bestaan ten aanzien van de exacte grenzen van de personele werkingssfeer van de vrijstelling van de visumplicht. In het onderhavige gewijzigde voorstel wordt in een voetnoot aangegeven dat enkel de houders van paspoorten van deze beide administratieve regio's onder de bepaling vallen.

    2000/0030 (CNS)

    Gewijzigd voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van deze plicht

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, lid 2, onder b), punt i),

    Gezien het voorstel van de Commissie [1],

    [1] COM(2000)27 def., PB C 177, E/66 van 27.6.2000.

    Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

    [2] PB C ...

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Uit artikel 62, lid 2, onder b), van het Verdrag vloeit voort dat de Raad de voorschriften vaststelt inzake visa voor voorgenomen verblijven van ten hoogste drie maanden, en dat hij uit hoofde daarvan met name de lijst dient vast te stellen van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum, en van derde landen waarvan de onderdanen zijn vrijgesteld van deze plicht [3]. Volgens artikel 61 behoort de vaststelling van deze lijsten tot de begeleidende maatregelen die rechtstreeks verband houden met het vrije verkeer van personen in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

    [3] Ingevolge artikel 1 van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis moet dit voorstel worden behandeld in het kader van het Gemengd comité overeenkomstig artikel 4 van genoemde overeenkomst.

    (2) De vaststelling van bovenbedoelde lijsten van derde landen vormt een aspect van het visumbeleid, voor de toepassing waarvan voorts diverse andere bepalingen nodig zijn. Deze bepalingen, die onder het nationale recht, het internationale publiekrecht, het EU-recht of het EG-recht, inclusief de in het kader van de EU geïntegreerde aspecten van het Schengen-acquis, ressorteren, vallen buiten de materiële werkingssfeer van deze verordening. Derhalve kan deze verordening geen invloed hebben op dergelijke bepalingen, die met name betrekking hebben op:

    -de andere vergunningen dan visa die eventueel vereist zijn vóór overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten en die verband houden met het doel van het korte verblijf, zoals vergunningen waarmee toegang wordt verleend tot de arbeidsmarkt, tot een beroep of tot een vorm van onderwijs;

    -de procedures en voorwaarden inzake het verstrekken van visa en betreffende de territoriale geldigheid van de visa;

    -de controles waaraan de onderdanen van derde landen worden onderworpen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten;

    -de erkenning van de staten en territoriale entiteiten en van de paspoorten en identiteits- en reisdocumenten die door de autoriteiten daarvan worden verstrekt.

    Deze verordening is evenmin van invloed op de besluiten die de Raad kan vaststellen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en die gevolgen hebben voor de besluiten van de lidstaten inzake het verstrekken van visa.

    (3) De bepaling van de derde landen voor de onderdanen waarvan de visumplicht geldt en van die waarvan de onderdanen van deze verplichting zijn vrijgesteld geschiedt aan de hand van een evenwichtige toetsing per geval aan een aantal criteria, die met name verband houden met de illegale immigratie, de openbare orde en veiligheid en de externe betrekkingen van de Unie met de derde landen, terwijl tevens rekening dient te worden gehouden met de implicaties van de regionale samenhang en de wederkerigheid. Het wederkerigheidsbeginsel dient voorts als de basis te gelden waarop de regeling inzake vrijstelling van de visumplicht wordt gehanteerd. Dit beginsel zal wat betreft de eventuele schorsing van vrijstelling van de visumplicht ten aanzien van onderdanen van derde landen die in bijlage 2 voorkomen in de toekomst moeten worden toegepast via door de Gemeenschap met de derde landen te sluiten overeenkomsten, maar deze toepassing moet voorshands, in afwachting van deze overeenkomsten, aan de hand van in de verordening zelf vervatte communautaire organisatorische voorzieningen plaatsvinden.

    (4) Voor onderdanen van IJsland, Liechtenstein en Noorwegen, welke landen niet worden vermeld in bijlage 2, geschiedt de vrijstelling van de visumplicht in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

    (5) Ten aanzien van staatlozen, die iedere binding met een bepaalde staat hebben verloren, en erkende vluchtelingen, die in de onmogelijkheid verkeren de bescherming in te roepen van de staat waarvan zij de nationaliteit bezitten, moet, om uit te maken of voor hen al of niet de visumplicht geldt, een eenvoudig criteria worden toegepast, namelijk of de staat waar deze personen verblijven hun zijn bescherming verleent en hun reisdocumenten verstrekt.

    (6) In bijzondere gevallen die aanleiding geven tot een specifiek visumbeleid kunnen de lidstaten bepaalde categorieën personen vrijstellen van de visumplicht, dan wel hen aan deze plicht onderwerpen, met name overeenkomstig het internationaal publiekrecht of het gewoonterecht.

    (7) Teneinde de transparantie van het stelsel en de voorlichting van de betrokkenen te verzekeren dienen de lidstaten de andere lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die zij in het kader van deze verordening hebben genomen. Om dezelfde redenen dienen deze gegevens tevens te worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    (8) Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vervatte evenredigheidsbeginsel is het met het oog op de goede werking van de gemeenschappelijke visumregeling nodig en passend om gebruik te maken van een verordening teneinde de lijst vast te stellen van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van deze plicht.

    (9) Deze verordening beoogt een volledige harmonisatie ten aanzien van de derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de derde landen waarvan de onderdanen vrijgesteld zijn van deze plicht. Het bestaande Gemeenschapsrecht terzake dient dus te worden vervangen.

    (10) Ten aanzien van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen houdt deze verordening een ontwikkeling in van het Schengen-acquis in de zin van de op 17 mei 1999 door de Raad van de Europese Unie en deze twee staten gesloten overeenkomst. Na afloop van de procedures waarin deze overeenkomst voorziet, gelden de uit deze verordening voortvloeiende rechten en verplichtingen eveneens voor deze beide staten,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Onderdanen van derde landen die op de lijst in bijlage 1 voorkomen, dienen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit te zijn van een visum.

    2. Onderdanen van derde landen die op de lijst in bijlage 2 voorkomen zijn vrijgesteld van de in de vorige alinea bedoelde plicht ten aanzien van verblijven die niet langer duren dan drie maanden.

    In afwachting van de door de Gemeenschap en de op de lijst in bijlage 2 voorkomende derde landen af te sluiten overeenkomsten inzake vrijstelling van de visumplicht geldt als volgende regeling:

    a) Wanneer een van deze derde landen onderdanen van een lidstaat onderwerpt aan de visumplicht,

    -kan de betrokken lidstaat de Commissie en de Raad schriftelijk in kennis stellen van de maatregel door middel vaarvan het derde land de visumplicht heeft ingesteld en

    -publiceert de Commissie uiterlijk twee maanden na deze kennisgeving in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een mededeling betreffende de door het derde land genomen maatregel. De vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het derde land wordt vijf dagen na deze publicatie geschorst.

    b) Wanneer het derde land de maatregel intrekt waarbij het de onderdanen van een lidstaat aan de visumplicht onderwerpt,

    -stelt de betrokken lidstaat de Commissie en de Raad onmiddellijk schriftelijk in kennis van de intrekkingsmaatregel; zodra deze kennisgeving is ontvangen publiceert de Commissie in de L-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een mededeling betreffende deze maatregel en

    -wordt de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het derde land vijf dagen na deze publicatie hersteld.

    In de onder a. en b. bedoelde publicaties wordt met name de datum vermeld waarop de schorsing of het herstel van de vrijstelling van de visumplicht ingaat.

    3. Onderdanen van nieuwe derde landen die zijn ontstaan uit landen welke voorkomen op de in de bijlagen 1 en 2 opgenomen lijsten zijn onderworpen aan de in de leden 1 en 2 vervatte bepalingen totdat de Raad volgens de procedure van de relevante bepaling van het Verdrag anders besluit.

    Artikel 2

    Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder "visum" verstaan een door een lidstaat verleende machtiging of genomen besluit, vereist met het oog op:

    -binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of in verscheidene lidstaten van in totaal ten hoogste drie maanden;

    -binnenkomst met het oog op een doorreis over het grondgebied van die lidstaat of van verscheidene lidstaten, met uitzondering van luchthaventransit.

    Artikel 3

    Staatlozen in de zin van het Verdrag van New York van 28 september 1954 en erkende vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 worden onder dezelfde voorwaarden aan de visumplicht onderworpen of daarvan vrijgesteld als de onderdanen van het derde land waar zij verblijven en dat hun reisdocument heeft verstrekt.

    Artikel 4

    Een lidstaat kan, onverminderd door de Gemeenschap met de op de lijst in bijlage 2 voorkomende derde landen te sluiten overeenkomsten inzake vrijstelling van de visumplicht, voorzien in handhaving van of uitzonderingen op hetzij de visumplicht overeenkomstig artikel 1, lid 1, hetzij de vrijstelling van de visumplicht overeenkomstig artikel 1, lid 2, wat betreft:

    (a) bezitters van diplomatieke en dienstpaspoorten en andere officiële paspoorten;

    (b) civiele vliegtuig- en scheepsbemanningen;

    (c) vliegend en begeleidend personeel van een hulp- of reddingsvlucht en andere hulpverleners bij rampen en ongevallen;

    (d) de civiele bemanning van schepen die varen op de internationale binnenwateren;

    (e) houders van de laissez-passer die bepaalde intergouvernementele internationale organisaties aan hun functionarissen verstrekken;

    (f) personen die zijn grondgebied binnenkomen om er gedurende hun verblijf een beloonde activiteit te verrichten.

    Een lidstaat kan vrijstelling van de visumplicht verlenen aan scholieren die onderdaan zijn van een in bijlage 1 genoemde derde staat en woonachtig zijn in een derde staat die voorkomt in bijlage 2 wanneer deze scholieren deelnemen aan een georganiseerde reis en deel uitmaken van een door een leerkracht van de onderwijsinstelling vergezelde groep.

    Artikel 5

    Binnen een termijn van 10 werkdagen na de inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de andere lidstaten en de Commissie mede welke uitzonderingsmaatregelen zij hebben getroffen op grond van artikel 4. Latere wijzigingen van deze lijst en van deze maatregelen dienen te worden medegedeeld binnen een termijn van vijf werkdagen.

    De in lid 1 bedoelde mededelingen worden door de Commissie ter informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 6

    Verordening (EG) nr. 574/99 [4] van de Raad wordt vervangen door de onderhavige verordening.

    [4] JO L72 van 18.3.1999, blz. 2.

    Bijlage 1 bij de Gemeenschappelijke visuminstructie en bijlage 5 bij het Gemeenschappelijk handboek, met uitzondering van deel IV daarvan, zoals deze voortvloeien uit het besluit van het Uitvoerend comité van Schengen van 28 april 1999 (SCH/Com-ex(99)13) betreffende de definitieve versies van het Gemeenschappelijk handboek en de Gemeenschappelijke visuminstructie, worden vervangen door de bijlagen 1 en 2 bij deze verordening.

    Artikel 7

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    Gedaan te Brussel, ...

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    BIJLAGE 1

    Lijst bedoeld in artikel 1, eerste alinea.

    1. STATEN

    Afghanistan

    Albanië

    Algerije

    Angola

    Antigua en Barbuda

    Armenië

    Azerbeidzjan

    Bahama's

    Bahrein

    Bangladesh

    Barbados

    Belarus

    Belize

    Benin

    Bhutan

    Birma/Myanmar

    Bosnië-Herzegovina

    Botswana

    Burkina Faso

    Burundi

    Cambodja

    Centraal-Afrikaanse Republiek

    China

    Colombia

    Comoren

    Congo

    Cuba

    Democratische Republiek Congo

    Djibouti

    Dominica

    Dominicaanse Republiek

    Egypte

    Equatoriaal-Guinea

    Eritrea

    Ethiopië

    Federale Republiek Joegoslavië (Servië en Montenegro)

    Fiji

    Filipijnen

    Gabon

    Gambia

    Georgië

    Ghana

    Grenada

    Guinee

    Guinee-Bissau

    Guyana

    Haïti

    India

    Indonesië

    Irak

    Iran

    Ivoorkust

    Jamaica

    Jemen

    Jordanië

    Kaapverdië

    Kameroen

    Kazachstan

    Kenia

    Kirgizië

    Kiribati

    Koeweit

    Laos

    Lesotho

    Libanon

    Liberia

    Libië

    Madagaskar

    Malawi

    Maldiven

    Mali

    Marokko

    Marshalleilanden

    Mauritanië

    Mauritius

    Micronesia

    Moldavië

    Mongolië

    Mozambique

    Namibië

    Nauru

    Nepal

    Niger

    Nigeria

    Noordelijke Marianen

    Noord-Korea

    Oeganda

    Oekraïne

    Oezbekistan

    Oman

    Pakistan

    Palau

    Papoea-Nieuw-Guinea

    Peru

    Qatar

    Rusland

    Rwanda

    Saint Kitts en Nevis

    Saint Lucia

    Saint Vincent en de Grenadines

    Salomonseilanden

    Sao Tomé en Principe

    Saudi-Arabië

    Senegal

    Seychellen

    Sierra Leone

    Soedan

    Somalië

    Sri Lanka

    Suriname

    Swaziland

    Syrië

    Tadzjikistan

    Tanzania

    Thailand

    Togo

    Tonga

    Trinidad en Tobago

    Tsjaad

    Tunesië

    Turkije

    Turkmenistan

    Tuvalu

    Vanuatu

    Verenigde Arabische Emiraten

    Vietnam

    Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

    West-Samoa

    Zambia

    Zimbabwe

    Zuid-Afrika

    2. TERRITORIALE ENTITEITEN EN AUTORITEITEN DIE DOOR TEN MINSTE ÉÉN LIDSTAAT NIET ALS STAAT WORDEN ERKEND

    Oost-Timor

    Palestijnse Autoriteit

    Taiwan

    BIJLAGE 2

    Lijst bedoeld in artikel 1, tweede alinea.

    1. STATEN

    Andorra

    Argentinië

    Australië

    Bolivia

    Brazilië

    Brunei

    Bulgarije

    Canada

    Chili

    Costa Rica

    Cyprus

    Ecuador

    El Salvador

    Estland

    Guatemala

    Heilige Stoel

    Honduras

    Hongarije

    Israël

    Japan

    Kroatië

    Letland

    Litouwen

    Maleisië

    Malta

    Mexico

    Monaco

    Nicaragua

    Nieuw-Zeeland

    Panama

    Paraguay

    Polen

    Roemenië

    San Marino

    Singapore

    Slovenië

    Slowakije

    Tsjechië

    Uruguay

    Venezuela

    Verenigde Staten

    Zuid-Korea

    Zwitserland

    2. SPECIALE ADMINISTRATIEVE REGIO'S VAN CHINA

    "Hong Kong Special Administrative Region"*

    Speciale Administratieve Regio Macao*

    * De vrijstelling van de visumplicht geldt uitsluitend voor houders van paspoorten die door deze speciale administratieve regio's zijn verstrekt.

    Top