Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0574

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

    /* COM/2000/0574 def. - COD 2000/0259 */

    PB C 96E van 27/03/2001, p. 40–122 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000PC0574

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten /* COM/2000/0574 def. - COD 2000/0259 */

    Publicatieblad Nr. 096 E van 27/03/2001 blz. 0040 - 0122


    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

    (door de Commissie ingediend)

    TOELICHTING

    A. DOELSTELLINGEN VAN HET VOORSTEL

    B. ACHTERGROND

    1. Normatieve achtergrond

    1.1. Communautaire wetgeving

    1.2. Nationale wetgeving

    2. De Internationale Wetenschappelijke Conferentie en de Discussienota inzake Vleesbeendermeel

    3. Het wetenschappelijk advies

    4. Resultaten van EU-missies naar lidstaten

    C. RECHTSGRONDSLAG EN BELANGRIJKSTE ELEMENTEN

    VAN HET VOORSTEL

    1. Rechtsgrondslag

    2. Belangrijkste elementen van het voorstel

    a) Wering van materiaal van kadavers en afgekeurd materiaal

    b) Verband met communautaire milieuwetgeving

    c) Nieuw juridisch kader voor de sector dierlijke bijproducten

    d) Vereenvoudiging van bestaande communautaire wetgeving

    e) Invoer uit derde landen

    D. STANDPUNT VAN BETROKKEN PARTIJEN

    Lidstaten

    Bedrijfstak

    E. DE JURIDISCHE VORM VAN HET VOORSTEL

    BIJLAGE I: Analyse van de gevolgen

    BIJLAGE II: Inhoud van het voorstel

    A. DOELSTELLINGEN VAN DE HET VOORSTEL

    Het belangrijkste punt van dit voorstel is het verbod op de recycling van bepaalde dierlijke bijproducten en de terugkeer van die producten in de voederketen, te weten dode dieren en afgekeurd dierlijk materiaal. Dan zou voor de productie van diervoeders alleen nog materiaal mogen worden gebruikt dat afkomstig is van dieren die geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie.

    Andere punten van dit voorstel:

    -introductie van een aantal alternatieve procédés voor het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten;

    -verscherping van de regels inzake de controle op en de traceerbaarheid van dierlijke bijproducten;

    -totstandbrenging van een verband met communautaire milieuwetgeving;

    -totstandbrenging van een nieuw juridisch kader voor de sector dierlijke bijproducten;

    -vereenvoudiging van bestaande communautaire wetgeving om tot een geconsolideerde normatieve regeling te komen voor alle dierlijke bijproducten die niet bedoeld zijn voor menselijke consumptie.

    Dit voorstel is een actie in het kader van het Witboek inzake de veiligheid van levensmiddelen (actie 30).

    B. ACHTERGROND

    1. NORMATIEVE ACHTERGROND

    1.1. Communautaire wetgeving

    a) Verwijdering en verwerking van dierlijke bijproducten

    Richtlijn 90/667/EEG van de Raad legt met het oog op de volksgezondheid en de gezondheid van dieren de eisen vast die gelden voor de:

    -verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen teneinde ziekteverwekkers te vernietigen die in dit materiaal aanwezig kunnen zijn;

    -productie van diervoeders van dierlijke oorsprong op een zodanige wijze dat voorkomen wordt dat daarin ziekteverwekkers aanwezig zijn.

    'Dierlijke afvallen' worden gedefinieerd als geslachte dieren, vis inbegrepen, of delen daarvan, of producten van dierlijke oorsprong, die niet voor rechtstreekse menselijke consumptie bestemd zijn. Dierlijke afvallen worden geclassificeerd als hoogrisicomateriaal wanneer het risico groot is dat ze besmettelijke ziekten overdragen op mens of dier (d.w.z. kadavers, gestorven dieren die klinische symptomen van ziekten vertoonden, dieren die gedood zijn in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen, alsmede afgekeurd materiaal afkomstig uit slachthuizen), of als laagrisicomateriaal wanneer de aan het materiaal verbonden risico's niet groot zijn (d.w.z. bijproducten uit slachthuizen, die geschikt maar niet bestemd zijn voor menselijke consumptie, bijv. om commerciële redenen).

    De richtlijn bepaalt dat om in diervoeders te mogen worden gebruikt, zowel hoogrisicomateriaal als laagrisicomateriaal in een erkend bedrijf dient te worden verwerkt dat onder officieel veterinair toezicht staat. In uitzonderlijke gevallen mag het materiaal ook verwijderd worden door verbranding of begraving.

    Vanaf 1 april 1997 is het verplicht alle zoogdierafvallen te verwerken overeenkomstig de onderstaande minimumparameters, die als effectief worden beschouwd voor de inactivering van de verwekkers van scrapie en BSE (boviene spongiforme encefalopathie):

    -maximale deeltjesgrootte 50 mm

    -temperatuur > 133 °C

    -tijd 20 minuten

    -druk (absoluut) 3 bar

    -toepassing van batch- of continuprocédé.

    Een aantal producten die worden vervaardigd uit zoogdierafvallen, wordt buiten deze nieuwe normen voor destructieproducten gelaten: huisdiervoer dat wordt vervaardigd met laagrisicomateriaal, bepaalde uitgesmolten vetten, gelatine etc., en in het algemeen producten waarvan gegarandeerd kan worden dat ze niet in een voedsel- of voederketen terechtkomen.

    Verder geldt met betrekking tot uitgesmolten vetten die afkomstig zijn van herkauwers en bestemd zijn voor dierlijke consumptie:

    -dat zij met ingang van 1 juli 2000 verwerkt moeten worden overeenkomstig bovengenoemde minimumparameters, voor zover ze afkomstig zijn van hoogrisicomateriaal;

    -dat zij met ingang van 1 januari 2001 zo gezuiverd moeten worden dat het maximumgehalte aan onoplosbare onzuiverheden niet groter is dan 0,15 gewichtsprocent.

    Vleesbeendermeel dat niet geproduceerd is overeenkomstig bovengenoemde norm, moet vernietigd worden door begraving, verbranding, gebruik als brandstof of een soortgelijke methode die een veilige verwijdering garandeert.

    Uitgesmolten vet van herkauwers dat niet overeenkomstig bovengenoemde normen geproduceerd is, moet verwerkt worden in oleochemische bedrijven of vernietigd worden door begraving, verbranding, gebruik als brandstof of een soortgelijke methode die een veilige verwijdering garandeert.

    Vleesbeendermeel afkomstig van dierlijke bijproducten van andere dieren dan zoogdieren (bijvoorbeeld vismeel en pluimveemeel) en uitgesmolten vetten afkomstig van andere dieren dan herkauwers mogen geproduceerd blijven worden met behulp van alternatieve warmtebehandelingssystemen (in het geval van hoogrisicomateriaal) zoals vastgelegd in Beschikking 92/562/EEG, of met behulp van andere verwerkingssystemen, op voorwaarde dat de eindproducten voldoen aan de microbiologische normen.

    Aan uit derde landen geïmporteerd(e) vleesbeendermeel en uitgesmolten vetten moeten eisen gesteld worden die gelijkwaardig zijn met de eisen die in de EU gelden.

    Overeenkomstig een EG-Beschikking moet gespecificeerd risicomateriaal, d.w.z. de schedel met inbegrip van de hersenen en ogen, de tonsillen en het ruggenmerg van runderen, schapen en geiten die meer dan één 1 jaar oud zijn, de kronkeldarm van runderen die meer dan één jaar oud zijn, alsmede de milt van schapen en geiten, vanaf 1 oktober 2000 verwijderd worden uit de voedsel- en de voederketen. In het Verenigd Koninkrijk en Portugal geldt dit bovendien voor de hele kop, de zwezerik, de milt, de ingewanden en het ruggenmerg van runderen die meer dan 6 maanden oud zijn, en de wervelkolom van runderen die meer dan 30 maanden oud zijn. In het geval van gestorven runderen, schapen en geiten moet het gespecificeerde risicomateriaal verwijderd worden of moet het hele kadaver vernietigd worden.

    Overeenkomstig Beschikking 98/272/EG moeten dieren die geslacht of gedood zijn in verband met een TSE, vernietigd worden.

    b) Diervoederverbod

    Nadat vastgesteld was dat diervoeder waarin afval van herkauwers was verwerkt dat besmet was met het agens, de belangrijkste bron van BSE was, werd medio 1994 bij Beschikking 94/381/EG voor de hele Gemeenschap een verbod afgekondigd om aan herkauwers eiwit te vervoederen afkomstig van weefsel van zoogdieren (met uitzondering van bepaalde producten, zoals melkeiwitten, bloedmeel, gelatine, aminozuren en peptiden).

    1.2. Nationale wetgeving

    Richtlijn 90/667/EEG en Beschikking 94/381/EG zijn omgezet in de nationale wetgeving van alle 15 lidstaten van de Europese Unie.

    Een aantal lidstaten heeft echter vrijwillig strengere regels ingevoerd dan die in voornoemde EU-wetgeving. Met name:

    -twee lidstaten (Zweden en Frankrijk) hebben het gebruik van bepaald hoogrisicomateriaal in diervoeders verboden:

    *sinds 1986 geldt in Zweden een verbod op het gebruik van kadavers voor de productie van diervoeders;

    *sinds 28 juni 1996 geldt in Frankrijk een verbod op het gebruik van kadavers en ander hoogrisicomateriaal voor de productie van diervoeder. Bovendien geldt in Frankrijk vanaf diezelfde datum een verbod om in het voer van herkauwers eiwitten te gebruiken die afkomstig zijn van andere dieren dan zoogdieren (d.w.z. eiwitten afkomstig van pluimvee en vis);

    *België heeft gemeld dat het voornemens is het gebruik van kadavers bij de productie van voeder te verbieden;

    -in het Verenigd Koninkrijk is het sinds 4 april 1996 illegaal aan landbouwhuisdieren eiwitten (met uitzondering van bloedmeel en melkeiwitten) te vervoederen die afkomstig zijn van zoogdieren;

    -in Portugal is het vervoederen aan landbouwhuisdieren van eiwitten en vetten afkomstig van zoogdieren illegaal. Daarnaast heeft Portugal vanaf dezelfde datum verboden eiwitten afkomstig van pluimvee in het voer voor herkauwers te gebruiken.

    2. DE INTERNATIONALE WETENSCHAPPELIJKE CONFERENTIE EN DE DISCUSSIENOTA INZAKE VLEESBEENDERMEEL

    De BSE-crisis heeft ertoe geleid dat eraan wordt getwijfeld of met de EU-wetgeving op het gebied van de verwijdering en verwerking van dierlijke bijproducten die niet voor menselijk consumptie bestemd zijn, de fundamentele doelstellingen van die wetgeving, namelijk een goede bescherming van de volksgezondheid en van de verbruiker binnen de hele Gemeenschap, worden bereikt

    Het brede publiek maakt zich met name zorgen over de kwaliteit van de ingrediënten die toegestaan zijn in het voer voor landbouwhuisdieren.

    De Internationale Wetenschappelijke Conferentie inzake Vleesbeendermeel, georganiseerd door de Commissie en het Europees Parlement en gehouden in Brussel op 1 en 2 juli 1997, heeft een debat op gang gebracht over de productie en vervoedering van vleesbeendermeel.

    Tijdens deze tweedaagse conferentie hebben wetenschappelijke experts, leden van het EP, vertegenwoordigers van industrie, handels-, milieu- en landbouworganisaties alsmede consumentengroepen hun standpunt kenbaar gemaakt ten aanzien van deze kwestie.

    De conferentie deed echter een oproep om verder na te denken over het toekomstig beleid op dit gebied en met name over de mogelijke wering uit de voederketen van materiaal van kadavers en afgekeurd materiaal. Voor de productie van diervoeder zou dan alleen nog materiaal gebruikt mogen worden dat geschikt bevonden is voor menselijke consumptie, maar dat om commerciële of technologische redenen niet voor menselijke consumptie wordt bestemd.

    In november 1997 heeft de Commissie een discussienota inzake vleesbeendermeel uitgebracht om een zo breed mogelijk publiek debat op gang te brengen over de toekomst van de communautaire diervoederwetgeving met betrekking tot voornoemde kwestie.

    De Commissie wilde behalve een objectieve beschrijving van de huidige situatie ook een aantal overwegingen met betrekking tot de mogelijke consequenties van de verschillende vormen van aanpak aangeven.

    De Commissie heeft 75 reacties ontvangen. De reacties waren afkomstig van zeer uiteenlopende kringen: landbouwers, destructiebedrijven, diervoederproducenten, vleesproducenten, regeringen van lidstaten en derde landen, beroepsorganisaties en consumentenverenigingen, en individuele burgers.

    Uit de reacties komt naar voren dat bedrijfsleven, beroepsorganisaties, burgers en consumenten er meestal voorstander van zijn om materiaal van kadavers en afgekeurd materiaal uit de voederketen te weren, maar dat degenen die daarvoor de kosten zouden moeten dragen (landbouwers en een aantal overheidsorganen in de lidstaten) daartegen zijn wegens het ontbreken van voldoende wetenschappelijke redenen. Overheidsorganen van lidstaten maken zich met name zorgen over de milieu-, gezondheids- en economische gevolgen van deze wering voor milieu, gezondheidssituati en economie; die wering zou er namelijk toe kunnen leiden dat meer dode dieren illegaal op het terrein van de landbouwbedrijven begraven worden.

    Los van het standpunt ten aanzien van de wering werd in alle reacties gewezen op de problemen die verbonden zijn aan alternatieve opties voor de destructie van dierlijke bijproducten. Er werd met name een algemene oproep gedaan om meer research te laten verrichten naar het gezondheidsrisico dat verbonden is aan de diverse verwijderingsprocédés.

    Er werd algemeen aangegeven dat Richtlijn 90/667/EEG gewijzigd moet worden. Deze richtlijn wordt als achterhaald beschouwd en moet met gebruikmaking van de nieuwe informatie over BSE herzien worden.

    Overheidsorganen en particuliere sector van derde landen zijn beide tegen deze wering, die als belemmerend voor de handel wordt beschouwd en waarvoor geen wetenschappelijk onderbouwde reden zou zijn.

    3. HET WETENSCHAPPELIJK ADVIES

    Een van de belangrijkste bezwaren tegen de wering van bepaalde dierlijke materialen, dat steeds weer naar voren werd gebracht, was het ontbreken van een wetenschappelijk bewijs voor de noodzaak daarvan. Om deze reden is een aantal verzoeken om een wetenschappelijk advies ingediend bij de Wetenschappelijke Stuurgroep.

    Naar aanleiding daarvan heeft de Stuurgroep de volgende wetenschappelijke adviezen met betrekking tot 'dierlijke bijproducten' uitgebracht:

    *Wetenschappelijk advies inzake de veiligheid van vleesbeendermeel afkomstig van zoogdieren die van nature vatbaar zijn voor TSE's of bij experimenten daarvoor vatbaar gebleken zijn

    Aangenomen op: 26-27 maart 1998 en bijgewerkt op 24-25 september 1998

    *Wetenschappelijk advies inzake de veiligheid van talg verkregen uit weefsels van herkauwers.

    Aangenomen op: 26-27 maart 1998

    *Wetenschappelijk rapport en advies inzake de veiligheid van gelatine.

    Aangenomen op: 26-27 maart 1998 en bijgewerkt op 20-21 januari 2000

    *Wetenschappelijk rapport en advies inzake de veiligheid van dicalciumfosfaat geprecipiteerd uit de beenderen van herkauwers en gebruikt als additief in diervoeder.

    Aangenomen op: 25-26 juni 1998

    *Wetenschappelijk advies inzake van zoogdieren afkomstig vleesbeendermeel dat een kruisbesmetter van diervoeders vormt.

    Aangenomen op: 24-25 september 1998

    *Wetenschappelijk rapport en advies inzake de veiligheid van gehydrolyseerde eiwitten geproduceerd uit runderhuiden.

    Aangenomen op: 22-23 oktober 1998

    *Wetenschappelijk advies inzake de risico's van onconventionele overdraagbare agentia, conventionele infectieuze agentia of andere gevaren zoals toxische stoffen die via grondstoffen afkomstig van gestorven vee en dode dieren in het menselijk voedsel of in diervoeder terechtkomen (waaronder ook: herkauwers, varkens, pluimvee, vis, wilde/exotische dieren, dieren uit dierentuinen, pelsdieren, katten en proefdieren in laboratoria) of via afgekeurd materiaal (advies inzake gestorven vee).

    Aangenomen op: 24-25 juni 1999 en herzien op 22-23 juli 1999

    *Wetenschappelijk advies inzake het risico dat bestaat bij de recycling van dierlijke bijproducten tot diervoerder voor wat betreft de overdracht van TSE op niet-herkauwers die als vee worden gehouden (advies over intraspecies recycling).

    Aangenomen op: 17 september 1999

    *Wetenschappelijk advies inzake de veiligheid van bloed van herkauwers met betrekking tot TSE-risico's

    Aangenomen op: 13-14 april 2000.

    De belangrijkste conclusie die uit voornoemde wetenschappelijke adviezen getrokken kan worden, is dat materiaal afkomstig van dieren die na een inspectie niet geschikt bevonden zijn voor menselijke consumptie niet in de voederketen terecht dient te komen.

    4. RESULTATEN VAN EU-MISSIES NAAR LIDSTATEN

    Sinds oktober 1996 heeft het VVB (Voedsel- en Veterinair Bureau) (Food and Veterinary Office van de Commissie) een aantal inspectieronden uitgevoerd in de lidstaten om de het optreden t.a.v. belangrijke BSE-risicofactoren, het bestaan van die factoren alsmede de monitoringprocedure met betrekking tot BSE te evalueren.

    De evaluatie had o.a. betrekking op de commerciële destructiesystemen en andere procédés voor de verwijdering van dierlijk afval in de lidstaten.

    Als uitvloeisel van deze inspecties is een aantal algemene conclusies getrokken. Deze conclusies en een aantal aanbevelingen op basis daarvan zijn naar de Commissie en de lidstaten gezonden.

    Enkele van deze aanbevelingen zijn al omgezet in EU-wetgeving (d.w.z. Beschikking 97/735/EG en Beschikking 1999/534/EG) en worden nu in het kader van dit voorstel voor een verordening herwerkt.

    Ook andere aanbevelingen zijn in deze verordening meegenomen, met name aanbevelingen die betrekking hebben op:

    *de traceerbaarheid van producten;

    *voorschriften voor tussenopslag;

    *de ontwikkeling van richtsnoeren voor officiële controles van de verwerkende bedrijven;

    *uitzonderingsbepalingen voor lokale praktijken (destructiebedrijven).

    C. RECHTSGRONDSLAG EN BELANGRIJKSTE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    1. RECHTSGRONDSLAG

    Aangezien de verordening gericht is op de bescherming van de gezondheid van mens en dier is de rechtsgrondslag artikel 152, lid 4, onder b), van het Verdrag.

    2. BELANGRIJKSTE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    a) Wering van materiaal van kadavers en afgekeurd materiaal

    Het verbod

    In 1998 is door de Europese destructiebedrijven in totaal 16,1 miljoen ton dierlijk materiaal opgehaald en verwerkt tot 3 miljoen ton vleesbeendermeel en 1,5 miljoen ton vet, dat allebei geschikt was voor de diervoederketen. 14,3 miljoen ton van dit materiaal was afkomstig van dieren die na een gezondheidsinspectie geschikt bevonden waren voor menselijke consumptie. 1,8 miljoen ton kwam van dode dieren of ander afgekeurd dierlijk materiaal.

    Deze verordening bepaalt dat kadavers en afgekeurd materiaal uit de voederketen geweerd worden. Voor de productie van diervoeder mag dan alleen materiaal gebruikt worden dat afkomstig is van dieren die na een gezondheidsinspectie geschikt verklaard zijn voor menselijke consumptie.

    Het verbod zou de volgende voordelen bieden:

    *zoals gezegd in de adviezen van de Wetenschappelijke Stuurgroep, zou dit verbod het risico van overdracht van ziekten en van onaanvaardbaar hoge concentraties chemische residuen in diervoeder verder reduceren. Voorbeeld: de tweede golf van dioxineverontreiniging in voedsel van dierlijke oorsprong die België in 1999 trof, was te wijten aan het feit dat de dieren die stierven door besmet diervoeder, na normale verwerking in een destructiebedrijf (d.w.z. bij een temperatuur van 133 °C, gedurende 30 minuten bij 3 bar) opnieuw werden gebruikt in de voederketen. Omdat deze warmtebehandeling (evenals elke andere commerciële warmtebehandeling) volstrekt ontoereikend was om chemische verontreinigingen te deactiveren (met als gevolg verontreiniging van het geproduceerde vleesbeendermeel), waren de voedselproducten afkomstig van dieren die dit vleesbeendermeel hadden gegeten, ook verontreinigd;

    *het zou tegemoet komen aan ethische bezwaren tegen het vervoederen van kadavers aan dieren;

    *het zou het imago van de vleesveehouderij kunnen verbeteren en het vertrouwen van de consument in vleesproducten kunnen herstellen, want de consument voelt zich blootgesteld aan een risico wanneer ongeschikt materiaal in de voedselketen terechtkomt. Deze wering zou een ommekeer brengen in de gevaarlijke trend voor milieu en economie om, wegens het negatieve imago, waardevolle dierlijke bijproducten geleidelijk steeds minder in diervoeders te gebruiken. Het is zelfs zo dat een toenemend aantal destructiebedrijven niet langer bepaalde dierlijke bijproducten inzamelt, maar afval uit slachthuizen ophaalt, omdat de markt voor vleesbeendermeel en uitgesmolten vet die afkomstig zijn van kadavers en afgekeurd materiaal inzakt;

    *deze wering zou meer duidelijkheid verschaffen voor de industrie die dierlijke bijproducten verwerkt, waardoor ze plannen voor de toekomst kan opstellen.

    Aan een dergelijk verbod op het gebruik van kadavers en afgekeurd materiaal schept echter enkele potentiële problemen, in het bijzonder:

    *de economische gevolgen en de extra kosten van een dergelijke wering zouden voornamelijk gedragen worden door de agrariërs; deze extra kosten kunnen ertoe leiden dat meer dode dieren op het landbouwbedrijf begraven worden, met mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu;

    *sommige van de alternatieve methodes voor verwijdering van dit materiaal zijn schadelijk voor het milieu, duur of niet-uitvoerbaar omdat er momenteel te weinig capaciteit is voor de verwerking en verwijdering van de geweerde materialen;

    *deze extra wering kan door derde landen gezien worden als een handelsbeperking, met als gevolg dat zij de EU-maatregel in een WTO-panel zouden kunnen aanvechten.

    De alternatieven

    Teneinde een aantal van de hiervoor genoemde problemen op te lossen, met name de milieuproblemen, omvat het voorstel ook een aantal andere mogelijkheden voor het gebruik van deze dierlijke bijproducten dan de verwerking daarrvan in diervoeder. Het gaat hierbij om:

    *verbranding,

    *medeverbranding (d.w.z. gebruik als brandstof),

    *storting,

    *compostering en visinkuiling,

    *biogasproductie,

    *meststoffenproductie,

    *verwerking in de oleochemische industrie.

    Met een aantal van deze alternatieve gebruiks- of verwijderingsprocédés kunnen kosten terugverdiend worden. Voor een technische inleiding bij voornoemde alternatieven en een analyse van de gevolgen van het nieuwe beleid wordt verwezen naar bijlage I.

    Financieringsregels

    Een recent onderzoek in de EU-lidstaten heeft aangetoond dat er een sterk uiteenlopende aanpak bestaat t.a.v. de financiële steun voor de verwerking en verwijdering van dierlijke bijproducten. Om te voorkomen dat deze situatie de mededingingsvoorwaarden tussen landbouwproducten aantast, is in het voorstel vastgelegd dat de Commissie een verslag zal opstellen en passende voorstellen zal indienen.

    Nieuwe indeling in categorieën

    Aangezien de toegevoegde waarde die verkregen wordt door hergebruik van dierlijk materiaal, compatibel moet zijn met de primaire eis, namelijk veiligheid, wordt voorgesteld dat andere alternatieven dan verbranding, medeverbranding of storting alleen toegepast mogen worden voor bepaalde dierlijke bijproducten.

    Dit wordt bereikt door de volgende nieuwe indeling van dierlijke bijproducten:

    *Categorie 1-materiaal: dit is de categorie met het hoogste risico; deze categorie omvat dierlijke bijproducten die een risico vormen i.v.m. een overdraagbare spongiforme encefalopathie (TSE), een onbekend risico of een risico dat verband houdt met de aanwezigheid van residuen van verboden stoffen (d.w.z. hormonen, B-agonisten etc.) of van residuen van milieuverontreinigende stoffen (d.w.z. dioxines, PCB's etc.). Dierlijke bijproducten die tot deze categorie behoren, moeten volledig verwijderd worden door verbranding, medeverbranding of storting.

    *Categorie 2-materiaal: deze categorie omvat dierlijke bijproducten die een risico vormen i.v.m. andere dierziekten dan TSE of een risico dat verband houdt met de aanwezigheid van residuen van diergeneesmiddelen. Tot deze categorie behoren ook mest, de inhoud van maag en darmen, en slib van slachthuizen. Dierlijke bijproducten die tot deze categorie behoren, mogen gerecycled worden voor bepaalde andere doeleinden dan diervoeder (d.w.z. biogasproductie, compost, meststoffen of oleochemische producten, een en ander na adequate warmtebehandelingen).

    *Categorie 3-materiaal: deze categorie omvat dierlijke bijproducten afkomstig van gezonde dieren (d.w.z. dieren die geslacht zijn in een slachthuis en na een inspectie overeenkomstig EU-wetgeving goedgekeurd zijn, melk van gezonde dieren, alsmede in volle zee gevangen vis). Alleen dierlijke bijproducten die tot deze categorie behoren, kunnen na een adequate behandeling gebruikt worden als diervoedermateriaal. Daarom vormt deze categorie de 'positieve lijst' van grondstoffen voor de vervaardiging van ingrediënten van dierlijke oorsprong die in diervoeders en huisdiervoer verwerkt mogen worden. Verder omvat deze categorie producten zoals wol, huiden, bont en veren, die bestemd zijn voor andere doeleinden dan dierlijke of menselijke consumptie (d.w.z. technische producten).

    De verordening bevat de nodige bepalingen om het volgende te waarborgen:

    *een duidelijke scheiding van de verschillende categorieën dierlijke bijproducten tijdens het ophalen en het transport;

    *traceerbaarheid van de verschillende categorieën dierlijke bijproducten via registratiesystemen en begeleidende documenten of gezondheidscertificaten;

    *een duidelijke fysieke scheiding van de inrichtingen (bedrijven) waar de verschillende categorieën dierlijke bijproducten opgeslagen en/of verwerkt worden;

    *een betrouwbaar systeem voor de identificatie en registratie van de eindproducten (bijv. het kleuren, met een geschikte verklikstof, van uitgesmolten vetten en meel van dierlijk eiwit, die niet bestemd zijn voor de voederketen).

    b) Verband met communautaire milieuwetgeving

    Kaderrichtlijn inzake afval

    De kaderrichtlijn inzake afval (d.w.z. Richtlijn 75/442/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG) regelt de handling, de verwijdering en de nuttige toepassing van afval.

    Overeenkomstig deze richtlijn:

    is afval "elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet of voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen".

    Overeenkomstig artikel 2 vallen buiten de werkingssfeer van de richtlijn, indien ze reeds onder andere wetgeving vallen, "kadavers en de volgende landbouwafvalstoffen: fecaliën en andere natuurlijke en niet gevaarlijke stoffen die in de landbouw worden gebruikt". Tot nu toe heeft de Commissie officieel steeds het standpunt ingenomen dat kadavers onder Richtlijn 90/667/EG vallen en dus niet onder de werkingssfeer van Richtlijn 75/442/EEG.

    Artikel 4 van de richtlijn eist van de lidstaten dat zij ervoor zorgen dat de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen plaats vindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

    Of een stof afval is of niet, hangt af van de specifieke omstandigheden van elk geval. Voorbeeld: materiaal dat geproduceerd is in een slachthuis maar niet bedoeld is voor menselijke consumptie, heeft een aantal potentiële bestemmingen. Het kan verkocht worden aan producenten van huisdiervoer of verwerkt worden tot talg voor gebruik in de zeep- of diervoederproductie. In dergelijke gevallen wordt het materiaal door het slachthuis niet afgevoerd als afval. Slachthuizen dragen het materiaal over met de bedoeling er nuttig gebruik van te laten maken door andere bedrijven dan afvalverwerkingsbedrijven of recyclingbedrijven. In dergelijke situaties blijft het materiaal binnen de normale commerciële gebruiksketen/-cyclus en wordt het niet beschouwd als afval.

    Als het materiaal door het slachthuis echter voor verbranding wordt overgedragen, dan geldt die overdracht als een handeling voor de verwijdering van afval. Verwerking in een destructiebedrijf is op zich geen afvalverwijdering of nuttige toepassing, maar soortgelijke overwegingen als hierboven gelden wanneer in destructiebedrijven materiaal verwerkt wordt tot producten die zelf verwijderd worden door verbranding of storting of overgedragen worden voor een nuttige toepassing van het afval, bijv. in de vorm van brandstof (medeverbranding). In dergelijke gevallen wordt het oorspronkelijke materiaal ook als afval beschouwd.

    Richtlijn inzake dierlijke afvallen

    Richtlijn 90/667/EEG (d.w.z. de richtlijn inzake dierlijke afvallen) regelt de handling, verwerking en verwijdering van dierlijke bijproducten. Er is enige verwarring geweest over de werkingssfeer van deze richtlijn, over de grens tussen deze richtlijn en de kaderrichtlijn inzake afval, en over de vraag of de bepalingen altijd voldoende zijn om te kunnen zeggen dat de verwijdering van afval of de nuttige toepassing daarvan 'eronder vallen'. Dit is deels te wijten aan het feit dat Richtlijn 90/667/EEG niet altijd de controles omvat die nodig zijn om te waarborgen dat de doelstellingen van artikel 4 van de kaderrichtlijn inzake afval gerealiseerd worden (d.w.z. dat er geen gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu is), en ook omdat die richtlijn niet de controles op de destructieproducten regelt. Deze situatie heeft soms tot geschillen geleid over de vraag welke overheidsinstantie verantwoordelijk is voor de controle van een bepaalde zaak, en soms tot dubbele controles of - erger nog - het ontbreken van controles.

    Milieu- en gezondheidscontroles

    Hoewel Richtlijn 90/667/EEG verbranding onder bepaalde omstandigheden toestaat, bevat de richtlijn geen bepalingen die specificeren hoe het milieu of de gezondheid van de mens beschermd moet worden wanneer verbranding van afval plaatsvindt. Daarom kan dus niet gesteld worden dat verbranding onder deze richtlijn valt en daarom zijn de bepalingen in de kaderrichtlijn inzake afval van toepassing.

    Begraving is echter onder bepaalde omstandigheden ook een toegestane verwijderingsoptie. In dit geval schrijft Richtlijn 90/667/EEG voor dat begraving zo moet gebeuren dat verontreiniging van grondwater of andere milieuschade voorkomen wordt. In dit geval bevat deze richtlijn de noodzakelijk bepalingen om de volksgezondheid en het milieu te beschermen en wordt gezegd dat 'begraving' onder de richtlijn valt. Het gevolg hiervan is dat begraving onder omstandigheden als bedoeld in Richtlijn 90/667/EEG niet moet worden gecontroleerd volgens de Kaderrichtlijn inzake afval.

    De destructieproducten (vleesbeendermeel en uitgesmolten vetten) vallen niet onder Richtlijn 90/667/EEG. Als die producten worden verwijderd als afval of worden verwijderd via een nuttige toepassing in de vorm van medeverbranding vanwege de warmteopbrengst, vallen ze onder de controles van de Kaderrichtlijn inzake afval.

    Het nieuwe voorstel

    Dit voorstel biedt een mogelijkheid de verhouding tussen de Richtlijn inzake dierlijke afvallen en de Kaderrichtlijn inzake afval te verduidelijken en een verband te leggen tussen de twee. Voorgesteld wordt om zowel voor onverwerkte als voor verwerkte dierlijke bijproducten, 3 mogelijke bestemmingen vast te stellen:

    *afvalverwijdering (bijv. storting, begraving en verbranding);

    *nuttige toepassing (bijv. medeverbranding);

    *'in de handel brengen' (bijv. verwerking in destructiebedrijven met productie van dierlijke eiwitten en uitgesmolten vetten voor gebruik in diervoeders, meststoffen, cosmetica, farmaceutische producten, de productie van huisdiervoer, de vervaardiging van lederen producten etc.).

    In het licht van het bovengenoemde bepaalt het voorstel dat een dierlijk bijproduct dat bestemd is voor een vorm van verwijdering of nuttige toepassing zoals hierboven genoemd als afval wordt beschouwd. Daarom dienen de controles met betrekking tot deze verwijdering en nuttige toepassing erop gericht te zijn het afval op zodanige wijze te verwijderen of nuttig toe te passen dat de doelstellingen van artikel 4 van de Kaderrichtlijn inzake afval bereikt worden en dat de volksgezondheid en het milieu beschermd worden.

    c) Nieuw juridisch kader voor de sector dierlijke bijproducten

    Richtlijn 90/667/EEG is voornamelijk opgesteld met het oog op de "destructiebedrijven" (d.w.z. producenten van dierlijk(e) eiwit en vetten). Alleen terloops wordt verwezen naar andere sectoren. De nadruk op één speciaal verwerkingsprocédé zorgt voor verwarring. Een aantal processen wordt volledig behandeld, terwijl andere toepassingen van die delen van dieren die niet nodig zijn voor menselijke consumptie, volledig genegeerd worden. Voor runderen kan dit gaan tot 60% van het levend gewicht.

    Het aantal toepassingen is groot en gevarieerd en de procédés voor de behandeling van de materialen zijn even divers.

    Vanwege de nadruk op die ene sector, waarbij er doorgaans maar een enkele overdracht is van het slachthuis naar destructiebedrijf, is de complexere vorm van handel in andere sectoren niet adequaat behandeld. Dit leidt er weer toe dat niet de juiste maatregelen genomen worden om alle verschillende facetten van een aantal bedrijfsprocessen te controleren.

    Bovendien moeten in het geval van bepaalde processen - waaronder processen waarbij dieren gebruikt worden die niet in een slachthuis geslacht zijn - zeer hoge verwerkingsnormen en -parameters worden vastgesteld voor de eindproducten. Hiermee moet gewaarborgd worden dat ziekteverwekkers waarvoor een aangifteplicht bestaat, vernietigd worden en dat de producten veilig te gebruiken zijn.

    Andere processen, bijvoorbeeld het gebruik van veren voor beddengoed, zijn meer een kwestie van correcte behandeling, d.w.z. er moet ervoor gezorgd worden dat deze materialen schoon en geschikt voor het beoogde doel zijn.

    In dit voorstel is beter rekening gehouden met deze verschillen. Het verschaft een kader voor de vele gevarieerde toepassingen waarvoor dierlijke bijproducten door de maatschappij gebruikt worden en het heeft als enig doel de bescherming van de gezondheid van mens en dier. Wanneer het voor de hand ligt dat bepaalde producten op de verruimde EU-markt verhandeld zullen worden en de risico's voor de menselijke en dierlijke gezondheid groot zijn, als niet op de juiste wijze met die producten wordt omgegaan, worden normen vastgelegd in de verordening.

    Dit voorstel stelt in het bijzonder regels vast om de controles te verscherpen zodat dierlijke bijproducten in elke sector door de bevoegde autoriteit getraceerd kunnen worden, totdat deze ervan overtuigd is dat ze niet langer een gevaar vormen voor de menselijke of dierlijke gezondheid, en dat deze producten met name niet terug kunnen worden gebracht in de voederketen (in het geval van bepaalde dierlijke bijproducten) of in de voedselketen.

    d) Vereenvoudiging van bestaande communautaire wetgeving

    Een ander belangrijk element van het huidige voorstel is de vereenvoudiging van de communautaire wetgeving met betrekking tot:

    *de verwerking en verwijdering van dierlijke afvallen (d.w.z. Richtlijn 90/667/EEG van de Raad, Beschikking 92/562/EEG van de Commissie, Beschikking 95/348/EG van de Raad, Beschikking 97/735/EG van de Commissie en Beschikking 1999/534/EG van de Raad);

    *handels- en invoervoorwaarden met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong bestemd voor dierlijke consumptie of een andere technische toepassing (d.w.z. Richtlijn 92/118/EG van de Raad zoals gewijzigd bij Akte van toetreding, bij Richtlijn 96/90/EG van de Raad en Richtlijn 97/79/EG van de Raad en bij de Beschikkingen van de Commissie: 95/339/EG, 94/723/EG, 96/405/EG, 94/466/EG en 96/103/EG; verscheidene Beschikkingen van de Commissie die uitvoering geven aan Richtlijn 92/118/EG).

    Deze richtlijnen en beschikkingen zijn sinds 1990 geleidelijk verder ontwikkeld in aansluiting op de totstandbrenging van de interne markt. De veelheid aan wetten en voorschriften heeft tot een ingewikkelde situatie geleid. Deze situatie kan verbeterd worden door de wettelijke regels op te nemen in een enkele verordening.

    e) Invoer uit derde landen

    In het voorstel worden de voorwaarden vastgesteld voor de invoer van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten uit derde landen. Om te garanderen dat de hygiënische normen die gelden voor producten die uit derde landen worden ingevoerd ten minste gelijk of gelijkwaardig zijn aan de normen die de Gemeenschap toepast, wordt een erkenningenstelsel voor derde landen en inrichtingen in derde landen ingevoerd, terwijl ook wordt voorzien in communautaire inspecties om zeker te stellen dat de voorwaarden van de erkenning worden nageleefd.

    Verder omvat het voorstel modellen voor gezondheidscertificaten. Producten die worden ingevoerd, moeten vergezeld gaan van dergelijke certificaten om de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming te bewijzen dat de zending voldoet aan de communautaire voorschriften.

    De Europese industrie voor voer voor gezelschapsdieren is voor de voorziening met grondstoffen aangewezen op producten uit derde landen. Om deze handel verder mogelijk te maken, wordt in het voorstel bepaald dat de invoer van voer voor gezelschapsdieren en grondstoffen voor de productie van voer voor gezelschapsdieren die afkomstig zijn van dieren die zijn behandeld met bepaalde stoffen die verboden zijn op grond van Richtlijn 96/22/EG, toegestaan zal worden onder bijzondere voorwaarden die door de Commissie zullen worden vastgesteld.

    D. STANDPUNT VAN BETROKKEN PARTIJEN

    De belangrijkste betrokkenen, te weten de lidstaten en de bedrijfstak, zijn uitgebreid geraadpleegd met betrekking tot het voorstel.

    Lidstaten

    De Commissie heeft verscheidene vergaderingen georganiseerd met nationale deskundigen uit de lidstaten.

    Het aanvankelijke standpunt van de lidstaten kan als volgt samengevat worden:

    -België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben kenbaar gemaakt dat zij positief staan tegenover het voorstel;

    -Oostenrijk en Duitsland hebben om de volgende redenen bedenkingen met betrekking tot het voorstel:

    *beide landen hebben twijfels bij de wetenschappelijke gronden voor bepaalde aspecten van het voorstel;

    *beide landen stellen dat de in de huidige communautaire wetgeving vastgelegde verwerkingsnormen een veilige behandeling waarborgen van alle dierlijke bijproducten en daarom niet gewijzigd behoeven te worden;

    *beide landen stellen dat de economische gevolgen en de extra kosten van het nieuwe beleid aanzienlijk zullen zijn. Bovendien zou het veroorzaken van extra kosten voor de bedrijfstak ertoe kunnen leiden dat meer kadavers op het terrein van de landbouwbedrijven begraven worden;

    -Spanje, Griekenland en Luxemburg hebben een vaag en/of onduidelijk standpunt.

    Bedrijfstak

    De belangen van de bedrijfstak worden vertegenwoordigd door:

    EURA (European Renderers Association)

    UNEGA (Union Européenne des Fondeurs et Fabricants de Corps Gras Animaux - Europese Unie van Vetsmelters)

    FEDIAF (European Petfood Industry Federation)

    EAPA (European Animal protein organisation).

    Voornoemde organisaties hebben kenbaar gemaakt dat ze het voorgestelde nieuwe beleid in het algemeen steunen.

    E. DE JURIDISCHE VORM VAN HET VOORSTEL

    De Commissie is van mening dat communautair recht in de vorm van een verordening een aantal voordelen biedt, waaronder een gegarandeerd uniforme toepassing binnen de hele interne markt, een verbeterde transparantie van het communautaire recht en de mogelijkheid de communautaire wetgeving snel te actualiseren om zo te kunnen inspelen op technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. Om deze redenen wordt in dit document een voorstel voor een verordening ingediend.

    BIJLAGE I

    ANALYSE VAN DE GEVOLGEN

    1. DE FEITEN

    1.1. De destructiebedrijven in de EU

    In de EU zijn meer dan 400 destructiebedrijven erkend. Deze bedrijven, waar 17 000 mensen werken, verzamelen en verwerken per dag omstreeks 50 000 ton ruw dierlijk materiaal.

    In 1998 hebben alle Europese destructiebedrijven samen 16,1 miljoen ton dierlijke bijproducten opgehaald en verwerkt tot 3 miljoen ton diermeel en 1,5 miljoen ton vet, die geschikt zijn voor vervoedering (voeder voor landbouwhuisdieren, voeder voor huisdieren en voeder voor pelsdieren) en voor gebruik in diverse technische producten (cosmetica en farmaceutische producten). Een en ander betekende voor de Europese landbouw op jaarbasis meer dan 2,2 miljard euro aan inkomsten.

    14,3 miljoen ton van bovengenoemde dierlijke bijproducten was afkomstig van slachthuizen en 1,8 miljoen ton (d.w.z. ca. 15% van de totale hoeveelheid dierlijke bijproducten) was afkomstig van gestorven dieren of van afgekeurd materiaal.

    1.2. De crisis in de sector

    Zoals reeds gezegd hebben BSE-crisis en meer recentelijk de dioxinecrisis algemeen ongerustheid veroorzaakt over de kwaliteit van voederingrediënten van dierlijke oorsprong die mogen worden gebruikt in voeders voor landbouwhuisdieren.

    Deze bezorgdheid komt tot uitdrukking in:

    -de actuele prijs van vleesbeendermeel (Meat-and-Bone Meal-MBM) (50%), die thans 130 euro/ton bedraagt tegen 250 euro/ton vóór de BSE-crisis;

    -het feit dat het meeste vleesbeendermeel uit de EU dat afkomstig is van kadavers of ander afgekeurd materiaal, aan derde landen verkocht wordt (d.w.z. Azië en Oost-Europese landen);

    -het feit dat een groeiend aantal destructiebedrijven gestopt is met het ophalen van kadavers of ander afgekeurd materiaal en in plaats daarvan nu bijproducten uit slachthuizen gebruikt. Dit heeft te maken met het instorten van de markt voor vleesbeendermeel en uitgesmolten vetten afkomstig van afgekeurd materiaal;

    -het feit dat communautaire wetgevingsvoorstellen, zoals het voorstel voor een richtlijn inzake biologische landbouw en de verordening inzake kwaliteitsrundvlees, het gebruik van dierlijke bijproducten al verbieden (d.w.z. vleesbeendermeel en uitgesmolten vetten) voor het voederen van landbouwhuisdieren die onder deze wetgeving vallen;

    -het feit dat veel Europese supermarktketens op hun huismerkproducten die van dierlijke herkomst zijn (d.w.z. kippenvlees, eieren etc.), aangeven dat aan de voor die producten gebruikte dieren nooit dierlijke eiwitten of vetten vervoederd zijn.

    De wering uit de voederketen van materiaal van kadavers of ander afgekeurd materiaal zou deze algemene bezorgdheid kunnen wegnemen. Bovendien zou deze wering een ommekeer brengen in de gevaarlijke trend voor milieu en economie om, wegens het negatieve imago, waardevolle dierlijke bijproducten geleidelijk steeds minder in diervoeders te gebruiken.

    1.3. Overheidssteun of steun van de lokale autoriteiten aan de destructiebedrijven in bepaalde EU-lidstaten [1]

    [1] Bron: Meat and Livestock Commission, 1998.

    Uit een recent onderzoek naar het gedrag van bepaalde EU-lidstaten is een zeer uiteenlopende aanpak gebleken inzake financiële steun voor de verwerking en verwijdering van dierlijke bijproducten.

    Sinds 29-3-1996 geldt in het VK een verbod om in veevoeder van vleesbeendermeel van zoogdieren te gebruiken. De Britse overheid heeft ermee ingestemd de destructiebedrijven te steunen. Deze steun is eind februari 1998 geheel beëindigd. Sindsdien worden de kosten voor het ophalen en de verwijdering van dierlijke afvallen gedragen door de landbouwers en de vleessector.

    In DENEMARKEN speelt de steunkwestie niet omdat dit land een coöperatief systeem kent; de boeren zijn eigenaar van de abattoirs en de abattoirs zijn eigenaar van de destructiebedrijven. Veranderingen op de markten en in de kosten van de verleende diensten worden weerspiegeld in de prijsniveaus.

    In ITALIË, IERLAND en NEDERLAND worden de kosten van ophaling en verwerking voornamelijk bepaald door de prijs van vleesbeendermeel en vetten.

    In DUITSLAND is volgens de Duitse wet bescherming van de volksgezondheid het primaire doel van de destructiebedrijven. Het secundaire doel is het produceren van waardevolle bijproducten. Sinds 1939 (het jaar waarin de eerste belangrijke en uitgebreide destructiewet ingevoerd werd; deze werd geactualiseerd in 1975) kunnen de destructiebedrijven ervan uitgaan dat overheidsmiddelen gebruikt worden om ervoor te zorgen dat zij aan hun verantwoordelijkheden op het gebied van de volksgezondheid kunnen voldoen. Het principe dat een waarborg voor de volksgezondheid wordt verschaft, brengt mee dat alleen steun geldt voor materiaal dat potentieel gevaarlijk is voor de gezondheid (d.w.z. kadavers van gestorven vee en afgekeurd materiaal). De ophaling en behandeling van dit materiaal vallen volgens deelstaatrecht onder de verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten (gemeenten). Destructiebedrijven hebben deze taak overgenomen, waardoor zij nu diensten aanbieden namens de gemeenten. Deze gemeenten moeten daarvoor betalen wanneer de kosten niet gedekt worden door inkomsten uit de verkoop van vleesbeendermeel en vetten. De destructiebedrijven berekenen jaarlijks de kosten voor ophaling en behandeling. Hierbij wordt rekening gehouden met de inkomsten uit de verkoop van bijproducten. Indien het saldo negatief is, kloppen de destructiebedrijven bij de gemeente aan. Bij een positief saldo dragen ze het overschot af aan de gemeente.

    De financiële regelingen voor de ophaling en behandeling verschillen per deelstaat. Er bestaat echter een algemeen principe dat de landbouwer niet rechtstreeks betaalt voor deze dienst. In elke deelstaat bestaat een 'dierenverzekeringsfonds'. Dit fonds dekt alle uitgaven in verband met de veiligheid van dieren, waaronder de levering van veterinaire diensten. In sommige deelstaten betaalt alleen de landbouwer via het fonds. In andere deelstaten betaalt het district (de 'Landkreis'). Gebruikelijker is een systeem waarbij de steun afkomstig is uit 3 bronnen: de Landkreis, het dierenverzekeringsfonds en de deelstaten.

    In FRANKRIJK subsidieert de regering de ophaling, het transport en de verwerking van gespecificeerd risicomateriaal (SRM), kadavers en afgekeurd materiaal uit het slachthuis via een heffing bij de groothandel op de prijs van vlees, vleesproducten en diervoeders. De subsidie bedraagt ca. 600 miljoen FF.

    In een aantal autonome SPAANSE regio's wordt de ophaling, het transport en de verwijdering van kadavers van gestorven vee betaald uit belastinggelden Sommige landbouwers zijn echter verplicht kadavers naar aangewezen inzamelpunten te brengen. In andere regio's betalen de landbouwers de kosten voor de verwijdering van kadavers.

    In het licht van het bovenstaande bepaalt deze verordening dat op het niveau van de Gemeenschap geharmoniseerde voorschriften vastgelegd kunnen worden met betrekking tot dit onderwerp, om te voorkomen dat deze situatie de mededingingsvoorwaarden tussen landbouwproducten verstoort.

    2. ANALYSE VAN ALTERNATIEVEN

    Thans wordt het merendeel van de dierlijke bijproducten verwerkt door destructiebedrijven en zo teruggevoerd naar de productieketen van diervoeder, waarbij slechts geringe hoeveelheden in het milieu terechtkomen.

    Er kleeft een aantal potentiële problemen aan het verbod op deze vorm van recycling van dode dieren en afgekeurd materiaal. De meest voor de hand liggende problemen hebben betrekking op de gevolgen van dit nieuwe beleid voor het milieu en de economie.

    Om een aantal van de hiervoor genoemde problemen het hoofd te kunnen bieden, en dan met name de milieuproblemen, omvat de voorgestelde verordening een aantal andere mogelijkheden om deze dierlijke bijproducten te gebruiken of te verwijderen, dan de productie van diervoeder.

    Bij het analyseren van de verschillende alternatieve toepassingen moet rekening gehouden worden met het feit dat er door de verschillende omstandigheden in de EU-lidstaten ook verschillende oplossingen bestaan voor het alternatieve gebruik van dierlijke bijproducten:

    *De behoefte aan alternatieve toepassingen of verwijdering verschillen per lidstaat, al naar gelang de situatie op het gebied van BSE. Dit betekent dat de capaciteit van de systemen voor alternatieve behandeling aanzienlijk verschilt.

    *Belastingwetten zijn verschillend. De verkoop van energie, de verwijdering van afval en de uitstoot van verontreinigende rookgassen zijn normaal gekoppeld aan belastingen. Verscheidene verwijderingsprocédés voor dierlijke bijproducten genereren waarde als warmte of elektrische stroom en leiden tot de uitstoot van verontreinigende gassen. Energie- en verontreinigingsbelasting zijn duidelijk essentiële punten wat het economische aspect van dergelijke oplossingen betref.

    *In verscheidene lidstaten stimuleert het beleid op het gebied van afvalbehandeling het gebruik van systemen voor energieterugwinning, afvalrecycling en terugdringing van vervuiling, en van systemen die het broeikaseffect niet verergeren. Voor dergelijke systemen worden aanzienlijke subsidies verstrekt, en dit is essentieel voor het economische aspect van de systemen. Vanwege de hoge energiebelasting kan 'bio-energie' vaak tegen concurrerende prijzen aangeboden worden.

    *Door de publieke weerstand tegen de bouw van installaties voor de verbranding van vleesbeendermeel kan het bijna onmogelijk worden een verbrandingsinstallatie te bouwen. Dergelijke angst bij het publiek zou zelfs de verbranding van vleesbeendermeel in elektriciteitscentrales en in cementovens tegen kunnen houden.

    Hierna volgt een overzicht van de verwijderingswijzen die in de nieuwe verordening worden voorgesteld als alternatief voor destructie en een voorlopig analyse van de daarmee gepaard gaande kosten [2].

    [2] Bron: Samenvatting van reacties op de discussienota inzake vleesbeendermeel, 1997; EURA, 1999.

    2.1. Verbranding

    Aangezien onbehandelde dierlijke bijproducten slechts korte tijd opgeslagen kunnen worden, is het vaak het beste het materiaal voor te behandelen door verwijdering van water en vetten, om producten te krijgen die opgeslagen kunnen worden in afwachting van verdere verbranding. De kosten voor inzameling en voorbehandeling van dierlijke bijproducten worden geschat op 150 euro/ton.

    De kosten voor verbranding van dierlijke bijproducten wordt geschat op 225 euro/ton.

    2.2. Medeverbranding (d.w.z. verbranden van vleesbeendermeel en vetten in elektriciteitscentrales)

    Dierlijke bijproducten bevatten vet en vleesbeendermeel, die beide een aanzienlijke verbrandingswarmte hebben (laagwaardig):

    *Dierlijke bijproducten 9 MJ/kg (water 60%, MBM 25%, vet 15%)

    *MBM 17-20 MJ/kg (afhankelijk van vetgehalte)

    *Vet 39 MJ/kg

    *Stookolie 40 MJ/kg

    N.B. Dierlijke bijproducten bevatten water, dat vóór of tijdens de verbranding verwijderd moet worden. Dit kan gebeuren bij het drogen tijdens traditionele destructie of tijdens het verbrandingsproces.

    Theoretisch kunnen de natte dierlijke bijproducten onmiddellijk verbrand worden, maar het water verstoort het verbrandingsproces. Bovendien moet het water eerst verwarmd worden tot het kookpunt, waarna het moet verdampen. Tot slot moet de stoom verhit worden tot de verbrandingstemperatuur. In de praktijk is dit moeilijk en de enige verbrandingstechnologie die hiervoor op industriële schaal in aanmerking komt, is wervelbedverbranding. Andere verbrandingstechnologieën zijn alleen mogelijk met gedroogd vleesbeendermeel of gedehydreerde dierlijke bijproducten.

    Bij het verbrandingsproces ontstaan rookgassen en as.

    Het gebruik van vleesbeendermeel in elektriciteitscentrales wordt beschouwd als een van de efficiëntste oplossingen wat energieverbruik betreft, en zou, in het ideale geval, moeten leiden tot een financiële opbrengst voor de veehouder. In werkelijkheid blijkt echter dat deze optie in wel enige economische compensatie oplevert in vergelijking met verbranding zonder terugwinning van opgewekte warmte/energie, maar dat de marge is klein.

    In elektriciteitscentrales kan vleesbeendermeel gemengd worden met kolen en als brandstof gebruikt worden. Deze oplossing heeft het voordeel dat de capaciteit hoog is en er voorzieningen beschikbaar zijn om rookgassen te zuiveren. De as wordt gemengd met as van andere brandstoffen.

    Het lijkt erop dat de beperkingen op het gebruik van dit procédé eerder verband houden met politieke overwegingen en publieke weerstand dan met technische problemen.

    In Nederland wordt gedacht aan verbranding in een elektriciteitscentrale van vleesbeendermeel afkomstig van gespecificeerd risicomateriaal. Deze centrale zal het vleesbeendermeel gratis verbranden; de waarde van de energie zal voldoende zijn om de kosten te dekken.

    2.3. Cementovens

    Tijdens de cementproductie kan vleesbeendermeel gemengd worden met grondstoffen voor de cementproductie en samen daarmee verhit worden in een draaioven. Het voordeel van dit procédé is een grote capaciteit en bovendien wordt de as opgenomen in de geproduceerde cement.

    In Frankrijk kan de maximumhoeveelheid vleesbeendermeel die gebruikt kan worden in een cementoven, geschat worden op omstreeks 10% van de cementproductie. De cementproductie in Frankrijk bedraagt omstreeks 20 miljoen ton per jaar; de vleesbeendermeelproductie bedraagt 0,425 miljoen ton per jaar.

    De maximumhoeveelheid vleesbeendermeel die voor de cementproductie gebruikt kan worden, wordt gelimiteerd door het fosfor- en chloridengehalte van het vleesbeendermeel. De limieten variëren naargelang het cementproductiesysteem en de andere gebruikte grondstoffen. Het hoge stikstofgehalte van het vleesbeendermeel vergt maatregelen om de Nox-uitstoot tijdens de cementproductie te verminderen.

    In Frankrijk en Zwitserland wordt vleesbeendermeel in cementovens verbrand.

    2.4. Verbranding van vet als brandstof

    Dierlijk vet kan in de meeste normale stookketels verbrand worden; de calorische waarde is ca. 90% van die van stookolie. Het zwavelgehalte van dierlijk vet is laag, waardoor dit vet een aantrekkelijke brandstof is.

    In sommige gevallen wordt dierlijk vet beschouwd als een 'biologische brandstof', wat betekent dat de prijs van het vet verhoogd wordt met brandstofaccijnzen. In dergelijke gevallen kan de waarde van het vet hoger zijn dan voor voederdoeleinden.

    2.5. Verwijdering door begraving of storting

    2.5.1. Begraving

    In de meeste reacties die in het kader van de openbare discussie ontvangen zijn, werd benadrukt dat begraven op het terrein van het landbouwbedrijf om milieu- en gezondheidsredenen verboden zou moeten worden. Door deze praktijk wordt de traceerbaarheid onmogelijk en ontstaan mogelijkheden voor ongecontroleerde afzet van kadavers in onwettige handel.

    Met name een reactie gaf aan dat in bepaalde landen als gevolg van de BSE-maatregelen het aantal kadavers van gestorven vee dat voor verwerking aangeboden wordt, in de afgelopen jaren gedaald is en snel verder afneemt. Daarom moet er wel een sterke stijging zijn van het aantal dieren dat op de terreinen van landbouwbedrijven begraven wordt. De risico's voor het milieu, de menselijke gezondheid, de dierlijke gezondheid en de handel, die verbonden zijn aan ongecontroleerde verwijdering van kadavers, zijn buitengewoon groot.

    2.5.2. Storting

    In de meeste reacties betreffende deze vorm van verwijdering werd voorgesteld te stoppen met storten; wegsijpeling van stoffen zou een ernstig probleem kunnen worden en mogelijk tot waterverontreiniging leiden.

    In die gevallen waarin storting echter geaccepteerd werd als een optie, werd benadrukt dat storting van materiaal dat is verwerkt in destructiebedrijven vanuit milieuoogpunt de voorkeur geniet boven storting van niet bewerkt materiaal, ofschoon de totale verwijderingskosten aanzienlijk hoger worden.

    In het VK vindt storting van vleesbeendermeel plaats (momenteel gaat het om 3 000-5 000 ton per week). De stortplaatsen worden zodanig gekozen dat grondwaterverontreiniging voorkomen wordt, en er worden afdichtingszeilen gebruikt als extra bescherming voor het grondwater. In het VK wordt voor storting een bedrag van 37 euro per ton vleesbeendermeel in rekening gebracht.

    Overigens zal storting naar verwachting in de toekomst vervangen worden door procédés die milieuvriendelijker zijn.

    2.6. Biogas

    Biogas kan geproduceerd worden uit organisch materiaal zoals koolhydraten, vetten en eiwitten. Het biogas bestaat hoofdzakelijk uit methaan en kooldioxide. In theorie zijn de hoeveelheden geproduceerd gas (30 °C):

    Methaan Biogas Verbr.-warmte l/kg l/kg MJ/kg

    Koolhydraten 415 830 14,7

    Eiwit 504 793 17,9

    Vet 1014 1444 37,3

    Normaal wordt slechts ongeveer 90% van de theoretische waarden verkregen. De energie die nodig is om de biogasinstallatie draaiende te houden, bedraagt ca. 10-20% van de geproduceerde biogashoeveelheid.

    Biogas kan niet geproduceerd worden uit zuiver dierlijk materiaal, omdat het stikstofgehalte te hoog is voor een goede methaanproductie. Het stikstofgehalte moet kleiner zijn dan 5,5 g N/l. Dit betekent dat dierlijk afval gemengd moet worden met ander organisch materiaal om het stikstofgehalte te reduceren.

    In Zweden werken biogasinstallaties met gesteriliseerde (133 °C, 20 min, 3 bar, 50 mm) dierlijke bijproducten, gemengd met de inhoud van maag en darmen, met mest en rioolslib. De gesteriliseerde dierlijke bijproducten worden kosteloos aan de biogasinstallatie geleverd. Het biogas bestaat voornamelijk uit methaan en de hoeveelheid energie van het gas komt sterk overeen met de hoeveelheid die verkregen wordt bij verbranding van dezelfde hoeveelheid droge stof van vet en vleesbeendermeel. Het biogas wordt vervolgens gereinigd, gecomprimeerd en hoofdzakelijk gebruikt als voertuigbrandstof (d.w.z. voor bussen van openbaarvervoerbedrijven). Biogas is bovendien de enige voertuigbrandstof die goedgekeurd is voor milieuklasse A, zoals omschreven in de het Onderzoek naar alternatieve brandstoffen (Alternative Fuel Study). Ook biedt het een aantal milieuvoordelen: minder lawaai, geen toename van het broeikaseffect, geen emissies van deeltjes of stof, en een geringe emissie van stikstofoxiden.

    Het slib dat achterblijft bij biogasinstallaties, bevat 3-4% droge stof en de stikstof is aanwezig in de vorm van ammoniak. Het slib wordt over landbouwgrond verspreid, behalve over grasland. Biologische meststoffen hebben alle gunstige eigenschappen van organische meststoffen en zijn bovendien reukloos; daarenboven wordt het eigen afval van de landbouwer als een nieuwe hulpbron gebruikt.

    De rentabiliteit van het biogas wordt verbeterd omdat het gas dat als brandstof gebruikt wordt, inclusief de hoge brandstofaccijns verkocht wordt. Het gas wordt verkocht tegen een prijs die overeenkomt met de dieselolieprijs.

    Biogasinstallaties bestaan reeds in verscheidene lidstaten, voornamelijk in Noord-Europa.

    2.7. Compostering

    Compostering is een aërobe-thermofiel biotechnisch proces waarin organisch materiaal gemetaboliseerd wordt. De verkregen compost wordt normaal als meststof gebruikt.

    Open compostering is een relatief traag verlopend proces waarvoor grote terreinen en een uitgebreid beheer nodig zijn. Bovendien is open compostering vanuit milieuoogpunt niet altijd geschikt (uitspoelingsproblemen, het ongecontroleerd vrijkomen van gassen, stankoverlast en problemen met ongedierte). Dit betekent dat de zgn. reactorbasistechnieken (d.w.z. gesloten processen) de voorkeur genieten, omdat deze gecontroleerd kunnen worden en beter beheersbaar zijn. Bij deze technieken is het zelfs zo dat de ontbinding sneller en vollediger plaatsvindt en dat de emissies gemeten en gereinigd kunnen worden.

    Het procédé wordt voornamelijk in landelijke gebieden toegepast voor de behandeling van kleine hoeveelheden organisch afval.

    2.8. Gebruik van vleesbeendermeel (MBM) als meststof

    Door het gebruik van vleesbeendermeel als meststof zou een deel van de kosten terugverdiend kunnen worden.

    Om als meststof te kunnen worden gebruikt, moet vleesbeendermeel goed ontvet en gemalen worden. Door het vleesbeendermeel te pelletiseren, kan het product beter over het land verspreid worden.

    In het advies van de Wetenschappelijke Stuurgroep inzake de veiligheid van meststoffen staat dat alleen materiaal afkomstig van dieren waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze het TSE-agens bevatten, niet geschikt is voor de productie van meststoffen. Dit betekent dat categorie 2-materiaal gebruikt kan worden als meststof. De Stuurgroep zegt ook dat opname door de mens of door herkauwers voorkomen moet worden. Deze laatste opmerking brengt mee dat het gebruik van meststoffen op grasvelden voorkomen moet worden.

    Het terugverdieningspercentage van de kosten bij het gebruik van vleesbeendermeel als meststof is niet bekend. Vleesbeendermeel wordt al jarenlang als meststof voor tuinen gebruikt. Voor dit doel kunnen prijzen gevraagd worden die minimaal even hoog zijn als die voor diervoeder, maar de markt voor dergelijke producten is beperkt. Er is zeer weinig informatie beschikbaar over het gebruik van vleesbeendermeel als meststof voor granen. In Denemarken vinden tests op dit gebied plaats.

    Vanuit commercieel oogpunt werd benadrukt dat vleesbeendermeel een uitstekende basis vormt voor de productie van organische en organisch-minerale meststoffen. Vanuit praktisch oogpunt zijn er geen problemen: verwerking van categorie 2-materiaal in alle EU-landen zou circa 350.000 ton dierlijk eiwitmeel opleveren. Aangezien normaal 150 kg stikstof per ha wordt gebruikt, overeenkomend met circa 2000 kg vleesbeendermeel per ha, zou al het vleesbeendermeel dat binnen de EU afkomstig is van categorie 2-materiaal, met lage doseringen gebruikt kunnen worden om een oppervlakte van 3.500 km te bemesten. Wat de toegevoegde waarde betreft, kan gesteld worden dat het gebruik als meststof duidelijk de grootste waarde vertegenwoordigt vergeleken met de alternatieve toepassingen voor diervoeder. Wat het gezondheidsrisico betreft, kan gesteld worden dat elk risico uitgesloten kan worden, wanneer ervoor gezorgd wordt dat dit eiwitmeel niet afkomstig is van dieren waarvan vermoed wordt dat ze TSE bevatten, en wanneer het eiwitmeel wordt geproduceerd volgens de nieuwe normen voor verwerking in destructiebedrijven.

    3. CONCLUSIES

    Concluderend kan het volgende worden gesteld:

    -De verwijdering van vleesbeendermeel door verbranding, medeverbranding of storting heeft niet alleen ecologische nadelen, maar biedt ook geen enkele mogelijkheid om kosten terug te verdienen. Verder ontbreekt het lokaal aan beschikbare capaciteit.

    De geschatte verwijderingskosten, door bovengenoemde methoden, van 450 000 ton vleesbeendermeel verkregen via ophaling en voorbehandeling van de 1,8 miljoen ton kadavers en afgekeurd materiaal die jaarlijks in de EU geproduceerd wordt, bedragen:

    *verbranding: 1,08 miljard euro

    *cementovens: 87,7 miljoen euro

    *storting: 84,1 miljoen euro.

    -Medeverbranding van vetten kan daarentegen een interessante economische opbrengst opleveren.

    -Het composteren en het gebruik van vleesbeendermeel als meststof kan bepaalde ecologische voordelen opleveren en daarbij kunnen de kosten gedeeltelijk terugverdiend worden.

    -Biogasproductie, een techniek die in ontwikkeling is, heeft niet alleen veel gunstige effecten op het milieu, maar biedt ook door de productie van 'groene' energie uitzicht op dekking van de kosten.

    Gezien bovengenoemde aspecten dienen bepaalde opties, namelijk biogasproductie, compostering of meststofproductie, waar mogelijk te worden gestimuleerd, t.o.v. de andere mogelijkheden: verwijdering van de dierlijke bijproducten door verbranding of storting.

    BIJLAGE II

    INHOUD VAN HET VOORSTEL

    HOOFDSTUK I: Algemene bepalingen

    Artikel 1: Werkingssfeer

    Artikel 2: Definities

    Artikel 3: Algemene verplichtingen

    HOOFDSTUK II: Indeling in categorieën, verzamelen, vervoer, tijdelijke opslag en opslag van dierlijke bijproducten

    Artikel 4: Categorie 1-materiaal

    Artikel 5: Categorie 2-materiaal

    Artikel 6: Categorie 3-materiaal

    Artikel 7: Verzamelen en vervoer

    Artikel 8: Administratie

    Artikel 9: Intermediaire bedrijven en opslagbedrijven

    HOOFDSTUK III: Erkenning van categorie 1- en categorie 2-verwerkingsbedrijven, biogasinstallaties, composteerinstallaties en oleochemische bedrijven

    Artikel 10: Erkenning van categorie 1- en categorie 2-verwerkingsbedrijven

    Artikel 11: Erkenning van oleochemische bedrijven

    Artikel 12: Erkenning van biogas- en composteerinstallaties

    Artikel 13: Verzending van verwerkte dierlijke bijproducten naar verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties of een stortplaats

    HOOFDSTUK IV: In de handel brengen van verwerkte dierlijke eiwitten en andere voedermiddelen, voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten

    Artikel 14: Algemene veterinairrechtelijke bepalingen

    Artikel 15: Erkenning van categorie 3-verwerkingsbedrijven

    Artikel 16: Erkenning van bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en van technische bedrijven

    Artikel 17: In de handel brengen van verwerkte ierlijke eiwitten en andere voedermiddelen

    Artikel 18: In de handel brengen van voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten

    Artikel 19: Vrijwaringsmaatregelen

    Artikel 20: Biologische meststoffen en bodemverbeteraars

    HOOFDSTUK V: Afwijkingen

    Artikel 21: Afwijkingen

    HOOFDSTUK VI: Controles en inspecties op intermediaire bedrijven en verwerkingsbedrijven

    Artikel 22: Interne controles

    Artikel 23: Officiële controles

    Artikel 24: Frequentie van controles en microbiologische analyses

    Artikel 25: Lijst van erkende bedrijven

    HOOFDSTUK VII: Communautaire controles

    Artikel 26: Communautaire controles

    HOOFDSTUK VIII: Bepalingen voor de invoer in de Gemeenschap van bepaalde dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten

    Artikel 27: Algemene bepalingen

    Artikel 28: Verbod

    Artikel 29: Naleving van communautaire bepalingen

    Artikel 30: Gelijkwaardigheid

    Artikel 31: Communautaire inspecties en audits

    HOOFDSTUK IX: Slotbepalingen

    Artikel 32: Wijzigingen van bijlagen en overgangsmaatregelen

    Artikel 33: Regelgevingsprocedure

    Artikel 34: Raadpleging van wetenschappelijke comités

    Artikel 35: Bekendmaking van nationale bepalingen

    Artikel 36: Financieringsregelingen

    Artikel 37: Intrekking

    Artikel 38: Inwerkingtreding

    BIJLAGE I: Definities

    BIJLAGE II: Hygiëne-eisen voor het verzamelen en vervoeren van dierlijke bijproducten

    BIJLAGE III: Algemene hygiëne-eisen voor bedrijven waar dierlijke bijproducten worden verwerkt

    Hoofdstuk I: Erkenningseisen voor bedrijven waar dierlijke bijproducten worden verwerkt

    Hoofdstuk II: Algemene hygiëne-eisen

    Hoofdstuk III: Verwerkingsmethoden

    Hoofdstuk IV: Toezicht op de productie

    Hoofdstuk V: Valideringsprocedures

    BIJLAGE IV: Hygiëne-eisen voor de verwerking en verwijdering van dierlijke bijproducten bestemd voor een biogas- of composteerinstallatie of een oleochemisch bedrijf

    Hoofdstuk I: Bijzondere eisen voor de verwerking van categorie 1- of categorie 2-materiaal

    Hoofdstuk II: Bijzondere eisen voor biogas- en composteerinstallaties

    Hoofdstuk III: Normen voor de verdere verwerking van gesmolten vet van herkauwers

    BIJLAGE V: Bijzondere eisen voor het in de handel brengen eninvoeren van verwerkte dierlijke eiwitten en andere voedermiddelen

    Hoofdstuk I: Algemene eisen

    Hoofdstuk II: Bijzondere eisen voor verwerkte dierlijke eiwitten

    Hoofdstuk III: Bijzondere eisen voor bloedproducten

    Hoofdstuk IV: Bijzondere eisen voor gesmolten vet en visolie

    Hoofdstuk V: Bijzondere eisen voor melk, producten op basis van melk en biest

    Hoofdstuk VI: Bijzondere eisen voor gelatine en gehydrolyseerd eiwit

    Hoofdstuk VII: Bijzondere eisen voor dicalciumfosfaat

    BIJLAGE VI: Bijzondere eisen voor het in de handel brengen, het handelsverkeer en de invoer van voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische dierlijke bijproducten

    Hoofdstuk I: Erkenningseisen voor bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en voor technische bedrijven

    Hoofdstuk II: Voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven

    Hoofdstuk III: Mest, verwerkte mest en verwerkte producten uit mest

    Hoofdstuk IV: Bloed en bloedproducten voor technisch of farmaceutisch gebruik, in-vitrodiagnostica of laboratoriumreagentia, met uitzondering van serum van paardachtigen

    Hoofdstuk V: Serum van paardachtigen

    Hoofdstuk VI: Huiden van hoefdieren

    Hoofdstuk VII: Jachttrofeeën

    Hoofdstuk VIII: Onbewerkte wol, onbewerkt haar en varkenshaar, en onbewerkte veren en delen van veren

    Hoofdstuk IX: Producten van de bijenteelt

    Hoofdstuk X: Beenderen en producten uit beenderen (met uitzondering van beendermeel), hoorn en producten uit hoorn (met uitzondering van hoornmeel), en hoeven en producten uit hoeven (met uitzondering van meel van hoeven) niet bestemd voor gebruik als menselijke of dierlijke voeding of als meststof

    Hoofdstuk XI: Niet-verwerkte dierlijke bijproducten voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en farmaceutische of technische producten

    Hoofdstuk XII: Gesmolten vet voor oleochemische doeleinden

    BIJLAGE VII: Gezondheidscertificaat voor verwerkte dierlijke bijproducten bestemd voor verbranding of meeverbranding in een andere lidstaat

    BIJLAGE VIII: Hygiëne-eisen voor intermediaire bedrijven en opslagbedrijven

    Hoofdstuk I: Erkenningseisen voor intermediaire bedrijven

    Hoofdstuk II Algemene hygiëne-eisen

    Hoofdstuk III: Erkenningseisen voor opslagbedrijven

    BIJLAGE IX: Voorschriften voor de behandeling van bepaald materiaal van categorie 2 of categorie 3 bestemd voor gebruik als voeder voor de in artikel 21 genoemde categorieën dieren

    BIJLAGE X: Modellen van gezondheidscertificaten voor het invoeren uit derde landen van bepaalde dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten

    BIJLAGE XI: Lijsten van derde landen waaruit lidstaten invoer toestaan van dierlijke bijproducten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie

    2000/0259 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 152, lid 4, onder b),

    Gezien het voorstel van de Commissie [3],

    [3] PB C..., van..., blz. ...

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [4],

    [4] PB C..., van..., blz. ...

    Gezien het advies van het Comité van de regio's [5],

    [5] PB C..., van..., blz. ...

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [6],

    [6] PB C..., van..., blz. ...

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 aangenomen tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG [7] legt als beginsel vast dat alle dierlijke afvallen, ongeacht de oorsprong ervan, na een passende behandeling voor de productie van voedermiddelen mogen worden gebruikt.

    [7] PB L 363 van 27.12.1990, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

    (2) De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft een aantal adviezen aangenomen. De belangrijkste conclusie van deze wetenschappelijke adviezen is dat dierlijke bijproducten afkomstig van dieren die na een gezondheidsinspectie voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, niet in de voederketen mogen komen.

    (3) In het licht van bovengenoemde adviezen dient in de te nemen maatregelen een onderscheid te worden gemaakt volgens de aard van de gebruikte dierlijke bijproducten. De mogelijkheden om bepaalde dierlijke materialen te gebruiken, moeten worden beperkt. Er moeten andere mogelijkheden voor het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten worden vastgesteld dan het gebruik daarvan voor de productie van voeder.

    (4) In het licht van de ervaring van de laatste jaren is het dienstig het verband te verduidelijken tussen Richtlijn 90/667/EEG enerzijds en Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen [8] anderzijds om zo verwarring bij en belangenconflicten tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te voorkomen. Met name moet, wanneer een dierlijk bijproduct wordt verzonden met het oog op verwijdering of nuttige toepassing ervan, dat product als afval worden behandeld om te waarborgen dat het op zodanige wijze wordt verwijderd of nuttig wordt toegepast dat de doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG worden verwezenlijkt en het milieu en de gezondheid van de mens worden beschermd.

    [8] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/350/EG van de Commissie (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).

    (5) De Internationale Wetenschappelijke Conferentie over Vleesbeendermeel, georganiseerd door de Commissie en het Europees Parlement en gehouden in Brussel op 1-2 juli 1997, heeft een debat op gang gebracht over de productie en het vervoederen van vleesbeendermeel. De conferentie riep de deelnemers op verder na te denken over het toekomstige beleid op dit gebied. Met het oog op een zo breed mogelijk publiek debat over de toekomst van de communautaire voederwetgeving, heeft de Commissie in november 1997 een discussienota over vleesbeendermeel uitgebracht. Na dit debat bleek alom te worden erkend, dat Richtlijn 90/667/EEG moet worden gewijzigd om de richtlijn met de nieuwe wetenschappelijke kennis in overeenstemming te brengen.

    (6) Sinds 1996 heeft het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Commissie een aantal inspecties in de lidstaten verricht om het vóórkomen en het management van belangrijke risicofactoren en bewakingsprocedures inzake BSE te evalueren. De evaluatie had onder meer betrekking op de commerciële destructie en andere methoden voor de verwijdering van dierlijke afvallen. Naar aanleiding van deze inspecties zijn algemene conclusies getrokken en enkele aanbevelingen opgesteld, met name op het gebied van de traceerbaarheid van dierlijke bijproducten.

    (7) Om het risico van verspreiding van ziekteverwekkers en/of residuen te voorkomen, moeten dierlijke bijproducten in een door de betrokken lidstaat aangewezen erkende en onder toezicht staande inrichting worden verwerkt en opgeslagen of op een andere passende wijze worden verwijderd. In bepaalde omstandigheden zou het aangewezen verwerkingsbedrijf of de aangewezen verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie in een andere lidstaat gelegen mogen zijn, met name om redenen in verband met afstand, vervoertijd of capaciteit.

    (8) Er moeten specifieke voorschriften worden vastgesteld betreffende de controle op verwerkingsbedrijven, die met name betrekking hebben op procedures voor de validering van verwerkingsmethoden en een interne controle op de productie door de bedrijven zelf.

    (9) Teneinde met bepaalde gewoonten rekening te kunnen houden, moet het mogelijk zijn voor gecontroleerde vormen van gebruik van de vastgestelde verwerkingsregels af te wijken.

    (10) Om eenvormige toepassing van de gezondheidsvoorschriften te waarborgen, moeten in de lidstaten communautaire inspecties worden uitgevoerd. Dergelijke inspecties moeten ook een auditprocedure omvatten.

    (11) De communautaire wetgeving inzake gezondheidsvraagstukken is op gedegen wetenschappelijke kennis gebaseerd. Daarom moeten telkens wanneer nodig de bij Besluit 97/404/EG van de Commissie [9] en Besluit 97/579/EG van de Commissie [10] ingestelde relevante wetenschappelijke comités worden geraadpleegd.

    [9] PB L 169 van 27.6.1997, blz. 85. Besluit gewijzigd bij Besluit 2000/443/EG (PB L 179 van 18.7.2000, blz. 13).

    [10] PB L 237 van 28.8.1997, blz. 18.

    (12) In de lidstaten bestaan zeer uiteenlopende regelingen ten aanzien van financiële steun voor de verwerking en verwijdering van dierlijke bijproducten. Om te voorkomen dat dit de mededingingsvoorwaarden tussen landbouwproducten verstoort, moet een analyse worden uitgevoerd en moeten zo nodig op Gemeenschapsniveau passende maatregelen worden genomen.

    (13) Gezien het voorgaande lijkt een fundamentele herziening van de communautaire voorschriften inzake dierlijke bijproducten noodzakelijk.

    (14) Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (met name verwerkte dierlijke eiwitten, gesmolten vet, voeder voor gezelschapsdieren, huiden en wol) staan in de productenlijst in Bijlage I van het Verdrag. Het in de handel brengen van dergelijke producten vormt voor een deel van de boerenbevolking een belangrijke bron van inkomsten. Met het oog op een rationele ontwikkeling in deze sector en om de productiviteit te verhogen, moeten de veterinairrechtelijke voorschriften en gezondheidsvoorschriften voor de betrokken producten door de Gemeenschap worden vastgesteld. Wegens het aanzienlijke risico voor verspreiding van dierziekten moeten ten aanzien van bepaalde dierlijke bijproducten bijzondere eisen worden vastgesteld voor het in de handel brengen daarvan, met name in gebieden met een hoge gezondheidsstatus.

    (15) Om te garanderen dat uit derde landen ingevoerde producten aan hygiënenormen voldoen die ten minste gelijk of gelijkwaardig zijn aan de door de Gemeenschap gehanteerde hygiënenormen, moet voor derde landen en inrichtingen in die landen een erkenningenstelsel, in combinatie met een communautaire inspectieprocedure worden ingevoerd, om te waarborgen dat de erkenningseisen worden nageleefd. Ten aanzien van uit derde landen ingevoerd voeder voor gezelschapsdieren en grondstoffen daarvoor mogen andere voorwaarden gelden dan die voor dergelijke producten uit de Gemeenschap, met name met betrekking tot de vereiste waarborgen ten aanzien van residuen van stoffen die verboden zijn op grond van Richtlijn 96/22/EEG van de Raad [11]. Om te garanderen dat het betrokken voeder voor gezelschapsdieren en de betrokken grondstoffen uitsluitend voor de aangegeven bestemming worden gebruikt, moeten passende maatregelen voor de controle op de invoer van de uitzonderingsproducten worden vastgesteld.

    [11] PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3. Wijziging voorgesteld bij COM(2000)320.

    (16) Het meezenden van het geleidedocument voor producten van dierlijke oorsprong is de beste manier om de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming ervan te overtuigen dat een zending aan de bepalingen van deze verordening voldoet. Het gezondheidscertificaat moet worden gehandhaafd om de bestemming van bepaalde ingevoerde producten te kunnen verifiëren.

    (17) Bovengenoemde doelstellingen worden nagestreefd door Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG [12].

    [12] PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 1999/724/EG van de Commissie (PB L 290 van 12.11.1999, blz. 32).

    (18) De Raad en de Commissie hebben een aantal beschikkingen ter uitvoering van de Richtlijnen 90/667/EEG en 92/118/EEG vastgesteld. Voorts is Richtlijn 92/118/EEG substantieel gewijzigd en dienen er nog meer wijzigingen te worden aangebracht. Als gevolg daarvan is de sector niet voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong nu via een groot aantal verschillende wetgevende handelingen van de Gemeenschap gereguleerd. Daarom moet de communautaire wetgeving met betrekking tot deze producten worden vereenvoudigd.

    (19) Een dergelijke vereenvoudiging zal ook leiden tot een grotere doorzichtigheid wat de specifieke gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong betreft. Vereenvoudiging van de specifieke gezondheidswetgeving mag niet tot deregulering leiden. Daarom moeten de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong gehandhaafd blijven en, voorzover dat nodig is om de volksgezondheid en de gezondheid van dieren te beschermen, eventueel worden aangescherpt.

    (20) Ten aanzien van de betrokken producten moeten de bij Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt [13] vastgestelde voorschriften voor veterinaire controles en beschermende maatregelen worden toegepast.

    [13] PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG.

    (21) In de Gemeenschap ingevoerde producten moeten doeltreffend worden gecontroleerd. Dit kan worden bereikt door de controles van Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht [14].

    [14] PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

    (22) Richtlijn 90/667/EEG, Beschikking 95/348/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van veterinaire en veterinairrechtelijke voorschriften in het Verenigd Koninkrijk en in Ierland voor de behandeling van bepaalde soorten afval, bestemd om plaatselijk in de handel te worden gebracht als voeder voor bepaalde categorieën dieren, [15] en Beschikking 1999/534/EG van de Raad van 19 juli 1999 betreffende op de verwerking van bepaalde dierlijke afvallen toepasselijke maatregelen ter bescherming tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieëen en tot wijziging van Beschikking 77/735/EG van de Commissie [16] moeten derhalve worden ingetrokken.

    [15] PB L 202 van 26.8.1995, blz. 8.

    [16] PB L 204 van 4.8.1999, blz. 37.

    (23) Teneinde rekening te houden met de vooruitgang op technisch en wetenschappelijk gebied, dient nauwe en doeltreffende samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten te worden gewaarborgd in het kader van het bij Besluit 68/361/EEG [17] ingestelde Permanent Veterinair Comité.

    [17] PB L 255 van 18.10.1968, blz. 23.

    (24) Daar de nodige maatregelen ter uitvoering van deze verordening maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [18], dienen deze maatregelen volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van genoemd besluit te worden vastgesteld,

    [18] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1 Werkingssfeer

    1. In deze verordening worden vastgesteld:

    a) de veterinairrechtelijke en gezondheidsvoorschriften voor het verzamelen, vervoeren, opslaan, laden en lossen, verwerken en gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten, teneinde te voorkomen dat deze producten een risico voor de gezondheid van mens of dier vormen;

    b) de veterinairrechtelijke en gezondheidsvoorschriften voor het in de handel brengen, het handelsverkeer en het invoeren van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten, bestemd voor andere doeleinden dan menselijke consumptie.

    2. Onverminderd de relevante veterinairrechtelijke en gezondheidsvoorschriften is deze verordening niet van toepassing op:

    a) rauw voeder voor gezelschapsdieren dat afkomstig is uit winkels of lokalen die grenzen aan verkooppunten, waar het voer uitsluitend wordt gesneden en opgeslagen om het ter plaatse rechtstreeks aan de consument te kunnen leveren;

    b) vloeibare melk en biest die op de boerderij van oorsprong worden verwijderd of gebruikt;

    c) karkassen of delen van wilde dieren waarvan niet wordt vermoed dat zij met op mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet;

    d) rauw voer voor de gezelschapsdieren ter plaatse dat afkomstig is van dieren die, in overeenstemming met de nationale wetgeving, op de boerderij van oorsprong zijn geslacht voor consumptie door de landbouwer en zijn gezin.

    3. Deze verordening laat de nationale veterinaire wetgeving inzake de uitroeiing en bestrijding van bepaalde ziekten, en inzake het gebruik van keukenafval en etensresten onverlet.

    Artikel 2 Definities

    Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities en de definities in bijlage I bij deze verordening:

    (1) Dierlijke bijproducten: karkassen of delen van dieren of producten van dierlijke oorsprong als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met uitzondering van eicellen, embryo's, sperma en keukenafval en etensresten;

    (2) Categorie 1-materiaal: dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 4;

    (3) Categorie 2-materiaal: dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 5;

    (4) Categorie 3-materiaal: dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 6;

    (5) Dieren: alle gewervelde of ongewervelde dieren (met inbegrip van vissen, reptielen of amfibieën);

    (6) Vee: alle dieren die worden gehouden, vetgemest of gefokt voor de productie van voedsel (vlees, melk, eieren), wol, bont, veren, huiden of enig ander product van dierlijke oorsprong;

    (7) Wilde dieren: dieren die niet door de mens worden gehouden, met uitzondering van vissen;

    (8) Gezelschapsdieren: dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, doch niet gegeten, en die niet voor veeteelt worden gehouden;

    (9) Bevoegde autoriteit: de centrale instantie van een lidstaat die bevoegd is om toe te zien op de naleving van de voorschriften van deze verordening of een instantie waaraan de centrale instantie die bevoegdheid heeft gedelegeerd;

    (10) In de handel brengen: iedere handeling die tot doel heeft dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten die onder deze verordening vallen, met het oog op de verkoop aan een derde te leveren, of iedere andere vorm van overdracht, tegen betaling of kosteloos, aan een derde, alsmede opslag ten behoeve van levering aan een derde, ongeacht of de handeling plaatsvindt binnen een lidstaat, tussen lidstaten of tussen een lidstaat en een derde land of omgekeerd;

    (11) Handelsverkeer: de handel tussen lidstaten in goederen als bedoeld in artikel 23, lid 2, van het Verdrag;

    (12) Producent: een ieder die dierlijke bijproducten vervaardigt;

    (13) Verwerkingsbedrijf: een bedrijf waar dierlijke bijproducten worden verwerkt;

    (14) Categorie 1-verwerkingsbedrijf: een bedrijf waar categorie 1-materiaal wordt verwerkt voordat het definitief wordt verwijderd of verder wordt verwerkt;

    (15) Categorie 2-verwerkingsbedrijf: een bedrijf waar categorie 2-materiaal wordt verwerkt voordat het definitief wordt verwijderd of verder wordt verwerkt;

    (16) Categorie 3-verwerkingsbedrijf: een bedrijf waar categorie 3-materiaal tot voedermiddel wordt verwerkt;

    (17) Verwerkingsmethoden: de in bijlage III, hoofdstuk III, vermelde methoden;

    (18) Oleochemisch bedrijf: een bedrijf voor de verwerking van gesmolten vet dat overeenkomstig de eisen van bijlage IV, hoofdstuk III, is geproduceerd uit categorie 2- of categorie 3-materiaal;

    (19) Verbranding: de verwijdering van dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten in een verbrandingsinstallatie;

    (20) Meeverbranding: de verwijdering van dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten in een meeverbrandingsinstallatie;

    (21) Verbrandingsinstallatie: inrichting voor afvalverwijdering als gedefinieerd in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/.../EG van het Europees Parlement en van de Raad [betreffende de verbranding van afval] [19];

    [19] PB L ... van..., blz. ...[COM(1998)558 def.].

    (22) Meeverbrandingsinstallatie: inrichting voor afvalverwijdering als gedefinieerd in artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2000/.../EG;

    (23) Stortplaats: afvalverwijderingsterrein als gedefinieerd in Richtlijn 1999/31/EG van de Raad [20];

    [20] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

    (24) Biogasinstallatie: een installatie waarin onder anaërobe omstandigheden biologische afbraak van organisch materiaal plaatsvindt voor de productie en winning van biogas;

    (25) Composteerinstallatie: een installatie waarin onder anaërobe omstandigheden biologische afbraak van organisch materiaal plaatsvindt;

    (26) Technische producten: uit bepaalde dierlijke bijproducten vervaardigde producten die niet voor menselijke consumptie of diervoeding zijn bestemd, zoals gelooide en behandelde huiden, jachttrofeeën, bewerkte wol, haar, varkenshaar, veren en delen van veren, producten van de bijenteelt, serum van paardachtigen, bloedproducten, farmaceutische producten, beenderproducten voor porselein, gelatine en lijm, verwerkte mest;

    (27) Technisch bedrijf: een bedrijf waar technische producten worden vervaardigd;

    (28) Intermediair categorie 1- of categorie 2-bedrijf: een bedrijf waar niet-verwerkt categorie 1- of categorie 2-materiaal wordt geladen en gelost en/of tijdelijk opgeslagen met het oog op verder vervoer naar de eindbestemming; in het bedrijf kunnen bepaalde voorbereidende verwerkingsactiviteiten worden uitgevoerd, zoals het verwijderen van de huid van herkauwers en het verrichten van keuringen na de slacht;

    (29) Intermediair categorie 3-bedrijf: een bedrijf waar niet-verwerkt categorie 3-materiaal wordt gesorteerd en/of versneden en/of gekoeld of diepgevroren in blokken en/of tijdelijk opgeslagen met het oog op verder vervoer naar de eindbestemming.

    (30) Verzamelcentra: lokalen waar bepaalde dierlijke bijproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt als voeder voor de in artikel 21, lid 1, onder c), genoemde categorieën dieren worden verzameld en behandeld;

    (31) Opslagbedrijf: een bedrijf, met uitzondering van de onder Richtlijn 95/69/EG van de Raad [21] vallende bedrijven en tussenpersonen, waar verwerkte dierlijke bijproducten tijdelijk worden opgeslagen voordat zij voor hun einddoel worden gebruikt of definitief worden verwijderd;

    [21] PB L 332 van 30.12.1995, blz. 15.

    (32) Niet-verwerkte dierlijke bijproducten: dierlijke bijproducten die alleen gekoeld zijn of een andere behandeling hebben ondergaan waardoor ziekteverwekkers niet afdoende zijn vernietigd;

    (33) Verwerkte dierlijke eiwitten: dierlijke eiwitten die volledig zijn verkregen uit categorie 3-materiaal en die zijn behandeld om ze geschikt te maken voor rechtstreeks gebruik als voedermiddel, als biologische meststof, als bodemverbeteraar of als een ingrediënt van diervoeder of voeder voor gezelschapsdieren. Hieronder vallen vismeel, vleesmeel, beendermeel, vleesbeendermeel, bloedmeel, gedroogde kanen, verenmeel, meel van hoeven, hoornmeel en andere soortgelijke producten, met inbegrip van mengsels of producten die deze producten bevatten;

    (34) Voedermiddel: voeder van dierlijke oorsprong voor vee. Hieronder vallen verwerkte dierlijke eiwitten, gesmolten vet, visolie, gelatine en gehydrolyseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, melk en melkproducten;

    (35) Biologische meststoffen en bodemverbeteraars: materiaal van dierlijke oorsprong dat afzonderlijk of in combinatie wordt gebruikt om de voeding van planten, de fysische en chemische eigenschappen en de biologische activiteit van de bodem op peil te houden of te verbeteren; hiertoe kunnen ook compost of gistingsresiduen van de productie van biogas behoren;

    (36) Partij: een hoeveelheid product die onder vrijwel dezelfde omstandigheden is geproduceerd, vervaardigd of verpakt;

    (37) Gesmolten vet: vet ontstaan bij de verwerking van categorie 2- of categorie 3-materiaal;

    (38) Kanen: het eiwit bevattende residu dat ontstaat bij het smelten van vet, na gedeeltelijke afscheiding van vet en water;

    (39) Voeder voor gezelschapsdieren: voeder voor gezelschapsdieren dat categorie 3-materiaal bevat;

    (40) Hondenkluiven: ongelooide eetbare producten voor gezelschapsdieren vervaardigd van huiden van hoefdieren of ander dierlijk materiaal;

    (41) Bedrijf voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren: een bedrijf waar voeder voor gezelschapsdieren, ingrediënten daarvoor of hondenkluiven worden geproduceerd en waar bepaalde dierlijke bijproducten worden gebruikt bij de productie van dergelijk voer, dergelijke ingrediënten of kluiven;

    (42) Mest: uitwerpselen en/of urine van tweehoevige dieren, paardachtigen en/of pluimvee, met of zonder strooisel, en guano;

    (43) TSE's: alle overdraagbare spongiforme encefalopathieën, met uitzondering van de vormen die bij mensen voorkomen;

    (44) Gespecificeerd risicomateriaal: materiaal als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk B, bij Verordening .../... /EG van het Europees Parlement en van de Raad [tot vaststelling van de voorschriften ter voorkoming en beheersing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën] [22];

    [22] PB L ... van..., blz. ...

    Artikel 3 Algemene verplichtingen

    Op het verzamelen, het vervoer, de opslag, het laden en lossen, de verwerking, de verwijdering, het in de handel brengen, de invoer uit derde landen en het gebruik van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing.

    HOOFDSTUK II

    INDELING IN CATEGORIEËN, VERZAMELEN, VERVOER EN TIJDELIJKE OPSLAG VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN

    Artikel 4 Categorie 1-materiaal

    1. Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat:

    a) alle delen, met inbegrip van de huid, van de volgende dieren:

    i) dieren die vermoedelijk met een TSE zijn besmet of waarbij de aanwezigheid van een TSE officieel is bevestigd, met inbegrip van dieren die in het kader van TSE-uitroeiingsmaatregelen zijn gedood;

    ii) andere dieren dan vee en wilde dieren, met name gezelschapsdieren, dieren in dierentuinen en circusdieren;

    iii) proefdieren als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad [23];

    [23] PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1.

    iv) wilde dieren die niet door de mens worden gehouden en waarvan wordt vermoed dat zij met op mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet;

    b) gespecificeerd risicomateriaal, met inbegrip van dode herkauwers waarin dergelijk materiaal voorkomt;

    c) producten afkomstig van dieren die stoffen toegediend hebben gekregen die op grond van Richtlijn 96/22/EG verboden zijn, en producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van de contaminanten en andere in het milieu aanwezige stoffen als bedoeld in groep B, punt 3, van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG van de Raad [24], indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving, of bij gebreke daarvan, in de nationale wetgeving toegestane niveau overschrijden;

    [24] PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

    d) alle dierlijk materiaal dat wordt opgevangen bij de behandeling van afvalwater van categorie 1-verwerkingsbedrijven en slachthuizen waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd, met inbegrip van zeefresten, materialen afkomstig van ontzanding, mengsels van olie en vet, slib en materialen verwijderd uit de afvoerleidingen van deze bedrijven;

    e) mengsels van categorie-1-materiaal met categorie 2-materiaal of met categorie 3-materiaal dan wel met materiaal van beide categorieën.

    2. Categorie 1-materiaal wordt zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 verzameld en vervoerd, en

    a) wordt rechtstreeks als afval verwijderd door verbranding in een verbrandingsinstallatie die overeenkomstig Richtlijn .../... /EG betreffende de verbranding van afval] is erkend;

    b) wordt verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend en het daaruit resulterende materiaal wordt definitief als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig Richtlijn .../... /EG is erkend;

    c) wordt, met uitzondering van materiaal dat is vermeld in lid 1, onder a), punt i), volgens methode 1 verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend en het daaruit resulterende materiaal wordt definitief verwijderd op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG is erkend;

    d) wordt verwijderd volgens een andere methode die, na advies van het betrokken wetenschappelijke comité, volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure is goedgekeurd.

    3. Tussentijds laden en lossen of tijdelijke opslag van categorie 1-materiaal mag uitsluitend geschieden in intermediaire bedrijven die overeenkomstig artikel 9 zijn erkend.

    4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen, met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG, dode gezelschapsdieren rechtstreeks als afval worden verwijderd door begraving.

    Artikel 5 Categorie 2-materiaal

    1. Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat:

    a) mest van alle diersoorten en de inhoud van het maagdarmkanaal van zoogdieren;

    b) alle dierlijk materiaal dat wordt opgevangen bij de behandeling van afvalwater van andere slachthuizen dan bedoeld in artikel 4, lid 1, onder d), of van categorie 2-verwerkingsbedrijven, met inbegrip van zeefresten, materialen afkomstig van ontzanding, mengsels van olie en vet, slib en materialen verwijderd uit de afvoerleidingen van deze bedrijven;

    c) producten van dierlijke oorsprong die residuen bevatten van diergeneesmiddelen en contaminanten als bedoeld in groep B, punten 1 en 2, van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG, indien dergelijke residuen het in de communautaire wetgeving toegestane niveau overschrijden;

    d) mengsels van categorie 2-materiaal met categorie 3-materiaal;

    e) andere dierlijke bijproducten dan categorie 1-materiaal of categorie 3-materiaal.

    2. Categorie 2-materiaal wordt zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 verzameld en vervoerd, en

    a) wordt als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig Richtlijn .../... /EG [betreffende de verbranding van afval] is erkend,

    b) wordt verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend en:

    i) het daaruit resulterende materiaal wordt als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig Richtlijn .../... /EG [betreffende de verbranding van afval] is erkend of wordt gestort op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG is erkend, of

    ii) het gesmolten vet wordt verder verwerkt tot vetderivaten voor gebruik in biologische meststoffen of bodemverbeteraars of voor ander technisch gebruik in een oleochemisch bedrijf dat overeenkomstig artikel 11 is erkend;

    c) wordt volgens methode 1 verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend, en

    i) het daaruit resulterende eiwitmateriaal wordt gebruikt als biologische meststof of bodemverbeteraar, of

    ii) het daaruit resulterende materiaal wordt behandeld in een biogas- of composteerinstallatie die door de lidstaat overeenkomstig artikel 12 is erkend;

    d) wordt, als het materiaal afkomstig van vis betreft, ingekuild overeenkomstig de voorschriften die worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure;

    e) wordt, als het gaat om mest, de inhoud van het maagdarmkanaal of materiaal dat wordt verzameld bij slachthuizen als bedoeld in lid 1, onder b),

    i) onverwerkt gebruikt als grondstof in een biogasinstallatie of composteerinstallatie dan wel behandeld in een technisch bedrijf dat met het oog hierop is erkend;

    ii) voor zover niet wordt vermoed dat via dit materiaal ernstige besmettelijke ziekten kunnen worden verspreid, op het land uitgereden met inachtneming van deze verordening;

    f) wordt verwijderd volgens een andere methode die, na advies van het betrokken wetenschappelijke comité, volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure is goedgekeurd.

    3. Tussentijds laden en lossen of tijdelijke opslag van categorie 2-materiaal mag uitsluitend geschieden in intermediaire bedrijven die overeenkomstig artikel 9 zijn erkend.

    4. In afwijking van lid 2 mag de bevoegde autoriteit waar nodig besluiten dat categorie 2-materiaal door begraving ter plaatse als afval mag worden verwijderd, wanneer:

    i) een wijdverspreide besmettelijke dierziekte tot gevolg heeft dat de capaciteit van het verwerkingsbedrijf of de verbrandingsinstallatie ontoereikend is,

    ii) de betrokken dierlijke bijproducten zich op een moeilijk bereikbare plaats bevinden en het daarom gezien de hoeveelheid en afstand niet verantwoord is de dierlijke bijproducten op te halen.

    Begraving moet geschieden met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG.

    Artikel 6 Categorie 3-materiaal

    1. Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden, of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat:

    a) alle delen van geslachte dieren die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

    b) alle delen van geslachte dieren, die voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, maar die geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertonen en die afkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard;

    c) huiden, hoeven en hoorn, varkenshaar en veren van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;

    d) bloed verkregen van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;

    e) dierlijke bijproducten verkregen bij de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten, waaronder ontvette beenderen en kanen;

    f) voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of die producten van dierlijke oorsprong bevatten en die oorspronkelijk bestemd waren voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen of als gevolg van gebreken bij de productie of bij de verpakking of van andere gebreken die geen enkel gevaar voor mens of dier vormen, bestemd zijn voor diervoeding, mits zij bestemd zijn voor vee en niet zijn verwerkt overeenkomstig de diergezondheidswetgeving voor de productie van spoeling;

    g) rauwe melk afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;

    h) in volle zee voor de productie van vismeel gevangen vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren;

    i) vers visafval afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen;

    j) schelpen en eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eieren afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte.

    k) bloed, huiden, hoeven, veren, wol, hoorn, haar en bont afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte.

    2. Dierlijke bijproducten worden zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 verzameld en vervoerd, en

    a) worden als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig Richtlijn .../... /EG [betreffende de verbranding van afval] is erkend;

    b) worden verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 15 is erkend;

    c) worden verwerkt in een technisch bedrijf dat overeenkomstig artikel 16 is erkend;

    d) worden als grondstof gebruikt in een bedrijf voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren dat overeenkomstig artikel 16 is erkend;

    e) worden verwerkt in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 10 is erkend of in een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig artikel 15 is erkend, en het daaruit resulterende materiaal wordt definitief als afval verwijderd door verbranding of meeverbranding in een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie die overeenkomstig Richtlijn .../... /EG [betreffende de verbranding van afval] is erkend, dan wel gestort op een stortplaats die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG is erkend, of

    f) worden verwerkt in een biogasinstallatie of composteerinstallatie die overeenkomstig artikel 12 is erkend.

    3. Tussentijds laden en lossen of tijdelijke opslag van categorie 3-materiaal mag uitsluitend geschieden in intermediaire bedrijven die overeenkomstig artikel 9 zijn erkend.

    Artikel 7 Verzamelen en vervoer

    Niet-verwerkte en verwerkte dierlijke bijproducten worden verzameld, vervoerd en geïdentificeerd overeenkomstig bijlage II.

    Artikel 8 Administratie

    1. Producenten die dierlijke bijproducten verzenden, ongeacht uit welk bedrijf, registreren voor iedere zending de volgende gegevens:

    a) de datum waarop het materiaal op het bedrijf is verzameld;

    b) de hoeveelheid en de omschrijving van het materiaal;

    c) de bestemming waarnaar het materiaal is verzonden, en

    d) de naam van de vervoerder.

    2. Eenieder die dierlijke bijproducten vervoert, registreert bij het verzamelen de volgende gegevens:

    a) het adres van het bedrijf waar het materiaal is verzameld;

    b) de datum waarop het materiaal is verzameld;

    c) de hoeveelheid en de omschrijving van het materiaal;

    d) de bestemming waarnaar het materiaal moet worden vervoerd.

    3. Eenieder die dierlijke bijproducten ontvangt, registreert voor inkomende zendingen de volgende gegevens:

    a) de datum waarop het materiaal is aangekomen;

    b) het adres van het bedrijf vanwaar het materiaal is verzonden;

    c) de hoeveelheid en de omschrijving van het materiaal;

    d) de naam en het adres van de vervoerder.

    4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde administratie worden ten minste twee jaar bewaard, zodat zij aan de bevoegde autoriteiten kan worden overgelegd.

    Artikel 9 Intermediaire bedrijven en opslagbedrijven

    1. Intermediaire bedrijven en opslagbedrijven voor dierlijke bijproducten dienen in het bezit te zijn van een erkenning van de bevoegde autoriteit.

    2. Om te worden erkend, moeten intermediaire categorie 1- of categorie 2-bedrijven:

    a) voldoen aan de eisen van bijlage VIII, hoofdstuk I;

    b) categorie 1- of categorie 2-materiaal laden en lossen en opslaan overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk II, deel B;

    c) zijn gecontroleerd volgens de interne controles als bedoeld in artikel 22;

    d) door de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 23.

    3. Om te worden erkend, moeten intermediaire categorie 3-bedrijven:

    a) voldoen aan de eisen van bijlage VIII, hoofdstuk I;

    b) categorie 3-materiaal laden en lossen en opslaan overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk II, deel A;

    c) zijn gecontroleerd volgens de interne controles als bedoeld in artikel 22;

    d) door de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 23.

    4. Om te worden erkend, moeten opslagbedrijven:

    a) voldoen aan de eisen van bijlage VIII, hoofdstuk III;

    b) verwerkte dierlijke bijproducten opslaan overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk III, punt 3;

    c) onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit.

    HOOFDSTUK III

    ERKENNING VAN CATEGORIE 1- EN CATEGORIE 2-VERWERKINGSBEDRIJVEN, BIOGASINSTALLATIES, COMPOSTEERINSTALLATIES EN OLEOCHEMISCHE BEDRIJVEN

    Artikel 10 Erkenning van categorie 1- en categorie 2-verwerkingsbedrijven

    1. De lidstaten erkennen voor hun hele grondgebied of een gedeelte daarvan een of meer categorie 1- en categorie 2-verwerkingsbedrijven voor het verzamelen en verwerken van categorie 1- of categorie 2- materiaal. Een lidstaat kan besluiten een categorie 1- of categorie 2-verwerkingsbedrijf in een andere lidstaat aan te wijzen na daarover met die staat overeenstemming te hebben bereikt.

    2. Om door de bevoegde autoriteit te worden erkend, moeten categorie 1- en categorie 2-verwerkingsbedrijven:

    a) voldoen aan de eisen in bijlage III, hoofdstuk I;

    b) het categorie 1- of categorie 2-materiaal laden en lossen, verwerken en opslaan overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk II en bijlage IV, hoofdstuk I;

    c) door de bevoegde autoriteit zijn gevalideerd overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk V;

    d) zijn gecontroleerd volgens de interne controles als bedoeld in artikel 22;

    e) door de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 23;

    f) methoden voor monitoring en controle op de kritische beheerspunten invoeren en toepassen op basis van de gebruikte verwerkingsprocédés;

    g) ervoor zorgen dat de door verwerking verkregen producten voldoen aan de eisen in bijlage IV, hoofdstuk I.

    3. Zodra niet meer aan de erkenningseisen wordt voldaan, wordt de erkenning onmiddellijk geschorst.

    Artikel 11 Erkenning van oleochemische bedrijven

    1. Oleochemische bedrijven waar gesmolten vet verder wordt verwerkt, dienen in het bezit te zijn van een erkenning van de bevoegde autoriteit.

    2. Om te worden erkend, moeten oleochemisch bedrijven:

    a) het gesmolten vet verwerken overeenkomstig de normen die zijn vastgesteld in bijlage IV, hoofdstuk III;

    b) methoden voor monitoring en controle op de kritische beheerspunten invoeren en toepassen op basis van de gebruikte verwerkingsprocédés;

    c) de gegevens die zijn verkregen op grond van het bepaalde onder b) registreren, zodat deze aan de bevoegde autoriteit kunnen worden overgelegd;

    d) onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit om ervoor te zorgen dat de exploitant of de beheerder van het bedrijf de eisen van deze verordening in acht neemt.

    3. Zodra niet meer aan de erkenningseisen wordt voldaan, wordt de erkenning onmiddellijk geschorst.

    Artikel 12 Erkenning van biogas- en composteerinstallaties

    1. Biogasinstallaties en composteerinstallatie waar dierlijke bijproducten worden verwerkt, dienen in het bezit te zijn van een erkenning van de bevoegde autoriteit.

    2. Om te worden erkend, moeten biogasinstallaties en composteerinstallaties

    a) voldoen aan de eisen in bijlage IV, hoofdstuk II, afdeling A;

    b) de dierlijke bijproducten laden en lossen en opslaan overeenkomstig bijlage IV, hoofdstuk II, afdelingen B en C;

    c) door de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd;

    d) methoden voor monitoring en controle op de kritische beheerspunten invoeren en toepassen op basis van de gebruikte verwerkingsprocédés;

    e) ervoor zorgen dat gistingsresiduen voldoen aan de microbiologische normen die zijn vastgesteld in bijlage IV, hoofdstuk II, afdeling D.

    3. Zodra niet meer aan de erkenningseisen wordt voldaan, wordt de erkenning onmiddellijk geschorst.

    Artikel 13 Verzending van verwerkte dierlijke bijproducten naar verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties of een stortplaats

    1. Verwerkte dierlijke bijproducten mogen slechts voor verwijdering door verbranding, meeverbranding of storting worden verzonden indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) verwerkte dierlijke bijproducten

    i) worden vervoerd in verzegelde, afgedekte recipiënten of voertuigen waarop, naargelang van het geval, duidelijk is vermeld "Niet voor diervoeding - uitsluitend bestemd voor verbranding/meeverbranding/storting";

    ii) uitsluitend worden verzonden naar verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties die overeenkomstig Richtlijn .../... /EG [betreffende de verbranding van afval] of stortplaatsen die overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG zijn erkend;

    b) de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong meldt de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming de verzending van iedere zending;

    c) de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming meldt de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong de aankomst van iedere zending;

    d) de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming zorgt ervoor dat de aangewezen bedrijven of stortplaatsen de zending uitsluitend voor de toegestane doeleinden gebruiken en een volledige administratie bijhouden waaruit blijkt dat deze verordening wordt nageleefd.

    2. Verwerkte dierlijke bijproducten mogen slechts voor verwijdering door verbranding of meeverbranding naar andere lidstaten worden verzonden indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a) de lidstaat van bestemming moet de ontvangst van het betrokken materiaal hebben toegestaan;

    b) de verwerkte dierlijke bijproducten moeten

    i) vergezeld gaan van een officieel certificaat van het model in bijlage VII,

    ii) worden vervoerd in verzegelde, afgedekte recipiënten of voertuigen waarop, waar nodig in de taal van de lidstaat van oorsprong, bestemming en doorvoer, duidelijk is vermeld "Niet voor diervoeding - uitsluitend bestemd voor verbranding/meeverbranding",

    iii) rechtstreeks naar de verbrandings- of medeverbrandingsinstallatie worden vervoerd;

    c) lidstaten die verwerkte dierlijke bijproducten naar andere lidstaten verzenden, melden via het Animo-systeem iedere zending aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming. In het Animo-bericht moeten de woorden "Niet voor diervoeding - uitsluitend bestemd voor verbranding of meeverbranding" worden opgenomen;

    d) lidstaten van bestemming melden via het Animo-systeem de aankomst van iedere zending aan de bevoegde autoriteit van de plaats van oorsprong;

    e) lidstaten van bestemming zorgen ervoor dat het aangewezen bedrijf op hun grondgebied de zending uitsluitend voor de toegestane doeleinden gebruikt en houden een volledige administratie bij waaruit blijkt dat deze verordening wordt nageleefd.

    HOOFDSTUK IV

    IN DE HANDEL BRENGEN VAN VERWERKTE DIERLIJKE EIWITTEN EN ANDERE VOEDERMIDDELEN, VOEDER VOOR GEZELSCHAPSDIEREN, HONDENKLUIVEN EN TECHNISCHE PRODUCTEN

    Artikel 14 Algemene veterinairrechtelijke bepalingen

    1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in de bijlagen V en VI bedoelde dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten niet worden verzonden vanuit een bedrijf dat is gelegen in een zone waarvoor beperkingen gelden omdat aldaar een ziekte voorkomt waarvoor de soort waarvan het product is afgeleid, vatbaar is, en ook niet vanuit een inrichting of zone die bij verplaatsingen of handelsverkeer vanuit die inrichting of zone gevaar zouden opleveren voor de gezondheidsstatus van lidstaten of gebieden van lidstaten, verzonden worden, tenzij de producten overeenkomstig deze verordening worden behandeld.

    2. De in lid 1 bedoelde maatregelen waarborgen dat de producten afkomstig zijn van dieren:

    a) die komen uit een bedrijf, gebied of een deel van een gebied of, in geval van aquacultuurproducten, uit een bedrijf, zone of deel van een zone, waarvoor ten aanzien van de betrokken dieren en producten geen beperkende veterinairrechtelijke maatregelen gelden, met name beperkingen in verband met verplichte ziektebestrijdingsmaatregelen op grond van de communautaire wetgeving of in verband met ernstige besmettelijke ziekten als vermeld in Richtlijn 92/119/EG van de Raad [25],

    [25] PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69.

    b) die niet zijn geslacht in een inrichting waar zich op het moment van het slachten dieren bevonden die besmet waren of vermoedelijk besmet waren met een van de ziekten waarvoor de onder a) bedoelde bepalingen gelden.

    3. Op voorwaarde dat de in lid 2, onder a), bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen in acht worden genomen, kan worden toegestaan dat niet-verwerkte bijproducten uit een gebied of een deel van een gebied waarvoor veterinairrechtelijke bepalingen gelden, maar die niet of vermoedelijk niet besmet zijn, in de handel worden gebracht, mits naargelang het geval:

    a) de productie, het laden en lossen, het vervoer en de opslag van deze producten gescheiden van dan wel op andere tijdstippen geschieden dan die van producten die aan alle veterinairrechtelijke voorschriften voldoen,

    b) de producten in een inrichting die daartoe is erkend door de lidstaat waar het gezondheidsprobleem zich voordoet, een behandeling hebben ondergaan die toereikend is om het betrokken diergezondheidsprobleem op te lossen overeenkomstig deze verordening,

    c) de producten naar behoren worden geïdentificeerd.

    d) de producten aan de specifieke eisen van de bijlagen V en VI, dan wel aan de volgens de procedure van artikel 33, lid 2, vastgestelde uitvoeringsbepalingen voldoen.

    In specifieke omstandigheden kunnen bij volgens de procedure van artikel 33, lid 2, te nemen besluiten andere voorwaarden dan de in de eerste alinea genoemde voorwaarden worden vastgesteld. In deze besluiten dient rekening te worden gehouden met maatregelen of tests die op de dieren moeten worden uitgevoerd en met de specifieke kenmerken van de ziekte van de betrokken soort; voorts moeten in die besluiten de maatregelen worden genoemd die nodig zijn ter bescherming van de gezondheid van dieren in de Gemeenschap.

    Artikel 15 Erkenning van categorie 3-verwerkingsbedrijven

    1. Categorie 3-verwerkingsbedrijven dienen in het bezit te zijn van een erkenning van de bevoegde autoriteit.

    2. Om door de bevoegde autoriteit te worden erkend, moeten categorie 3-verwerkingsbedrijven:

    a) voldoen aan de eisen in bijlage III, hoofdstukken I en II, en bijlage V;

    b) het categorie 3-materiaal laden en lossen, verwerken en opslaan overeenkomstig bijlage V;

    c) door de bevoegde autoriteit zijn gevalideerd overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk V;

    d) zijn gecontroleerd volgens de interne controles als bedoeld in artikel 22 en onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 23;

    e) ervoor zorgen dat de door verwerking verkregen producten voldoen aan de eisen in bijlage V, hoofdstuk I.

    3. Zodra niet meer aan de erkenningseisen wordt voldaan, wordt de erkenning onmiddellijk geschorst.

    Artikel 16 Erkenning van bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en van technische bedrijven

    1. Bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en technische bedrijven dienen in het bezit te zijn van een erkenning van de bevoegde autoriteit.

    2. Om door de bevoegde autoriteit te worden erkend, moet het bedrijf voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren of het technische bedrijf:

    a) zich ertoe verbinden om, rekening houdend met de specifieke voorschriften in bijlage VI betreffende de producten die in het bedrijf worden vervaardigd,

    i) zich te houden aan de specifieke productievoorschriften van deze verordening;

    ii) methoden voor monitoring en controle op de kritische beheerspunten in te voeren en toe te passen op basis van de gebruikte verwerkingsprocédés;

    iii) naar gelang van de producten, monsters te nemen voor analyse in een door de bevoegde autoriteit erkend laboratorium om te controleren of de bij deze verordening vastgestelde normen worden nageleefd;

    iv) de gegevens die op grond van de punten ii) en iii) zijn verkregen te registreren, zodat deze aan de bevoegde autoriteit kunnen worden overgelegd. De uitslagen van de verschillende controles en tests moeten minstens twee jaar worden bewaard;

    v) de bevoegde autoriteit in te lichten indien uit het in punt iii) bedoelde laboratoriumonderzoek of uit enige andere informatie waarover het bedrijf beschikt, blijkt dat er een ernstig risico voor de gezondheid van mens of dier bestaat;

    vi) alleen producten te verzenden die vergezeld gaan van een handelsdocument waarin de aard van het product en de naam en het veterinairrechtelijke erkenningsnummer van de productie-inrichting zijn vermeld;

    b) onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit om ervoor te zorgen dat de exploitant of de beheerder van het bedrijf de eisen van deze verordening in acht neemt.

    3. Zodra niet meer aan de erkenningseisen wordt voldaan, wordt de erkenning onmiddellijk geschorst.

    Artikel 17 In de handel brengen van verwerkte dierlijke eiwitten en andere voedermiddelen

    De lidstaten zien erop toe dat verwerkte dierlijke eiwitten en andere voedermiddelen slechts in de handel worden gebracht, indien:

    a) zij zijn geproduceerd in een categorie 3-verwerkingsbedrijf dat is erkend en onder toezicht staat overeenkomstig artikel 15;

    b) zij uitsluitend zijn geproduceerd met in artikel 6, lid 1, onder a) tot en met j), genoemd categorie 3-materiaal;

    c) het laden en lossen, de verwerking, de opslag en het vervoer zijn geschied overeenkomstig bijlage V;

    d) zij aan de in bijlage V vastgestelde eisen voldoen.

    Artikel 18 In de handel brengen van voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten

    De lidstaten zien erop toe dat voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten slechts in de handel worden gebracht, indien:

    a) zij aan de in bijlage VI vastgestelde specifieke eisen voldoen;

    b) zij afkomstig zijn van bedrijven die zijn erkend en onder toezicht staan overeenkomstig artikel 16.

    Artikel 19 Vrijwaringsmaatregelen

    Op de onder de bijlagen V en VI bij deze verordening vallende producten is artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG van toepassing.

    Artikel 20 Biologische meststoffen en bodemverbeteraars

    Het is verboden op weiden andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars te gebruiken dan mest en gier.

    HOOFDSTUK V

    AFWIJKINGEN

    Artikel 21 Afwijkingen

    1. De lidstaten kunnen, op voorwaarde dat toezicht wordt gehouden door de bevoegde autoriteiten, toestemming verlenen om:

    a) dierlijke bijproducten te gebruiken voor diagnose, onderwijs en onderzoek;

    b) dierlijke bijproducten te gebruiken voor taxidermie in technische bedrijven die hiertoe overeenkomstig artikel 16 zijn erkend.

    c) overeenkomstig de voorschriften in bijlage IX, categorie 2-materiaal dat afkomstig is van dieren die niet zijn gedood of gestorven in verband met de aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van een op mens of dier overdraagbare ziekte, alsmede in artikel 6, lid 1, onder a), tot en met j), genoemd categorie 3-materiaal te gebruiken als voeder voor

    i) dieren in dierentuinen,

    ii) circusdieren,

    iii) andere reptielen dan dieren in dierentuinen of circussen,

    iv) pelsdieren,

    v) wilde dieren of bedreigde soorten,

    vi) wilde dieren van alle soorten, wanneer het voederen daarvan nodig is wegens een slechte voedselsituatie of voor documentaire doeleinden,

    vii) honden in erkende kennels of honden voor de drijfjacht die deel uitmaken van een erkende jachthondenmeute,

    viii) maden voor gebruik als visaas.

    2. Wanneer de lidstaten gebruik maken van de in lid 1 genoemde afwijkingen, stellen zij de Commissie daarvan in kennis en delen zij haar de controleregelingen mee die worden ingevoerd om ongeoorloofd gebruik van deze dierlijke bijproducten te voorkomen.

    3. Iedere lidstaat stelt een lijst samen van krachtens lid 1, onder c), gemachtigde en geregistreerde gebruikers en verzamelcentra op zijn grondgebied. Iedere gebruiker en ieder verzamelcentrum krijgt een officieel nummer met het oog op inspectie en om de oorsprong van de betrokken producten te kunnen traceren.

    Het toezicht op de bedrijfsruimten van gebruikers en verzamelcentra wordt verricht door de bevoegde autoriteit, die te allen tijde vrije toegang heeft tot alle delen van de ruimten, teneinde de naleving van de bepalingen in lid, onder c), te waarborgen.

    Indien uit de inspectie blijkt dat niet aan die bepalingen wordt voldaan, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen.

    4. Volgens de procedure van artikel 33, lid 2, kunnen uitvoeringsbepalingen inzake controlemaatregelen worden vastgesteld.

    HOOFDSTUK VI

    CONTROLES EN INSPECTIES OP INTERMEDIAIRE BEDRIJVEN EN VERWERKINGSBEDRIJVEN

    Artikel 22 Interne controles

    1. Exploitanten en eigenaars van intermediaire bedrijven en verwerkingsbedrijven, dan wel hun vertegenwoordigers nemen alle nodige maatregelen om aan de bepalingen van deze verordening te voldoen; zij moeten met name:

    a) de kritische punten in de bedrijven bepalen en beheren;

    b) methoden voor monitoring en controle van dergelijke kritische punten invoeren en toepassen;

    c) in het geval van een verwerkingsbedrijf representatieve monsters nemen van iedere verwerkte partij, om te controleren of aan de in deze verordening vastgestelde productnormen is voldaan en of de volgens de communautaire wetgeving maximale toegestane niveaus voor fysisch-chemische residuen niet zijn overschreden,

    d) de resultaten van de onder b) en c) bedoelde controles en tests registreren en gedurende ten minste twee jaar bewaren, zodat zij aan de bevoegde autoriteiten kunnen worden overgelegd,

    e) een systeem invoeren dat het mogelijk maakt het verband te leggen tussen iedere verzonden partij en het tijdstip waarop die partij is geproduceerd.

    2. Wanneer de resultaten van een test op monsters die zijn genomen op grond van lid 1, onder c), niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening, dient de exploitant van het verwerkingsbedrijf:

    a) de bevoegde autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis te stellen;

    b) te bepalen als gevolg van welke oorzaak/oorzaken niet aan de voorschriften is voldaan;

    c) ervoor te zorgen dat besmet of vermoedelijk besmet materiaal het bedrijf niet verlaat voordat het onder rechtstreeks toezicht van de bevoegde autoriteit opnieuw is verwerkt en opnieuw officieel monsters zijn genomen teneinde te voldoen aan de normen die in deze verordening zijn vastgesteld.

    3. Volgens de procedure van artikel 33, lid 2, kunnen uitvoeringsbepalingen voor dit artikel worden vastgesteld.

    Artikel 23 Officiële controles

    1. De bevoegde autoriteiten moeten in intermediaire bedrijven en verwerkingsbedrijven op gezette tijden inspecties uitvoeren en toezicht houden overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk IV.

    2. De frequentie van de inspecties en het toezicht is afhankelijk van de grootte van het bedrijf, het type van de vervaardigde producten, de risicobeoordeling en de garanties die worden geboden op grond van de toepassing van de Hazard Analysis Critical Control Points (risicoanalyse kritische controlepunten).

    3. Indien uit de inspecties door de bevoegde autoriteit blijkt dat niet aan alle bepalingen van deze verordening is voldaan, dient de bevoegde autoriteit passende maatregelen te treffen. Wanneer de bepalingen van dit artikel met betrekking tot de microbiologische normen en de soorten microbiologische controles niet zijn nageleefd, moet de fabrikant:

    a) de bevoegde autoriteit onverwijld alle gegevens meedelen over de aard van het monster en de partij waaruit het afkomstig is,

    b) de besmette partij onder toezicht van de bevoegde autoriteit verwerken en opnieuw verwerken,

    c) de frequentie van de bemonstering en de controles op de productie opvoeren,

    d) de voor het monster van het eindproduct relevante administratie over de niet-verwerkte dierlijke bijproducten onderzoeken,

    e) het bedrijf op de juiste wijze ontsmetten en reinigen.

    4. Volgens de procedure van artikel 33, lid 2 kunnen, uitvoeringsbepalingen voor dit artikel worden vastgesteld.

    Artikel 24 Frequentie van controles en microbiologische analyses

    1. Volgens de procedure van artikel 33, lid 2, worden uitvoeringsbepalingen voor de in de artikelen 22 en 23 bedoelde controles en de frequentie daarvan vastgesteld.

    2. Volgens de procedure van artikel 33, lid 2, worden de referentiemethoden voor de microbiologisch analyses vastgesteld.

    Artikel 25 Lijst van erkende bedrijven

    Iedere lidstaat stelt een lijst op van de bedrijven op zijn grondgebied die zijn erkend op grond van de artikelen 9 tot en met 12, en 15 en 16 van deze verordening. Aan elk bedrijf wordt een officieel nummer toegekend dat de aard van de activiteiten van het bedrijf aangeeft.

    De lidstaten zenden deze lijst en de bijwerkingen ervan aan de andere lidstaten en aan de Commissie.

    HOOFDSTUK VII

    COMMUNAUTAIRE CONTROLES

    Artikel 26 Communautaire controles

    1. Teneinde te waarborgen dat de bepalingen van deze verordening, de voorschriften die op grond daarvan worden vastgesteld, en eventuele vrijwaringsmaatregelen eenvormig worden toegepast, voert de Commissie in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in alle stadia van de productie, het in de handel brengen en de verwijdering van de in deze verordening genoemde dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten inspecties ter plaatse en audits uit, die mede betrekking hebben op de de organisatie en het functioneren van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten.

    2. De uitvoeringsbepalingen voor dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    HOOFDSTUK VIII

    BEPALINGEN BETREFFENDE DE INVOER IN DE GEMEENSCHAP VAN BEPAALDE DIERLIJKE BIJPRODUCTEN EN DAARVAN AFGELEIDE PRODUCTEN

    Artikel 27 Algemene bepalingen

    De bepalingen die van toepassing zijn op de invoer uit derde landen van voedermiddelen als bedoeld in bijlage V en van voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten als bedoeld in bijlage VI, mogen niet gunstiger of minder gunstig zijn dan de bepalingen die van toepassing zijn op de productie en het in de handel brengen van de betrokken producten in de Gemeenschap.

    De invoer uit derde landen van voeder voor gezelschapsdieren en grondstoffen voor voeder van gezelschapsdieren, afkomstig van dieren die zijn behandeld met bepaalde krachtens Richtlijn 96/22/EG verboden stoffen, kan evenwel worden toegestaan met inachtneming van bijzondere eisen die worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    Artikel 28 Verbod

    De invoer in de Gemeenschap van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten anders dan overeenkomstig deze verordening is verboden.

    Artikel 29 Naleving van communautaire bepalingen

    1. De in de bijlagen V en VI bedoelde producten mogen alleen in de Gemeenschap worden ingevoerd wanneer zij voldoen aan de bepalingen die zijn vastgesteld in lid 2 tot en met lid 5.

    2. De in de bijlagen V en VI bedoelde producten moeten, tenzij in deze bijlagen anders is bepaald, afkomstig zijn uit een derde land of een deel van een derde land dat voorkomt op een lijst die volgens de procedure van artikel 33, lid 2, wordt opgesteld en bijgewerkt.

    De opgestelde lijst mag worden gecombineerd met andere lijsten die met het oog op de volksgezondheid en de gezondheid van dieren zijn opgesteld.

    Bij het opstellen van deze lijst moet in het bijzonder rekening worden gehouden met:

    a) de wetgeving van het derde land;

    b) de organisatie van de bevoegde autoriteit en haar inspectiediensten in het derde land, de bevoegdheden van deze diensten, het toezicht op deze diensten, hun mogelijkheden om de toepassing van hun wetgeving doeltreffend te controleren;

    c) de gezondheidsvoorschriften voor de productie, vervaardiging, handling, opslag en verzending van producten van dierlijke oorsprong die voor de Gemeenschap bestemd zijn;

    d) de waarborgen die het derde land kan geven met betrekking tot de naleving van de relevante gezondheidsvoorschriften;

    e) de ervaring met het in de handel brengen van het product uit het derde land en de resultaten van invoercontroles;

    f) de uitkomst van eventuele communautaire inspecties in het derde land;

    g) de gezondheidsstatus van het vee, andere gedomesticeerde dieren en wilde dieren in het derde land, met name op het punt van exotische dierziekten en aspecten van de algemene gezondheidssituatie in het land die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid en de gezondheid van dieren in de Gemeenschap;

    h) de regelmaat en snelheid waarmee het derde land informatie verschaft over besmettelijke dierziekten op zijn grondgebied, met name de ziekten die worden vermeld in lijst A en lijst B van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE/IEO) of, in het geval van ziekten van aquacultuurdieren, de meldingsplichtige ziekten die worden genoemd in de Aquatic Animal Health Code van het OIE,

    i) de wetgeving in het derde land inzake de voorkoming en de beheersing van infectieziekten of besmettelijke ziekten bij dieren, alsmede de uitvoering ervan, met inbegrip van de bepalingen inzake de invoer uit andere landen.

    3. De in bijlage V bedoelde producten moeten afkomstig zijn uit inrichtingen die voorkomen op een lijst van de Gemeenschap die volgens de procedure van artikel 33, lid 2, wordt opgesteld aan de hand van een mededeling van de bevoegde autoriteiten van het derde land aan de Commissie waarin wordt verklaard dat het bedrijf aan de bepalingen van de Gemeenschap voldoet en dat een officiële inspectiedienst in het derde land toezicht houdt op het bedrijf.

    Goedgekeurde lijsten worden als volgt gewijzigd:

    a) de Commissie stelt de lidstaten binnen vijf werkdagen na ontvangst van het voorstel in kennis van de door het betrokken derde land in de lijsten van inrichtingen voorgestelde wijzigingen;

    b) de lidstaten delen de Commissie binnen zeven werkdagen na ontvangst van de in punt a) bedoelde voorgestelde wijzigingen in de lijsten van inrichtingen schriftelijk hun opmerkingen mee;

    c) wanneer ten minste één lidstaat schriftelijke opmerkingen heeft meegedeeld, stelt de Commissie de lidstaten binnen vijf werkdagen daarvan in kennis en zet zij het punt op de agenda van de volgende vergadering van het Permanent Veterinair Comité met het oog op een besluit volgens de procedure van artikel 33, lid 2;

    d) wanneer de lidstaten binnen de in punt b) bedoelde termijn geen opmerkingen hebben ingediend, worden de voorgestelde wijzigingen van de lijst geacht door de lidstaten te zijn aanvaard. De Commissie stelt de lidstaten binnen vijf werkdagen daarvan in kennis en na verloop van vijf werkdagen na de dag waarop de lidstaten deze kennisgeving hebben ontvangen, wordt de invoer van producten uit de betrokken inrichtingen toegestaan.

    4. De in bijlage VI bedoelde producten moeten afkomstig zijn uit inrichtingen die door de bevoegde autoriteit van de derde landen zijn erkend en geregistreerd.

    5. Zendingen van in de bijlagen V en VI bedoelde producten moeten, tenzij in deze bijlagen anders is bepaald, vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat van het model in bijlage X, waarin wordt verklaard dat de producten aan de in die bijlagen genoemde bepalingen voldoen en afkomstig zijn uit inrichtingen waar volgens die bepalingen wordt gewerkt.

    Artikel 30 Gelijkwaardigheid

    1. Volgens de procedure van artikel 33, lid 2, kan een besluit worden genomen waarin wordt erkend dat de gezondheidsmaatregelen die door een derde land, een groep derde landen of een deel van een derde land worden toegepast op de productie, de vervaardiging, het laden en lossen, de opslag en het vervoer van een of meer categorieën producten als bedoeld in de bijlagen V en VI, garanties bieden die gelijkwaardig zijn met de in de Gemeenschap geldende waarborgen, voor zover het derde land dit objectief kan aantonen.

    In het besluit worden de eisen voor de invoer van dierlijke bijproducten uit dat land, dat deel van een land of die groep landen genoemd.

    2. De in lid 1 bedoelde eisen betreffen:

    a) de aard en inhoud van het gezondheidscertificaat waarvan het product vergezeld moet gaan;

    b) specifieke gezondheidseisen voor de invoer in de Gemeenschap;

    c) waar nodig procedures voor het opstellen en wijzigen van lijsten van gebieden of inrichtingen vanwaaruit invoer is toegestaan.

    3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    Artikel 31 Communautaire inspecties en audits

    1. Deskundigen van de Commissie kunnen, waar nodig vergezeld van deskundigen uit de lidstaten, controles ter plaatse uitvoeren teneinde

    a) de lijst van derde landen of delen daarvan op te stellen en de eisen voor invoer vast te stellen;

    b) na te gaan of wordt gehandeld in overeenstemming met:

    i) de eisen voor opneming in een communautaire lijst van derde landen,

    ii) de eisen voor de invoer,

    iii) de voorwaarden voor de erkenning van de gelijkwaardigheid van maatregelen,

    iv) noodmaatregelen die in het kader van communautaire wetgeving worden toegepast.

    De Commissie wijst de deskundigen uit de lidstaten aan die met deze controles worden belast.

    2. De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd namens de Gemeenschap, die de kosten voor haar rekening neemt.

    3. De frequentie van deze controles en de procedure daarvoor kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    4. Indien uit een in lid 1 bedoelde controle blijkt dat de gezondheidsvoorschriften in ernstige mate worden overtreden, eist de Commissie onmiddellijk dat het derde land passende maatregelen neemt, of schorst zij de invoer van zendingen producten en brengt zij de lidstaten onverwijld op de hoogte.

    HOOFDSTUK IX

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 32 Wijzigingen van bijlagen en overgangsmaatregelen

    De bijlagen kunnen worden aangevuld of gewijzigd en passende overgangsmaatregelen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    Artikel 33 Regelgevingsprocedure

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 68/361/EEG ingestelde Permanent Veterinair Comité.

    2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 7 en artikel 8 van genoemd besluit van toepassing.

    3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op 15 dagen vastgesteld.

    Artikel 34 Raadpleging van wetenschappelijke comités

    De betrokken wetenschappelijke comités kunnen worden geraadpleegd over alle aangelegenheden die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen en die voor de gezondheid van dieren of de volksgezondheid gevolgen kunnen hebben.

    Artikel 35 Bekendmaking van nationale bepalingen

    De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van nationaal recht die zij vaststellen binnen de werkingssfeer van deze verordening.

    Artikel 36 Financieringsregelingen

    De Commissie stelt een rapport op over de in de lidstaten verleende financiële steun voor het verwerken en verwijderen van dierlijke bijproducten, en met name van categorie 1- en categorie 2-materiaal; dit rapport gaat vergezeld van passende voorstellen.

    Artikel 37 Intrekking

    Richtlijn 90/667/EEG en de Beschikkingen 95/348/EG en 1999/534/EG worden ingetrokken.

    Verwijzingen naar Richtlijn 90/667/EEG gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

    Artikel 38 Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2003*

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, op

    Voor het Europees Parlement Voor de Raad

    De voorzitster De voorzitter

    BIJLAGE I

    Definities

    Gelatine: al dan niet gelerend natuurlijk, oplosbaar eiwit, verkregen door de gedeeltelijke hydrolyse van collageen vervaardigd uit beenderen, huiden en pezen van dieren (met inbegrip van vis en pluimvee);

    Gehydrolyseerde eiwitten: mengsels van polypeptiden, peptiden en aminozuren verkregen door de hydrolyse van collageen;

    Huiden: alle huidweefsels en onderhuidse weefsels;

    Looiing: het verharden van huiden door middel van plantaardige looimiddelen, chroomzouten of andere stoffen als aluminiumzouten, ferrizouten, kiezelzouten, aldehyden en chinonen of andere synthetische verhardingsmiddelen;

    Verwerkt voeder voor gezelschapsdieren: voeder voor gezelschapsdieren, niet zijnde rauw voeder voor gezelschapsdieren, waarvan de stabiliteit door middel van een behandeling is verzekerd;

    Blikvoeder voor gezelschapsdieren: warmtebehandeld voeder voor gezelschapsdieren in een hermetisch gesloten recipiënt;

    Hermetisch gesloten recipiënt: recipiënt die ontoegankelijk is voor micro-organismen;

    Rauw voeder voor gezelschapsdieren: voeder voor gezelschapsdieren dat geen ander conserveringsproces heeft ondergaan dan koelen, vriezen, snelvriezen of een daarmee gelijkwaardig proces;

    Vismeel: verwerkt dierlijk eiwit afkomstig van zeedieren, uitgezonderd zeezoogdieren;

    Bloed: vers volledig bloed;

    Bloedproducten: producten afkomstig van bloed of bloedfracties, uitgezonderd bloedmeel. Tot deze producten behoren: gedroogd/ingevroren/vloeibaar plasma, gedroogd volledig bloed, gedroogde/ingevroren/vloeibare rode bloedcellen of een fractie daarvan en mengsels;

    Bloedmeel: bloedproducten verkregen uit de warmtebehandeling van bloed overeenkomstig bijlage V, hoofdstuk II, en bestemd voor diervoeding of meststoffen;

    Bloedproducten voor technisch en farmaceutisch gebruik: bloedproducten bestemd voor technische en farmaceutische doeleinden;

    In-vitrodiagnostica: een verpakt product, klaar om door de eindgebruiker te worden gebruikt, dat een bloedproduct bevat en dat afzonderlijk of in combinatie wordt gebruikt als reagens, reagensproduct, kaliber, kit of anderszins, en bestemd is om in vitro te worden gebruikt bij onderzoek van monsters van menselijke of dierlijke oorsprong, behalve bij het afstaan van organen en bloed, met als enige of belangrijkste doel de diagnose van een fysiologische toestand, een gezondheidstoestand, een ziekte of een genetische anomalie of om de veiligheid te bepalen en de compatibiliteit met eventuele reagentia;

    Laboratoriumreagens: een verpakt product, klaar om door de eindgebruiker te worden gebruikt, dat een bloedproduct bevat en dat bestemd is om afzonderlijk of in combinatie als reagens of reagensproduct in een laboratorium te worden gebruikt;

    Onbewerkte wol, onbewerkt haar en varkenshaar: schapenwol die en haar van herkauwers en varkens dat, die niet machinaal is gewassen of via looiing werd verkregen;

    Onbewerkte veren en delen van veren: veren en delen van veren die niet zijn behandeld met stomende waterdamp of op een andere wijze die de overdracht van ziekteverwekkers uitsluit;

    Producten van de bijenteelt: honing, was, koninginnegelei, propolis of pollen die noch voor menselijke consumptie, noch voor industrieel gebruik bestemd zijn.

    BIJLAGE II

    Hygiëne-eisen voor het verzamelen en vervoeren van dierlijke bijproducten

    1. Alle nodige maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat categorie 1-, categorie 2- en categorie 3-materiaal tijdens het verzamelen en vervoeren ervan identificeerbaar zijn en blijven.

    2. Dierlijke bijproducten moeten worden verzameld en vervoerd in geschikte recipiënten of voertuigen waaruit geen vloeistof kan lekken. De recipiënten of voertuigen moeten adequaat afgedekt zijn. Voertuigen voor gekoeld transport moeten zo zijn ontworpen dat tijdens het vervoer de vereiste temperatuur constant kan worden gehandhaafd.

    3. De voertuigen, dekzeilen en recipiënten die opnieuw kunnen worden gebruikt, moeten na elk gebruik gereinigd en ontsmet worden en schoon worden gehouden.

    4. Wanner dierlijke bijproducten niet rechtstreeks als bulkgoederen worden vervoerd, moeten de informatie betreffende de herkomst, de naam en de aard van de dierlijke bijproducten en de woorden "Dierlijke bijproducten - niet voor menselijke consumptie" ook in letters van ten minste 2 cm hoog worden vermeld op een etiket dat wordt bevestigd op de recipiënten, dozen of andere verpakkingen.

    5. Tijdens het vervoer moeten niet-verwerkte en verwerkte bijproducten en daarvan afgeleide producten vergezeld gaan,

    hetzij

    i) van een handelsdocument dat de volgende gegevens bevat:

    -de datum waarop het materiaal is opgehaald;

    -de omschrijving van het materiaal inclusief de indeling ervan volgens deze verordening;

    -de hoeveelheid materiaal;

    -de plaats van herkomst van het materiaal;

    -de naam en het adres van de vervoerder;

    -de naam en het adres van de ontvanger en het registratienummer;

    -zo nodig,

    I) het erkennings- of registratienummer van het bedrijf van herkomst,

    II) de aard en de methoden van de behandeling.

    Dit handelsdocument moet in drievoud worden opgemaakt (1 origineel en twee afschriften). Het origineel gaat samen met de zending naar de eindbestemming en is bestemd voor de ontvanger, een van de afschriften is voor de producent, het andere voor de vervoerder.

    hetzij

    ii) wanneer dit op grond van deze verordening uitdrukkelijk vereist is, van een gezondheidscertificaat dat door de bevoegde autoriteit is afgegeven en ondertekend.

    Het in punt i) en ii) bedoelde handelsdocument en gezondheidscertificaat worden ten minste twee jaar bewaard, zodat zij aan de bevoegde autoriteiten kunnen worden voorgelegd.

    Voor het onder i) bedoelde handelsdocument of het onder ii) bedoelde gezondheidscertificaat kan een model worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    6. De bevoegde autoriteit treft de nodige maatregelen om de verplaatsingen van verwerkte en niet-verwerkte dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten te controleren door te controleren of de vereiste administratie wordt bijgehouden en of de documenten die deze producten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming moeten vergezellen worden opgemaakt, en, indien nodig, door zegels aan te brengen.

    BIJLAGE III

    Algemene hygiëne-eisen voor bedrijven waar dierlijke bijproducten worden verwerkt

    HOOFDSTUK I

    Erkenningseisen voor bedrijven waar dierlijke bijproducten worden verwerkt

    1. Bedrijfsruimten en voorzieningen moeten minstens aan de volgende eisen voldoen:

    a) De ruimten van het verwerkingsbedrijf moeten adequaat gescheiden zijn van de openbare weg en van andere bedrijfsruimten zoals slachthuizen. Bedrijfsruimten voor de verwerking van dierlijke bijproducten mogen niet op hetzelfde terrein gelegen zijn als een slachthuis, tenzij ze zich in een volledig afgezonderd gedeelte van het gebouw bevinden. Onbevoegden en dieren mogen geen toegang hebben tot het bedrijf.

    b) Het verwerkingsbedrijf moet bestaan uit een rein en een onrein gedeelte, die adequaat gescheiden moeten zijn. Het onreine gedeelte moet een overdekte ruimte hebben voor de levering van de dierlijke bijproducten en moet zo gebouwd zijn dat het gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is. De vloeren moeten zo aangelegd zijn dat vloeistoffen gemakkelijk kunnen wegvloeien. Het bedrijf moet voorzien zijn van geschikte toiletten, kleedlokalen en wastafels voor het personeel.

    c) Het bedrijf moet installaties voor de productie van warm water en voor het opwekken van stoom hebben die van voldoende capaciteit zijn voor het verwerken van dierlijke bijproducten.

    d) Zo nodig, moet het onreine gedeelte installaties hebben om de dierlijke bijproducten te verkleinen en een installatie om de fijngemaakte dierlijke bijproducten in de verwerkingsinstallatie te laden.

    e) Alle installaties waarin dierlijke bijproducten worden verwerkt, moeten functioneren overeenkomstig de eisen van hoofdstuk II. Wanneer een stoombehandeling vereist is, moeten alle installaties voorzien zijn van:

    -meetapparatuur om de temperatuur en de tijdsduur te volgen en zo nodig op kritische punten de druk te controleren;

    -registreertoestellen die continu de meetresultaten registreren;

    -een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de bijproducten onvoldoende worden verhit.

    f) Om herbesmetting van het eindproduct door binnenkomende niet-verwerkte dierlijke bijproducten te voorkomen, moet het gedeelte van het bedrijf waar het te verwerken binnenkomende materiaal wordt gelost, duidelijk gescheiden zijn van het gedeelte voor de verwerking van dat product en de opslag van het verwerkte product.

    2. Het verwerkingsbedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen voor het reiniging en ontsmetten van de voertuigen of open en afsluitbare recipiënten - met uitzondering van schepen - waarin dierlijke afvallen of dierlijke bijproducten worden geleverd of waarin ze worden vervoerd.

    3. Het verwerkingsbedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen om de wielen van de voertuigen te ontsmetten bij het verlaten van het onreine gedeelte van het bedrijf.

    4. Alle verwerkingsbedrijven moeten uitgerust zijn met een afvalwaterlozingsinstallatie die voldoet aan de eisen van de bevoegde autoriteit.

    5. Het verwerkingsbedrijf moet beschikken over een eigen laboratorium of gebruik maken van de diensten van een extern laboratorium. Het laboratorium moet zo uitgerust zijn dat het de essentiële analyses kan uitvoeren en moet door de bevoegde autoriteit erkend zijn .

    HOOFDSTUK II

    Algemene hygiëne-eisen

    1. Dierlijke bijproducten moeten zo spoedig mogelijk na aankomst in het bedrijf worden verwerkt. Tot de verwerking moeten ze adequaat worden opgeslagen.

    2. Open en afsluitbare recipiënten en voertuigen die voor het vervoer van dierlijke bijproducten worden gebruikt, moeten na elk gebruik worden gereinigd, gewassen en ontsmet. Open en afsluitbare recipiënten en voertuigen die voor het vervoer van niet-verwerkt materiaal worden gebruikt, worden in een aangewezen gedeelte gereinigd. Dit gedeelte bevindt zich op een zodanige plaats of is zo ontworpen dat er geen gevaar bestaat voor verontreiniging van verwerkte producten.

    3. Personen die in het onreine gedeelte werkzaam zijn, mogen het reine gedeelte niet binnengaan zonder van werkkleding en schoeisel te veranderen of zonder hun schoeisel te hebben ontsmet. Toestellen en gereedschappen mogen niet van het onreine gedeelte naar het reine gedeelte worden meegenomen. Er wordt een procedure vastgesteld om de verplaatsing van personeel tussen de gedeelten te regelen en het gebruik van voetbaden en wielbaden voor te schrijven.

    4. Afvalwater dat afkomstig is uit het onreine gedeelte, moet zo worden behandeld dat er geen ziektekiemen meer aanwezig zijn.

    De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 33, lid 2, eisen vast voor de behandeling van afvalwater van verwerkingsbedrijven.

    5. Er moeten systematisch preventieve maatregelen tegen vogels, knaagdieren, insecten en ander ongedierte worden getroffen. Hiertoe dient een gedocumenteerd plagenbestrijdingsprogramma te worden gebruikt.

    6. Voor alle delen van de ruimten worden reinigingsprocedures gedocumenteerd en vastgelegd. Met het oog op de reiniging moeten adequate hulpmiddelen en schoonmaakmiddelen worden verstrekt.

    7. Controle op de hygiëne omvat regelmatige inspectie van de omgeving en de toestellen. De inspectieschema's en resultaten moeten worden gedocumenteerd.

    8. De installaties en toestellen moeten goed worden onderhouden en de meetapparatuur moet regelmatig worden geijkt.

    9. Handling en opslag van verwerkte dierlijke bijproducten in het verwerkingsbedrijf moeten zo gebeuren dat herbesmetting uitgesloten is.

    HOOFDSTUK III

    Verwerkingsmethoden

    Methode 1

    Continu- of batchprocédé (onder druk)

    Verkleining

    1. Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 50 millimeter bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 50 millimeter. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat deeltjes voorkomen die groter zijn dan 50 millimeter, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.

    Tijd, temperatuur en druk

    2. Na de verkleining worden de dierlijke bijproducten met verzadigde stoom [26] ononderbroken gedurende ten minste 20 minuten bij een (absolute) druk van ten minste 3 bar verhit tot een kerntemperatuur van 133 °C; de warmtebehandeling kan als enig procédé worden toegepast of vóór of na de sterilisatie plaatsvinden.

    [26] "Verzadigde stoom" betekent dat alle lucht uit de sterilisatieruimte is geëvacueerd en vervangen door stoom.

    3. De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocédé.

    Methode 2

    Natuurlijk vet - batchprocédé

    Verkleining

    1. Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 150 millimeter bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 150 millimeter. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat deeltjes voorkomen die groter zijn dan 150 millimeter, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.

    Tijd, temperatuur en druk

    2. Na de verkleining worden de dierlijke bijproducten verhit tot ze gedurende ten minste 125 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C, gedurende ten minste 120 minuten een kerntemperatuur boven 110 °C en gedurende ten minste 50 minuten een kerntemperatuur boven 120 °C hebben.

    3. De verwerking wordt uitgevoerd in een batchprocédé.

    4. De dierlijke bijproducten mogen zo worden gekookt dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd en temperatuur wordt voldaan.

    Methode 3

    Natuurlijk vet Continu- of batchprocédé

    Verkleining

    1. Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 30 millimeter bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 30 millimeter. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat deeltjes voorkomen die groter zijn dan 30 millimeter, wordt het proces stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.

    Tijd, temperatuur en druk

    2. Na de verkleining worden de dierlijke bijproducten verhit tot zij gedurende ten minste 95 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C, gedurende ten minste 55 minuten een kerntemperatuur boven 110 °C en gedurende ten minste 13 minuten een kerntemperatuur boven 120 °C hebben.

    3. De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocédé.

    4. De dierlijke bijproducten mogen zo worden gekookt dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd en temperatuur wordt voldaan.

    Methode 4

    Toegevoegd vet Continu- of batchprocédé

    Verkleining

    1. Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 30 millimeter bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 30 millimeter. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat deeltjes voorkomen die groter zijn dan 30 millimeter, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.

    Tijd, temperatuur en druk

    2. Na de verkleining worden de dierlijke bijproducten in een ketel met toegevoegd vet gebracht en verhit tot zij gedurende ten minste 16 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C, gedurende ten minste 13 minuten een kerntemperatuur boven 110 °C, gedurende ten minste 8 minuten een kerntemperatuur boven 120 °C en gedurende 3 minuten een kerntemperatuur boven 130 °C hebben.

    3. De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocédé.

    4. De dierlijke bijproducten mogen zo worden gekookt dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd en temperatuur wordt voldaan.

    Methode 5

    Ontvet Continu- of batchprocédé

    Verkleining

    1. Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 20 millimeter bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 20 millimeter. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat deeltjes voorkomen die groter zijn dan 20 millimeter, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.

    Tijd, temperatuur en druk

    2. Na de verkleining worden de dierlijke bijproducten verhit totdat ze coaguleren en vervolgens geperst zodat vet en water uit het eiwitmateriaal worden verwijderd. Daarna wordt het eiwitmateriaal verhit tot het gedurende ten minste 120 minuten een kerntemperatuur boven 80 °C en gedurende ten minste 60 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C heeft.

    3. De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocédé.

    4. De dierlijke bijproducten mogen zo worden gekookt dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd en temperatuur wordt voldaan.

    Methode 6

    (Uitsluitend voor dierlijke bijproducten van vis) Combinatie van aanzuring en warmtebehandeling

    1. De dierlijke bijproducten worden verkleind tot... millimeter. Vervolgens worden ze met mierenzuur gemengd om de pH te verlagen tot.... Het mengsel wordt in afwachting van een nieuwe behandeling gedurende... uur opgeslagen.

    2. Vervolgens wordt het mengsel in een verhittingsinstallatie geplaatst en gedurende ten minste ... minuten verhit tot een kerntemperatuur van ...°C. Het doorvoeren van het product door de verhittingsinstallatie gebeurt mechanisch en de snelheid van het doorvoeren wordt zo geregeld dat de cyclus van de warmtebehandeling zowel qua tijd als temperatuur toereikend is.

    3. Na de warmtebehandeling wordt het product mechanisch gescheiden in vloeistof, vet en kanen. Om verwerkt dierlijk-eiwitconcentraat te krijgen, wordt de vloeistof in twee met stoom verhitte warmtewisselaars gepompt die zijn uitgerust met vacuümkamers zodat het aanwezige vocht in de vorm van waterdamp wordt afgevoerd. De kanen worden vóór de opslag weer in het eiwitconcentraat verwerkt.

    Methode 7

    Elke door de bevoegde autoriteit goedgekeurde methode waarvoor aan de bevoegde autoriteit is aangetoond dat het eindproduct gedurende één maand dagelijks is bemonsterd en is voldaan aan de volgende microbiologische normen:

    1. Materiaalmonsters die onmiddellijk na de warmtebehandeling worden genomen:

    -Clostridium perfringens : geen in 1 g

    2. Materiaalmonsters die tijdens de opslag bij het verwerkingsbedrijf of bij de uitslag uit het verwerkingsbedrijf worden genomen:

    -Salmonella: geen in 25 g: n=5, c=0, m=0, M=0

    -Enterobacteriaceae: n=5, c=2, m=10, M=3 X 10 in 1g

    waarbij

    n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat;

    m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel deelmonster groter is dan m;

    M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer deelmonsters gelijk is aan of hoger ligt dan M;

    c = aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.

    De gegevens inzake de kritische controlepunten waaruit moet blijken dat een verwerkingsbedrijf aan de microbiologische normen voldoet, worden geregistreerd en bewaard, zodat de eigenaar, de exploitant of diens vertegenwoordiger en de bevoegde autoriteit de werking van het bedrijf kunnen controleren. Geregistreerd en gecontroleerd worden de gegevens betreffende de deeltjesgrootte, de kritische temperatuur en eventueel de absolute tijd, het drukprofiel, het verwerkingsdebiet en de vetrecyclage.

    Desgevraagd worden de gegevens aan de Commissie ter beschikking gesteld.

    Hoofdstuk IV

    Toezicht op de productie

    1. Verwerkingsbedrijven staan onder toezicht van de bevoegde autoriteit, die erop moet toezien dat aan de bepalingen van deze verordening wordt voldaan en die daartoe met name zorgt voor:

    a) controle op:

    i) de algemene hygiëne van bedrijfsruimten, apparatuur en personeel;

    ii) de doelmatigheid van de door het bedrijf overeenkomstig artikel 22 uitgevoerde interne controles, voornamelijk door de uitkomsten te bekijken en monsters te nemen;

    iii) de normwaarden van de door verwerking verkregen producten. De analyses en de tests moeten worden uitgevoerd volgens wetenschappelijk erkende methoden, met name volgens de methoden die in de communautaire regelgeving of, als die niet bestaat, in erkende internationale normen zijn vastgesteld.

    iv) de omstandigheden bij opslag en vervoer;

    b) het nemen van monsters voor laboratoriumtests;

    c) andere controles die zij nodig acht om naleving van deze verordening te waarborgen.

    2. De bevoegde autoriteit moet te allen tijde vrije toegang hebben tot alle delen van het verwerkingsbedrijf en tot de administratie en handelsdocumenten of het gezondheidscertificaat om te waarborgen dat deze verordening strikt wordt nageleefd.

    Hoofdstuk V

    Valideringsprocedures

    1. Het verwerkingsbedrijf moet door de bevoegde autoriteit worden gevalideerd overeenkomstig de volgende procedures waarbij ten minste de volgende indicatoren in aanmerking dienen te worden genomen:

    a) Beschrijving van het verwerkingsproces (aan de hand van een stroomdiagram);

    b) Identificatie van de kritische controlepunten (CCP's), met inbegrip van het verwerkingsdebiet voor continuprocédés;

    c) Inachtneming van de in deze verordening genoemde bijzondere verwerkingseisen;

    d) Inachtneming van de volgende eisen:- Deeltjesgrootte voor batchprocédés (onder druk) en continuprocédés. De deeltjesgrootte is afhankelijk van de grootte van de gaatjes of van de openingen van de verkleiningsapparatuur;

    -Temperatuur, druk, verwerkingsduur en verwerkingsdebiet (uitsluitend voor continuprocédés):

    I) batchprocédé (onder druk):

    -de temperatuur moet worden bewaakt met behulp van een permanent thermokoppel en moet worden afgeplot tegen de reële tijd;

    -de drukfase moet worden bewaakt met een permanente drukklep. De druk moet worden afgeplot tegen de reële tijd;

    -de verwerkingsduur moet worden gevisualiseerd aan de hand van de diagrammen tijd/temperatuur en tijd/druk.

    Ten minste eens per jaar moeten het thermokoppel en de drukklep worden geijkt.

    II) continuprocédé (onder druk):

    -De temperatuur en de druk moeten worden bewaakt met thermokoppels, of met een infrarood temperatuurpistool, en met drukkleppen die worden aangebracht op welbepaalde plaatsen in het verwerkingssysteem op zodanige wijze dat de temperatuur en de druk in het gehele continusysteem of in een deel daarvan aan de vastgestelde eisen voldoen. De temperatuur en de druk moeten worden afgeplot tegen de reële tijd;

    -De minimale doorgangstijd binnen het relevante deel van het continusysteem waar de temperatuur en de druk aan de vastgestelde eisen voldoen, moet door de bevoegde autoriteiten worden gemeten met gebruikmaking van onoplosbare merkers (bijv. mangaandioxide) of met een methode die gelijkwaardige garanties biedt. Accurate meting en beheersing van het verwerkingsdebiet zijn essentieel; de meting moet plaatsvinden tijdens de valideringstest in relatie tot een CCP dat continu kan worden bewaakt, bijvoorbeeld

    -het aantal omwentelingen per minuut van de aanvoerschroef, of

    -elektrisch vermogen (ampère bij een bepaald voltage), of

    -verdamping/condensatie, of

    -aantal pompbewegingen per tijdseenheid.

    Alle meet- en bewakingsapparatuur moet ten minste eens per jaar worden geijkt.

    De valideringsprocedures worden regelmatig of wanneer dat door de bevoegde autoriteit nodig wordt geacht, herhaald en in elk geval telkens wanneer het procédé ingrijpend wordt gewijzigd (bijv. wijziging van machines, verandering van grondstof, enz.).

    De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 33, lid 2, op testmethoden gebaseerde valideringsprocedures vast.

    BIJLAGE IV

    HYGIENE-EISEN VOOR DE VERWERKING EN VERWIJDERING VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN BESTEMD VOOR EEN BIOGAS- OF COMPOSTEERINSTALLATIE OF EEN OLEOCHEMISCH BEDRIJF

    Hoofdstuk I

    Bijzondere eisen voor de verwerking van categorie 1- of categorie 2-materiaal

    Erkenningseisen voor categorie 1- of categorie 2-verwerkingsbedrijven

    Naast de in bijlage III vermelde algemene eisen gelden de volgende bepalingen:

    1. Bedrijfsruimten voor de verwerking van categorie 1-materiaal mogen niet op hetzelfde terrein gelegen zijn als ruimten waar categorie 2-materiaal wordt verwerkt, tenzij ze zich in een volledig afgezonderd gedeelte van het gebouw bevinden.

    2. In afwijking van punt 1 mogen de lidstaten toestaan dat de ruimten van een categorie 2-verwerkingsbedrijf

    i) tijdelijk voor de verwerking van categorie 1-materiaal worden gebruikt wanneer een besmettelijke dierziekte op zo grote schaal verspreid is dat de capaciteit van het categorie 1-verwerkingsbedrijf ontoereikend is, of

    ii) permanent voor de verwerking van categorie 1-materiaal worden gebruikt wanneer de extra capaciteit ontbreekt die nodig is om een ander gespecialiseerd bedrijf daarvoor toestemming te verlenen.

    Dit mag uitsluitend onder de volgende voorwaarden gebeuren:

    -het bedrijf moet permanent onder officieel toezicht staan;

    -het lossen, verwerken, opslaan of andere handling van categorie 1-materiaal dient te allen tijde te gebeuren onder officieel toezicht;

    -het categorie 1-materiaal moet in een volledig gescheiden ruimte of aparte ontvangstruimte worden opgeslagen;

    -het categorie 1-materiaal moet met gebruik van aparte installaties en apparatuur in aparte ruimten worden verwerkt, behalve wanneer

    i) de verwerking plaatsvindt in volledig gesloten installaties of apparatuur die uitsluitend voor dit doel wordt gebruikt, zoniet wordt

    ii) de partij categorie 2-materiaal die onmiddellijk na het categorie 1-materiaal wordt verwerkt, als categorie 1-materiaal beschouwd;

    -het verwerkte categorie 1-materiaal moeten worden opgeslagen in andere ruimten of aparte tanks die adequaat zijn geëtiketteerd. De ruimte of de aparte tanks moeten door de bevoegde autoriteit worden verzegeld en op deze wijze afgesloten blijven wanneer de bevoegde autoriteit niet aanwezig is;

    -categorie 2-verwerkingsbedrijven die tijdelijk of permanent categorie 1-materiaal hebben verwerkt, moeten via een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde methode grondig worden gereinigd en ontsmet voordat kan worden overgegaan tot verwerking van materiaal van een hogere categorie.

    Verwerkingsparameters

    3. Andere dierlijke bijproducten dan gesmolten vet afkomstig van categorie 2-materiaal dat bestemd is voor een oleochemisch bedrijf, moeten worden verwerkt overeenkomstig

    -verwerkingsmethode 1, in geval van categorie 2-materiaal, ander dan mest en de inhoud van het maagdarmkanaal van zoogdieren bestemd voor biogas- of composteerinstallaties of voor gebruik als biologische meststof, en in geval van categorie 1- en categorie 2-materiaal dat bestemd is om te worden gestort;

    -een van de verwerkingsmethoden genoemd in bijlage III, hoofdstuk III, in geval van categorie 1- of categorie 2-materiaal bestemd voor verbranding of meeverbranding.

    Eisen waaraan de producten na verwerking moeten voldoen

    4. Na de verwerking moeten de producten via een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd systeem permanent gekleurd of gemerkt worden. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 33, lid 2, uitvoeringsbepalingen vast voor dit systeem.

    5. Onmiddellijk na een warmtebehandeling genomen monsters van verwerkte dierlijke bijproducten bestemd voor biogas- of composteerinstallaties of om te worden gestort, moeten vrij zijn van hitteresistente sporen van ziekteverwekkende bacteriën (Clostridium perfringens: geen in 1 g).

    Hoofdstuk II

    Bijzondere eisen voor de biogas- en composteerinstallaties

    A. Erkenningseisen voor de biogas- en composteerinstallatie waarin dierlijke bijproducten worden behandeld

    1. De biogasinstallatie moet uitgerust zijn met:

    a) een pasteurisatie/ontsmettingstoestel dat niet overgeslagen kan worden, waarin het verwerkte categorie 2-materiaal of het niet-verwerkte categorie 3-materiaal een warmtebehandeling ondergaat voordat het de biogasreactor binnengaat. Dit toestel moet uitgerust zijn met:

    -apparatuur om temperatuur in verhouding tot de tijd te bewaken,

    -registreertoestellen die permanent de meetresultaten registreren,

    -een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de bijproducten onvoldoende worden verhit,

    b) adequate voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van voertuigen en recipiënten bij het verlaten van de biogasinstallatie.

    2. De composteerinstallatie moet uitgerust zijn met:

    a) een gesloten composteerreactor met:

    -apparatuur om de temperatuur in verhouding tot de tijd te bewaken,

    -registreertoestellen die permanent de meetresultaten registreren,

    -een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de bijproducten onvoldoende worden verhit,

    b) adequate voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van voertuigen en recipiënten waarin onbehandelde dierlijke bijproducten worden vervoerd.

    3. Biogas- en compostproductiebedrijven moeten beschikken over een eigen laboratorium of gebruik maken van de diensten van een extern laboratorium dat de essentiële analyses kan uitvoeren.

    B. Bijzondere hygiëne-eisen

    1. Alleen categorie 2-materiaal dat via verwerkingsmethode 1 in een categorie 2-verwerkingsbedrijf is behandeld en categorie 3-materiaal, mogen in een biogas- of composteerinstallatie worden verwerkt.

    2. De in punt 1 bedoelde dierlijke bijproducten moeten zo spoedig mogelijk na aankomst in de installatie worden verwerkt. Tot de behandeling moeten ze adequaat worden opgeslagen.

    3. Open en afsluitbare recipiënten en voertuigen die voor het vervoer van dierlijke bijproducten worden gebruikt, moeten na elk gebruik worden gereinigd, gewassen en ontsmet. Open en afsluitbare recipiënten en voertuigen die voor het vervoer van onbehandeld materiaal worden gebruikt, worden in een aangewezen gedeelte gereinigd. De plaats van dit gedeelte wordt zo gekozen of dit gedeelte wordt zo ontworpen dat er geen gevaar bestaat voor verontreiniging van behandelde producten.

    4. Er moeten systematisch preventieve maatregelen tegen vogels, knaagdieren, insecten en ander ongedierte worden getroffen. Hiertoe dient een gedocumenteerd plagenbestrijdingsprogramma te worden gebruikt.

    5. Voor alle delen van de ruimten worden reinigingsprocedures gedocumenteerd en vastgelegd. Met het oog op de reiniging moeten adequate hulpmiddelen en schoonmaakmiddelen worden verstrekt.

    6. Controle op de hygiëne omvat regelmatige inspectie van de omgeving en de toestellen. De inspectieschema's en resultaten moeten worden gedocumenteerd.

    7. De installaties en toestellen moeten goed worden onderhouden en de meetapparatuur moet regelmatig worden geijkt.

    8. Handling en opslag van gistingsresiduen in het bedrijf moeten zo gebeuren dat herbesmetting uitgesloten is.

    C. Eisen voor de warmtebehandeling

    1. Dierlijke bijproducten die als grondstof in een biogasinstallatie worden gebruikt, moeten aan de volgende minimumeisen voldoen:

    a) maximale deeltjesgrootte vóór het invoeren in de pasteurisatie-installatie: 12 mm

    b) minimumtemperatuur van al het materiaal in de pasteurisatie-installatie: 70 °C

    c) minimumtijd dat het materiaal zonder onderbreking in het pasteurisatie-installatie is: 60 minuten

    2. dierlijke bijproducten die als grondstof in een composteerinstallatie worden gebruikt, moeten aan de volgende minimumeisen voldoen:

    a) maximale deeltjesgrootte vóór het invoeren in de composteerreactor: 12 mm

    b) minimumtemperatuur van al het materiaal in de reactor: 70 °C

    c) minimumtijd in de reactor bij 70 °C (al het materiaal): 60 minuten

    D. Eisen voor de gistingsresiduen en de compost

    Monsters van de gistingsresiduen of de compost, die tijdens de opslag bij het biogas- of compostproductiebedrijf of bij de uitslag van die producten uit de betrokken bedrijven worden genomen, moeten aan de volgende normen voldoen:

    Salmonella: geen in 25 g: n=5, c=0, m=0, M=0

    Enterobacteriaceae: n=5, c=2, m=10, M=3 X 10 in 1g

    waarbij

    n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat;

    m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel deelmonster groter is dan m;

    M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer deelmonsters gelijk is aan of hoger ligt dan M;

    c = aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, en waarbij het monster nog aanvaardba het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.

    Hoofdstuk III

    Normen voor de verdere verwerking van gesmolten vet van herkauwers

    1. Verestering of hydrolyse bij ten minste 200 °C en onder de corresponderende adequate druk gedurende ten minste 20 minuten (glycerol, vetzuren en esters);

    2. Verzeping met NaOH 12M (glycerol en zeep):

    -in een batch- of discontinuprocédé: bij 95 °C gedurende drie uur,

    -in een continuprocédé: bij 140 °C en 2 bar (2.000 hPa) gedurende acht minuten, of onder gelijkwaardige omstandigheden.

    BIJLAGE V

    BIJZONDERE EISEN VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN EN INVOEREN VAN VERWERKTE DIERLIJKE EIWITTEN EN ANDERE VOEDERMIDDELEN

    HOOFDSTUK I

    Algemene eisen

    Erkenningseisen voor verwerkingsbedrijven

    Naast de in bijlage III vermelde algemene eisen gelden de volgende bepalingen:

    1. Bedrijfsruimten voor de verwerking van categorie 3-materiaal mogen niet op hetzelfde terrein gelegen zijn als ruimten waar categorie 1- of categorie 2-materiaal wordt verwerkt, tenzij ze zich in een volledig afgezonderd gedeelte van het gebouw bevinden.

    2. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten toestaan dat de ruimten van een categorie 3-verwerkingsbedrijf

    i) tijdelijk voor de verwerking van categorie 1- of categorie 2-materiaal worden gebruikt wanneer een besmettelijke dierziekte op zo grote schaal verspreid is dat de capaciteit van het categorie 1- of categorie 2-verwerkingsbedrijf ontoereikend is, of

    ii) permanent voor de verwerking van categorie 1- of categorie 2-materiaal worden gebruikt wanneer de extra capaciteit ontbreekt die nodig is om een ander gespecialiseerd bedrijf daarvoor toestemming te verlenen.

    Dit mag uitsluitend onder de volgende voorwaarden gebeuren:

    -het bedrijf moet permanent onder officieel toezicht staan;

    -het lossen, verwerken, opslaan of andere handling van categorie 1- of categorie 2-materiaal dient te allen tijde te gebeuren onder officieel;

    -het categorie 1- of categorie 2-materiaal moet in een volledig gescheiden ruimte of aparte ontvangstruimte worden opgeslagen;

    -het categorie 1- of categorie 2-materiaal moet met gebruik van aparte installaties en apparatuur in aparte ruimten worden verwerkt, behalve wanneer de verwerking plaatsvindt in volledig gesloten installaties of apparatuur die uitsluitend voor dit doel worden gebruikt;

    -het verwerkte categorie 1- of categorie 2-materiaal moet worden opgeslagen in andere ruimten of aparte tanks die adequaat zijn geëtiketteerd, en mag niet voor diervoeding worden aangewend. De ruimte of de aparte tanks moeten door de bevoegde autoriteit worden verzegeld en op deze wijze afgesloten blijven wanneer de bevoegde autoriteit niet aanwezig is;

    -categorie 3-verwerkingsbedrijven die tijdelijk of permanent categorie 1- of categorie 2-materiaal hebben verwerkt, moeten via een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde methode grondig worden gereinigd en ontsmet voordat kan worden overgegaan tot de verwerking van materiaal van een hogere categorie.

    3. Categorie 3-verwerkingsbedrijven moeten:

    a) uitgerust zijn met een installatie die de niet-verwerkte dierlijke bijproducten controleert op vreemde bestanddelen, zoals verpakkingsmateriaal, stukken metaal, enz;

    b) als het, gezien de hoeveelheid producten die wordt behandeld, nodig is dat de bevoegde autoriteit regelmatig of permanent aanwezig is, beschikken over een adequaat uitgeruste afsluitbare ruimte die uitsluitend door de inspectiedienst mag worden gebruikt.

    Bijzondere hygiënie-eisen voor verwerkingsbedrijven

    Ontvangst van grondstoffen

    4. Alleen categorie 3-materiaal als vermeld in punt a) tot en met l) van artikel 6 mag worden gebruikt voor de vervaardiging van verwerkte dierlijke eiwitten en andere voedermiddelen;

    5. Vóór de verwerking worden de dierlijke bijproducten gecontroleerd op vreemde bestanddelen. Eventuele vreemde bestanddelen worden verwijderd.

    Eisen voor de warmtebehandeling

    6. Voor iedere in bijlage III, hoofdstuk III, beschreven verwerkingsmethode moeten de kritische controlepunten worden vastgesteld die bepalend zijn voor de bij de verwerking toegepaste warmtebehandeling. De kritische controlepunten kunnen het volgende omvatten:

    -de deeltjesgrootte van de grondstof

    -de bij de warmtebehandeling bereikte temperatuur

    -de druk waarbij de grondstof wordt verwerkt

    -de duur van de warmtebehandeling of het verwerkingsdebiet van een continuprocédé

    -voor ieder kritisch controlepunt worden minimumwaarden voor het verwerkingsproces gespecificeerd

    7. De verzamelde gegevens worden bewaard om aan te tonen dat voor ieder kritisch controlepunt de minimumwaarden voor verwerking worden toegepast.

    8. Er worden nauwkeurig geijkte temperatuurmeters/registreertoestellen gebruikt om de verwerking continu te controleren. Er worden bewijzen bewaard van de data waarop de temperatuurmeters/registreertoestellen geijkt zijn .

    9. Materiaal dat mogelijk niet de gespecificeerde warmtebehandeling heeft ondergaan (dat wil zeggen materiaal dat bij het opstarten van het verwerkingsproces wordt afgevoerd of uit kooktoestellen is gelekt), moet opnieuw door het warmtebehandelingsproces worden geleid of worden verzameld en opnieuw worden verwerkt.

    Eisen waaraan de producten na verwerking moeten voldoen

    10. Monsters die worden genomen tijdens de opslag van de eindproducten bij het verwerkingsbedrijf of bij uitslag van die producten uit dat bedrijf, moeten aan de volgende normen voldoen:

    Salmonella: geen in 25 g: n=5, c=0, m=0, M=0

    Enterobacteriaceae: n=5, c=2, m=10, M=3 X 10 in 1g

    waarbij

    n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat;

    m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel deelmonster groter is dan m;

    M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer deelmonsters gelijk is aan of hoger ligt dan M;

    c = aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, en waarbij het monster nog aanvaardba het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.

    HOOFDSTUK II

    Bijzondere eisen voor verwerkte dierlijke eiwitten

    Naast de in hoofdstuk I vermelde eisen gelden de volgende bepalingen:

    Verwerkingsnormen

    1. Verwerkte dierlijke eiwitten van zoogdieren, uitgezonderd bloedmeel, moeten via verwerkingsmethode 1 zijn behandeld.

    2. Bloedmeel en verwerkte dierlijke eiwitten van andere dieren dan zoogdieren, uitgezonderd vismeel, moeten via een van de in bijlage III, hoofdstuk III genoemde verwerkingsmethoden zijn behandeld.

    3. Vismeel moet

    i) via een van de in bijlage III, hoofdstuk III genoemde verwerkingsmethoden behandeld zijn , of

    ii) behandeld zijn via een methode die zodanige normen omvat dat het voldoet aan de microbiologische normen die zijn vermeld in hoofdstuk I, punt 10, van deze bijlage.

    Opslag en verzending van verwerkte dierlijke eiwitten

    4. Verwerkte dierlijke eiwitten worden verpakt en opgeslagen in nieuwe of gesteriliseerde zakken of opgeslagen in adequate bakken voor bulkgoederen.

    5. Er worden adequate maatregelen getroffen om de condensvorming in bakkenof op transportbanden zo veel mogelijk te beperken.

    6. Producten op transportbanden en recipiënten worden beschermd tegen toevallige verontreiniging.

    7. Apparatuur voor de handling van verwerkte dierlijke eiwitten wordt schoon en droog gehouden en moet geschikte inspectiepunten hebben zodat de apparatuur op reinheid kan worden gecontroleerd. Alle opslagfaciliteiten moeten overeenkomstig de productievoorschriften regelmatig worden geleegd en gereinigd.

    8. Verwerkte dierlijke eiwitten moeten droog worden gehouden. Lekken en condensvorming in de opslagruimte moeten worden voorkomen.

    9. Verwerkte dierlijke eiwitten worden verzonden in verzegelde nieuwe zakken of afgedekte bulkcontainers of voertuigen.

    10. Elk voertuig moet worden gecontroleerd en schoon en droog zijn voordat het wordt geladen.

    Invoer van verwerkte dierlijke eiwitten

    11. De lidstaten staan invoer van verwerkte dierlijke eiwitten alleen toe, als deze producten:

    -afkomstig zijn uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel II van bijlage XI of, in geval van vismeel, op de lijst in deel III van bijlage XI;

    -afkomstig zijn uit een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig deze verordening is erkend in artikel 29, lid 3;

    -overeenkomstig deze verordening zijn vervaardigd;

    -vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 1 van bijlage X.

    12. Zendingen verwerkte dierlijke eiwitten mogen alleen op het grondgebied van de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht indien er bij de invoer door de bevoegde autoriteit aan de grens

    i) monsters worden genomen van elke zending producten in bulkvervoer;

    ii) via een aselecte steekproef monsters worden genomen van zendingen producten die in de productie-inrichting van herkomst van een onmiddellijke verpakking zijn voorzien.

    13. De lidstaten mogen zendingen bulkproducten via steekproefsgewijs controleren als de producten afkomstig uit een derde land waarvoor de laatste zes opeenvolgende onderzoeken negatief zijn gebleken. Als de uitslag van een dergelijke controle positief is, moet de bevoegde autoriteit van het land van herkomst hiervan in kennis worden gesteld zodat passende corrigerende maatregelen genomen kunnen worden. De voor de controles op de invoer verantwoordelijke bevoegde autoriteit moet van deze maatregelen in kennis worden gesteld. Als zendingen van dezelfde herkomst opnieuw positief worden bevonden, worden vervolgens alle zendingen van deze herkomst gecontroleerd totdat opnieuw aan de in de eerste zin bedoelde voorwaarde is voldaan.

    14. De lidstaten moeten een register bijhouden van de uitslagen van de bemonsteringen die op de zendingen zijn uitgevoerd.

    15. Indien de tests aantonen dat een zending salmonella bevat, wordt deze zending:

    a) weer uit de Gemeenschap uitgevoerd, of

    b) in een overeenkomstig deze verordening erkend verwerkingsbedrijf opnieuw behandeld of ontsmet door een behandeling die krachtens de communautaire wetgeving is toegestaan. De zending wordt pas vrijgegeven na behandeling en onderzoek op salmonella door de bevoegde autoriteit overeenkomstig bijlage V, hoofdstuk I, en als de uitslag van dit onderzoek negatief is.

    HOOFDSTUK III

    Bijzondere eisen voor bloedproducten

    Naast de in hoofdstuk I genoemde eisen gelden de volgende bepalingen:

    1. Alleen bloed als bedoeld in punt a) en b) van artikel 6 kan voor de vervaardiging van bloedproducten worden gebruikt;

    2. Bloedproducten moeten

    i) via een van de in bijlage III, hoofdstuk III genoemde verwerkingsmethoden zijn behandeld, of

    ii) behandeld zijn via een methode die zodanige normen omvat dat ze voldoen aan de microbiologische normen die zijn vermeld in hoofdstuk I, punt 10, van deze bijlage.

    Invoer van verwerkte bloedproducten

    3. De lidstaten staan invoer van bloedproducten alleen toe, als:

    -ze afkomstig zijn uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel V van bijlage X;

    -ze afkomstig zijn uit een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig deze verordening is erkend in artikel 29, lid 3;

    -ze overeenkomstig deze verordening zijn vervaardigd;

    -ze vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    HOOFDSTUK IV

    Bijzondere eisen voor gesmolten vet en visolie

    Naast de in hoofdstuk I vermelde eisen gelden de volgende bepalingen:

    1. Gesmolten vet van herkauwers moet zo worden gezuiverd dat het maximumgehalte aan nog resterende onoplosbare onzuiverheden niet meer dan 0,15 gewichtsprocent bedraagt.

    Invoer van gesmolten vet

    2. De lidstaten staan invoer van gesmolten vet in de Gemeenschap alleen toe, als:

    -het afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel IV van bijlage XI;

    -het afkomstig is uit een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig deze verordening is erkend in artikel 29, lid 3;

    -het overeenkomstig deze verordening is vervaardigd, en:

    a) wanneer het geheel of gedeeltelijk verkregen is van grondstoffen van varkens, afkomstig is uit een land of een deel van het grondgebied van een land dat de afgelopen vierentwintig maanden vrij was van mond- en klauwzeer en de afgelopen twaalf maanden van klassieke varkenspest en Afrikaanse varkenspest,

    b) wanneer het geheel of gedeeltelijk verkregen is van grondstoffen van pluimvee, afkomstig is uit een land of een deel van het grondgebied van een land dat de afgelopen zes maanden vrij was van de ziekte van Newcastle en aviaire influenza,

    c) wanneer het geheel of gedeeltelijk verkregen is van grondstoffen van herkauwers, afkomstig is uit een land of een deel van het grondgebied van een land dat de afgelopen vierentwintig maanden vrij was van mond- en klauwzeer en de afgelopen twaalf maanden van runderpest,

    d) indien een van de bovengenoemde ziekten tijdens bovenvermelde relevante perioden is uitgebroken, het gesmolten vet een van de volgende warmtebehandelingen heeft ondergaan:

    i) verhit tot ten minste 70 °C gedurende ten minste 30 minuten, of

    ii) verhit tot ten minste 90 °C gedurende ten minste 15 minuten,

    en de gegevens inzake de kritische controlepunten worden geregistreerd en bewaard, zodat de eigenaar, de exploitant of diens vertegenwoordiger en zo nodig de bevoegde autoriteit de doeltreffendheid van het bedrijf kunnen controleren. De betrokken gegevens omvatten de deeltjesgrootte, de kritische temperatuur en eventueel de absolute tijd, het drukprofiel, het verwerkingsdebiet en de vetrecyclage.

    -het vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    Invoer van visolie

    3. De lidstaten staan invoer van visolie in de Gemeenschap alleen toe, als dit product:

    -afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel III van bijlage XI;

    -afkomstig is uit een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig deze verordening is erkend in artikel 29, lid 3;

    -overeenkomstig deze verordening is vervaardigd;

    -vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    4. Als het gesmolten vet of de visolie in eindverpakking wordt geleverd, moeten nieuwe of gereinigde recipiënten worden gebruikt en alle voorzorgen worden genomen om verontreiniging van de producten te voorkomen. Als de producten bestemd zijn voor levering via bulkvervoer, moeten de leidingen, pompen, bulktanks, alsmede alle bulkcontainers of tankwagens die worden gebruikt voor het vervoer van de producten vanuit de productie-inrichting hetzij rechtstreeks naar het schip of naar opslagtanks op het land, hetzij rechtstreeks naar inrichtingen, vóór gebruik geïnspecteerd en schoon bevonden zijn.

    HOOFDSTUK V

    Bijzondere eisen voor melk, producten op basis van melk en biest

    Naast de in hoofdstuk I vermelde eisen gelden de volgende bepalingen:

    1. De productie van rauwe melk en biest dient te gebeuren onder voorwaarden die adequate garanties bieden ten aanzien van de diergezondheid. Deze voorwaarden worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    2. Op melk of behandelde of verwerkte melkproducten moet een warmtebehandeling worden toegepast waarbij gedurende ten minste 15 seconden een temperatuur van ten minste 72 °C wordt aangehouden, of een warmtebehandeling waarbij een andere tijd-temperatuurcombinatie wordt toegepast die ten minste hetzelfde effect heeft en die resulteert in een negatieve reactie op de fosfatasetest, welke behandeling wordt gevolgd door:

    i) voor melkpoeder of een melkpoederproduct, een droogprocédé;

    ii) voor een aangezuurd melkproduct, een procédé waarbij de pH gedurende ten minste één uur tot minder dan 6 wordt verlaagd.

    3. Behalve aan de onder 2 vermelde eisen moeten melkpoeder of melkpoederproducten aan de volgende eisen voldoen:

    i) na het drogen moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te voorkomen dat het product wordt verontreinigd;

    ii) het eindproduct moet in nieuwe eindverpakking worden verpakt.

    4. In geval van bulkvervoer moet, voordat de melk, de melkproducten of de biest in een voertuig of tank worden geladen voor vervoer naar de plaats van bestemming, dit voertuig of deze tank worden ontsmet met een door de bevoegde autoriteit erkend product.

    Invoer van melk en producten op basis van melk

    5. De lidstaten staan invoer van melk en producten op basis van melk alleen toe, als

    - deze producten afkomstig zijn uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel I van bijlage XI staan vermeld, en

    a) melk en producten op basis van melk uit in kolom B in de bijlage bij Beschikking 95/340/EG vermelde derde landen of delen daarvan, een pasteurisatie hebben ondergaan die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken en deze producten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 2 (A) van bijlage X;

    b) producten op basis van melk met een pH van minder dan 6 uit in kolom C in de bijlage bij Beschikking 95/340/EG vermelde derde landen of delen daarvan, een pasteurisatie hebben ondergaan die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken en deze producten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 2 (B) van bijlage X;

    c) melk en producten op basis van melk uit in kolom C in de bijlage bij Beschikking 95/340/EG vermelde derde landen of delen daarvan, zijn gesteriliseerd of een dubbele warmtebehandeling hebben ondergaan waarvan elk op zich volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken, en deze producten vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 2 (C) van bijlage X;

    - als zij afkomstig zijn van een verwerkende inrichting die voorkomt op de in artikel 29, lid 3, bedoelde lijst.

    6. Melk en producten op basis van melk die worden ingevoerd uit derde landen of delen daarvan waar zich in de loop van de twaalf voorafgaande maanden een uitbraak van mond- en klauwzeer heeft voorgedaan of waar in de twaalf voorafgaande maanden tegen mond- en klauwzeer is ingeënt, moeten, vóór zij op het grondgebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:

    of:

    i) een zodanige sterilisatie dat de F°-waarde ten minste 3 bedraagt, of

    ii) een eerste warmtebehandeling waarvan het verhittingseffect ten minste gelijk is aan dat van een behandeling van het type pasteurisatie bij een temperatuur van ten minste 72 °C gedurende ten minste 15 seconden, en die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken, gevolgd door:

    -een tweede warmtebehandeling die ten minste hetzelfde effect heeft als de eerste warmtebehandeling en die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken, gevolgd, in het geval van melkpoeder of melkpoederproducten, door een droogprocédé, of

    -een zuurbehandeling waarbij de pH gedurende ten minste één uur tot minder dan 6 is verlaagd.

    7. Wanneer wordt geconstateerd dat er gevaar dreigt voor het binnenbrengen van een exotische ziekte of dat de diergezondheid op een andere wijze wordt bedreigd, kunnen volgens de procedure van artikel 33, lid 2, aanvullende eisen worden vastgesteld ter bescherming van de diergezondheid.

    HOOFDSTUK VI

    Bijzondere eisen voor gelatine en gehydrolyseerd eiwit

    Naast de in hoofdstuk I vermelde eisen gelden de volgende bepalingen:

    A. Gelatine

    1. Gelatine moet worden vervaardigd via een proces waarbij:

    -Niet-verwerkt categorie 3-materiaal met een zuur of een base wordt behandeld en vervolgens één of meer keren wordt gespoeld. Daarna wordt de pH aangepast. De gelatine wordt geëxtraheerd door de grondstoffen één keer of verschillende keren na elkaar te verhitten; het extract wordt dan gezuiverd door middel van filtrering en sterilisatie.

    -Na de bij het eerste streepje bedoelde bewerkingen, kan de gelatine worden gedroogd en vervolgens eventueel worden verwerkt tot poeder of tot blaadjes.

    -Het is verboden andere conserveringsmiddelen te gebruiken dan zwaveldioxide en waterstofperoxide.

    2. Gelatine moet onder bevredigende hygiënische omstandigheden worden voorzien van een onmiddelijke verpakking, worden verpakt, opgeslagen en vervoerd. De volgende zaken zijn met name van belang:

    -Er moet een ruimte zijn voor de opslag van materiaal voor onmiddellijke verpakking en ander verpakkingsmateriaal.

    -Het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking en de verpakking moet plaatsvinden in een ruimte of op een plaats die voor dat doel bestemd is.

    -Op de onmiddellijke verpakkingen en de verpakkingen van gelatine bevindt, moet vermeld staan "Gelatine voor diervoeding".

    B. Gehydrolyseerd eiwit

    3. Gehydrolyseerd eiwit moet worden vervaardigd via een productieproces dat adequate maatregelen omvat om de verontreiniging van categorie 3-materiaal zo veel mogelijk te beperken, verdere voorbewerking van deze grondstoffen door pekelen, kalken en intensief wassen, gevolgd door

    -blootstelling van het materiaal aan een pH van >11 gedurende >3 uur bij een temperatuur van >80 °C, gevolgd door een warmtebehandeling bij >140 °C gedurende 30 minuten bij >3,6 bar, of

    -blootstelling van het materiaal aan een pH van 1 tot 2, gevolgd door een pH >11, gevolgd door een warmtebehandeling bij 140 °C gedurende 30 minuten bij 3 bar, of

    -een gelijkwaardig proces dat volgens de procedure van artikel 33, lid 2, is goedgekeurd.

    Invoer van gelatine en gehydrolyseerd eiwit

    4. De lidstaten staan invoer van gelatine alleen toe, als het product:

    -afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel XI van bijlage X;

    -afkomstig is uit een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig deze verordening is erkend in artikel 29, lid 3;

    -overeenkomstig deze verordening is vervaardigd;

    -vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    5. De lidstaten staan invoer van gehydrolyseerd eiwit alleen toe, als het product:

    -afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel XI van bijlage X;

    -afkomstig is uit een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig deze verordening is erkend in artikel 29, lid 3;

    -overeenkomstig deze verordening is vervaardigd;

    -vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    HOOFDSTUK VII

    Bijzondere eisen voor dicalciumfosfaat

    1. Dicalciumfosfaat moet worden vervaardigd door middel van een proces waarbij alle categorie 3-beendermateriaal fijn wordt gemalen, met heet water wordt ontvet en wordt behandeld met verdund zoutzuur (bij een minimumconcentratie van 4% en een pH <1,5) gedurende ten minste twee dagen, gevolgd door een behandeling van de verkregen fosforvloeistof met kalk, die resulteert in een neerslag van dicalciumfosfaat met een pH van 4 tot 7, die ten slotte gedurende 15 minuten met lucht wordt gedroogd bij een inlaattemperatuur van 270-325 °C en een eindtemperatuur tussen de 60-65 °C, of door middel van een gelijkwaardig proces dat volgens de procedure van artikel 33, lid 2, is goedgekeurd.

    Invoer van dicalciumfosfaat

    2. De lidstaten staan invoer van dicalciumfosfaat alleen toe, als het product:

    -afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel XI van bijlage X;

    -afkomstig is uit een verwerkingsbedrijf dat overeenkomstig deze verordening is erkend;

    -overeenkomstig deze verordening is vervaardigd;

    -vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    BIJLAGE VI

    BIJZONDERE EISEN VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN, HET HANDELSVERKEER EN DE INVOER VAN VOEDER VOOR GEZELSCHAPSDIEREN, HONDENKLUIVEN EN TECHNISCHE DIERLIJKE BIJPRODUCTEN

    Hoofdstuk I

    Erkenningseisen voor bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en voor technische bedrijven

    Inrichtingen waar voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten worden vervaardigd, moeten aan de volgende eisen voldoen:

    a) ze moeten over adequate voorzieningen beschikken om het binnenkomende materiaal volkomen veilig te kunnen opslaan en te behandelen;

    b) ze moeten over adequate voorzieningen beschikken om ongebruikte niet-verwerkte dierlijke bijproducten die na de vervaardiging van dierlijke bijproducten overblijven, te verwijderen of ze moeten deze ongebruikte producten overeenkomstig deze verordening naar een verwerkingsbedrijf of verbrandingsoven of meeverbrandingsinstallatie zenden.

    Hoofdstuk II

    Voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven

    Voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven moeten aan de volgende eisen voldoen:

    a) de ingrediënten van dierlijke oorsprong waaruit het voeder voor gezelschapsdieren wordt vervaardigd, zijn uitsluitend dierlijke bijproducten als bedoeld in punt a) tot en met l) van artikel 6;

    b) blikvoeder voor gezelschapsdieren ondergaat een warmtebehandeling met een Fc-waarde van ten minste 3;

    c) verwerkt voeder voor gezelschapsdieren

    -moet een warmtebehandeling ondergaan waarbij door-en-door in het product een temperatuur van ten minste 90° C wordt bereikt;

    -moet, na de behandeling, met de nodige voorzorgen worden gehanteerd om ervoor te zorgen dat het product niet aan verontreiniging wordt blootgesteld;

    -moet in nieuwe verpakkingen worden verpakt;

    d) hondenkluiven

    -moeten een zodanige warmtebehandeling ondergaan dat pathogene organismen (met inbegrip van salmonella) worden gedood;

    -moeten, na de behandeling, met de nodige voorzorgen worden gehanteerd om ervoor te zorgen dat het product niet aan verontreiniging wordt blootgesteld;

    -moeten in nieuwe verpakkingen worden verpakt;

    e) rauw voeder voor gezelschapsdieren

    -mag uitsluitend worden vervaardigd van de in punt a) van artikel 6 vermelde dierlijke bijproducten die afkomstig zijn van dieren die in een door de EG erkend slachthuis zijn geslacht;

    -moet in nieuwe lekvrije verpakking worden verpakt;

    -moet met naleving van doeltreffende maatregelen worden gehanteerd om ervoor te zorgen dat het product in de hele productieketen tot aan het verkooppunt niet aan verontreiniging wordt blootgesteld;

    -moet worden voorzien van een verpakking waarop zichtbaar en leesbaar de woorden "voeder voor gezelschapsdieren" zijn aangebracht;

    f) deze producten moeten tijdens de productie en/of de opslag (vóór verzending) via aselecte steekproeven worden gecontroleerd om na te gaan of ze aan de volgende normen voldoen:

    Salmonella: geen in 25g, n=5, c=0, m=0, M=0

    Invoer van voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven

    De lidstaten staan invoer van voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven alleen toe, als de producten:

    -derde landen die voorkomen op de lijst in deel X van bijlage XI;

    -afkomstig zijn uit bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren, die door de bevoegde autoriteit van het derde land zijn erkend en voldoen aan de bijzondere eisen van deze verordening;

    -overeenkomstig deze verordening zijn vervaardigd;

    -vergezeld gaan

    a) in geval van blikvoeder voor gezelschapsdieren, van het certificaat volgens het model in hoofdstuk 3 (A) van bijlage X;

    b) in geval van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, van het certificaat volgens het model in hoofdstuk 3 (B) van bijlage X;

    c) in geval van hondenkluiven, van het certificaat volgens het model in hoofdstuk 3 (C) van bijlage X;

    d) in geval van rauw voeder voor gezelschapsdieren, van het certificaat volgens het model in hoofdstuk 3 (D) van bijlage X.

    Hoofdstuk III

    Mest, verwerkte mest en verwerkte producten uit mest

    I. Niet-verwerkte mest

    Handelsverkeer in niet-verwerkte mest

    1. a) Handelsverkeer in niet-verwerkte mest van andere soorten dan pluimvee en paardachtigen is verboden, tenzij deze mest:

    -afkomstig is uit een gebied waarvoor geen beperkingen gelden in verband met een ernstige besmettelijke ziekte, en

    -bestemd is om, onder controle van de bevoegde autoriteit, te worden uitgereden op de gronden van een zelfde bedrijf, gelegen aan weerszijden van de grens tussen twee lidstaten.

    b) In afwijking van het bepaalde onder a) mag een lidstaat via een specifieke goedkeuring toestaan dat op zijn grondgebied:

    -mest wordt binnengebracht die bestemd is om overeenkomstig deze verordening in een door de bevoegde autoriteit erkend technisch bedrijf of erkende biogas- of composteerinstallatie te worden behandeld met het oog op de vervaardiging van de onder II bedoelde producten, of

    -mest wordt binnengebracht die bestemd is om op een bedrijf te worden uitgereden. Dit type van handelsverkeer is slechts toegestaan na instemming van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van bestemming; voor deze goedkeuring wordt met name rekening gehouden met de oorsprong van de mest, de bestemming van de mest en overwegingen in verband met de bescherming van de diergezondheid.

    In deze gevallen moet de mest vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat waarvan het model is vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    2. Voor het handelsverkeer in niet-verwerkte mest van pluimvee gelden de volgende eisen:

    a) de mest moet afkomstig zijn uit een gebied waarvoor geen beperkingen gelden in verband met de ziekte van Newcastle of aviaire influenza;

    b) bovendien mag niet-verwerkte mest die afkomstig is van tegen de ziekte van Newcastle ingeënte koppels, niet worden verzonden naar een gebied dat overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Richtlijn 90/539/EEG is erkend als "gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt".

    c) de mest moet vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat waarvan het model is vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    3. Er gelden geen veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer in niet-verwerkte mest van paardachtigen.

    Invoer van niet-verwerkte mest

    4. De lidstaten staan invoer van niet-verwerkte mest alleen toe, als deze mest:

    -afkomstig is uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel XI van bijlage XI;

    -naar gelang van de betrokken diersoort, voldoet aan de in punt 1, onder a) vastgestelde eisen;

    -vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    II. Verwerkte mest en verwerkte producten uit mest

    5. Voor het in de handel brengen van verwerkte mest en verwerkte producten uit mest gelden de volgende eisen. Deze producten:

    a) moeten afkomstig zijn uit een overeenkomstig deze verordening door de bevoegde autoriteiten erkend technisch bedrijf of erkende biogas- of composteerinstallatie;

    b) moeten een warmtebehandeling hebben ondergaan waarbij gedurende ten minste 60 minuten een temperatuur van 70 °C is aangehouden;

    c) moeten

    -vrij zijn van salmonella (geen salmonella in 25 g behandeld product);

    -vrij zijn van Enterobacteriaceae (volgens meting van het aërobe kiemgetal: <1.000 kve per gram behandeld product);

    -een behandeling hebben ondergaan waarbij sporenvormers en toxinevorming worden onderdrukt;

    d) moeten zo opgeslagen worden dat verontreiniging c.q. secundaire besmetting en vochtigheid na behandeling onmogelijk is.

    Daarom moeten verwerkte mest en verwerkte producten uit mest:

    -opgeslagen worden in goed afgesloten en geïsoleerde silo's, of

    -opgeslagen worden in deugdelijk afgesloten verpakkingen (plastic zakken of "big bags").

    Invoer van verwerkte mest en verwerkte producten uit mest

    6. De lidstaten staan invoer van verwerkte mest en verwerkte producten uit mest alleen toe, als deze producten:

    -afkomstig zijn uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel IX van bijlage XI;

    -afkomstig zijn uit een bedrijf dat door de bevoegde autoriteit van het derde land is erkend en voldoet aan de bijzondere eisen van deze verordening;

    -voldoen aan de in punt 5 vastgestelde eisen;

    -vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    III. Guano

    7. Er gelden geen veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van "guano".

    Hoofdstuk IV

    Bloed en bloedproducten voor technisch of farmaceutisch gebruik, in-vitrodiagnostica of laboratoriumreagentia, met uitzondering van serum van paardachtigen

    A. In de handel brengen

    1. Voor het in de handel brengen van de in dit hoofdstuk bedoelde bloedproducten gelden de eisen van artikel 18 van deze verordening.

    B. Invoer van bloed en bloedproducten voor technisch of farmaceutisch gebruik, in-vitrodiagnostica of laboratoriumreagentia, met uitzondering van serum van paardachtigen

    2. Voor de invoer van bloed gelden de eisen van hoofdstuk X van deze bijlage.

    3. De lidstaten staan invoer van bloedproducten alleen toe, als deze producten

    -afkomstig zijn uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel VI van bijlage XI;

    -afkomstig zijn uit een derde land waar, bij de voor de ziekte vatbare soorten, ten minste in de laatste 24 maanden geen enkel geval van mond- en klauwzeer en ten minste in de laatste twaalf maanden geen enkel geval van vesiculaire stomatitis, vesiculaire varkensziekte, runderpest, "peste des petits ruminants", Rift Valley Fever, blue tongue, paardenpest, klassieke varkenspest, Afrikaanse varkenspest, de ziekte van Newcastle en aviaire influenza is geconstateerd en waar in de laatste twaalf maanden tegen geen van deze ziekten is ingeënt. Het gezondheidscertificaat kan worden opgesteld naar gelang van de diersoort waarvan de bloedproducten afkomstig zijn,

    of, indien het gaat om bloedproducten van runderen,

    -ze komen uit een deel van een derde land dat voldoet aan het bepaalde in het eerste streepje, en waaruit overeenkomstig de communautaire wetgeving de invoer van runderen, alsmede van vers vlees en van sperma daarvan is toegestaan. In dat geval moet het bloed waarmee de producten zijn vervaardigd, komen van runderen uit dat deel van het derde land en moet het zijn verzameld:

    i) hetzij in overeenkomstig de communautaire wetgeving erkende slachthuizen,

    ii) hetzij in slachthuizen die door de bevoegde autoriteiten van het derde land zijn erkend en onder toezicht staan van die autoriteiten. Het adres en het erkenningsnummer van de slachthuizen moeten aan de Commissie en aan de lidstaten worden meegedeeld of op het certificaat worden vermeld.

    of, indien het gaat om bloedproducten van runderen,

    -ze een van de volgende behandelingen hebben ondergaan om de afwezigheid te garanderen van ziekteverwekkers van de in het tweede streepje genoemde runderziekten:

    i) warmtebehandeling bij een temperatuur van 65 °C gedurende ten minste drie uur, gevolgd door een test op de doeltreffendheid,

    ii) bestraling met een straling van 2,5 megarad of met gammastralen, gevolgd door een test op de doeltreffendheid,

    iii) wijziging van de pH-waarde in pH 5 gedurende twee uur, gevolgd door een test op de doeltreffendheid,

    iv) warmtebehandeling waarbij door-en-door in het product een temperatuur van ten minste 90 °C wordt bereikt, gevolgd door een test op de doeltreffendheid,

    v) elke andere behandeling vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2,

    of, indien het gaat om bloedproducten van runderen,

    -ze voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk X van deze bijlage. In dat geval mogen de verpakkingen tijdens de opslag niet worden geopend en moeten de producten in het verwerkingsbedrijf een van de in het vorige streepje genoemde behandelingen ondergaan;

    -ze afkomstig zijn uit een bedrijf dat door de bevoegde autoriteit van het derde land is erkend en voldoet aan de bijzondere eisen van deze verordening;

    -ze vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 29, lid 5.

    4. De bijzondere eisen voor de invoer van in-vitrodiagnostica en laboratoriumreagentia worden, zo nodig, vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    Hoofdstuk V

    Serum van paardachtigen

    1. Het serum moet afkomstig zijn van paardachtigen die geen enkele van de in Richtlijn 90/426/EEG bedoelde ernstige besmettelijke ziekten en geen van de ernstige besmettelijke ziekten waarvoor paardachtigen vatbaar zijn, hebben en verkregen zijn in instellingen of centra geen beperkingen gelden die in verband met gezondheidsoverwegingen zijn vastgesteld op grond van de genoemde richtlijn.

    Invoer van serum van paardachtigen

    2. De lidstaten staan invoer van serum van paardachtigen alleen toe, als:

    -het afkomstig is van paardachtigen die geboren en opgegroeid zijn in een derde land waaruit voor de slacht bestemde paardachtigen mogen worden ingevoerd;

    -het verkregen, behandeld en verzonden is onder de volgende voorwaarden:

    a) het afkomstig is uit een land waar voor de volgende ziekten een aangifteplicht bestaat: paardenpest, dourine, kwade droes, paardenencefalomyelitis (alle vormen, met inbegrip van VEE), infectieuze anemie bij paarden, vesiculaire stomatitis, rabiës, miltvuur;

    b) het onder toezicht van een dierenarts is verkregen van paardachtigen die op het moment waarop het serum werd verzameld, vrij waren van klinische symptomen van een besmettelijke ziekte;

    c) het afkomstig is van paardachtigen die sedert hun geboorte hebben verbleven op het grondgebied van een derde land of, in geval van officiële regionalisatie volgens de communautaire wetgeving, in delen van het grondgebied van een derde land:

    i) waar in de laatste twee jaar geen Venezolaanse paardenencefalomyelitis is voorgekomen;

    ii) waar in de laatste zes maanden geen dourine is voorgekomen;

    iii) waar in de laatste zes maanden geen kwade droes is voorgekomen;

    d) het afkomstig is van paardachtigen die, op het moment waarop het serum werd verzameld, niet kwamen van een bedrijf en ook niet hebben verbleven op een bedrijf ten aanzien waarvan om veterinairrechtelijke redenen verbodsmaatregelen hebben gegolden:

    i) in geval van paardenencefalomyelitis, gedurende zes maanden vanaf de datum waarop de met deze ziekte besmette paardachtigen zijn geslacht;

    ii) in geval van infectieuze anemie, tot de datum waarop, nadat alle besmette dieren waren geslacht, de resterende dieren negatief hebben gereageerd op twee Coggins-tests die met een tussenpoos van drie maanden zijn verricht;

    iii) in geval van vesiculaire stomatitis, gedurende zes maanden;

    iv) in geval van miltvuur, gedurende 15 dagen na constatering van het laatste geval.

    Indien evenwel alle op het bedrijf aanwezige dieren van voor de ziekte vatbare soorten zijn geslacht en de bedrijfsruimte volledig is ontsmet, moeten de verbodsmaatregelen hebben gegolden gedurende 30 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de dieren zijn vernietigd en de bedrijfsruimten zijn ontsmet, behalve in geval van miltvuur, waarvoor de maatregelen gedurende 15 dagen moeten hebben gegolden;

    e) het met de nodige voorzorgen is behandeld om verontreiniging met ziekteverwekkers tijdens de productie, de handling en de verpakking te voorkomen;

    f) het is verpakt in verzegelde, lekvrije recipiënten, waarop duidelijk de vermelding "serum van paardachtigen" is aangebracht en waarop het registratienummer is vermeld van de inrichting waar het serum is verzameld.

    -het afkomstig is uit een bedrijf dat door de bevoegde autoriteit van het derde land is erkend en voldoet aan de bijzondere eisen van deze verordening;

    -het vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 4 van bijlage X.

    Hoofdstuk VI

    Huiden van hoefdieren

    1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    -huiden van hoefdieren, die voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 64/433/EEG,

    -huiden van hoefdieren waarop een volledig looiprocédé is toegepast,

    -"wet blue"-huiden,

    -"pickled pelt"-huiden,

    -gekalkte huiden (behandeling met kalk en in pekel met een pH van 12 tot 13 gedurende ten minste acht uur).

    2. Binnen het in punt 1 gedefinieerde toepassingsgebied gelden de bepalingen van dit hoofdstuk voor verse, gekoelde en behandelde huiden.

    In dit hoofdstuk wordt onder behandelde huiden verstaan, huiden die:

    -zijn gedroogd, of

    -nat of droog zijn gezouten gedurende minimaal 14 dagen vóór de verzending, of

    -gedurende zeven dagen zijn gezouten met zeezout waaraan 2% natriumcarbonaat is toegevoegd, of

    -zijn gedroogd gedurende 42 dagen bij een temperatuur van ten minste 20 °C, of

    -zijn geconserveerd door toepassing van een ander procédé dan looiing, vast te stellen volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    Handelsverkeer

    3. Voor het handelsverkeer in verse of gekoelde huiden gelden dezelfde gezondheidsvoorschriften als die welke op grond van Richtlijn 72/461/EEG voor vers vlees gelden.

    4. Het handelsverkeer in behandelde huiden is toegestaan op voorwaarde dat iedere zending vergezeld gaat van een handelsdocument als bedoeld in bijlage II, waarin wordt verklaard dat:

    i) de huiden zijn behandeld overeenkomstig punt 2, en

    ii) de zending niet in aanraking is geweest met een ander product van dierlijke oorsprong of met levende dieren die verspreiding van een ernstige besmettelijke ziekte zouden kunnen veroorzaken.

    Invoer van huiden

    5. De lidstaten staan invoer van verse of gekoelde huiden toe als:

    a) ze afkomstig zijn van dieren die zijn geslacht in een slachthuis, en

    b) ze afkomstig zijn uit derde landen of, in geval van regionalisatie overeenkomstig de communautaire wetgeving, uit een deel van een derde land waaruit de invoer van alle soorten vers vlees van de betrokken diersoorten is toegestaan en dat ten minste de laatste twaalf maanden vóór verzending vrij was van de onderstaande ziekten:

    -klassieke varkenspest

    -Afrikaanse varkenspest

    -runderpest,

    en dat bovendien de laatste 24 maanden vóór verzending vrij is geweest van mond- en klauwzeer en waar in de laatste twaalf maanden vóór verzending niet tegen mond- en klauwzeer is ingeënt;

    c) ze afkomstig zijn van:

    -dieren die ten minste de laatste drie maanden vóór het slachten of sedert hun geboorte indien ze jonger waren dan drie maanden, hebben verbleven op het grondgebied van het land van herkomst,

    -wanneer het om huiden van tweehoevigen gaat, dieren van bedrijven waar in de laatste 30 dagen geen enkele uitbraak van mond- en klauwzeer is geconstateerd en waaromheen zich in een gebied met een straal van 10 km in de laatste 30 dagen geen enkel geval van mond- en klauwzeer heeft voorgedaan,

    -wanneer het om huiden van varkens gaat, dieren van bedrijven waar in de laatste 30 dagen geen enkele uitbraak van vesiculaire varkensziekte en in de laatste 40 dagen geen enkele uitbraak van klassieke varkenspest of van Afrikaanse varkenspest is geconstateerd, en waaromheen zich in een gebied met een straal van 10 km in de laatste 30 dagen geen enkel geval van voornoemde ziekten heeft voorgedaan,

    -dieren die in de laatste 24 uur vóór het slachten in het slachthuis zijn gekeurd, zonder dat daarbij symptomen van mond- en klauwzeer, runderpest, klassieke varkenspest, Afrikaanse varkenspest of vesiculaire varkensziekte zijn geconstateerd,

    d) ze zijn gehanteerd met de nodige voorzorgen om te voorkomen dat de huiden na behandeling weer met ziekteverwekkers worden besmet;

    e) ze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 5 (A) van bijlage X.

    6. De lidstaten staan invoer van behandelde huiden toe als:

    a) ze vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 5 (B) van bijlage X;

    b) de huiden afkomstig zijn van dieren van oorsprong uit een derde land of een deel van een derde land waarvoor, volgens de communautaire voorschriften, beperkingen gelden in verband met het uitbreken van een ernstige besmettelijke ziekte waarvoor de dieren van de betrokken soort vatbaar zijn, en deze huiden zijn behandeld overeenkomstig punt 2

    de huiden afkomstig zijn van dieren uit andere derde landen of delen van derde landen en de in punt 2, derde en vierde streepje, bedoelde behandeling is toegepast

    de huiden afkomstig zijn van herkauwers en overeenkomstig punt 2 zijn behandeld en gedurende 21 dagen zijn geïsoleerd of het vervoer daarvan 21 dagen zonder onderbreking heeft geduurd. In dit geval wordt het onder a) bedoelde certificaat vervangen door een attest volgens het model in hoofdstuk 5 (C) van bijlage X, waarin wordt verklaard of bewezen dat aan deze eisen is voldaan;

    c) wanneer het gaat om gezouten huiden die vervoerd worden per schip, de huiden vóór invoer gedurende de in het certificaat dat de zending vergezelt, aangegeven periode in zout zijn bewaard;

    d) de zending niet in aanraking is geweest met een ander product van dierlijke oorsprong of met levende dieren die verspreiding van een ernstige besmettelijke ziekte zouden kunnen veroorzaken.

    7. Verse, gekoelde of behandelde huiden van hoefdieren worden ingevoerd in containers, vrachtwagens, spoorwegwagons of balen, die zijn verzegeld door de bevoegde autoriteit van het derde land van verzending.

    Hoofdstuk VII

    Jachttrofeeën

    1. Onverminderd de bepalingen die zijn vastgesteld in het kader van Verordening (EEG) nr. 3626/82, geldt voor jachttrofeeën

    i) van hoefdieren en vogels die een volledige taxidermische behandeling hebben ondergaan waardoor zij bij omgevingstemperatuur kunnen worden bewaard;

    ii) van andere soorten dan hoefdieren en vogels;

    geen enkel verbod en geen enkele beperking om veterinairrechtelijke redenen.

    2. Onverminderd de bepalingen die zijn vastgesteld in het kader van Verordening (EEG) nr. 3626/82, gelden voor jachttrofeeën van hoefdieren en vogels die geen behandeling als bedoeld onder 1, i), hebben ondergaan, de volgende eisen:

    -ze moeten afkomstig zijn van dieren van oorsprong uit een gebied waarvoor geen beperkingen gelden omdat er een ernstige besmettelijke ziekte voorkomt waarvoor dieren van de betrokken soorten vatbaar zijn, of

    -indien ze afkomstig zijn van dieren van oorsprong uit een gebied waarvoor beperkingen gelden omdat er een ernstige besmettelijke ziekte voorkomt waarvoor dieren van de betrokken soort vatbaar zijn, moeten zij voldoen aan de onder 3 en 4 vermelde eisen.

    3. Jachttrofeeën die uitsluitend bestaan uit beenderen, hoorn, hoeven, klauwen, geweien en tanden moeten:

    -zo lang in kokend water zijn gedompeld dat alle andere stoffen dan beenderen, hoorn, hoeven, klauwen, geweien en tanden verwijderd zijn;

    -wat de delen betreft die uit been bestaan, zijn ontsmet met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd product, met name waterstofperoxide;

    -onmiddellijk na de behandeling, zonder in contact te komen met andere producten van dierlijke oorsprong waardoor ze kunnen worden besmet, worden verpakt in individuele, doorzichtige, gesloten verpakkingen om elke besmetting achteraf te voorkomen;

    -vergezeld gaan van een document of een certificaat waarin wordt bevestigd dat aan bovengenoemde eisen is voldaan.

    4. Jachttrofeeën die uitsluitend bestaan uit huiden:

    -moeten

    i) gedroogd zijn, of;

    ii) vóór de verzending gedurende ten minste 14 dagen in zout of pekel bewaard zijn;

    iii) verduurzaamd zijn volgens een ander procédé dan looiing, vast te stellen volgens de proceduere van artikel 33, lid 2;

    -moeten, onmiddellijk na de behandeling, zonder in contact te komen met andere producten van dierlijke oorsprong waardoor ze kunnen worden besmet, worden verpakt in individuele, doorzichtige, gesloten verpakkingen om elke besmetting achteraf te voorkomen;

    -moeten vergezeld gaan van een document of een certificaat waarin wordt bevestigd dat aan bovengenoemde eisen is voldaan.

    Invoer van jachttrofeeën

    5. De lidstaten staan invoer uit derde landen van behandelde jachttrofeeën van vogels en hoefdieren, die enkel en alleen bestaan uit beenderen, hoorn, hoeven, klauwen, geweien, tanden of huiden, uitsluitend toe als:

    -ze vergezeld gaan van een certificaat/document volgens het model in hoofdstuk 6 (A) van bijlage X, en

    -wanneer het gaat om per schip vervoerde huiden die in zout of pekel zijn bewaard, de huiden vóór de invoer gedurende ten minste 14 dagen op deze wijze zijn bewaard.

    6. De lidstaten staan toe dat jachttrofeeën van vogels en hoefdieren, die bestaan uit volledige anatomische delen die geen enkele behandeling hebben ondergaan, worden ingevoerd uit de in de lijst bij Beschikking 94/86/EG van de Commissie opgenomen derde landen waaruit alle categorieën vers vlees van de betrokken diersoorten in de Gemeenschap mogen worden ingevoerd, op voorwaarde dat de trofeeën vergezeld gaan van een veterinair certificaat volgens het model in hoofdstuk 6 (B) van bijlage X.

    Hoofdstuk VIII

    Onbewerkte wol, onbewerkt haar en varkenshaar, en onbewerkte veren en delen van veren

    1. Onbewerkte wol, onbewerkt haar en varkenshaar, en onbewerkte veren en delen van veren, moeten droog zijn en van een stevige verpakking zijn voorzien. Goederenverkeer van varkenshaar vanuit gebieden waar Afrikaanse varkenspest een endemische ziekte is, is echter verboden tenzij het varkenshaar:

    a) gekookt, geverfd of gebleekt is, of

    b) een andere behandeling heeft ondergaan waarmee ziekteverwekkers absoluut worden vernietigd, op voorwaarde dat dit bevestigd wordt in een certificaat dat is afgegeven door de voor de plaats van herkomst bevoegde dierenarts. Machinaal wassen geldt niet als behandeling in de zin van deze eis.

    2. De bepalingen in punt 1 zijn niet van toepassing op sierveren of veren die

    a) door reizigers voor eigen gebruik worden vervoerd, of

    b) niet voor industriële doeleinden als zending aan privé-personen worden gestuurd.

    Invoer van varkenshaar

    3. De lidstaten staan toe dat varkenshaar wordt ingevoerd uit derde landen of, in geval van regionalisatie overeenkomstig de communautaire wetgeving, uit delen van derde landen waar in de laatste twaalf maanden geen enkel geval van Afrikaanse varkenspest is geconstateerd, op voorwaarde dat de zending vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 7 (A) van bijlage X.

    4. De lidstaten staan toe dat varkenshaar wordt ingevoerd uit derde landen of, in geval van regionalisatie overeenkomstig de communautaire wetgeving, delen van derde landen waar in de laatste twaalf maanden een of meer gevallen van Afrikaanse varkenspest zijn geconstateerd, op voorwaarde dat de zending vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 7 (B) van bijlage X.

    5. De lidstaten staan de invoer van onbewerkte wol, onbewerkt haar en onbewerkte veren en delen van veren alleen toe als deze producten droog en goed verpakt zijn.

    6. Onbewerkte wol, onbewerkt haar en varkenshaar, en onbewerkte veren en delen van veren moeten rechtstreeks en zo naar het bedrijf van bestemming of het bedrijf voor tijdelijke opslag worden vervoerd dat verspreiding van ziekteverwekkers voorkomen wordt.

    Hoofdstuk IX

    Producten van de bijenteelt

    1. Producten van de bijenteelt die uitsluitend voor gebruik in de bijenteelt bestemd zijn:

    a) mogen niet komen uit een gebied waarvoor een verbod geldt in verband met een uitbraak van Amerikaans vuilbroed of van acariose, indien het gebied van bestemming voor laatstgenoemde ziekte aanvullende garanties mag eisen op grond van artikel 14, lid 2, van Richtlijn 92/68/EEG;

    b) moeten voldoen aan de eisen van artikel 8, onder a), van Richtlijn 92/65/EEG.

    Eventuele afwijkingsbepalingen worden zo nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

    Invoer van producten van de bijenteelt

    2. De lidstaten staan de invoer van producten van de bijenteelt die voor gebruik in de bijenteelt bestemd zijn, alleen toe als het handelsdocument waarvan de zending vergezeld gaat, is afgestempeld door de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de geregistreerde productie-inrichting en op het document de volgende gegevens zijn vermeld:

    -land van herkomst

    -naam van de productie-inrichting

    -registratienummer van de productie-inrichting

    -aard van de producten:

    "Producten van de bijenteelt die uitsluitend voor gebruik in de bijenteelt bestemd zijn en afkomstig zijn van een bedrijf waarvoor geen beperkingen gelden in verband met het voorkomen van bijenziekten en die zijn verzameld in het centrum van een gebied met een straal van 3 km waarvoor sedert ten minste 30 dagen geen beperkingen gelden in verband met de meldingsplichtige ziekte Amerikaans vuilbroed."

    Hoofdstuk X

    Beenderen en producten uit beenderen (met uitzondering van beendermeel), hoorn en producten uit hoorn (met uitzondering van hoornmeel), en hoeven en producten uit hoeven (met uitzondering van meel van hoeven), niet bestemd voor gebruik als dierlijke voeding of als meststof

    1. De lidstaten staan toe dat beenderen en producten uit beenderen (met uitzondering van beendermeel), hoorn en producten uit hoorn (met uitzondering van hoornmeel), en hoeven en producten uit hoeven (met uitzondering van meel van hoeven), bestemd voor verdere verwerking, maar niet om op enigerlei wijze als dierlijke voeding of als meststof te worden gebruikt, worden ingevoerd op voorwaarde dat:

    i) de producten vóór de uitvoer worden gedroogd en niet worden gekoeld of ingevroren;

    ii) de producten alleen over land of zee vanuit het land van herkomst rechtstreeks worden vervoerd naar een inspectiepost aan de grens in de Gemeenschap en niet worden overgeladen in een haven of plaats buiten de Gemeenschap;

    iii) de producten, na de in Richtlijn 97/78/EG bedoelde controle van de documenten, rechtstreeks naar de productie-inrichting worden vervoerd.

    2. Elke zending moet vergezeld gaan van

    i) een handelsdocument dat is afgestempeld door de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op de inrichting van herkomst, en waarop de volgende gegevens zijn vermeld:

    Land van herkomst, Naam van de productie-inrichting, Aard van de producten (gedroogde beenderen/gedroogde producten uit beenderen/gedroogde hoorn/gedroogde producten uit hoorn/gedroogde hoeven/gedroogde producten uit hoeven) die

    -afkomstig zijn van gezonde, in een slachthuis geslachte dieren, of

    -gedurende 42 dagen zijn gedroogd bij een gemiddelde temperatuur van ten minste 20 °C, of

    -vóór het drogen zijn verhit tot een kerntemperatuur van ten minste 80 °C gedurende één uur, of

    -vóór het drogen zijn verast bij een kerntemperatuur van ten minste 80 °C gedurende één uur, of

    -vóór het drogen een zodanige zuurbehandeling hebben ondergaan dat gedurende ten minste één uur de pH in de kern lager dan 6 is geweest;

    en die niet bestemd zijn om op enigerlei wijze in menselijke of dierlijke voeding of meststoffen te worden gebruikt

    ii) de volgende verklaring van de importeur, die in ten minste één van de officiële talen van de lidstaat waar de zending de Gemeenschap binnenkomt en ten minste één van de officiële talen van de lidstaat van bestemming moet zijn opgesteld:

    MODEL VERKLARING

    Ondergetekende verklaart dat hij voornemens is de volgende goederen: beenderen en producten uit beenderen (met uitzondering van beendermeel), hoorn en producten uit hoorn (met uitzondering van hoornmeel), en hoeven en producten uit hoeven (met uitzondering van meel van hoeven) in de Gemeenschap in te voeren, dat deze goederen op geen enkel moment en op geen enkele wijze voor menselijke of dierlijke voeding of als meststof zullen worden gebruikt en dat ze rechtstreeks naar de volgende productie-inrichting zullen worden vervoerd:

    Naam Adres

    De importeur

    Naam Adres

    Gedaan te

    (plaats) (datum)

    Handtekening

    Referentienummer dat is vermeld in het certificaat volgens het model in bijlage B bij Beschikking 93/13/EEG van de Commissie:

    Officieel stempel van de inspectiepost aan de grens op de plaats van binnenkomst in de Europese Gemeenschap

    Handtekening

    (handtekening van de officiële dierenarts van de inspectiepost aan de grens)

    (naam in hoofdletters)

    3. De goederen moeten in verzegelde containers of per verzegelde vrachtwagen, dan wel als bulkgoederen per schip naar het grondgebied van de Gemeenschap worden vervoerd. Op de begeleidende documenten en op de containers, ingeval de goederen daarin worden verzonden, worden naam en adres van de productie-inrichtingen vermeld.

    4. De goederen moeten vanaf de plaats waar zij op het grondgebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, rechtstreeks in verzegelde containers of per verzegeld vervoermiddel naar de productie-inrichting worden vervoerd.

    5. Na aankomst op het grondgebied van de Gemeenschap en voordat de goederen naar de productie-inrichting worden verzonden, wordt de voorgenomen verzending zo snel mogelijk per Animo-boodschap of, wanneer dit onmogelijk is, per telex- of per telefaxbericht bij de lokale officiële dierenarts of bij de bevoegde autoriteit gemeld.

    6. Bij de verwerking moet zowel de hoeveelheid als de aard van de goederen worden geregistreerd, teneinde te kunnen aantonen dat de goederen werkelijk voor de voorgenomen bestemming zijn gebruikt.

    Hoofdstuk XI

    Niet-verwerkte dierlijke bijproducten voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en farmaceutische of technische producten

    De lidstaten staan invoer van niet-verwerkte dierlijke bijproducten bestemd voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en farmaceutische of technische producten alleen toe als ze:

    -afkomstig zijn uit derde landen die voorkomen op de lijst in deel VII van bijlage XI;

    -vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in hoofdstuk 8 van bijlage X;

    -na de in Richtlijn 97/78/EG bedoelde grenscontrole, in overeenstemming met artikel 8, lid 4, van die richtlijn

    i) rechtstreeks worden vervoerd naar een bedrijf voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren of een technisch bedrijf dat gegarandeerd heeft dat de niet-verwerkte dierlijke bijproducten uitsluitend voor het toegestane doel worden gebruikt en het bedrijf niet onbehandeld zullen verlaten, of

    ii) rechtstreeks worden vervoerd naar een intermediair bedrijf voor dierlijke bijproducten.

    Hoofdstuk XII

    Gesmolten vet voor oleochemische doeleinden

    De lidstaten staan de invoer van gesmolten vet bestemd om te worden verwerkt via een methode die ten minste voldoet aan de normen van een van de in bijlage IV, hoofdstuk III beschreven procédés, uitsluitend toe als

    -de producten alleen rechtstreeks vanuit het land van herkomst over land of over zee worden vervoerd naar een inspectiepost aan de grens in de Gemeenschap;

    -de producten, na de in Richtlijn 97/78/EG bedoelde controle van de documenten, en in overeenstemming met artikel 8, lid 4, van die richtlijn, naar de oleochemische bedrijven worden vervoerd waar ze worden verwerkt;

    -elke zending producten vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de uit hoofde van dit hoofdstuk ingevoerde producten alleen zullen worden gebruikt voor verdere verwerking via een methode die ten minste aan de normen van een van de in bijlage IV, hoofdstuk III beschreven procédés voldoet.

    Deze verklaring moet voor visering worden voorgelegd aan de officiële dierenarts van de inspectiepost aan de grens waar de goederen het grondgebied van de Gemeenschap binnenkomen en moet de zending tot op de plaats van bestemming vergezellen.

    BIJLAGE VII

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor verwerkte dierlijke bijproducten bestemd voor verbranding of meeverbranding in een andere lidstaat

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Lidstaat van bestemming:

    Lidstaat van oorsprong:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I. Identificatie van de zending

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    II. Herkomst van de zending

    Adres en erkenningsnummer van het verwerkingsbedrijf

    III. Bestemming van de zending

    Het verwerkte dierlijke bijproduct wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    -type

    -kentekennummer vrachtauto of naam van het schip

    Nummer van het zegel:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat het hierboven omschreven product niet mag worden gebruikt voor andere doeleinden dan verbranding of meeverbranding en voldoet aan de eisen van artikel 13, B, b), van Verordening .../... /EG van de Raad en van het Europees Parlement.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    BIJLAGE VIII

    HYGIËNE-EISEN VOOR INTERMEDIAIRE BEDRIJVEN EN OPSLAGBEDRIJVEN

    HOOFDSTUK I

    Erkenningseisen voor intermediaire bedrijven

    1. Bedrijfsruimten en voorzieningen moeten minstens aan de volgende eisen voldoen:

    a) de bedrijfsruimten moeten adequaat gescheiden zijn van de openbare weg en van andere bedrijfsruimten zoals slachthuizen;

    b) het bedrijf moet een overdekte ruimte hebben voor de levering van de dierlijke bijproducten;

    c) het bedrijf moet zo gebouwd zijn dat het eenvoudig kan worden gereinigd en ontsmet. Vloeren moeten zo aangelegd zijn dat vloeistoffen gemakkelijk wegvloeien;

    d) het bedrijf moet voorzien zijn van adequate toiletten, kleedlokalen en wastafels voor het personeel;

    e) het bedrijf moet voorzien zijn van adequate voorzieningen ter bescherming tegen schadelijke dieren zoals insecten, knaagdieren, vogels enz.;

    f) het bedrijf moet voorzien zijn van een afvalwaterlozingssysteem dat voldoet aan de hygiëne-eisen.

    2. Het bedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van de recipiënten (open of afsluitbare) waarin de dierlijke bijproducten worden geleverd, en van de voertuigen, met uitzondering van schepen, waarin ze worden vervoerd. Er moet worden gezorgd voor adequate voorzieningen voor het ontsmetten van voertuigwielen.

    HOOFDSTUK II

    Algemene hygiëne-eisen

    A Intermediaire bedrijven voor categorie 3-materiaal

    1. Het bedrijf mag geen andere activiteiten uitvoeren dan het importeren, verzamelen, sorteren, uitsnijden, koelen, in blokken invriezen, tijdelijk opslaan en verzenden van categorie 3-materiaal.

    2. Het sorteren van categorie 3-materiaal moet zo gebeuren dat elk gevaar voor het binnenbrengen van dierziekten wordt voorkomen.

    3. Tijdens het sorteren en gedurende de opslag moet het categorie 3-materiaal gescheiden van andere goederen worden behandeld en opgeslagen, en wel zo dat elke verspreiding van epidemische dierziekten wordt voorkomen.

    4. Categorie 3-materiaal moet adequaat worden opgeslagen totdat het verder wordt verzonden.

    5. Voertuigen en afsluitbare recipiënten die zijn gebruikt voor het vervoer van onverwerkt categorie 3-materiaal en alle apparaten of toestellen die in contact zijn geweest met het onverwerkte categorie 3-materiaal, moeten na elk gebruik worden gereinigd, gewassen en ontsmet. Verpakkingsmateriaal moet worden verbrand of op andere wijze worden verwijderd volgens de instructies van de officiële dierenarts.

    B Intermediaire bedrijven voor categorie 1- of 2-materiaal

    1. Het bedrijf mag geen andere activiteiten uitvoeren dan het verzamelen, de handling, de tijdelijke opslag en het verzenden categorie 1- of categorie 2-materiaal.

    2. Het sorteren van categorie 1- of categorie 2-materiaal moet zo gebeuren dat elk gevaar voor het binnenbrengen van dierziekten wordt voorkomen.

    3. Gedurende de opslag moet het categorie 1- of categorie 2-materiaal gescheiden van andere goederen worden behandeld en opgeslagen, en wel zo dat elke verspreiding van epidemische dierziekten wordt voorkomen.

    4. Categorie 1- of categorie 2-materiaal moet adequaat worden opgeslagen totdat het verder wordt verzonden.

    5. Voertuigen en afsluitbare recipiënten die zijn gebruikt voor het vervoer van categorie 1- of categorie 2-materiaal en alle apparaten of toestellen die in contact zijn geweest met categorie 1- of categorie 2-materiaal, moeten na elk gebruik te worden gereinigd, gewassen en ontsmet. Verpakkingsmateriaal moet worden verbrand of op andere wijze worden verwijderd volgens de instructies van de officiële dierenarts.

    HOOFDSTUK III

    Erkenningseisen voor opslagbedrijven

    1. Bedrijfsruimten en voorzieningen moeten minstens aan de volgende eisen voldoen:

    a) het bedrijf moet een overdekte ruimte hebben voor de levering van de dierlijke bijproducten;

    b) het bedrijf moet zo gebouwd zijn dat het eenvoudig kan worden gereinigd en ontsmet. Vloeren moeten zo aangelegd zijn dat vloeistoffen gemakkelijk wegvloeien;

    c) het bedrijf moet voorzien zijn van adequate toiletten, kleedlokalen en wastafels voor het personeel;

    d) het bedrijf moet voorzien zijn van adequate voorzieningen ter bescherming tegen schadelijke dieren zoals insecten, knaagdieren, vogels enz.

    2. Het bedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van de open of afsluitbare recipiënten waarin de producten worden geleverd, en van de voertuigen, met uitzondering van schepen, waarin ze worden vervoerd. Er moet worden gezorgd voor adequate voorzieningen voor het ontsmetten van voertuigwielen.

    3. De producten moeten adequaat worden opgeslagen totdat ze verder worden verzonden.

    BIJLAGE IX

    VOORSCHRIFTEN VOOR DE BEHANDELING VAN BEPAALD MATERIAAL VAN CATEGORIE 2 OF CATEGORIE 3 BESTEMD VOOR GEBRUIK ALS VOEDER VOOR DE IN ARTIKEL 21 GENOEMDE CATEGORIEËN DIEREN

    1. Categorie 2- of categorie 3-materiaal moet naar de gebruikers of de verzamelcentra worden vervoerd overeenkomstig bijlage II.

    2. Bedrijfsruimten moeten minstens voldoen aan de eisen van bijlage III, hoofdstuk I, punt 1, onder a), b), c), d) en f), 2, 3, 4 en hoofdstuk II, punt 1, 2, 4, 5, 9 en moeten uigerust zijn met adequate faciliteiten voor de destructie van ongebruikt, onverwerkt categorie 2- of categorie 3-materiaal, of moeten dit materiaal overeenkomstig deze verordening naar een verwerkingsbedrijf of naar een verbrandingsinstallatie sturen.

    3. Naast de overeenkomstig artikel 8 te registreren gegevens, moeten ook de volgende gegevens worden bijgehouden:

    i) voor eindgebruikers, de hoeveelheid categorie 2- of categorie 3-materiaal die is gebruikt en de datum van gebruik;

    ii) voor verzamelcentra die categorie 2- of categorie 3-materiaal leveren aan eindgebruikers:

    a) de hoeveelheid overeenkomstig punt 4 behandeld categorie 2- of categorie 3-materiaal;

    b) de naam en het adres van elke eindgebruiker die het verwerkte categorie 2- of categorie 3-materiaal koopt;

    c) de bedrijfsruimte waarnaar het categorie 2- of categorie 3-materiaal voor gebruik moet worden getransporteerd;

    d) de verzonden hoeveelheid, en

    e) de datum van verzending van het materiaal.

    4. Ander categorie 2- of categorie 3-materiaal dan visafval dat door de verzamelcentra van dat materiaal aan eindgebruikers wordt geleverd, moet:

    i) één van de volgende behandelingen ondergaan:

    a) denaturering met een oplossing van een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde kleurstof. De oplossing dient een zodanige concentratie te hebben dat de verkleuring van het behandelde vlees duidelijk zichtbaar is; de volledige oppervlakte van alle stukken vlees moet met voornoemde oplossing behandeld worden door onderdompeling van het vlees in de oplossing of door de oplossing daarop te spuiten of op een andere manier daarop te brengen;

    b) sterilisatie, dat wil zeggen koken of stomen onder druk totdat elk stuk vlees volledig doorgekookt is;

    c) iedere andere door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde behandeling;

    ii) na behandeling moet het categorie 2- of categorie 3-materiaal worden verpakt, voordat het wordt verzonden. Op de verpakking moet behalve de naam en het adres van het verzamelcentrum ook duidelijk leesbaar de vermelding: 'Niet voor menselijke consumptie' worden aangebracht.

    BIJLAGE X

    Modellen van gezondheidscertificaten voor het invoeren uit derde landen van bepaalde dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten

    Hoofdstuk 1

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor verwerkt dierlijk eiwit niet bestemd voor menselijke consumptie, waaronder mengsels en producten andere dan voeder voor gezelschapsdieren die dergelijk eiwit bevatten, en bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van het verwerkte dierlijke eiwit of product

    Aard van het verwerkte dierlijke eiwit of product

    Verwerkt dierlijk eiwit van:

    (diersoort)

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst van het verwerkte dierlijke eiwit of product

    Adres en erkenningsnummer van het bedrijf

    III. Bestemming van het verwerkte dierlijke eiwit of product

    Het verwerkte dierlijke eiwit of product wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat hij Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement heeft gelezen en begrepen, en dat:

    a) het hierboven omschreven verwerkte dierlijke eiwit of product geheel of gedeeltelijk bestaat uit verwerkt dierlijk eiwit dat niet bestemd is voor menselijke consumptie en:

    i) is vervaardigd en opgeslagen in een door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 15 van Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement erkend, gevalideerd en gecontroleerd verwerkingsbedrijf;

    ii) uitsluitend is vervaardigd uit de volgende dierlijke bijproducten:

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die niet geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die geen symptomen vertonen van ziekten die overdraagbaar zijn op mens of dier en die afkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie;

    -huiden, hoeven en hoorn, varkenshaar en veren afkomstig van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;

    -bloed dat verkregen is van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving

    -dierlijke bijproducten die afkomstig zijn van de productie van producten die bestemd zijn voor menselijke consumptie, zoals ontvette beenderen, kanen enz.;

    -voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of die producten van dierlijke oorsprong bevatten en die oorspronkelijk bestemd waren voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen of als gevolg van gebreken bij de productie of bij de verpakking of van andere gebreken die geen enkel gevaar voor mens of dier vormen, bestemd zijn voor diervoeding;

    -vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren, die in volle zee gevangen zijn voor de productie van vismeel;

    -vers visafval afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen;

    -schelpen en eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eieren afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;

    iii) verhit is:

    -tot een kerntemperatuur van meer dan 133 °C gedurende ten minste 20 minuten zonder onderbreking bij een (absolute) druk van ten minste 3 bar, geproduceerd door verzadigde stoom, en dat de grootte van de deeltjes vóór de verwerking niet meer bedroeg dan 50 millimeter1, of

    -in het geval van bloedmeel of niet van zoogdieren afkomstig eiwit, met uitzondering van vismeel, overeenkomstig verwerkingsmethode ...... ...vermeld in bijlage III, hoofdstuk III van Verordening .../... /EG1 van de Raad en het Europees Parlement

    een aselecte steekproef voldoet aan de volgende normen2:

    -clostridium perfringens: geen in 1 g

    -salmonella: geen in 25 gram, n=5, c=0, m=0, M=0

    -enterobacteriaceae: n=5, c=2, n=10, M 3 X 10 in 1 gram

    -in het geval van vismeel, overeenkomstig verwerkingsmethode ...... ...vermeld in bijlage III, hoofdstuk III van Verordening .../... /EG1 van de Raad en het Europees Parlement, dan wel het product door-en-door is verhit tot ten minste 80 °C1, en een aselecte steekproef voldoet aan de volgende normen:

    -salmonella: geen in 25 gram, n=5, c=0, m=0, M=0

    -enterobacteriaceae: n=5, c=2, n=10, M 3 X 10 in 1 gram

    b) een aselecte steekproef van het eindproduct direct vóór de verzending door de bevoegde autoriteiten is onderzocht en voldeed aan de volgende normen:

    salmonella: geen in 25 gram, n=5, c=0, m=0, M=0

    c) het eindproduct:

    -is verpakt in nieuw verpakkingsmateriaal,

    -in het geval van verzending als bulkgoed, de containers of andere vervoermiddelen vooraf grondig zijn gereinigd en ontsmet met een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd ontsmettingsmiddel1;

    d) het eindproduct opgeslagen is in een gesloten opslagruimte;

    e) is gehanteerd met alle voorzorgen om na de behandeling verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel4

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)4

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Waarbij

    n= aantal eenheden van de steekproef;

    m= drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat is bevredigend als het aantal bacteriën in alle steekproefeenheden m niet overschrijdt;

    M= maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer steekproefeenheden M of meer bedraagt;

    c= aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.

    3 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    Hoofdstuk 2

    (A)

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor niet voor menselijke consumptie bestemde melk en producten op basis van melk, die één enkele warmtebehandeling hebben ondergaan en bestemd zijn voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van de melk/producten op basis van melk

    Melk van:

    (diersoort)

    Beschrijving van de melk/producten op basis van melk

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst

    Adres en registratienummer van de behandelingsinrichting/verwerkingsinrichting1:

    III. Bestemming van de melk/producten op basis van melk

    De melk/producten op basis van melk wordt/worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel2:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart hetgeen volgt:

    1. De laatste 12 maanden vóór de uitvoer is ...... ...(land van uitvoer), ...... ...(gebied) 3, vrij van mond- en klauwzeer en runderpest geweest en in de laatste 12 maanden vóór de uitvoer is hier niet tegen mond- en klauwzeer of runderpest ingeënt.

    2. De melk/het product op basis van melk als bedoeld in dit certificaat:

    a) is vervaardigd van rauwe melk afkomstig van dieren:

    -die geen klinische tekenen vertonen van een ziekte die via de melk op mensen of dieren kan worden overgedragen;

    -van bedrijven waarvoor geen officiële beperkende maatregelen gelden in verband met mond- en klauwzeer of runderpest; en

    b) heeft een warmtebehandeling ondergaan, met verhitting tot ...(temperatuur) gedurende ...(duur), die een negatieve reactie op de fosfatasetest waarborgt, gevolgd, in het geval van melkpoeder of een melkpoederproduct, door een droogprocédé.

    3. Alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de melk/het product op basis van melk na verwerking wordt verontreinigd.

    4. De melk/het product op basis van melk is verpakt in nieuw verpakkingsmateriaal1 of

    -bij gebruik van bulkcontainers, zijn deze containers vóór het inladen met een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd product ontsmet1, en

    -is op de bulkcontainers een merkteken aangebracht waaruit blijkt om welk soort melk of welk soort product op basis van melk het gaat.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel4

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)4

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Voor vrachtwagens het kentekennummer vermelden; voor bulkcontainers ook het containernummer en het zegelnummer.

    3 Alleen in te vullen als de toestemming voor invoer in de Gemeenschap slechts geldt voor bepaalde gebieden van het betrokken derde land.

    4 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (B)

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor niet voor menselijke consumptie bestemde warmtebehandelde producten op basis van melk met een pH van minder dan 6, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I. Identificatie van de producten op basis van melk

    Melk van:

    (diersoort)

    Beschrijving van de producten op basis van melk

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst

    Adres en registratienummer van de behandelingsinrichting/verwerkingsinrichting1

    III. Bestemming van de producten op basis van melk

    De producten op basis van melk worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoer middel2:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart hetgeen volgt:

    1. Het product op basis van melk als bedoeld in dit certificaat3:

    a) is vervaardigd van rauwe melk afkomstig van dieren:

    -die geen klinische tekenen vertonen van een ziekte die via de melk op mens of dier kan worden overgedragen;

    -van bedrijven waarvoor geen officiële beperkende maatregelen gelden in verband met mond- en klauwzeer of runderpest; en

    2. heeft een warmtebehandeling, met verhitting tot ...(temperatuur) gedurende ...(duur), ondergaan die een negatieve reactie op de fosfatasetest waarborgt;

    heeft een zuurbehandeling ondergaan waarbij de pH van het product gedurende ten minste één uur lager dan 6 is geweest.

    3. Alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om te voorkomen dat het product op basis van melk na verwerking wordt verontreinigd.

    4. Het product op basis van melk is verpakt in nieuw verpakkingsmateriaal1 of

    -bij gebruik van bulkcontainers, zijn deze vóór het inladen met een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd product ontsmet1, en

    -is op de bulkcontainers een merkteken aangebracht waaruit blijkt om welk soort melk en welk soort product op basis van melk het gaat.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel4

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)4

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Voor vrachtwagens het kentekennummer vermelden; voor bulkcontainers ook het containernummer en het zegelnummer.

    3 Doorhalen wat niet van toepassing is.

    4 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (C)

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor niet voor menselijke consumptie bestemde melk en producten op basis van melk, die gesteriliseerd zijn of een dubbele warmtebehandeling hebben ondergaan en bestemd zijn voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I. Identificatie van de melk/producten op basis van melk

    Melk van:

    (diersoort)

    Beschrijving van de melk/producten op basis van melk

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst

    Adres en registratienummer van de behandelingsinrichting/verwerkingsinrichting1

    III. Bestemming van de melk/producten op basis van melk

    De melk/producten op basis van melk wordt/worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel2:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart hetgeen volgt:

    1. De melk/het product op basis van melk als bedoeld in dit certificaat:

    a) is vervaardigd van rauwe melk afkomstig van dieren:

    -die geen klinische tekenen vertonen van een ziekte die via de melk op mens of dier kan worden overgedragen;

    -van bedrijven waarvoor geen officiële beperkende maatregelen gelden in verband met mond- en klauwzeer of runderpest; en

    b) heeft een van de volgende behandelingen ondergaan:

    i) een sterilisatie waarbij een F°-waarde van ten minste 3 is bereikt; of

    ii) een eerste warmtebehandeling, met verhitting tot ...(temperatuur) gedurende ...(duur), die een negatieve reactie op de fosfatasetest waarborgt, gevolgd door een tweede warmtebehandeling met verhitting tot ...(temperatuur) gedurende ...(duur), die een negatieve reactie gegeven zou hebben op de fosfatasetest, gevolgd, in het geval van melkpoeder of een melkpoederproduct, door een droogprocédé.

    2. Alle voorzorgsmaatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de melk/het product op basis van melk na verwerking wordt verontreinigd.

    3. De melk/het product op basis van melk is verpakt in nieuw verpakkingsmateriaal of

    -bij gebruik van bulkcontainers, zijn deze vóór het inladen met een door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd product ontsmet, en

    -is op de bulkcontainer een merkteken aangebracht waaruit blijkt om welk soort melk of welk soort product op basis van melk het gaat.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts) 3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Voor vrachtwagens het kentekennummer vermelden; voor bulkcontainers ook het containernummer en het zegelnummer.

    3 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    Hoofdstuk 3

    (A)

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor blikvoeder voor gezelschapsdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I. Identificatie van het voeder voor gezelschapsdieren

    Het voeder is vervaardigd uit grondstoffen van de volgende diersoorten:

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst van het voeder

    Adres en erkenningsnummer van het bedrijf:

    III. Bestemming van het voeder

    Het voeder wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat hij Verordening .../... /... van de Raad en het Europees Parlement heeft gelezen en begrepen, en dat het hierboven omschreven voeder voor gezelschapsdieren:

    a) is vervaardigd en opgeslagen in een door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 16 van Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement erkend en gecontroleerd verwerkingsbedrijf;

    b) uitsluitend is vervaardigd uit de volgende dierlijke bijproducten:

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die niet geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die geen symptomen vertonen van ziekten die overdraagbaar zijn op mens of dier en die afkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie;

    -huiden, hoeven en hoorn, varkenshaar en veren afkomstig van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;

    -bloed dat verkregen is van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving

    -dierlijke bijproducten die afkomstig zijn van de productie van producten die bestemd zijn voor menselijke consumptie, zoals ontvette beenderen, kanen enz.;

    -voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of die producten van dierlijke oorsprong bevatten en die oorspronkelijk bestemd waren voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen of als gevolg van gebreken bij de productie of bij de verpakking of van andere gebreken die geen enkel gevaar voor mens of dier vormen, bestemd zijn voor diervoeding;

    -vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren, die in volle zee gevangen zijn voor de productie van vismeel;

    -vers visafval afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen;

    -schelpen en eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eieren afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;

    c) een warmtebehandeling heeft ondergaan tot een Fc-waarde van ten minste 3,0 in de hermetisch gesloten recipiënten;

    d) via een aselecte steekproef van ten minste vijf blikken van elke verwerkte batch is onderzocht met behulp van diagnostische laboratoriummethoden om overeenkomstig a) een adequate warmtebehandeling van de hele zending te waarborgen;

    e) is gehanteerd met alle voorzorgen om na de behandeling verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (B)

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, ander dan blikvoeder voor gezelschapsdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van het voeder

    Het voeder is vervaardigd uit grondstoffen van de volgende diersoorten:

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst van het voeder

    Adres en erkenningsnummer van het bedrijf:

    III. Bestemming van het voeder

    Het voeder wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat hij Verordening .../... /... van de Raad en het Europees Parlement heeft gelezen en begrepen, en dat het hierboven omschreven voeder:

    a) is vervaardigd en opgeslagen in een door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 16 van Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement erkend en gecontroleerd verwerkingsbedrijf;

    b) uitsluitend is vervaardigd uit de volgende dierlijke bijproducten:

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die niet geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die geen symptomen vertonen van ziekten die overdraagbaar zijn op mens of dier en die afkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie;

    -huiden, hoeven en hoorn, varkenshaar en veren afkomstig van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;

    -bloed dat verkregen is van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die vóór het slachten zijn gekeurd en bij die keuring geschikt zijn verklaard om te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving

    -dierlijke bijproducten die afkomstig zijn van de productie van producten die bestemd zijn voor menselijke consumptie, zoals ontvette beenderen, kanen enz.;

    -voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of die producten van dierlijke oorsprong bevatten en die oorspronkelijk bestemd waren voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen of als gevolg van gebreken bij de productie of bij de verpakking of van andere gebreken die geen enkel gevaar voor mens of dier vormen, bestemd zijn voor diervoeding;

    -vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren, die in volle zee gevangen zijn voor de productie van vismeel;

    -vers visafval afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen;

    -schelpen en eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eieren afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;

    c) zo is vervaardigd dat dit voeder of de ingrediënten van dierlijke oorsprong een warmtebehandeling hebben ondergaan waarbij door-en-door in het product een temperatuur van ten minste 90 °C is bereikt;

    d) via een aselecte steekproef van ten minste vijf monsters uit elke vervaardigde batch, genomen tijdens of na opslag in het verwerkingsbedrijf, is onderzocht en aan de volgende normen voldeed1:

    -salmonella: geen in 25 gram, n=5, c=0, m=0, M=0

    -enterobacteriaceae:n=5, c=2, n=10, M 3 X 10 in 1 gram;

    e) is gehanteerd met alle voorzorgen om na de behandeling verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen;

    f) is verpakt in nieuw verpakkingsmateriaal.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Waarbij

    n= aantal eenheden van de steekproef;

    m= drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat is bevredigend als het aantal bacteriën in alle steekproefeenheden m niet overschrijdt;

    M= maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer steekproefeenheden M of meer bedraagt;

    c= aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (C)

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor hondenkluiven bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van de hondenkluiven

    De hondenkluiven zijn vervaardigd uit grondstoffen van de volgende diersoort(en):

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    II. Herkomst van de hondenkluiven

    Adres en erkenningsnummer van het bedrijf:

    III. Bestemming van de hondenkluiven

    De hondenkluiven worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat hij Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement heeft gelezen en begrepen, en dat de hierboven omschreven hondenkluiven:

    a) zijn vervaardigd en opgeslagen in een door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 16 van Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement erkend en gecontroleerd verwerkingsbedrijf;

    b) uitsluitend bereid zijn uit de volgende dierlijke bijproducten:

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

    -delen van in een slachthuis geslachte dieren, die niet geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die geen symptomen vertonen van ziekten die overdraagbaar zijn op mens of dier en die afkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie;

    -huiden van dieren die zijn geslacht in een slachthuis en die voor en na het slachten zijn gekeurd en die geen klinische symptomen van een infectieziekte vertoonden;

    c) in het geval van:

    i) hondenkluiven vervaardigd van huiden van hoefdieren, een warmtebehandeling hebben ondergaan die voldoende is om salmonella1te doden;

    ii) hondenkluiven vervaardigd van andere dierlijke bijproducten dan huiden van hoefdieren, een warmtebehandeling hebben ondergaan waarbij door-en-door in het product een temperatuur van ten minste 90 °C is bereikt1;

    d) via een aselecte steekproef van ten minste vijf monsters uit elke vervaardigde batch, genomen tijdens of na opslag in het verwerkingsbedrijf, zijn onderzocht en aan de volgende normen voldeden2:

    -salmonella: geen in 25 gram, n=5, c=0, m=0, M=0

    -enterobacteriaceae: n=5, c=2, n=10, M 3 X 102 in 1 gram

    e) zijn gehanteerd met alle voorzorgen om na de behandeling verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen;

    f) zijn verpakt in nieuw verpakkingsmateriaal.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    ______________________

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Waarbij

    n= aantal eenheden van de steekproef;

    m= drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat is bevredigend als het aantal bacteriën in alle steekproefeenheden m niet overschrijdt;

    M= maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer steekproefeenheden M of meer bedraagt;

    c= aantal deelmonsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven, en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige deelmonsters niet hoger is dan m.

    3 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (D)

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor rauw voeder voor gezelschapsdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van het rauwe voeder

    Het rauwe voeder is vervaardigd uit dierlijke bijproducten van de volgende diersoort(en):

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst van het rauwe voeder

    Adres en erkenningsnummer van het bedrijf:

    III. Bestemming van het rauwe voeder

    Het rauwe voeder wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat hij Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement heeft gelezen en begrepen, en dat het hierboven omschreven rauwe voeder voor gezelschapsdieren:

    a) bestaat uit dierlijke bijproducten die afkomstig zijn van diersoorten die worden genoemd onder I en voldoet aan de diergezondheidseisen die zijn vastgesteld in Beschikking(en) .../... /... van de Commissie1

    b) uitsluitend bestaat uit delen van in een door de EG erkend slachthuis geslachte dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

    c) is verwerkt en opgeslagen in een door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 16 van Verordening .../... /EG van de Raad en het Europees Parlement erkend en gecontroleerd verwerkingsbedrijf;

    d) is gehanteerd met alle voorzorgen om na de behandeling nieuwe verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen;

    e) is verpakt in nieuw lekvrij verpakkingsmateriaal.

    Gedaan te , op

    (plaats) (datum)

    Stempel2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Het nummer van de desbetreffende en huidige beschikking(en) voor vers vlees van de corresponderende vatbare huisdiersoorten dient hier te worden opgenomen.

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    Hoofdstuk 4

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor de invoer van serum van paardachtigen uit derde landen of delen van derde landen waaruit levende voor de slacht bestemde paardachtigen mogen worden ingevoerd, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van het serum

    Serum van:

    (diersoort)

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Nettogewicht:

    II. Herkomst van het serum

    Adres en veterinair controlenummer van de geregistreerde inrichting waar het serum verzameld is:

    III. Bestemming van het serum

    Het serum wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat het hierboven omschreven serum van paardachtigen:

    a) afkomstig is uit een land waar voor de volgende ziekten een meldingsplicht bestaat: Afrikaanse paardenpest, dourine, kwade droes, paarden-encefalomyelitis (alle vormen, met inbegrip van VEE), infectieuze anemie bij paarden, vesiculaire stomatitis, rabiës en miltvuur;

    b) onder toezicht van een dierenarts verkregen is van paardachtigen die op het moment waarop het serum verzameld werd, vrij waren van klinische symptomen van een besmettelijke ziekte;

    c) afkomstig is van paardachtigen die sedert hun geboorte hebben verbleven op het grondgebied van een derde land of, in het geval van officiële regionalisering volgens de communautaire wetgeving, in delen van het grondgebied van een derde land:

    i) waar in de laatste twee jaar geen Venezolaanse paarden-encefalomyelitis voorgekomen is;

    ii) waar in de laatste zes maanden geen dourine voorgekomen is;

    iii) waar in de laatste zes maanden geen kwade droes voorgekomen is;

    d) afkomstig is van paardachtigen die, op het moment waarop het serum verzameld werd, niet afkomstig waren van en ook niet hebben verbleven op een bedrijf waarvoor om veterinairrechtelijke redenen verbodsmaatregelen van kracht waren:

    i) in het geval van paarden-encefalomyelitis, gedurende zes maanden vanaf de datum waarop de met deze ziekte besmette paardachtigen geslacht zijn;

    ii) in het geval van infectieuze anemie, tot de datum waarop, na slachting van alle besmette dieren, de resterende dieren negatief hebben gereageerd op twee Coggins-tests die met een tussenpoos van drie maanden verricht zijn;

    iii) in het geval van vesiculaire stomatitis, gedurende zes maanden;

    iv) in het geval van rabiës, gedurende één maand na constatering van het laatste geval;

    v) in het geval van miltvuur, gedurende 15 dagen na constatering van het laatste geval;

    indien evenwel alle op het bedrijf aanwezige dieren van voor de ziekte vatbare soorten geslacht en de bedrijfsruimten volledig ontsmet zijn, moet het verbod gedurende 30 dagen van kracht zijn geweest, gerekend vanaf de datum waarop de dieren gedestrueerd en de bedrijfsruimten ontsmet zijn, behalve in het geval van miltvuur, waarvoor het verbod gedurende 15 dagen moet hebben gegolden;

    e) met de nodige voorzorgen behandeld is om verontreiniging met ziekteverwekkers tijdens de productie, de handling en de verpakking te voorkomen;

    f) verpakt is in verzegelde, lekvrije recipiënten, waarop duidelijk de vermelding 'serum van paardachtigen' aangebracht is en het registratienummer vermeld is van de inrichting waar het serum is verzameld.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    Hoofdstuk 5

    (A)

    DIERGEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor verse of gekoelde huiden van hoefdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van de huiden

    Huiden van:

    (diersoort)

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Nettogewicht:

    Nummer van het zegel op de container(s), vrachtwagen, goederenwagons of baal/balen:

    II. Herkomst van de huiden

    Adres en veterinair registratienummer van de geregistreerde en gecontroleerde inrichting:

    III. Bestemming van de huiden

    De huiden worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat de hierboven omschreven huiden:

    a) verkregen zijn van in een slachthuis geslachte dieren die vóór en na het slachten zijn gekeurd, vrij zijn bevonden van ernstige op mens of dier overdraagbare ziekten, en niet zijn gedood in het kader van de uitroeiing van een epizoötie;

    b) afkomstig zijn uit een land of, in het geval van regionalisering volgens de communautaire wetgeving, uit een deel van een land waaruit de invoer van alle soorten vers vlees van de betrokken diersoorten toegestaan is en dat ten minste de laatste 12 maanden vóór verzending vrij was van de onderstaande ziekten en waarin gedurende die periode niet gevaccineerd is tegen deze ziekten:

    -klassieke varkenspest1

    -Afrikaanse varkenspest1

    -Teschener-ziekte1

    -runderpest1

    en dat bovendien gedurende de laatste 24 maanden vóór verzending vrij was van mond- en klauwzeer en waarin gedurende de laatste 12 maanden vóór verzending niet gevaccineerd is tegen mond- en klauwzeer1;

    c) verkregen zijn van:

    -dieren die ten minste de laatste drie maanden vóór de slacht of sedert hun geboorte indien ze jonger waren dan drie maanden, hebben verbleven op het grondgebied van het land van herkomst;

    -in het geval van huiden van tweehoevigen, dieren afkomstig van bedrijven waar de laatste 30 dagen geen enkele uitbraak van mond- en klauwzeer geconstateerd is en waaromheen zich in een gebied met een straal van 10 km gedurende de laatste 30 dagen geen enkel geval van mond- en klauwzeer heeft voorgedaan;

    -in het geval van huiden van varkens, dieren afkomstig van bedrijven waar de laatste 30 dagen geen enkele uitbraak van vesiculaire varkensziekte en de laatste 40 dagen geen enkele uitbraak van klassieke varkenspest of van Afrikaanse varkenspest geconstateerd is, en waaromheen zich in een gebied met een straal van 10 km gedurende de laatste 30 dagen geen enkel geval van voornoemde ziekten heeft voorgedaan;

    -dieren die de laatste 24 uur vóór de slachten in het slachthuis gekeurd zijn, zonder dat daarbij symptomen van mond- en klauwzeer1, runderpest1, klassieke varkenspest1, Afrikaanse varkenspest1 of vesiculaire varkensziekte1 geconstateerd zijn;

    d) zijn gehanteerd met alle voorzorgen om besmetting met ziekteverwekkers te voorkomen.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Ziekten waarvoor de betrokken diersoort niet vatbaar is, doorhalen.

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (B)

    DIERGEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor behandelde huiden van hoefdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap, afkomstig uit derde landen of delen van derde landen die vermeld staan in deel 1 van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van de huiden

    Huiden van:

    (diersoort)

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Nettogewicht:

    Nummer van het zegel op de container(s), vrachtwagen, goederenwagons of baal/balen:

    II. Herkomst van de huiden

    Adres en veterinair registratienummer van de geregistreerde en gecontroleerde inrichting:

    III. Bestemming van de huiden

    De huiden worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat de hierboven omschreven huiden verkregen zijn van in een slachthuis geslachte dieren die vóór en na de slachten zijn gekeurd, vrij zijn bevonden van ernstige op mens of dier overdraagbare ziekten, en niet zijn gedood in het kader van de uitroeiing van een epizoötie en

    1. ofwel1

    a) afkomstig zijn uit een land of een deel van een land waar de laatste twaalf maanden geen van de onderstaande ziekten, waarvoor in het land van herkomst een officiële meldingsplicht geldt, geconstateerd is:

    -runderpest2,

    -mond- en klauwzeer2,

    -klassieke varkenspest2,

    -Afrikaanse varkenspest2,

    -gedroogd zijn1, of

    -vóór de verzending ten minste 14 dagen droog of nat gezouten zijn1, of

    -droog of nat gezouten zijn op ... (datum) en volgens de verklaring van de vervoerder per schip vervoerd worden, wat een zodanige tijd vergt dat de huiden bij aankomst bij de inspectiepost aan de grens van de EG ten minste 14 dagen gezouten zijn1;

    of1

    b) zijn

    -gezouten gedurende zeven dagen met zeezout waaraan 2% natriumcarbonaat toegevoegd is1,

    -op ... (datum) gezouten zijn met zeezout waaraan 2% natriumcarbonaat toegevoegd is, en volgens de verklaring van de vervoerder per schip vervoerd worden, wat een zodanige tijd vergt dat de huiden bij aankomst bij de inspectiepost aan de grens van de EG gedurende ten minste zeven dagen gezouten zijn1, of

    -42 dagen gedroogd zijn bij een temperatuur van ten minste 20 °C1;

    2. zijn gehanteerd met alle voorzorgen om nieuwe verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Ziekten waarvoor de betrokken diersoort niet vatbaar is, doorhalen.

    3 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (C)

    OFFICIEEL ATTEST

    voor huiden van andere hoefdieren dan varkens en paardachtigen, die bestemd zijn voor verzending naar de Europese Gemeenschap en die 21 dagen apart gehouden zijn of waarvan het vervoer vóór de invoer ten minste 21 dagen zonder onderbreking heeft geduurd

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het officiële attest:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van de huiden

    Huiden van:

    (diersoort)

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Nettogewicht:

    Nummer van het zegel op de container(s), vrachtwagen, goederenwagons of baal/balen:

    II. Herkomst van de huiden

    Adres en officieel registratienummer van de inrichting:

    III. Bestemming van de huiden

    De huiden worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat de hierboven omschreven huiden:

    a) een van de volgende behandelingen hebben ondergaan, d.w.z.:

    -zijn gedroogd1, of

    -vóór de verzending ten minste 14 dagen droog of nat zijn gezouten1, of

    -zeven dagen zijn gezouten met (zee)zout waaraan 2% natriumcarbonaat toegevoegd is1, of

    -42 dagen zijn gedroogd bij een temperatuur van ten minste 20 °C1;

    b) zijn gehanteerd met alle voorzorgen om na de behandeling nieuwe verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen, en niet in contact zijn geweest met andere dierlijke producten of levende dieren;

    c) en

    -na de onder punt a) omschreven behandeling, gedurende 21 dagen direct voorafgaande aan de verzending apart gehouden en onder officieel toezicht zijn geweest1, of

    -volgens de verklaring van de vervoerder het vervoer ten minste 21 dagen duurt1.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    Hoofdstuk 6

    (A)

    CERTIFICAAT/DOCUMENT

    voor behandelde, uitsluitend uit beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien, tanden of huiden bestaande jachttrofeeën van vogels en hoefdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het certificaat/document:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I. Identificatie van de jachttrofeeën

    Jachttrofeeën van:

    (diersoort)

    Aard van de jachttrofeeën:

    a) uitsluitend beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien, tanden1:

    b) uitsluitend huiden1:

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Referentienummer van het Cites-certificaat1:

    II. Bestemming van de jachttrofeeën:

    De jachttrofeeën worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    III. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat de hierboven genoemde jachttrofeeën:

    a) onmiddellijk na de behandeling, zonder in contact te komen met andere producten van dierlijke oorsprong waardoor ze kunnen worden verontreinigd, verpakt zijn in individuele, doorzichtige en gesloten verpakkingen om elke verontreiniging achteraf te voorkomen;

    b) in het geval van jachttrofeeën die uitsluitend uit huiden bestaan1

    -gedroogd zijn1,

    -vóór de verzending ten minste 14 dagen droog of nat gezouten zijn1;

    -droog of nat gezouten zijn op ... (datum) en volgens de verklaring van de vervoerder per schip vervoerd worden, wat een zodanige tijd vergt dat de huiden bij aankomst bij de inspectiepost aan de grens van de EG ten minste 14 dagen gezouten zijn2;

    c) in het geval van jachttrofeeën die uitsluitend uit beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien of tanden bestaan2:

    -zo lang in kokend water ondergedompeld zijn dat alle andere stoffen dan beenderen, horens, hoeven, klauwen, geweien of tanden verwijderd zijn;

    -ontsmet zijn met een door de bevoegde autoriteit van het land van verzending goedgekeurd product, met name waterstofperoxide voor uit been bestaande delen.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)3

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (B)

    VETERINAIR CERTIFICAAT

    voor onbehandelde, uit volledige anatomische delen bestaande jachttrofeeën van vogels en hoefdieren, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het certificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I. Identificatie van de jachttrofeeën

    Jachttrofeeën van:

    (diersoort)

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Referentienummer van het Cites-certificaat1:

    II. Bestemming van de jachttrofeeën:

    De jachttrofeeën worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    III. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart hetgeen volgt:

    1. voor jachttrofeeën van evenhoevigen, met uitzondering van varkens1

    a) ........., gebied ...... ...is sedert twaalf maanden vrij van mond- en klauwzeer en runderpest, en in die periode is tegen geen van deze ziekten ingeënt.

    b) de hierboven omschreven jachttrofeeën:

    a) zijn afkomstig van dieren die gedood zijn op het grondgebied van ........., gebied ........., waaruit vers vlees van de corresponderende, voor de betrokken ziekten vatbare, gedomesticeerde diersoorten naar de Gemeenschap mag worden uitgevoerd, en waar de laatste 60 dagen geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen wegens uitbraken van een ziekte waarvoor het wild vatbaar is, hebben gegolden;

    b) zijn afkomstig van dieren die gedood zijn op ten minste 20 kilometer afstand van de grens met een ander derde land of deel van een derde land waaruit onbehandelde jachttrofeeën van andere evenhoevigen dan varkens niet naar de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd.

    2. voor jachttrofeeën van wilde varkens1:

    a) ...... ...is sedert twaalf maanden vrij van klassieke varkenspest, Afrikaanse varkenspest, vesiculaire varkensziekte, mond- en klauwzeer en besmettelijke varkensverlamming (Teschener-ziekte), en in deze periode is tegen geen van deze ziekten ingeënt.

    b) de hierboven omschreven jachttrofeeën:

    a) zijn afkomstig van dieren die gedood zijn op het grondgebied van ........., waaruit vers vlees van de corresponderende, voor de betrokken ziekten vatbare, gedomesticeerde diersoorten naar de Gemeenschap mag worden uitgevoerd, en waar de laatste 60 dagen geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen wegens uitbraken van een ziekte waarvoor de varkens vatbaar zijn, hebben gegolden;

    b) zijn afkomstig van dieren die gedood zijn op ten minste 20 kilometer afstand van de grens met een ander derde land of deel van een derde land waaruit onbehandelde jachttrofeeën van wilde varkens niet naar de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd.

    3. voor jachttrofeeën van eenhoevigen: de hierboven omschreven jachttrofeeën zijn afkomstig van eenhoevig wild dat gedood is op het grondgebied van ...... ...1 (land van uitvoer)

    4. voor jachttrofeeën van vederwild1:

    a) ........., gebied ........., is vrij van aviaire influenza en Newcastle disease;

    b) de hierboven omschreven jachttrofeeën zijn afkomstig van vederwild dat gedood is op het grondgebied van ........., gebied .........., waar de laatste 30 dagen geen veterinairrechtelijke beperkende maatregelen wegens uitbraken van een ziekte waarvoor vederwild vatbaar is, hebben gegolden.

    5. de hierboven omschreven jachttrofeeën zijn zonder in contact te komen met andere producten van dierlijke oorsprong waardoor ze kunnen worden verontreinigd, verpakt in individuele, doorzichtige en gesloten verpakkingen om elke verontreiniging achteraf te voorkomen.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    Hoofdstuk 7

    (A)

    DIERGEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor varkenshaar uit derde landen of uit delen daarvan die vrij zijn van Afrikaanse varkenspest, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van het varkenshaar

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Nettogewicht:

    II. Herkomst van het varkenshaar

    Adres en veterinair controlenummer van de geregistreerde inrichting:

    III. Bestemming van het varkenshaar

    Het varkenshaar wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart hetgeen volgt:

    1. Het hierboven omschreven varkenshaar is verkregen van varkens die afkomstig zijn uit het land van herkomst en daar in een slachthuis zijn geslacht.

    2. De varkens waarvan het varkenshaar verkregen is, vertoonden bij de keuring bij het slachten geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten en zijn niet geslacht in het kader van de uitroeiing van een epizoötie.

    3. Het land van herkomst of, in geval van officiële regionalisering volgens de communautaire wetgeving, het gebied van herkomst is al ten minste 12 maanden vrij van Afrikaanse varkenspest.

    4. Het varkenshaar is droog en zorgvuldig verpakt .

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)1

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    (B)

    DIERGEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor varkenshaar uit derde landen of uit delen daarvan die niet vrij zijn van Afrikaanse varkenspest, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van het varkenshaar

    Aard van de verpakking:

    Aantal stuks of colli:

    Nettogewicht:

    II. Herkomst van het varkenshaar

    Adres en veterinair controlenummer van de geregistreerde inrichting:

    III. Bestemming van het varkenshaar

    Het varkenshaar wordt verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart hetgeen volgt:

    1. Het hierboven omschreven varkenshaar is verkregen van varkens die afkomstig zijn uit het land van herkomst en daar in een slachthuis zijn geslacht.

    2. De varkens waarvan het varkenshaar verkregen is, vertoonden bij de keuring bij het slachten, geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten en zijn niet geslacht in het kader van de uitroeiing van een epizoötie.

    3. Het hierboven genoemde varkenshaar is:

    -gekookt1,

    -geverfd1,

    -gebleekt1.

    4. Het varkenshaar is droog en zorgvuldig verpakt.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Doorhalen wat niet van toepassing is.

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    Hoofdstuk 8

    GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

    voor niet-verwerkte dierlijke bijproducten voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren of technische producten, waaronder farmaceutische producten, bestemd voor verzending naar de Europese Gemeenschap

    Opmerking voor de importeur: Dit certificaat is uitsluitend bestemd voor veterinaire doeleinden en moet de zending vergezellen tot de inspectiepost aan de grens.

    Referentienummer van het gezondheidscertificaat:

    Land van bestemming:

    (Naam van de EG-lidstaat)

    Land van uitvoer:

    Bevoegd ministerie:

    Dienst die het certificaat afgeeft:

    I Identificatie van de niet-verwerkte dierlijke bijproducten

    Aard van de niet-verwerkte dierlijke bijproducten

    (diersoort)

    Aard van de verpakking:

    Aantal colli:

    Nettogewicht:

    Referentienummer van de batch:

    II. Herkomst van de niet-verwerkte dierlijke bijproducten

    Adres en erkenningsnummer van het bedrijf:

    III. Bestemming van de niet-verwerkte dierlijke bijproducten

    De niet-verwerkte dierlijke bijproducten worden verzonden

    van:

    (plaats van lading)

    naar:

    (land en plaats van bestemming)

    met het volgende vervoermiddel:

    Zegelnummer:

    Naam en adres van de afzender:

    Naam en adres van de geadresseerde:

    IV. Gezondheidsverklaring

    Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat de hierboven omschreven niet-verwerkte dierlijke bijproducten:

    a) afkomstig zijn van diersoorten die worden genoemd onder I en voldoen aan de diergezondheidseisen die zijn vastgesteld in Beschikking(en) .../... /... van de Commissie1

    b) uitsluitend bestaan uit delen van in een door de EG erkend slachthuis geslachte dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard voor menselijke consumptie, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

    c) in het bedrijf van herkomst diepgevroren zijn;

    d) zijn gehanteerd met alle voorzorgen om na de behandeling nieuwe verontreiniging met ziekteverwekkers te voorkomen

    e) zijn verpakt in nieuw lekvrij verpakkingsmateriaal.

    Gedaan te ,

    (plaats) (datum)

    Stempel2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Handtekening van de officiële dierenarts)2

    ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...

    (Naam, functie en titel in hoofdletters)

    Vermeld het nummer van de betrokken geldende beschikking(en) voor vers vlees van de betrokken gedomesticeerde diersoort(en).

    2 Handtekening en stempel in een andere kleur dan de gedrukte tekst.

    BIJLAGE XI

    Lijsten van derde landen waaruit lidstaten de invoer toestaan van dierlijke bijproducten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie

    De hiernavolgende lijsten zijn lijsten die gelden in principe, met dien verstande dat bij invoer ook moet worden voldaan aan de voorschriften inzake diergezondheid en volksgezondheid

    Deel I

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van melk en producten op basis van melk

    Derde landen die opgenomen zijn in kolom B of kolom C van de bijlage bij Beschikking 95/340/EG

    Deel II

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van verwerkte dierlijke eiwitten (met uitzondering van vismeel)

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG.

    Deel III

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van vismeel en visolie

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in de bijlage bij Beschikking 97/296/EG, alsmede de volgende landen:

    (EE) Estland

    (PR) Puerto Rico

    (UA) Oekraïne

    Deel IV

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van gesmolten vet (met uitzondering van visolie)

    Alle derde landen die zijn opgenomen in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG.

    Deel V

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van bloedproducten

    A Bloedproducten van hoefdieren

    Derde landen of delen van derde landen die opgenomen zijn in de lijst in Deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG en waaruit invoer toegestaan is van alle categorieën vers vlees van de betrokken soorten.

    B Bloedproducten van andere diersoorten

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG.

    Deel VI

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van bloedproducten (met uitzondering van die paardachtigen) voor technisch en farmaceutisch gebruik

    A Bloedproducten van hoefdieren

    Derde landen of delen van derde landen die opgenomen zijn in de lijst in Deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG en waaruit invoer toegestaan is van alle categorieën vers vlees van de betrokken soorten.

    B Bloedproducten van andere diersoorten

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG.

    Deel VII

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van niet-verwerkt materiaal voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en technische producten

    A. Niet-verwerkt materiaal van runderen, schapen, geiten, varkens en paardachtigen

    Derde landen of delen van derde landen die opgenomen zijn in de lijst in Deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG en waaruit invoer toegestaan is van alle categorieën vers vlees van de betrokken soorten.

    B. Niet-verwerkt materiaal van pluimvee

    Derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van vers vlees van pluimvee

    C. Niet-verwerkt materiaal van andere diersoorten

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG.

    Deel VIII

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van onbehandeld varkenshaar

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG.

    Deel IX

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van mest voor bodemverbetering

    A Verwerkte producten uit mest

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG.

    B Verwerkte mest van paardachtigen

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG voor levende paardachtigen.

    C Niet-verwerkte mest van pluimvee

    Derde landen waaruit de lidstaten de invoer toestaan van vers vlees van pluimvee

    Deel X

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten invoer toestaan van voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG, alsmede de volgende landen:

    (LK) Sri Lanka1

    (JP) Japan2

    (TW) Taiwan2

    Deel XI

    Lijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer toestaan van gelatine, gehydrolyseerde eiwitten en dicalciumfosfaat, bestemd voor diervoeding

    Alle derde landen die opgenomen zijn in de lijst in deel I van de bijlage bij Beschikking 79/542/EEG, alsmede de volgende landen:

    (KR) Republiek Korea3

    (MY) Maleisië3

    (PK) Pakistan3

    (TW) Taiwan3

    Alleen van huiden en vellen van hoefdieren gemaakte hondenkluiven.

    2 Alleen verwerkt voer voor huisdieren en voor siervissen.

    3 Alleen gelatine.

    Top