EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0453

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand

/* COM/2000/0453 def. */

52000PC0453

Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand /* COM/2000/0453 def. */


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

Op 29 mei 1999 heeft de Commissie een antidumpingonderzoek geopend betreffende de invoer in de Gemeenschap van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Kroatië, Tsjechië, de Federatieve Republiek Joegoslavië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand.

De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 449/2000 [1] een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand.

[1] PB 55 van 29.2.2000, blz. 3.

In de vorengenoemde verordening werd voorlopig geconcludeerd dat geen recht diende te worden opgelegd bij de invoer van het betrokken product uit Kroatië en de Federatieve Republiek Joegoslavië omdat het marktaandeel van deze landen minimaal was.

Het bijgaande voorstel voor een verordening van de Raad is gebaseerd op de definitieve bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap. Dit onderzoek bevestigde dat de voorlopige antidumpingmaatregelen gerechtvaardigd waren. Wat de invoer uit Kroatië en de Federatieve Republiek Joegoslavië betreft, worden de voorlopige bevindingen bevestigd en wordt de procedure zonder maatregelen beëindigd.

De Raad wordt derhalve voorgesteld het bijgaande voorstel voor een verordening goed te keuren. Deze verordening dient uiterlijk op 26 augustus 2000 in het Publicatieblad te worden bekendgemaakt.

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap [2], inzonderheid op de artikelen 9 en 10, lid 2,

[2] PB nr. L 56 van 6.3.1996 blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 van 27 april 1998, PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18.

Gezien het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 449/2000 [3], ("voorlopige verordening") een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand. De invoer uit Kroatië en de Federatieve Republiek Joegoslavië werd niet aan rechten onderworpen omdat in het kader van de voorlopige procedure was vastgesteld dat het marktaandeel van de uit deze landen ingevoerde producten minimaal was.

[3] PB L 55 van 29.2.2000, blz. 3.

B. VERVOLGPROCEDURE

(2) Na de bekendmaking van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie had besloten voorlopige antidumpingrechten in te stellen op de invoer uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand en geen voorlopige maatregelen te nemen ten aanzien van de invoer uit Kroatië en de Federatieve Republiek Joegoslavië, werd belanghebbenden die daarom verzochten gelegenheid gegeven door de Commissie te worden gehoord. Voorts hebben deze belanghebbenden schriftelijke commentaar gegeven op de voorlopige bevindingen.

(3) De Commissie heeft verder alle informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

(4) Aan de hiernavolgende handelaren/importeurs die de vragenlijst hadden beantwoord, werden aanvullende controlebezoeken gebracht :

- Jannone SA, Spanje

- Nefit BV, Nederland

- Thisa SA, Spanje

(5) Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commisise voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht en de definitieve invordering van de bedragen waarvoor zekerheid was gesteld door middel van het voorlopige recht aan te bevelen. Er werd een termijn vastgesteld waarbinnen belanghebbenden na deze bekendmaking opmerkingen konden maken.

(6) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar dienstig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig aangepast.

C. INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(7) Een aantal belanghebbenden herhaalde zijn argument in verband met het feit dat bepaalde derde landen, met name Bulgarije, Polen, Turkije en de VSA, niet bij het onderzoek werden betrokken. Zij waren van oordeel dat dit discriminatoir was en de inleiding van de procedure ongeldig maakte.

(8) Bevestigd wordt wat dit betreft dat geen procedure kon worden ingeleid ten aanzien van Bulgarije en Polen omdat de informatie betreffende de normale waarde en de exportprijs van de Bulgaarse en Poolse producten, die door de indiener van de klacht op dezelfde wijze was verstrekt als voor de landen waarop dit onderzoek wel betrekking heeft, geen bewijs van dumping bevatte. Wat de invoer uit de VSA en Turkije betreft, bleek uit de beschikbare gegevens dat deze invoer minimaal was. Dit argument wordt derhalve van de hand gewezen.

D. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

(9) In de voorlopige verordening zijn de betrokken producten omschreven als hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer met schroefdraad voor buisleidingen die worden samengevoegd door middel van een schroefsysteem en die onder GN-code ex 7307 19 10 zijn ingedeeld. Deze definitie wordt hierbij bevestigd.

(10) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen voerde een belanghebbende aan dat het onderzoek tot andere GN-codes dan 7307 19 10 diende te worden uitgebreid omdat het betrokken product ook onder deze andere codes in de Gemeenschap werd ingevoerd. Deze belanghebbende was bovendien van oordeel dat het onderzoek ook betrekking diende te hebben op fittings zonder schroefdraad aangezien deze eveneens in de Gemeenschap werden ingevoerd, waar zij van schroefdraad werden voorzien en verkocht.

(11) Ten aanzien van het eerste argument zij opgemerkt dat de hulpstukken van smeedbaar gietijzer waarop het onderzoek betrekking had in alle gevallen werden ingevoerd onder GN-code 7307 19 10 waarvan de omschrijving, zoals in het bericht van inleiding is uiteengezet, met die van het betrokken product overeenstemt. De bij dit onderzoek gebruikte invoergegevens hebben derhalve wel degelijk betrekking op het betrokken product. Indien deze smeedbare hulpstukken in bepaalde gevallen onder andere GN-codes zijn ingevoerd dan moet dit als een onjuiste tariefindeling worden beschouwd en dient de aandacht van de betrokken douaneambtenaren hierop te worden gevestigd.

(12) Ten aanzien van het tweede argument wordt opgemerkt dat hulpstukken zonder schroefdraad niet onder de definitie van het betrokken product vallen. Dergelijke hulpstukken zijn namelijk halffabrikaten die nog verdere bewerkingen moeten ondergaan die het betrokken product een van zijn wezenlijke kenmerken, namelijk het samenvoegingsmechanisme, verlenen. Dit betekent dat hulpstukken zonder schroefdraad als zodanig niet concurreren met het betrokken product en daarmee niet verwisselbaar zijn. Het onderzoek toonde bovendien aan dat het aanbrengen van schroefdraad een zeer arbeidsintensieve en derhalve belangrijke fase is in het fabricageproces waarbij aan de hulpstukken van smeedbaar gietijzer een aanzienlijke waarde wordt toegevoegd. Deze zijn derhalve niet hetzelfde product als hulpstukken van smeedbaar gietijzer met schroefdraad, met andere woorden het betrokken product.

(13) Gezien het bovenstaande worden de voorlopige bevindingen ten aanzien van het betrokken product bevestigd.

2. Soortgelijk product

(14) In overweging 13 van de voorlopige verordening stelt de Commissie vast dat de hulpstukken van smeedbaar gietijzer die door de producenten in de Gemeenschap worden vervaardigd en op de markt van de Gemeenschap worden verkocht en de hulpstukken van smeedbaar gietijzer die in de betrokken landen worden vervaardigd en naar de Gemeenschap worden uitgevoerd soortgelijke producten zijn, aangezien er geen verschillen zijn wat de fundamentele fysieke en technische kenmerken en gebruiksmogelijkheden van de verschillende types betreft.

(15) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen voerden bepaalde belanghebbenden aan dat de in de Gemeenschap vervaardigde hulpstukken van smeedbaar gietijzer niet vergelijkbaar waren met de uit de betrokken landen ingevoerde producten omdat het voor de in de Gemeenschap vervaardigde hulpstukken gebruikte gietijzer in het algemeen gietijzer met witte breuk was terwijl voor de ingevoerde producten gietijzer met zwarte breuk werd gebruikt.

(16) Het onderzoek toonde aan dat hulpstukken met zwarte breuk en hulpstukken met witte breuk verschillende temperingsprocessen ondergaan. In het geval van hulpstukken met witte breuk duurt dit proces 80 tot 120 uren bij een temperatuur van 1100°, terwijl voor hulpstukken met zwarte breuk dit proces slechts 50 tot 80 uren duurt bij een temperatuur van 900°. Deze uiteenlopende behandelingen leiden tot een verschillend koolstofgehalte, waarbij hulpstukken met witte breuk vrijwel geheel ontkoold zijn terwijl in hulpstukken met zwarte breuk het koolstofgehalte in mindere mate wordt verlaagd. Het resultaat hiervan is dat hulpstukken met witte breuk in het algemeen een weinig elastischer, resistenter en eenvoudiger te verzinken zijn dan hulpstukken met zwarte breuk, die dan weer makkelijker van schroefdraad zijn te voorzien en iets meer geschikt zijn voor toepassingen waarbij drukdichtheid van belang is.

(17) Het onderzoek toonde evenwel aan dat de afnemers geen onderscheid maken tussen hulpstukken met witte breuk en hulpstukken met zwarte breuk, aangezien deze producten, op het koolstofgehalte na, vrijwel dezelfde kenmerken hebben, voor hetzelfde eindgebruik bestemd zijn en, zodoende, onderling verwisselbaar zijn. Dit werd bevestigd door het feit dat de handelaars/importeurs die hulpstukken van smeedbaar gietijzer met zwarte breuk aankopen in de betrokken landen en hulpstukken van smeedbaar gietijzer met witte breuk van de bedrijfstak van de Gemeenschap betrekken, deze producten aan de gebruikers doorverkopen zonder onderscheid te maken tussen de twee kwaliteiten. Het onderzoek heeft eveneens aangetoond dat de gebruikers van het betrokken product geen onderscheid van betekenis maken tussen hulpstukken met witte breuk en met zwarte breuk.

(18) Het bovenstaande wordt voorts bevestigd door het feit dat zowel hulpstukken met witte breuk als hulpstukken met zwarte breuk onder Europese norm EN 10242 en internationale norm ISO 49 vallen, waarin de voorschriften voor het ontwerp en de prestaties van hulpstukken van smeedbaar gietijzer zijn neergelegd. Wat in het bijzonder de kwaliteit van het gebruikte matriaal betreft, voldoen zowel gietijzer met witte breuk als gietijzer met zwarte breuk aan deze normen.

(19) Gezien het bovenstaande en omdat wat dit betreft geen nieuw bewijsmateriaal werd voorgelegd, worden de voorlopige bevindingen betreffende het soortgelijke product bevestigd.

E. BEVINDINGEN MET BETREKKING TOT KROATIE EN DE FEDERATIEVE REPUBLIEK JOEGOSLAVIE

(20) Wat Kroatië en de Federatieve Republiek Joegoslavië betreft, wordt bevestigd dat de invoer uit deze landen respectievelijk 0,4 % en 0,3 % van het totale verbruik in de Gemeenschap vertegenwoordigde. Omdat de ingevoerde hoeveelheden als onbeduidend worden beschouwd in de zin van artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (de "basisverordening") dient de procedure ten aanzien van de invoer uit deze twee landen te worden beëindigd.

F. Dumping

1. Landen met een markteconomie

1.1 Normale waarde

1.1.1 Toepassing van artikel 18 van de basisverordening

(21) Zoals vermeld in Afdeling 3.4 van de voorlopige verordening hebben slechts één Japanse onderneming en haar verbonden importeur de vragenlijst van de Commissie voor producenten/exporteurs beantwoord. De door de Japanse onderneming verstrekte informatie was evenwel onvolledig en in sommige gevallen onjuist, zodat de vaststellingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van de basisverordening dienden te worden gedaan. Na de vaststelling van de voorlopige maatregelen werden deze bevindingen herzien. Deze herziening leidde tot een ingrijpende wijziging van de voorlopig vastgestelde normale waarde.

(22) De Thaise producent/exporteur waarvoor de normale waarde overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van de basisverordening (zie overweging 96 van de voorlopige verordening) werd vastgesteld, verzocht de Commissie om een herziening van haar beslissing om als beschikbare gegevens de hoogste dumpingmarge te gebruiken die voor de transacties van deze exporteur was vastgesteld in gevallen waarin geen normale waarde voor andere Thaise ondernemingen voorhanden was.

(23) Dit argument werd verworpen. De toepassing van artikel 18 van de basisverordening wordt in dit geval correct en noodzakelijk geacht om te voorkomen dat het niet verlenen van medewerking wordt beloond en alle andere partijen die hun volledige medewerking verleenden aan de procedure een eerlijke behandeling te waarborgen.

1.1.2 Normale waarde op basis van de verkoop op de binnenlandse markt

(24) De Braziliaanse producent/exporteur was van mening dat artikel 2, lid 2, van de basisverordening de Commissie de verplichting oplegt na te gaan of de prijzen van de types van het product waarvan op de binnenlandse markt minder dan 5 % van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid werd verkocht representatief zijn voor de Braziliaanse markt. Voorts voerde hij aan dat, aangezien de gemiddelde winstmarge van deze verkoop betrekkelijk hoog was, deze verkoopprijzen representatief waren en voor het vaststellen van de normale waarde gebruikt hadden moeten worden.

(25) Het is de normale handelwijze van de instellingen van de Gemeenschap voor het vaststellen van de normale waarde geen gebruik te maken van prijzen, producten of producttypes die niet in representatieve hoeveelheden worden verkocht. Enkel wanneer de verkochte hoeveelheden de 5 %-drempel bereiken of deze overschrijden gaat de Commissie ervan uit dat deze verkoop voldoende representatief is als grondslag voor de vaststelling van de normale waarde. Er werden geen elementen gevonden die een afwijking van deze normale handelwijze en het gebruik van een hoeveelheid beneden de drempel van 5 % rechtvaardigden.

(26) De Braziliaanse producent/exporteur voerde aan dat de Commissie uiteenlopende en inconsistente werkwijzen had gevolgd om het percentage van de financieringskosten en andere VA&A te bepalen, namelijk op grond van de omzet voor het soortgelijke product, enerzijds, en op grond van de totale omzet anderzijds.

(27) Dit argument is niet aanvaardbaar. Het onderzoek toonde aan dat de producent/exporteur de juistheid en de betrouwbaarheid van de in de vragenlijst vermelde gegevens niet kon aantonen en de Commissie had derhalve geen andere keuze dan overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik te maken van de beschikbare gegevens om de financieringskosten en de andere VA&A te bepalen. Bovendien werd geen bewijsmateriaal voorgelegd waaruit zou blijken dat de Commissie met haar methode niet op redelijke wijze rekening had gehouden met de bij de verkoop van het soortgelijke product gemaakte kosten.

(28) De Tsjechische producent/exporteur was het er niet mee eens dat de Commissie de fabrikant, die het produkt terzelfder tijd op de binnenlandse markt verkocht, en zijn verbonden binnenlandse verkoopmaatschappij in volledige eigendom als één economische entiteit beschouwde. Hij was van oordeel dat de Commissie voor het bepalen van de productiekosten de VA&A van beide ondernemingen niet had mogen samenvoegen omdat beide ondernemingen het betrokken product in verschillende handelsstadia verkochten.

(29) Wat de uitgaven voor VA&A betreft, behoort het tot de normale handelwijze van de instellingen van de Gemeenschap rekening te houden met alle kosten die bij de vervaardiging en de verkoop van het betrokken product worden gemaakt, ongeacht het feit of deze kosten werden gemaakt in één enkele onderneming, dan wel in twee of meer ondernemingen die één enkele entiteit vormen. Bovendien toonde het onderzoek aan dat het ontbreken van een duidelijk onderscheid tussen de door de respectieve rechtspersonen gedane uitgaven één van de kenmerken van de twee verbonden ondernemingen was. Dit werd duidelijk bevestigd tijdens het onderzoek waarbij werd vastgesteld dat de verbonden verkoopmaatschappij in de boekhouding uitgaven vermeldde die in werkelijkheid verband hielden met de activiteiten van de fabriek. De in de voorlopige verordening gevolgde werkwijze wordt derhalve bevestigd.

1.1.3 Samengestelde normale waarde

(30) De producent/exporteur in Brazilië betwistte de methode voor het vaststellen van de winstmarge bij het bepalen van de normale waarde. Hij was van oordeel dat enkel rekening mocht worden gehouden met de producttypes die naar verhouding van de uitgevoerde hoeveelheden in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werden verkocht. Hij was bovendien de mening toegedaan dat de op de binnenlandse markt verkochte types die in het geheel niet werden uitgevoerd en bepaalde op de binnenlandse markt verkochte types met andere schroefdraad dan die welke naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, niet in de berekening mochten worden opgenomen. Deze onderneming was bovendien van mening dat minstens een correctie had moeten worden toegekend voor de winstmarge van de laatstgenoemde types, die volgens hem met een hoge winstmarge worden verkocht. Tenslotte voerde hij aan dat bij het vaststellen van de winstmarge ook rekening had moeten worden gehouden met de verliesgevende verkoop.

(31) De winstmarge voor het samenstellen van de normale waarde werd vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 6, van de basisverordening, namelijk op basis van de feitelijke gegevens betreffende de verkoop door de Braziliaanse producent/exporteur waarop het onderzoek betrekking had van het soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties. Om te bepalen of de verkoop inderdaad in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden hebben de instellingen van de Gemeenschap hun gewone werkwijze gevolgd zoals deze in overweging 23 van de voorlopige verordening is omschreven. Deze bestaat erin de verliesgevende verkoop van een bepaald producttype bij de berekening van de winst in aanmerking te nemen, behalve wanneer deze verkoop 20 % of meer bedraagt van de totale hoeveelheid die van dat type op de binnenlandse markt werd verkocht. De Commissie heeft geen informatie ontvangen die een afwijking van deze normale handelwijze kon rechtvaardigen en de voorlopige bevindingen worden derhalve bevestigd.

(32) De medewerkende onderneming in Korea betwistte de door de Commissie gevolgde werkwijze voor het berekenen van de winstmarge op de binnenlandse markt met het argument dat de voor de samenstelling van de normale waarden toegepaste methode onredelijk hoge marges opleverde.

(33) Zoals bepaald in artikel 2, lid 6, van de basisverordening en volgens de normale handelwijze van de instellingen van de Gemeenschap is de in de samengestelde waarde gebruikte winstmarge de nauwkeurig bepaalde werkelijke winst op alle verkopen in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt.

(34) De vorengenoemde Koreaanse onderneming was bovendien van mening dat bepaalde verkoopkosten in verband met de verkoop op de binnenlandse markt dienden te worden uitgesloten van de in de samengestelde normale waarden opgenomen binnenlandse uitgaven voor VA&A.

(35) De bij de verkoop op de binnenlandse markt gemaakte verkoopkosten - kosten van verpakking en vervoer - waren reeds in mindering gebracht om een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs mogelijk te maken. Te dien einde werden voor deze uitgaven de gevraagde aanpassingen toegekend in de vorm van correcties voor binnenlandse uitgaven. De in de voorlopige verordening gevolgde werkwijze, die als correct wordt beschouwd, wordt derhalve bevestigd.

(36) De Koreaanse onderneming was van oordeel dat voor bepaalde uitgevoerde producttypes die niet op de binnenlandse markt werden verkocht, de normale waarde berekend had moeten worden op basis van de verkoopprijzen op de binnenlandse markt van overeenkomstige producttypes.

(37) Dit argument is in beginsel aanvaardbaar. Sommige van de producttypes die in voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt werden verkocht en die volgens de genoemde onderneming vergelijkbaar waren met producttypes die niet op de binnenlandse markt werden verkocht, bleken echter, zowel wat de fabricagekosten als wat de fysieke kenmerken, zoals gewicht, omvang van de uitgangen enz., betreft sterk van elkaar te verschillen. Om deze prijzen voor de vaststelling van de normale waarde te kunnen gebruiken, had de Commissie talrijke en ingrijpende correcties moeten aanbrengen. Geconcludeerd werd derhalve, en deze conclusie wordt hierbij bevestigd, dat het gebruik van samengestelde normale waarden in dergelijke gevallen de nauwkeurigste en meest geschikte grondslag vormt voor de vaststelling van de normale waarde.

1.2 Uitvoerprijs

(38) De producent/exporteur uit Brazilië merkte op dat de uitvoer via zijn verbonden importeur in de Gemeenschap zonder enige opgave van redenen van de berekening werd uitgesloten.

(39) In overweging 41 van de voorlopige verordening wordt erop gewezen dat deze verkopen een onbeduidend gedeelte van de uitvoer vertegenwoordigden en als zodanig het resultaat van het onderzoek niet noemenswaardig konden beïnvloeden. De berekening van dumping waarbij de via de verbonden importeur verkochte hoeveelheden werden uitgesloten omvat namelijk meer dan 97 %, dat wil zeggen een volkomen representatieve hoeveelheid, van de totale naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid. De uitsluiting van de via deze verbonden importeur verkochte hoeveelheden wordt derhalve gerechtvaardigd geacht.

1.3 Vergelijking

(40) De Braziliaanse producent/exporteur had bezwaar tegen het feit dat de Commissie geen gebruik had gemaakt van de in de vragenlijst voorgestelde "product control numbers" (PCN's) waardoor de producten worden geïdentificeerd met het oog op de vergelijking van de normale waarden en de uitvoerprijzen.

(41) Bevestigd wordt dat de oorspronkelijk voorgestelde PCN's niet werden gehandhaafd. De reden hiervoor is dat bij onderzoek ter plaatse is gebleken dat producttypes met verschillende kenmerken en dientengevolge uiteenlopende kosten- en marktwaarden onder dezelfde PCN's werden ingedeeld. Met het oog op een eerlijke en juiste vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs als bedoeld in artikel 2, lid 10, van de basisverordening werd gebruik gemaakt van de interne productindeling van de onderneming zelf. Hierdoor konden de normale waarden en uitvoerprijzen van identieke types met elkaar worden vergeleken.

a) Fysieke kenmerken

(42) De Braziliaanse producent/exporteur verzocht bovendien om een correctie voor verschillen in fysieke kenmerken tussen de op de binnenlandse markt verkochte types en de uitgevoerde producten.

(43) Opgemerkt zij dat toen de instellingen van de Gemeenschap de binnenlandse normale waarden en uitvoerprijzen van identieke types met elkaar vergeleken, correcties voor verschillen in fysieke kenmerken niet gerechtvaardigd waren. Voor de types van het product waarvan op de binnenlandse markt geen representatieve hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties werden verkocht, werd de normale waarde samengesteld op basis van de fabricagekosten van de uitgevoerde types, zodat ook voor deze types geen rekening diende te worden gehouden met verdere fysieke verschillen en geen aanvullende correcties noodzakelijk waren.

(44) Een producent/exporteur uit Thailand had bezwaar tegen de beslissing van de Instellingen van de Gemeenschap geen correctie voor verschillen in handelsstadium toe te staan (zie overweging 105 van de voorlopige verordening). Deze producent/exporteur voerde aan dat er voor bepaalde types prijsverschillen waren in verband met hun fysieke kenmerken.

(45) Hoewel deze onderneming om een correctie voor verschillen in handelsstadium verzocht, ging het in werkelijkheid om een correctie voor verschillen in fysieke kenmerken. Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen van de Commissie heeft deze onderneming het in het antwoord op de vragenlijst geformuleerde verzoek ingrijpend gewijzigd zodat dit betrekking had op andere fysieke kenmerken dan die waarvan oorspronkelijk sprake was. De instellingen van de Gemeenschap konden de gegrondheid van dit nieuwe argument betreffende prijsverschillen in dit gevorderde stadium van de procedure niet meer naar behoren verifiëren. Wat dit betreft wordt opgemerkt dat in de aan deze exporteur gezonden vragenlijst duidelijk was aangegeven dat verzoeken om correcties nauwkeurig en tijdig dienden te worden opgegeven om de Commissie de gelegenheid te geven deze te onderzoeken. Dit verzoek werd derhalve van de hand gewezen en de voorlopige bevindingen worden bevestigd.

b) Invoerheffingen en indirecte belastingen ("teruggave van rechten")

(46) Zoals vermeld in overweging 47 van de voorlopige verordening werd het door de producent/exporteur in Brazilië ingediende verzoek om een correctie van de normale waarde in verband met de teruggave van bepaalde indirecte belastingen nader onderzocht. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat het verzoek van deze onderneming overdreven en ongerechtvaardigd was. Het bedrag dat bij uitvoer naar de Gemeenschap daadwerkelijk werd terugbetaald maar dat in de prijs van het betrokken product begrepen was wanneer dit in Brazilië werd gebruikt, was slechts een fractie van het gevraagde bedrag. De voorlopig toegekende correctie werd derhalve dienovereenkomstig aangepast.

c) Handelsstadium

(47) De Braziliaanse en de Tsjechische producent/exporteur herhaalden beiden hun verzoek om een correctie van de normale waarden voor verschillen in handelsstadium met betrekking tot verkopen aan OEM-afnemers in de Gemeenschap.

(48) Op basis van de door beide ondernemingen verstrekte toelichtingen werden correcties aangebracht. Omdat deze ondernemingen de producten op hun binnenlandse markt niet in beide betrokken stadia verkochten, geschiedde dit overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), (ii), van de basisverordening.

d) Kosten van kredietverlening

(49) De medewerkende Koreaanse onderneming voerde aan dat zij geen kosten voor kredietverlening had gemaakt bij haar verkoop voor uitvoer en dat de berekeningen dienovereenkomstig dienden te worden aangepast.

(50) Dit verzoek bleek strijdig te zijn met het antwoord dat de onderneming in de vragenlijst had gegeven. De Commissie heeft rekening gehouden met de betalingsvoorwaarden die zowel met afnemers in de Gemeenschap als in Korea waren overeengekomen en die de onderneming in haar eigen antwoord op de vragenlijst had opgegeven. Dit verzoek werd derhalve van de hand gewezen.

e) Omrekening van valuta's

(51) De Braziliaanse producent/exporteur was van mening dat de Commissie gebruik had moeten maken van de dagkoersen in plaats van de gemiddelde koersen op maandbasis.

(52) Gezien de sterke devaluatie van de Braziliaanse Real in 1999 en de ingrijpende gevolgen daarvan voor de berekening van de dumping werd dit argument aanvaard en werden bij uitzondering dagkoersen gebruikt voor de definitieve berekeningen van de dumping.

(53) Deze producent/exporteur voerde bovendien aan dat de Commissie de wisselkoers op de betaaldatum van de factuur had moeten nemen in plaats van die van de factuurdatum.

(54) In artikel 2, artikel 10, onder j), van de Basisverordening is bepaald dat bij de omrekening van valuta's de wisselkoers op de datum van verkoop wordt gebruikt, die in dit geval werd geacht de factuurdatum te zijn. Andere mogelijke data zijn de datum van het contract, van de aankooporder of van de orderbevestiging, doch enkel indien deze meer aan de werkelijke verkoopvoorwaarden beantwoorden. De wisselkoers op de betaaldatum mag evenwel niet worden gebruikt. Dit verzoek diende derhalve van de hand te worden gewezen.

2. Landen zonder markteconomie

2.1 Individuele behandeling

(55) Zoals vermeld in de voorlopige verordening heeft de Commissie het verzoek om een individuele behandeling van één van de Chinese producenten nader onderzocht.

(56) De betrokken onderneming had in het onderzoektijdvak het grootste gedeelte van haar voor uitvoer bestemde productie aan een Chinese staatshandelsmaatschappij verkocht. Zij had derhalve geen zeggenschap over de prijzen, de hoeveelheden en de bestemming van de uitgevoerde producten. Al deze elementen werden uitsluitend door de staatshandelsmaatschappij bepaald. Bovendien was de informatie betreffende de exportactiviteiten uiterst onvolledig, in het bijzonder wat de verkopen van deze handelaar, die geen medewerking verleende, aan afnemers in de Gemeenschap betreft.

(57) Een andere Chinese producent beweerde geheel onafhankelijk te zijn van de staat en onderstreepte dat zijn status van particulier bedrijf elke ontduiking van rechten onmogelijk maakte.

(58) Evenals in het bovenomschreven geval verliep de uitvoer van deze onderneming meestal via een Chinese staatshandelsmaatschappij en was het haar niet bekend welke prijzen deze handelsmaatschappij de afnemer in de Gemeenschap aanrekende. Deze invloed van de staat was voldoende groot om gevaar op te leveren voor ontduiking van het voor het gehele land geldende recht, mocht aan deze onderneming een individueel recht worden toegekend. Dit verzoek kon derhalve niet worden aanvaard.

(59) Een derde onderneming tenslotte beweerde dat de Commissie de voorschriften betreffende de individuele behandeling op discriminatoire wijze toepaste omdat deze behandeling haar was geweigerd terwijl in een ander geval onder identieke omstandigheden deze behandeling wel was toegekend. Zij beweerde dat deze individuele behandeling haar niet werd toegekend omdat zij onderworpen was aan bepaalde wetten betreffende buitenlandse investeringen die in teruggave van belastingen voorzien en waarin de hoogte van de lonen is geregeld, doch dat andere ondernemingen in andere antidumpingprocedures, hoewel zij aan dezelfde wetten onderworpen waren, wel een individuele behandeling ontvingen.

(60) Deze onderneming werd opgericht met het specifieke doel voordelen op het gebied van de inkomstenbelasting te ontvangen. Dit belastingvoordeel was enkel bestemd voor ondernemingen die minstens 70 % van hun productie uitvoeren en het onderzoek toonde aan dat deze drempel in de praktijk volledig werd toegepast. Op deze grondslag werd beslist dat de betrokken onderneming niet in aanmerking kwam voor een individuele behandeling. Voorts wordt erop gewezen dat, wat de beweerde discriminatie betreft, geen enkele onderneming onder vergelijkbare omstandigheden een individuele behandeling heeft ontvangen.

(61) Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de drie Chinese ondernemingen niet konden aantonen dat zij een zekere mate van onafhankelijkheid van de autoriteiten genieten en er geen gevaar is voor ontduiking van het voor het gehele land geldende recht. De verzoeken om een individuele behandeling worden derhalve afgewezen.

3. Dumpingmarge voor de ondernemingen waarop het onderzoek betrekking had

(62) Omdat de belanghebbenden geen commentaar hebben gegeven, werd besloten de in de voorlopige verordening uiteengezette werkwijze voor medewerkende en niet-medewerkende ondernemingen te volgen.

(63) De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs franco-grens Gemeenschap zijn :

3.1 Brazilië

Indústria de Fundição Tupy Ltda : 34,8% Andere : 34,8%

3.2 Tsjechië

Moravské Zelezárny a.s. : 26,1% Andere : 26,1%

3.3 Japan

Hitachi Metals Ltd : 47,3% Others: 65,7%

3.4 Korea

Yeong Hwa Metal Co. Ltd. : 13,4% Andere : 23,4%

3.5 Thailand

BIS Pipe Fitting Industry Company Ltd. : 22,1% Siam Fittings Co. Ltd.: 12,4% Thai Malleable Iron & Steel Co. Ltd. : 6,3% Andere : 22,1%

3.6 China

Alle ondernemingen : 49,.4

Kroatië en de Federatieve Republiek Joegoslavië

(64) Omdat was vastgesteld dat het marktaandeel van de uit Kroatië en de Federatieve Republiek Joegoslavië ingevoerde producten minimaal was, werd besloten voor de uit deze landen ingevoerde producten geen dumpingmarge te berekenen.

G. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(65) Twee belanghebbenden herhaalden hun verzoek een communautaire producent die het betrokken product uit bepaalde van de betrokken landen, namelijk China en Thailand, invoerde niet als behorend tot de bedrijfstak van de Gemeenschap te beschouwen. Voorts beweerden bepaalde belanghebbenden dat sommige communautaire producenten hulpstukken van smeedbaar gietijzer invoerden uit bepaalde andere derde landen, namelijk Bulgarije en Turkije, en dat deze producenten derhalve eveneens van de bedrijfstak van de Gemeenschap dienden te worden uitgesloten.

(66) De Commissie heeft de eerste beweringen nader onderzocht en heeft daarbij geen bewijs van dergelijke invoer gevonden.

(67) Wat het tweede punt betreft, is uit het onderzoek gebleken dat deze invoer, die in bepaalde gevallen inderdaad heeft plaatsgevonden, minimaal was in vergelijking met de hoeveelheid in de Gemeenschap vervaardigde producten die door de communautaire producenten was verkocht en, zodoende, geen afbreuk deed aan hun status van producent van het soortgelijke product in de Gemeenschap.

(68) Deze argumenten worden derhalve niet aanvaard. Om deze redenen en bij gebrek aan enige andere nieuwe informatie worden de bevindingen ten aanzien van de bedrijfstak van de Gemeenschap als vermeld in de overwegingen (133) en (134) van de voorlopige verordening bevestigd.

H. SCHADE

1. Invoer uit de betrokken landen

1.1 Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(69) De belanghebbenden herhaalden het argument dat hun invoer niet cumulatief met de andere invoer mocht worden beoordeeld. Deze argumenten werden nader onderzocht op basis van het bepaalde in artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

1.1.1 Brazilië

(70) De Braziliaanse producent/exporteur herhaalde zijn verzoek de uitvoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Brazilië, gezien de uiteenlopende handelspatronen, in het bijzonder wat de omvang van de invoer en de prijzen betreft, niet met de uitvoer uit de andere betrokken landen te cumuleren.

(71) Opgemerkt zij dat voor Brazilië een aanzienlijke dumpingmarge werd vastgesteld. In het onderzoektijdvak werd 4.188 ton ingevoerd, hetgeen een verre van onbeduidend marktaandeel van 6,9 % vertegenwoordigt.

(72) Wat de mededinging tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Gemeenschap betreft, heeft nader onderzoek van de relevante factoren aangetoond dat hoewel de invoer uit Brazilië en uit de andere betrokken landen in de schadeonderzoekperiode wat omvang betreft niet steeds dezelfde tendens vertoonde, de verschillen niet zodanig waren dat een niet-cumulatieve beoordeling gerechtvaardigd was. De invoer uit Brazilië bleek onstabiel te zijn, hetgeen ook het geval was voor de invoer uit bepaalde andere landen zoals Japan, Zuid-Korea en Thailand. De prijzen van de uit Brazilië ingevoerde producten bleken eveneens weinig stabiel te zijn. Zij stegen in 1995 en 1996 met ongeveer 13 %, daalden vervolgens in 1996, 1997 en 1998 met ongeveer 10 % en stegen vervolgens in de periode van 1998 tot het onderzoektijdvak opnieuw met ongeveer 2 %. Voor bijna alle andere betrokken landen werd een vergelijkbare onstabiliteit vastgesteld. Hoewel de prijsverschillen in de schadeonderzoekperiode derhalve niet steeds identiek waren, achtte de Commissie een niet-cumulatieve beoordeling toch niet gerechtvaardigd.

(73) Al de betrokken landen gebruiken dezelfde of vergelijkbare distributiekanalen, hetgeen bleek uit het feit dat sommige handelaren het product zowel in een aantal van de betrokken landen als bij de bedrijfstak van de Gemeenschap aankochten.

(74) Wat de marktperceptie van de uit Brazilië ingevoerde producten en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde producten betreft, bevestigde het onderzoek dat er geen verschil is, hetgeen ook blijkt uit het feit dat deze producten via dezelfde distributiekanalen worden verkocht.

(75) Hieruit wordt geconcludeerd dat de gevolgen van de invoer uit Brazilië cumulatief met die van de invoer uit de andere betrokken landen onderzocht moeten worden.

1.1.2 Tsjechië

(76) De Tsjechische producent/exporteur was van mening dat de uitvoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Tsjechië niet cumulatief met die van de andere betrokken landen mocht worden beoordeeld omdat zijn producten noch met de uit de andere betrokken landen ingevoerde, noch met de door de meeste ondernemingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde en verkochte producten concurreerden. De Tsjechische producent/exporteur voerde wat dit betreft aan dat het grootste gedeelte van de door hem vervaardigde hulpstukken in een beperkt segment van de communautaire markt werd verkocht.

(77) Het onderzoek toonde evenwel aan dat een aanzienlijk gedeelte van de uit Tsjechië uitgevoerde producten in werkelijkheid naar diverse lidstaten werd verzonden. Bovendien wordt opgemerkt dat zelfs als zou de rest van de Tsjechische uitvoer voor slechts één enkele lidstaat bestemd zijn, dit op zich niet kan worden beschouwd als een element dat een niet-cumulatieve beoordeling rechtvaardigt, met name gezien de omvang van deze markt, de omvangrijke invoer uit de andere betrokken landen op deze markt en het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap eveneens grote hoeveelheden verkoopt op deze markt.

(78) De voorlopige bevindingen inzake de cumulatieve beoordeling van de invoer uit Tsjechië worden derhalve bevestigd.

1.1.3 De Republiek Korea

(79) De Koreaanse producent/exporteur was van mening dat de uitvoer uit de Republiek Korea niet met die uit de andere betrokken landen mocht worden gecumuleerd op grond van de overweging dat de specifieke technische kenmerken van zijn product, dat van konische buitenschroefdraad en konische binnenschroefdraad is voorzien, terwijl in de Gemeenschap de hulpstukken van smeedbaar gietijzer in het algemeen konische buitenschroefdraad en parallelle binnenschroefdraad hebben. Hij voerde aan dat de invoer uit Korea, die uitsluitend voor de markt van het VK bestemd was, enkel concurreerde met de hulpstukken van de enige Britse fabrikant, die eveneens hulpstukken met konische binnen- en buitenschroefdraad vervaardigde. Voorts merkte hij op dat in het onderzoektijdvak slechts een onbeduidende hoeveelheid hulpstukken met konische buitenschroefdraad en parallelle binnenschroefdraad naar het VK werd uitgevoerd. Dit betekende dat de schadeveroorzakende dumping, voor zover daarvan al sprake was, slechts op regionale grondslag mocht worden beoordeeld.

(80) Wat de regionale beoordeling van schadeveroorzakende dumping betreft, wordt opgemerkt dat niet aan alle voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), van de basisverordening was voldaan. Het is namelijk zo dat in de schadeonderzoekperiode niet enkel de Britse producent doch ook de andere producenten in de Gemeenschap en de producenten/exporteurs in de betrokken landen en in andere derde landen het betrokken product op de markt van het VK hebben verkocht. Het onderzoek toonde bovendien aan dat vooral in het onderzoektijdvak aanzienlijke hoeveelheden hulpstukken met konische buitenschroefdraad en parallelle binnenschroefdraad op de markt van het VK werden verkocht. Deze producten vertegenwoordigden meer dan 20 % van het lokale verbruik van het betrokken product, hetgeen niet als onbeduidend kan worden beschouwd.

(81) Op deze grondslag wordt bevestigd dat de cumulatieve beoordeling van de invoer uit Korea met die uit de andere betrokken landen gerechtvaardigd is.

1.1.4 Thailand

(82) De Thaise producent/exporteur herhaalde zijn verzoek de uitvoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Thailand niet te cumuleren met de uitvoer uit de andere betrokken landen omdat de invoer uit Thailand in de schadeonderzoekperiode, uitgedrukt als een percentage van de totale invoer in de Gemeenschap, dat wil zeggen met inbegrip van alle invoer uit de betrokken landen en uit de andere derde landen, was teruggelopen.

(83) In de eerste plaats wordt opgemerkt dat volgens artikel 3, lid 3, van de basisverordening rekening moet worden gehouden met de omvang van de invoer met dumping die, wanneer hij als een verhoudingsgetal wordt uitgedrukt, moet worden berekend in verhouding tot de productie of het verbruik in de Gemeenschap. In dit onderzoek werd de invoer uit de betrokken landen uitgedrukt in verhouding tot het verbruik in de Gemeenschap. Op deze grondslag berekend was het marktaandeel van Thailand in het onderzoektijdvak meer dan 1%, hetgeen volgens de communautaire wetgeving niet onbeduidend is. Ten tweede vertegenwoordigde de invoer uit Thailand in het onderzoektijdvak meer dan 3 % van de totale invoer in de Gemeenschap, hetgeen duidelijk boven de drempelwaarde van de WTO ligt.

(84) Uit de tendens van de invoer zoals deze in de schadeonderzoektijdvak werd waargenomen en hierboven is uiteengezet, heeft de invoer uit Thailand zich niet anders ontwikkeld dan die uit andere landen en is er derhalve geen reden om deze invoer niet met die uit de andere landen te cumuleren. Gelet, bovendien, op de bevindingen ten aanzien van de dumping, die aanzienlijk is, en gezien de gebruikte distributiekanalen, wordt bevestigd dat de invoer uit Thailand cumulatief met die uit de andere betrokken landen moet worden beoordeeld.

1.1.5 Conclusie inzake cumulatie

(85) Op basis van het bovenstaande heeft het onderzoek bevestigd dat aan de cumulatiebepalingen van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan, aangezien voor al de betrokken landen werd vastgesteld dat de dumpingmarges hoger waren dan minimaal en de ingevoerde hoeveelheden niet onbeduidend waren. Voorts wordt opgemerkt dat de mededingingsvoorwaarden tussen enerzijds de ingevoerde producten en anderzijds de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Gemeenschap vergelijkbaar waren. Het onderzoek heeft inderdaad aangetoond dat de ingevoerde producten en de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap in alle gevallen dezelfde fysieke en technische kenmerken hadden, dat de prijzen, die deze van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk onderboden, vergelijkbaar waren en dat alle ingevoerde producten en het in de Gemeenschap vervaardigde product via dezelfde of vergelijkbare distributiekanalen werden verkocht. De voorlopige bevindingen betreffende de cumulatieve beoordeling van de invoer uit betrokken landen worden derhalve bevestigd.

1.2 Prijsonderbieding

1.2.1 Correcties voor hulpstukken met zwarte en witte breuk

(86) Sommige belanghebbenden waren van oordeel dat correcties gerechtvaardigd waren in de vergelijking van de prijzen van de ingevoerde producten (hulpstukken met zwarte breuk) met die van het in de Gemeenschap vervaardigde product (in het algemeen hulpstukken met witte breuk), met name wegens verschillen op het gebied van de marktperceptie en in het productieproces, in het bijzonder wat de tempering betreft. (De productiekosten van hulpstukken van smeedbaar gietijzer met witte breuk zijn hoger omdat bij dit proces meer energie wordt verbruikt dan bij de vervaardiging van hulpstukken van smeedbaar gietijzer met zwarte breuk). Deze verschillen kwamen tot uiting in de verkoopprijzen.

a) Marktperceptie

(87) Wat dit betreft werd vastgesteld, zoals uiteengezet in punt 2.2, dat wanneer eenzelfde partij zowel hulpstukken van smeedbaar gietijzer met witte breuk als met zwarte breuk verkocht en eventuele verschillen in marktperceptie derhalve waarneembaar hadden moeten zijn, dergelijke verschillen niet werden vastgesteld, althans niet ten aanzien van de prijzen. Het onderzoek heeft bovendien bevestigd dat de gebruikers van het betrokken product geen onderscheid maken tussen hulpstukken met witte breuk en hulpstukken met zwarte breuk. Uit het bovenstaande wordt derhalve geconcludeerd dat geen correcties kunnen worden toegekend voor beweerde verschillen tussen hulpstukken met witte breuk en hulpstukken met zwarte breuk.

b) Productiekosten en verkoopprijs

(88) De beweerde beweerde verschillen in de productiekosten, met alle gevolgen daarvan voor de verkoopprijzen, werden aan de hand van de beschikbare gegevens nader onderzocht, met name wat de structuur van de fabricagekosten van zowel hulpstukken met witte breuk als met zwarte breuk betreft. Hoewel het energieverbruik bij de volledige ontkoling van hulpstukken met witte breuk groter is dan het energieverbruik bij de gedeeltelijke ontkoling van hulpstukken met zwarte breuk, toonde het onderzoek aan dat de kosten van het energieverbruik slechts een klein gedeelte van de totale fabricagekosten vertegenwoordigen en dat, wat het werkelijke energieverbruik en de daaraan verwante kosten betreft, het verschil tussen beide processen niet zeer groot is en voornamelijk wordt bepaald door de wijze waarop de productie georganiseerd is en door de energie-efficientie van de betrokken fabrikant.

(89) Wat de verkoopprijzen betreft, werd bovendien vastgesteld dat in de Gemeenschap vervaardigde hulpstukken met zwarte breuk en met witte breuk op dezelfde markten werden verkocht en dat de prijzen van hulpstukken met zwarte breuk, in tegenstelling tot hetgeen sommige belanghebbenden beweerden, in sommige gevallen zelfs hoger waren. Uit de beschikbare informatie blijkt bovendien dat wanneer groothandelaren en distributeurs hulpstukken met zwarte breuk aankochten in de betrokken landen en hulpstukken met witte breuk bij de bedrijfstak van de Gemeenschap, zij deze producten dikwijls tegen dezelfde prijzen verkochten en aan hun afnemers geen melding maakten van het verschil in de kwaliteit van het gietijzer waaruit beide producten waren vervaardigd.

(90) Deze argumenten worden derhalve van de hand gewezen.

1.2.2 Correcties voor verschillen in marktsegment

(91) Sommige belanghebbenden voerden aan dat de markt voor hulpstukken van smeedbaar gietijzer bestaat uit drie segmenten die worden bepaald door de prijzen en de betrouwbaarheid van het product zoals dit door bepaalde fabrikanten in de Gemeenschap en bepaalde producenten/exporteurs wordt vervaardigd. Deze belanghebbenden waren bijgevolg van oordeel dat de prijsvergelijking diende plaats te vinden op basis van drie verschillende marktsegmenten (hoog, midden en laag) waarin de verschillende producenten uit de Gemeenschap en uit de exporterende landen vertegenwoordigd waren.

(92) Hoewel geen gegevens werden vestrekt die een objectieve en duidelijke indeling van de markt in drie specifieke segmenten mogelijk maakten, werd nagegaan of er nog andere methoden bestonden voor het vergelijken van de prijzen op basis van dergelijke beweerde marktsegmenten die wat de prijsonderbieding betreft tot andere resultaten zouden leiden. Dit onderzoek heeft geen verschillen van betekenis aan het licht gebracht in vergelijking met de methode die bij het voorlopige onderzoek werd toegepast, namelijk vergelijking van de gewogen gemiddelde prijzen af fabriek van de producenten in de Gemeenschap met de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen van elke betrokken producent/exporteur voor elk type hulpstuk van smeedbaar gietijzer.

(93) De conclusie is derhalve dat hoewel het onderzoek heeft aangetoond dat er mogelijk bepaalde verschillen zijn wat de marktsegmenten betreft, geen objectieve criteria aan het licht zijn gekomen op grond waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap en de producenten/exporteurs in dergelijke segmenten konden worden ingedeeld. De bij het voorlopige onderzoek gebruikte methode wordt derhalve bevestigd.

1.2.3 Conclusie inzake prijsonderbieding

(94) Rekening houdend met het voorgaande werden de marges van prijsonderbieding herzien op basis van het door de belanghebbenden ingediende bewijsmateriaal en werden deze marges waar nodig aangepast. Voor Japan daalde de herziene gewogen gemiddelde marge van prijsonderbieding, uitgedrukt als een percentage van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste prijzen, tot 16,2 %. Voor de andere betrokken landen wordt de voorlopige gewogen gemiddelde prijsonderbieding, uitgedrukt als een percentage van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, bevestigd.

2. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

2.1 Keuze van de economische indicatoren

(95) Wat het beoordelen van de schade betreft, voerde een belanghebbende aan dat de invloed van de invoer met dumping niet correct was beoordeeld omdat bepaalde in artikel 3, lid 4, van de WTO-antidumpingovereenkomst vermelde schadefactoren niet waren onderzocht.

(96) Opgemerkt zij wat dit betreft dat de antidumpingovereenkomst van de WTO en de basisverordening niet voorschrijven dat elke factor op precies dezelfde wijze moet worden onderzocht. Bovendien werd in dit specifieke geval voor het beoordelen van schade rekening gehouden met alle relevante factoren waarvan werd aangenomen dat zij van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dit argument wordt derhalve niet aanvaard.

2.2 Analyse van de tendensen

(97) De producent/exporteur uit Tsjechië voerde verder aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening omdat de Commissie in meerdere gevallen 1995 als uitgangspunt van haar analyse had genomen terwijl, indien 1996 als uitgangspunt was genomen, diverse economische indicatoren een positieve tendens aan het licht hadden gebracht.

(98) Wat dit betreft wordt in de eerste plaats opgemerkt dat de dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gelede schade in het onderzoektijdvak moeten worden vastgesteld. Om te bepalen of dergelijke schade daadwerkelijk is toegebracht, worden de ontwikkelingen en tendensen in de aan het onderzoektijdvak voorafgaande jaren enkel gebruikt om een beter inzicht te verwerven in de bevindingen betreffende het onderzoektijdvak . Aangezien in dit geval het onderzoektijdvak in april 1998 was begonnen, werd het dienstig geacht, teneinde een goed beeld te krijgen van de ontwikkeling van de schadeindicatoren, rekening te houden met minstens drie kalenderjaren (1995-1997) voorafgaand aan het onderzoektijdvak . Ten tweede zij opgemerkt dat zelfs indien 1996 als referentiejaar was genomen, het onderzoek naar de schade geen ander resultaat zou hebben opgeleverd. Integendeel, de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade zou nog duidelijker aan het licht zijn gekomen door de ontwikkeling van bepaalde schadeindicatoren zoals winstgevendheid en voorraadvorming. De andere schadeindicatoren zouden dezelfde negatieve tendens hebben vertoond, met uitzondering van de investeringen en de omvang van de productie, waarvan de toename dan weer tot hogere voorraden zou hebben geleid.

(99) Dit argument wordt om de bovenstaande redenen niet aanvaard.

2.3 Conclusie inzake schade

(100) Op grond van het bovenstaande worden de voorlopige bevindingen betreffende de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade als bedoeld in overweging 160 van de voorlopige verordening bevestigd.

I. OORZAKELIJK VERBAND

1. Gevolgen van de betrokken invoer

(101) Sommige belanghebbenden waren van mening dat de beoordeling van het oorzakelijk verband tekortkomingen vertoonde omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen in de schadeonderzoekperiode had kunnen verhogen, terwijl de ontwikkeling van de productie en de productiecapaciteit evenals de verslechtering van de werkgelegenheid en de winstgevendheid werden veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping, in het bijzonder de beslissing van de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie te rationaliseren en de noodzaak aan de Europese milieunormen te voldoen. Een belanghebbende betwistte bovendien de voorlopige bevinding ten aanzien van de sluiting van de fabriek van hulpstukken van smeedbaar gietijzer in Duitsland met het argument dat de fabriek van deze producent in werkelijkheid naar Oostenrijk was overgebracht en dat dit element derhalve niet als een aanwijzing van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kon worden beschouwd.

(102) In het algemeen wordt opgemerkt dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gelden schade ten opzichte van het onderzoektijdvak moet worden beoordeeld. De daaraan voorafgaande jaren en de voor deze jaren vastgestelde tendensen vormen de historische achtergrond van de vastgestelde schade. In het kader van de huidige procedure werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1995 een herstructureringsprogramma heeft uitgevoerd waarbij aanzienlijke investeringen werden gedaan en waardoor de omvang van de productie en de werkgelegenheid verminderd en in dat jaar weinig winst werd geboekt. Deze herstructurering begon vrucht af te werpen in 1996, hetgeen blijkt uit de stijgende productie en de betere financiële resultaten (de winstgevendheid is in de periode 1995-1996 met 3,6 procentpunten toegenomen). Deze resultaten en de verdere voordelen die de bedrijfstak van de Gemeenschap redelijkerwijze kon verwachten werden evenwel ten dele teniet gedaan door de ontwikkelingen op de markt. Vanaf 1996 begon de invoer uit de betrokken landen namelijk toe te nemen en begonnen de prijzen te dalen terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap in het resterende gedeelte van de schadeonderzoekperiode zijn verkopen en marktaandeel zag teruglopen. De dalende verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap leidden tot een toename van de voorraden en een daling van de winstgevendheid. Deze was in de periode 1995-1996 weliswaar toegenomen, doch daalde tussen 1996 en het onderzoektijdvak met 2,3 procentpunten (- 9 %).

(103) Wat meer bepaald de ontwikkeling van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste verkoopprijzen betreft, toonde het onderzoek aan dat de stijging van 5 % van de gemiddelde verkoopprijzen van deze bedrijfstak in de periode van 1995 tot het onderzoektijdvak in twee fasen plaatsvond. De eerste daarvan was de periode 1995-1996, toen op de gehele markt een algemene prijstijging plaatsvond en de tweede de periode 1997-1998, toen enkel de bedrijfstak van de Gemeenschap en andere derde landen hun prijzen verhoogden, terwijl die van de betrokken landen sterk daalden. Deze prijsontwikkeling moet worden gezien in het licht van de omstandigheid dat de druk op de prijzen van de betrokken invoer gevolgen had voor de omvang van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap veeleer dan voor zijn prijsniveau. Onder druk van de goedkope invoer uit de betrokken landen had de bedrijfstak van de Gemeenschap namelijk de keuze zijn prijzen te handhaven en marktaandeel te verliezen of de lage prijzen van de met dumping ingevoerde producten te volgen teneinde zodoende zijn omzet in stand te houden. De bedrijfstak besloot zijn prijzen te handhaven doch dit had gevolgen voor de omzet en de winstgevendheid, die na 1966 negatief werd.

(104) Ten tweede bevestigde het onderzoek, wat de ontwikkeling van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en, in het bijzonder, de sluiting van de fabriek in Duitsland betreft, dat deze fabriek einde 1995 inderdaad werd gesloten, doch dat zij niet naar Oostenrijk werd overgebracht, zoals één belanghebbende beweerde. Slechts een klein gedeelte van de voorraad werd naar dit land overgebracht.

(105) Op basis van het bovenstaande worden de bevindingen van overweging 170 van de voorlopige verordening bevestigd.

2. Invoer uit andere derde landen

(106) Sommige belanghebbenden betwistten de voorlopige bevindingen van de Commissie ten aanzien van de gevolgen van de invoer van het betrokken product uit andere derde landen, met name Turkije, Bulgarije en Polen, voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(107) Volgens Eurostat nam de invoer uit andere derde landen in de schadeonderzoekperiode met 14 % in omvang af, terwijl het marktaandeel van deze landen met ongeveer 1 procentpunt terugliep. De prijzen stegen gemiddeld met ongeveer 15 % en waren 17 % hoger dan de gemiddelde prijzen van de uit de betrokken landen ingevoerde producten.

2.1 Turkije

(108) De gemiddelde prijs van de uit Turkije ingevoerde producten was in het onderzoektijdvak ongeveer 10 % hoger dan de gewogen gemiddelde prijs van de betrokken invoer en het marktaandeel van dit land bleef in het onderzoektijdvak stabiel op ongeveer 1 % van het verbruik in de Gemeenschap.

2.2 Bulgarije

(109) Hoewel de invoer uit Bulgarije in de schadeonderzoekperiode toenam van 43 ton tot 1.109 ton, is deze invoer verhoudingsgewijze niet zo groot dat de conclusie ten aanzien van het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en de invoer uit de betrokken landen gewijzigd moet worden. In het onderzoektijdvak had deze invoer een marktaandeel van 1,8 %, terwijl de betrokken invoer een marktaandeel van 28,6 % had. Bovendien steeg de prijs van deze invoer in de schadeonderzoekperiode met ongeveer 11 % en was deze in het onderzoektijdvak ongeveer 5 % hoger dan de gewogen gemiddelde prijs van de betrokken invoer.

2.3 Polen

(110) Het marktaandeel van de Poolse producenten/exporteurs was in de schadeonderzoekperiode betrekkelijk stabiel en de gemiddelde prijs was ongeveer 27 % hoger dan de gemiddelde prijs van de betrokken invoer.

2.4 Conclusie ten aanzien van andere derde landen

(111) Uit het bovenstaande wordt geconludeerd dat zelfs indien de invoer uit andere derde landen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade zou hebben bijgedragen, deze het oorzakelijk verband tussen de vastgestelde dumping en de schade niet heeft verbroken.

3. Substitutie-effect

(112) Sommige belanghebbenden betwistten de voorlopige bevindingen in verband met de vervanging van hulpstukken van smeedbaar gietijzer door hulpstukken van materialen zoals koper en plastic en de gevolgen van deze vermeende substitutie voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(113) Deze kwestie werd nader onderzocht en bevestigd werd dat vooral in de jaren '80 gietijzer door materialen zoals koper en plastic werd vervangen. Later verminderde dit substitutie-effect en bleef het gebruik van fittings van smeedbaar gietijzer stabiel, vooral voor toepassingen waarbij fysieke duurzaamheid, weerstand en specifieke treksterkte en rek belangrijk zijn. Dit substitutie-effect kan derhalve niet in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, hetgeen blijkt uit het betrekkelijk stabiele verbruik dat in de loop van dit onderzoek werd vastgesteld.

4. Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(114) Op grond van het bovenstaande worden de voorlopige bevindingen betreffende het oorzakelijk verband, zoals deze in de overwegingen 155 tot 170 van de voorlopige verordening zijn neergelegd, bevestigd.

J. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Belang van de gebruikers

(115) Een belanghebbende voerde aan dat niet naar behoren rekening was gehouden met de belangen van de brandbestrijdingsindustrie.

(116) Opgemerkt zij dat geen enkele vertegenwoordiger van de brandbestrijdingsindustrie zich tijdens het onderzoek kenbaar heeft gemaakt. Dit feit vormt op zich reeds een aanwijzing dat deze sector niet zeer veel belang hecht aan eventuele antidumpingmaatregelen. Deze conclusie wordt bevestigd door de vaststellingen die werden gedaan voor andere medewerkende gebruikers in andere sectoren voor wie het betrokken product ongeveer 1 % van hun totale kosten vertegenwoordigt.

2. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(117) Bij gebrek aan nieuwe informatie betreffende het belang van de Gemeenschap en op basis van de beschikbare gegevens worden de bevindingen als omschreven in de overwegingen 171 tot 179 van de voorlopige verordening bevestigd.

K. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1. Schademarge

(118) Bevestigd wordt dat de prijzen van de met dumping ingevoerde producten dienen te worden verhoogd tot een niveau waarop zij geen schade meer veroorzaken. Op basis van de aldus vastgestelde schademarge en de geconstateerde dumpingmarges, indien deze laatste lager zijn, werd overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening de hoogte van het op te leggen recht vastgesteld. Bij gebrek aan enige nieuwe informatie wordt de methode voor het vaststellen van de schademarge als omschreven in overweging 181 van de voorlopige verordening bevestigd.

2. Kroatië en Joegoslavië

(119) Omdat het marktaandeel van deze landen minimaal bleek te zijn, wordt voorgesteld geen antidumpingrecht in te stellen op de invoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Kroatië en Joegoslavië en de procedure ten aanzien van de invoer uit deze landen te beëindigen.

3. Definitieve rechten

(120) Op grond van het voorgaande wordt bepaald dat een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld op de invoer uit de andere betrokken landen.

(121) Het residuele recht dat moet worden opgelegd aan de niet-medewerkende producenten/exporteurs in gevallen waarin veel medewerking werd verleend, werd vastgesteld op het niveau van het hoogste antidumpingrecht dat voor de medewerkende producenten/exporteurs werd vastgesteld. In de gevallen waarin weinig medewerking werd verleend, werd het residuele recht vastgesteld op het niveau van de hoogste dumpingmarge of, indien deze lager was, de hoogste schademarge die werd vastgesteld voor een representatief assortiment van uitgevoerde producttypes van de medewerkende producenten/exporteurs.

(122) Op grond van het bovenstaande worden de hiernavolgende definitieve rechten, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs franco grens-gemeenschap, voor inklaring, voorgesteld :

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(123) Alle verzoeken om toepassing van deze voor individuele ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld ingevolge een naamswijziging van de rechtspersoon of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopentiteiten) dienen ten spoedigste aan de Commissie [4] te worden gericht, vergezeld van alle relevante informatie, in het bijzonder betreffende eventuele wijzigingen in de activiteiten van de onderneming met betrekking tot de productie, de binnenlandse verkoop en de verkoop voor uitvoer in verband met bijvoorbeeld deze naamsverandering op deze wijziging in de productie- en verkoopentiteiten. De Commissie zal in voorkomend geval, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening dienovereenkomstig wijzigen door de lijst van voor individuele rechten in aanmerking komende ondernemingen aan te passen.

[4] Europese Commissie Directoraat-generaal Trade Directoraat C DM 24 - 8/38 Wetstraat 200 B-1049 Brussel/ België

4. Verbintenissen

(124) Er wordt aan herinnerd dat de producent/exporteur in Tsjechië een prijsverbintenis heeft aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening. Na de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen hebben ook de producent/exporteur in Korea en één van de producenten/exporteurs in Thailand prijsverbintenissen aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening. De Commissie acht de aangeboden verbintenissen aanvaardbaar omdat deze de schadelijke gevolgen van de dumping wegnemen. Bovendien zal de regelmatige toezending van gedetailleerde verslagen waartoe de betrokken ondernemingen zich hebben verbonden de Commissie in staat stellen de naleving van deze verbintenissen op doeltreffende wijze te controleren. Bovendien is de distributiestructuur van deze exporteurs van dien aard dat de Commissie het gevaar van niet-nakoming van de aangeboden verbintenis gering acht.

(125) De Japanse producent/exporteur heeft eveneens een verbintenis aangeboden. Deze onderneming heeft evenwel weinig medewerking verleend aan het onderzoek en de door haar verstrekte gegevens waren weinig nauwkeurig en betrouwbaar (zie overweging 21). De Commissie is er derhalve niet van overtuigd dat een door deze onderneming aangegane verbintenis naar behoren gecontroleerd kan worden. Bovendien was zij van oordeel dat de structuur van het exportdistributienetwerk van deze onderneming, met meer dan één verbonden importeur, het gevaar van ontduiking vergrootte. Het aanbod werd derhalve van de hand gewezen.

(126) Opdat de verbintenissen daadwerkelijk worden nageleefd en daarop naar behoren toezicht kan worden gehouden, wordt de vrijstelling van het recht afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat bij de indiening van het verzoek tot in het vrije verkeer brengen krachtens de verbintenis, aan de bevoegde douanediensten van de betrokken lidstaat een geldige factuurverbintenis wordt overgelegd die is afgegeven door de producent/exporteur waarvan de verbintenis is aanvaard en die de in de bijlage vermelde informatie bevat. Wordt een dergelijke factuur niet overgelegd of beantwoordt deze niet aan het product dat bij de douanediensten wordt aangebracht, dan wordt het betreffende antidumpingrecht ingevorderd teneinde ontduiking van de verbintenis te voorkomen.

(127) Indien de verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken, kan overeenkomstig artikel 8, lid 9, en artikel 10 van de basisverordening een antidumpingrecht worden ingesteld.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer met schroefdraad voor buisleidingen, vallende onder GN-code ex 7307 19 10 (TARIC-code 7307 19 10 10), van oorsprong uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand.

2. Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, voor inklaring, van de producten van oorsprong uit de hierna genoemde landen is als volgt :

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. De bovenstaande pecentages zijn niet van toepassing op de producten die worden vervaardigd door de hierna genoemde ondernemingen, die aan de volgende antidumpingrechten zijn onderworpen :

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 is het definitieve recht niet van toepassing op de producten die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 in het vrije verkeer worden gebracht.

5. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1. Het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht is niet van toepassing bij de invoer van goederen die zijn vervaardigd en voor uitvoer naar de Gemeenschap verkocht door de in lid 3 vermelde ondernemingen, op voorwaarde dat zij onder de juiste aanvullende TARIC-code zijn aangegeven en aan de bepalingen van lid 2 is voldaan.

2. De vrijstelling van het recht is afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat, bij de indiening van het verzoek tot in het vrije verkeer brengen, aan de bevoegde douanediensten van de betrokken lidstaat een geldige verbintenisfactuur wordt overgelegd die is afgegeven door de in lid 3 genoemde exporterende ondernemingen en die de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens bevat. De vrijstelling van het recht is voorts afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen volkomen in overeenstemming zijn met de omschrijving op de verbintenisfactuur.

3. Ingevoerde goederen die vergezeld gaan van een verbintenisfactuur worden onder de volgende aanvullende TARIC-codes aangegeven :

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

De bedragen waarvoor zekerheid is gesteld door middel van het voorlopige antidumpingrecht dat is opgelegd bij Verordening (EG) nr. 449/2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietzijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand worden ingevorderd ten bedrage van het definitief opgelegde recht. De bij wijze van zekerheidstelling overgemaakte bedragen die het definitieve antidumpingrecht overschrijden worden vrijgegeven. Wanneer de definitieve rechten hoger zijn dan de voorlopige rechten worden enkel de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld door middel van de voorlopige rechten definitief ingevorderd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, [...]

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld in de in artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur :

1. De aanvullende TARIC-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grenzen van de Gemeenschap door de douane kunnen worden ingeklaard (overeenkomstig de verordening),

2. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

- De product reporting code (PRC) (zoals vermeld in de door de producent/exporteur aangeboden verbintenis), inclusief typenummer, diameter en oppervlakte.

- de GN-code,

- de hoeveelheid (in aantal eenheden),

3. De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

- de prijs per eenheid,

- de betalingsvoorwaarden,

- de leveringsvoorwaarden,

- de totale kortingen.

4. De naam van de niet verbonden importeur op wiens naam de factuur rechtstreeks door de onderneming is opgesteld.

5. De naam van de werknemer van de onderneming die de verbintenisfactuur heeft opgesteld alsmede de hierna volgende ondertekende verklaring:

"Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door ... [naam van de onderneming], en door de Europese Commissie bij Verordening (EG) nr. 449/2000 of Besluit C(2000)XXX werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is".

Top