Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0195

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde delen van televisiecamerasystemen uit Japan

    /* COM/2000/0195 def. */

    52000PC0195

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde delen van televisiecamerasystemen uit Japan /* COM/2000/0195 def. */


    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde delen van televisiecamerasystemen uit Japan

    (door de Commissie ingediend)

    TOELICHTING

    1. Op 12 februari 1999 heeft de Commissie een antidumpingonderzoek geopend naar de invoer van bepaalde delen van televisiecamerasystemen uit Japan.

    2. Het onderzoek had betrekking op drie essentiële delen van televisiecamerasystemen. Het bericht van inleiding van de antidumpingprocedure bevatte een productomschrijving die later, op grond van de bevindingen van het onderzoek, minder ruim moest worden gemaakt.

    3. Er werden geen voorlopige maatregelen genomen, maar besloten werd het onderzoek voort te zetten met het oog op een eventueel voorstel voor definitieve maatregelen.

    4. Bijgaand voorstel voor een verordening van de Raad is gebaseerd op de definitieve bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, waaruit bleek dat het gerechtvaardigd was definitieve antidumpingmaatregelen te nemen.

    5. Derhalve wordt voorgesteld dat de Raad bijgaand voorstel voor een verordening goedkeurt, welke verordening uiterlijk op 12 mei 2000 in het Publicatieblad moet worden bekendgemaakt.

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde delen van televisiecamerasystemen uit Japan

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap [1], inzonderheid op artikel 9;

    [1] PB L 56 van 06.03.96, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 van 27 April 1998 (PB L 128 van 30.04.1998, blz. 18).

    Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. ALGEMEEN

    1. Voorgeschiedenis en inleiding

    (1) In april 1994 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1015/94 [2] een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van televisiecamerasystemen uit Japan. Dit recht bedroeg 62,6% voor Sony Corporation (hierna "Sony" genoemd), 82,9% voor Ikegami Tsushinki Co Ltd (hierna "Ikegami" genoemd), 52,7% voor Hitachi Denshi Ltd en 96,8% voor alle andere producenten.

    [2] PB L 111 van 30.4.1994, p.106, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1952 (PB L 276 van 9.10.1997, blz. 20)

    (2) In oktober 1997 heeft de Raad, naar aanleiding van een onderzoek naar het absorberen van het recht op grond van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad [3] (hierna "de basisverordening" genoemd), genoemde verordening bij Verordening (EG) nr. 1952/97 [4] gewijzigd en het definitieve antidumpingrecht voor Sony tot 108,3% en voor Ikegami tor 200,3% verhoogd.

    [3] PB L 56 van 06.03.96, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98 (PB L 128 van 30.04.1998, blz. 18).

    [4] PB L 276 van 9.10.1997, blz. 20.

    (3) In juni 1998 werd een onderzoek geopend naar een mogelijke ontwijking van bovengenoemde antidumpingrechten door de invoer van modules, kits, voorgemonteerde delen en onderdelen van televisiecamerasystemen uit Japan die in de Gemeenschap tot televisiecamerasystemen geassembleerd zouden worden. Het onderzoek was beperkt tot twee Japanse producenten/exporteurs, namelijk Sony en Ikegami, daar de indiener van de klacht slechts bewijsmateriaal inzake het ontwijken van het recht door deze twee ondernemingen had voorgelegd.

    (4) In januari 1999 heeft de Commissie een antidumpingprocedure ingeleid betreffende de invoer van televisiecamerasystemen uit de VS. Na de inleiding van de procedure is de enige betrokken producent/exporteur, namelijk Sony, opgehouden met de productie van televisiecamerasystemen in de VS. Daar er in de VS geen andere producenten van televisiecamerasystemen waren, werd de procedure in februari 2000 zonder het nemen van maatregelen beëindigd.

    (5) In februari 1999 heeft de Commissie het onderzoek naar een mogelijke ontwijking van de rechten zonder het nemen van maatregelen beëindigd, daar de klacht werd ingetrokken. Tezelfdertijd heeft de Commissie, op grond van artikel 5, lid 6, van de basisverordening, op eigen initiatief, door middel van een bericht (hierna "het bericht van inleiding" genoemd) [5] onderhavige antidumpingprocedure ingeleid betreffende de invoer van bepaalde delen van televisiecamerasystemen. De Commissie besloot deze procedure in te leiden daar zij tijdens bovengenoemd onderzoek naar de ontwijking van antidumpingrechten bewijsmateriaal inzake dumping had verkregen en zij, voordat de procedure werd ingeleid, ook bewijsmateriaal inzake aanmerkelijk schade en het verband met dumping had ontvangen van een EG-producent die een groot deel vertegenwoordigt van de productie in de Gemeenschap van televisiecamerasystemen en de drie delen van televisiecamerasystemen waarop deze procedure betrekking heeft. Dit bewijsmateriaal werd voldoende geacht om een procedure in te leiden.

    [5] PB C 38 van 12.2.1999, blz. 2.

    2. Argumenten van belanghebbenden ten aanzien van de inleiding van de procedure

    2.1. Gebruik van informatie die tijdens een andere antidumpingprocedure was verkregen

    (6) Een aantal producenten/exporteurs stelden de vraag of informatie die tijdens het onderzoek naar de ontwijking van rechten was verkregen als bewijsmateriaal kon worden gebruikt om een nieuwe procedure in te leiden betreffende de invoer van bepaalde delen van televisiecamerasystemen uit Japan.

    (7) De basisverordening sluit niet uit dat informatie die in het kader van een antidumpingprocedure wordt verkregen, in het kader van andere antidumpingprocedures wordt gebruikt. Artikel 19, lid 6, van de basisverordening verbiedt slechts het gebruik van informatie voor andere doeleinden dan deze waarvoor de informatie was gevraagd. De Commissie beschouwt in deze context dat gegevens die in het kader van een antidumpingprocedure zijn verzameld en gecontroleerd, gebruikt kunnen worden om een andere antidumpingprocedure tegen hoofdzakelijk de zelfde producenten in te leiden.

    2.2 Voldoende bewijsmateriaal inzake schadeveroorzakende dumping om deze procedure in te leiden

    (8) Na de inleiding van deze antidumpingprocedure betwistten enkele belanghebbenden dat er voldoende bewijsmateriaal inzake dumping, schade en oorzakelijk verband was om tot een onderzoek over te gaan.

    (9) In dit verband wordt verwezen naar de verschillende hierboven genoemde onderzoeken naar de invoer van televisiecamerasystemen. Sinds 1992 zijn verschillende onderzoeken ingesteld bij Japanse producenten/exporteurs van televisiecamerasystemen, waarbij is gebleken dat deze zich in aanzienlijke mate aan dumping en de absorptie van rechten hebben schuldig gemaakt, hetgeen tot een onderzoek heeft geleid naar een mogelijke ontwijking van rechten op grond van artikel 13 van de basisverordening.

    (10) Onderhavige procedure werd ingeleid op grond van gegevens betreffende dumping die in het kader van een vroeger onderzoek naar de ontwijking van rechten werden verkregen, waarbij grotendeels dezelfde Japanse producenten/exporteurs waren betrokken als bij onderhavige procedure.

    (11) Bovendien heeft een producent in de Gemeenschap die een groot deel van de productie van delen van televisiecamerasystemen in de Gemeenschap vertegenwoordigt, voordat de procedure werd ingeleid, voldoende gegevens verstrekt over schade en het verband tussen dumping en schade, zoals in het bericht van inleiding werd vermeld. De commissie besloot daarom dat er genoeg bewijs van dumping en schade, en van een verband tussen dumping en schade was, om de inleiding van een onderzoek te rechtvaardigen.

    3. Onderzoektijdvak

    (12) Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 (hierna "het onderzoektijdvak" genoemd). Het onderzoek van de schade-indicatoren had betrekking op de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1998.

    4. Partijen bij de procedure

    (13) De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan alle haar bekende producenten in de Gemeenschap en alle haar bekende producenten/exporteurs. Twee producenten in de Gemeenschap en twee Japanse producenten/exporteurs hebben de vragenlijst beantwoord.

    (14) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, schade en het belang van de Gemeenschap nodig had, ingezameld en geverifieerd en heeft controles ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

    -Producenten in de Gemeenschap

    - Philips BTS Broadcast Television Systems b.v., (hierna "Philips" genoemd)

    - Thomson Broadcast Systems, (hierna "Thomson" genoemd)

    -Producenten/exporteurs in Japan

    - Matsushita Electronics Corporation, Kyoto

    - Sony Corporation, Tokio (gelieerde importeur, Sony UK (Basingstoke)).

    Andere bij de Commissie bekende Japanse producenten/exporteurs hebben tijdens dit onderzoek geen medewerking verleend.

    (15) Alle betrokkenen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was het voorstel te doen definitieve anti-dumpingrechten in te stellen op het betrokken product uit Japan. Er werd een termijn vastgesteld waarbinnen de betrokkenen hierover opmerkingen konden maken. Deze opmerkingen werden in overweging genomen en zo nodig werden de bevindingen op grond hiervan gewijzigd.

    5. Samenwerking

    (16) Het niveau van medewerking bij het onderzoek naar dumping was bijzonder laag, daar slechts een Japanse producent/exporteur volledig medewerking verleende. Een tweede onderneming heeft gegevens verstrekt die voor de beoordeling van dumping in aanmerking zijn genomen. Zij heeft echter ook andere gegevens verstrekt die niet met bewijsmateriaal waren gestaafd en die derhalve niet gebruikt konden worden. Enkele andere bij de Commissie bekende Japanse producenten verleenden in het geheel geen medewerking. De Commissie heeft haar definitieve bevindingen daarom geheel of gedeeltelijk of de beschikbare gegevens moeten baseren overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

    (17) Bij het onderzoek naar schade hebben de Japanse producenten/exporteurs eveneens zeer weinig medewerking verleend. Een Japanse onderneming heeft slechts beperkte informatie verstrekt over enkele schade-aspecten, zoals hieronder vermeld. Deze medewerkende producent/exporteur werd medegedeeld waarom dergelijke beperkte gegevens niet aanvaardbaar waren en werd in de gelegenheid gesteld nadere uitleg te geven. Daar deze nadere uitleg evenmin toereikend was, heeft de Commissie, op grond van artikel 18 van de basisverordening, gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens. Enkele andere bij de Commissie bekende Japanse producenten hebben in het geheel geen medewerking verleend en de Commissie heeft daarom, overeenkomstig artikel 18, van de basisverordening, gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1. Omschrijving in het bericht van inleiding

    (18) Het onderzoek heeft betrekking op enkele essentiële delen van televisiecamerasystemen, welke systemen zijn omschreven in Verordening (EG) nr. 1015/94 van de Raad [6], gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2474/95 van de Raad [7] en Verordening (EG) nr. 193/99 van de Raad [8].

    [6] PB L 111 van 30.4.1994, blz. 106.

    [7] PB L 255 van 25.10.1995, blz. 11.

    [8] PB L 22 van 29.1.1999, blz. 10.

    (19) Volgens het bericht van inleiding heeft het onderzoek betrekking op het volgende product:

    - kleurensplitsers met ten minste drie CCD's (ladinggekoppelde beeldopnamecomponenten), met inbegrip van elektronische (sub)-assemblages, al dan niet met filterwiel, (hierna "CCD-blok" genoemd), tezamen dan wel afzonderlijk ingevoerd;

    - Application Specific Integrated Circuits (hierna "ASIC's" genoemd) van de soort die uitsluitend voor televisiecamera's worden gebruikt, operationele bedieningspanelen, hoofdbedieningspanelen en basisstations voor televisiecamera's;

    - gedrukte schakelingen met bovengenoemde ASIC's.

    (20) Hoewel deze drie delen van het betrokken product, elk op zich, andere fysieke kenmerken hebben, werd geconcludeerd dat zij in het kader van dit onderzoek als één product zijn te beschouwen, daar zij bestemd zijn om in televisiecamerasystemen te worden gebruikt en wanneer zij tezamen worden gebruikt het kernstuk vormen van een televisiecamera en dus van een televisiecamerasysteem. Zij bepalen ook de essentiële specificaties van een televisiecamerasysteem en oefenen tezamen de essentiële functie van een televisiecamerasysteem uit. Deze drie delen worden weliswaar niet altijd tezamen gebruikt, maar zij kunnen uitsluitend in televisiecamerasystemen worden ingebouwd en zelfs alleen in de televisiecamerasystemen van de producent waarvoor zij zijn gemaakt. Indien de drie delen van het betrokken product afzonderlijk waren onderzocht, zou het resultaat niet noemenswaard verschillend zijn geweest, daar de bevindingen voor elk afzonderlijk deel, tezamen genomen, de bevindingen voor het betrokken product zouden zijn geweest.

    (21) Deze delen zijn momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8529 90 72, ex 8538 90 91, ex 8529 90 81, ex 8529 90 88 en ex 8542 13 80.

    2. Nadere omschrijving van het product

    (22) Gezien de hierboven gegeven complexe productomschrijving werd overwogen of het onderzoek beperkt moest blijven tot de drie essentiële delen, zonder nader op de onderdelen in te gaan.

    2.1 Het CCD-blok

    (23) Zoals hierboven vermeld werd er bij de inleiding van de procedure van uitgegaan dat het onderzoek naar een van de drie delen van het betrokken product, namelijk het CCD-blok, zowel betrekking zou hebben op het CCD-blok zelf als op de onderdelen daarvan die tezamen met het blok of afzonderlijk worden ingevoerd.

    (24) Het CCD-blok bestaat uit een kleurensplitser (ook straaldeler of prisma genoemd), drie of meer ladinggekoppelde componenten (ook CCD's of sensoren genoemd), enkele verbindingsonderdelen om de CCD's op de straaldeler bevestigen en enkele andere elektrische componenten.

    (25) Bij het onderzoek is gebleken dat geen enkel onderdeel van het CCD-blok op zich de fysieke eigenschappen, dat wil zeggen de essentiële optische en elektrische eigenschappen, bezit die kenmerkend zijn voor het CCD-blok of het betrokken product. Afzonderlijk genomen zijn zij niet in staat licht in videosignalen om te zetten. Voorts wordt nog een aanzienlijke waarde toegevoegd, wanneer deze onderdelen bij de vervaardiging van CCD-blokken, en dus ook bij de vervaardiging van het betrokken product, worden gebruikt.

    (26) Anderzijds is bij het onderzoek gebleken dat enkele onderdelen van het CCD-blok niet specifiek zijn voor televisiecamerasystemen en niet door dezelfde ondernemingen wordt vervaardigd als televisiecamerasystemen. Gezien het grote aantal onderdelen van het CCD-blok, werd geconcludeerd dat het te belastend was deze tezamen of afzonderlijk te onderzoeken. Besloten werd dat het CCD-blok en de onderdelen van het CCD-blok moeten beschouwd worden als verschillende producten wat fysieke kenmerken en eigenschappen betreft. Zij kunnen daarom niet als een enkel product worden beschouwd. Afzonderlijk ingevoerde onderdelen van het CCD-blok werden derhalve van dit onderzoek uitgesloten.

    (27) Kleurensplitsers die verbonden zijn met drie of meer ladinggekoppelde componenten bezitten evenwel de essentiële kenmerken van een van de drie delen van het betrokken product, dat wil zeggen het volledige CCD-blok, daar zij reeds de wezenlijke optische en elektrische functies van het CCD-blok kunnen vervullen. Een dergelijk onafgewerkt CCD-blok wordt in het kader van deze procedure dus gelijkgesteld met een afgewerkt CCD-blok.

    2.2. ASIC's en gedrukte schakelingen

    (28) De omschrijving in het bericht van inleiding van de twee andere delen van het betrokken product, namelijk ASIC's en gedrukte schakelingen, wordt na onderzoek bevestigd.

    3. Conclusie inzake de omschrijving van het product

    (29) Op grond van het bovenstaande worden de drie delen (namelijk CCD-blok, ASIC's and gedrukte schakelingen) in het kader van dit onderzoek als één product beschouwd en dus als het product waarop dit onderzoek betrekking heeft wanneer zij tezamen of afzonderlijk worden ingevoerd.

    4. Soortgelijk product

    (30) Het betrokken product dat in Japan wordt gemaakt en daar op de binnenlandse markt verkocht, het betrokken product dat vanuit Japan naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd en het betrokken product dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt gemaakt en in de Gemeenschap verkocht, bleken in wezen dezelfde fysieke en technische kenmerken en gebruiksdoeleinden te hebben. Zij wordt derhalve als soortgelijke producten beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C. DUMPING

    1. Voorafgaande opmerkingen

    (31) Het betrokken product bleek door de medewerkende producenten niet in Japan te worden verkocht. De dumpingmarge werd derhalve voor de drie betrokken delen berekend wanneer die afzonderlijk waren verkocht. Van de aldus verkregen dumpingmarges werd het gemiddelde genomen om de dumpingmarge voor het betrokken product te verkrijgen.

    2. Normale waarde

    (32) Voor de berekening van de normale waarde heeft de Commissie eerst vastgesteld of de totale verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt van de producenten/exporteurs representatief was ten opzichte van de gehele export van die producenten/exporteurs naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de verkoop op de binnenlandse markt representatief geacht wanneer de omvang van de totale binnenlandse verkoop ten minste 5% bedroeg van de totale omvang van de export naar de Gemeenschap. Dit bleek voor beide producenten/exporteurs het geval te zijn.

    (33) Voor elk model van het betrokken product (d.w.z. CCD-blok, ASIC's en gedrukte schakelingen) dat door de producenten/exporteurs op de binnenlandse markt werd verkocht en dat vergelijkbaar was met een naar de Gemeenschap uitgevoerd model, heeft de Commissie vastgesteld of de binnenlandse verkoop representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaald model werd representatief geacht wanneer de omvang van de verkoop van dat model op de binnenlandse markt 5% of meer bedroeg van de totale omvang van de uitvoer van een rechtstreeks vergelijkbaar model naar de Gemeenschap.

    (34) De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de representatieve verkoop van elk model aan onafhankelijke afnemers beschouwd kon worden in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden door vast te stellen wat het aandeel was van de winstgevende binnenlandse verkoop in de totale binnenlandse verkoop van het betrokken model. Wanneer 80% of meer verkocht was tegen een netto prijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten (winstgevende verkoop), werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijk betaalde binnenlandse prijs, door het gewogen gemiddelde te nemen van de prijzen van de gehele binnenlandse verkoop in het onderzoektijdvak. Wanneer de omvang van de winstgevende verkoop van elk deel minder dan 80%, maar ten minste 10% bedroeg van de totale omvang van de verkoop, werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de gewogen gemiddelde binnenlandse prijs van uitsluitend de winstgevende verkoop.

    (35) Wanneer de normale waarde niet aan de hand van de binnenlandse prijzen kon worden vastgesteld, werd onderzocht of deze kon worden vastgesteld aan de hand van de binnenlandse prijzen van de andere Japanse producent/exporteur.

    (36) De door de andere Japanse producent/exporteur verkochte modellen bleken echter andere technische specificaties te hebben en konden dus niet als identieke of soortgelijke modellen worden beschouwd. De normale waarde moest daarom worden berekend.

    (37) De normale waarde werd berekend door aan de fabricagekosten van de uitgevoerde modellen een redelijk percentage voor verkoop- en administratiekosten en andere algemene kosten (VAA-kosten) en een redelijke winstmarge toe te voegen. De Commissie heeft onderzocht of de VAA-kosten en de winst die beide producenten/exporteurs op de binnenlandse markt hadden gemaakt een betrouwbare berekeningsgrondslag vormden. Daar op de binnenlandse markt voldoende hoeveelheden waren verkocht (zie hierboven), werd voor elke producent/exporteur gebruik gemaakt van de werkelijke VAA-kosten. Ook de binnenlandse winstmarge voor beide producenten/exporteurs werd vastgesteld aan de hand van de representatieve verkoop in het kader van normale handelstransacties.

    (38) De gegevens over de binnenlandse verkoop van een producent/exporteur bleken op belangrijke punten onvolledig te zijn. Daar de Commissie de omvang van de ontbrekende informatie niet kon vaststellen, besloot zij gebruik te maken van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Te dien einde en bij gebrek aan andere controleerbare gegevens werd besloten de door de onderneming opgegeven prijzen te gebruiken voor alle modellen die op de binnenlandse markt waren verkocht, ongeacht het feit of het opgegeven verkoopvolume representatief was in vergelijking met het exportvolume van hetzelfde model.

    3. Exportprijs

    (39) Bij uitvoer van het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, dat wil zeggen aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

    (40) Een producent/exporteur voerde het betrokken product echter uit naar een gelieerd bedrijf. In dit geval werd de exportprijs berekend overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, dat wil zeggen aan de hand van de prijs waartegen het product voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer was verkocht. Om deze prijs op het niveau grens Gemeenschap te brengen werden correcties toegepast voor de kosten tussen invoer en wederverkoop en voor winst. Daar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap geen gegevens over de winstmarge hebben verstrekt, is de Commissie ervan uitgegaan dat 5% op de omzet redelijk was.

    4. Vergelijking

    (41) Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    (42) Er werden correcties toegepast voor verschillen in fysieke kenmerken en voor kosten van vervoer, op- en overslag, kortingen, verpakking en krediet, wanneer kon worden aangetoond dat deze verschillen van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

    (43) Een producent/exporteur heeft om een correctie gevraagd voor verschillen in handelsstadium, daar de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloed zou worden door de verschillende functies van de afnemers op de binnenlandse en op de buitenlandse markt. Daar de prijzen die de afnemers in de verschillende handelsstadia werd aangerekend echter niet duidelijk bleken te verschillen, werd de gevraagde correctie niet toegestaan.

    (44) Een producent/exporteur heeft om een correctie gevraagd voor kortingen. Daar de deze kortingen evenwel niet duidelijk gekwantificeerd waren en evenmin rechtstreeks verband hielden met de betrokken verkoop, werd dit verzoek afgewezen.

    (45) Een producent/exporteur heeft om een correctie gevraagd voor verschillen in garantiekosten. Bij de controle ter plaatse bleek echter dat de meeste opgegeven garantiekosten geen verband hielden met de verkoop van het betrokken product. Dit verzoek kon dus slechts gedeeltelijk worden ingewilligd.

    5. Dumpingmarge

    5.1. Dumpingmarge voor medewerkende ondernemingen

    (46) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd per model een vergelijking gemaakt tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de gewogen gemiddelde exportprijs.

    (47) Bij deze vergelijking bleek dat het betrokken product met dumping werd ingevoerd. De dumpingmarges, in procenten van de prijs, cif grens Gemeenschap, zijn als volgt:

    - Matsushita Electronics Corporation: 0,2% (minimaal)

    - Sony Corporation: 17,6%

    5.2. Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

    (48) Voor niet-medewerkende ondernemingen werd de dumpingmarge aan de hand van de beschikbare gegevens vastgesteld.

    (49) Omdat de Japanse producenten/exporteurs weinig medewerking hadden verleend, werd het dienstig geacht voor niet-medewerkende ondernemingen een hogere dumpingmarge vast te stellen dan de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende producent was vastgesteld. Als residuele dumpingmarge werd daarom de hoogste dumpingmarge aangehouden die voor een representatief model en representatieve transacties van een medewerkende producent was vastgesteld. Deze werkwijze werd noodzakelijk geacht om te voorkomen dat het niet verlenen van medewerking zou worden beloond.

    (50) Deze dumpingmarge, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, is 40,2%

    D. OMSCHRIJVING VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (51) Het betrokken product wordt in de Gemeenschap gemaakt door Philips en Thomson. De Commissie heeft onderzocht of Philips en Thomson producenten van de Gemeenschap zijn in de zin van de basisverordening, daar bepaalde onderdelen van het betrokken product uit het betrokken exportland werden ingevoerd en dus niet door Philips en/of Thomson werden gemaakt.

    (52) Bij het onderzoek is gebleken dat beide ondernemingen het betrokken product in de Gemeenschap vervaardigen en dat de centrale planning en administratie van deze ondernemingen alsmede hun onderzoek- en ontwikkelingsfaciliteiten voor televisiecamerasystemen zich in de Gemeenschap bevinden. Overeenkomstig de vaste praktijk van de instellingen van de Gemeenschap werd het niet ter zake geacht dat enkele onderdelen van het betrokken product niet in de Gemeenschap werden gemaakt. Philips en Thomson worden dus als producenten van de Gemeenschap beschouwd.

    (53) Daarnaast voldoen deze beide producenten van de Gemeenschap duidelijk aan de eisen inzake representativiteit in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening, daar zij goed zijn voor de gehele productie van het betrokken product in de Gemeenschap en daarom de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    E. SCHADE [9]

    [9] Gezien het geringe aantal marktdeelnemers, kunnen geen nauwkeurige cijfers worden vermeld. Soms zijn de ontwikkelingen om redenen van vertrouwelijkheid in indexcijfers weergegeven.

    1. Voorafgaande opmerkingen

    (54) Bij het onderzoek is gebleken dat het betrokken product in de Gemeenschap niet op de open markt (dat wil zeggen aan onafhankelijke partijen) wordt verkocht, met uitzondering van een marginale verkoop van reservedelen. Deze bevinding stemt overeen met de aard van het betrokken product, dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap en de producenten/exporteurs uitsluitend wordt gebruikt om in televisiecamerasystemen te worden ingebouwd. Het was daarom in de meeste gevallen niet mogelijk afzonderlijke gegevens over het betrokken product te verkrijgen.

    (55) Overeenkomstig artikel 3, lid 8, van de basisverordening werd de schade daarom beoordeeld door middel van een onderzoek naar de kleinste groep producten of reeks producten waarin het soortgelijke product is opgenomen en waarvoor gegevens beschikbaar zijn.

    (56) Bij het onderzoek is gebleken dat de televisiecamera [10] de meest passende eenheid is om aan het schadeonderzoek te onderwerpen, daar een televisiecamera het kleinste op de vrije markt verkochte product is waarin het betrokken product is opgenomen. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen het betrokken product en een televisiecamera, daar een televisiecamera altijd een CCD-blok, een ASIC en ten minste een gedrukte schakeling omvat, zoals hierboven omschreven. Daar het betrokken product slechts op zeer beperkte schaal door zowel de producenten van de Gemeenschap als de producenten/exporteurs als "reservedeel" wordt verkocht, kunnen een CCD-blok, een ASIC en een of meer gedrukte schakelingen gelijk worden gesteld met een televisiecamera. Daar het betrokken product tot 65% kan uitmaken van de productiekosten van een televisiecamera, zowel voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als voor de producenten/exporteurs, kan ervan worden uitgegaan dat schadebevindingen inzake televisiecamera's representatief zijn voor het product waarop dit onderzoek betrekking heeft.

    [10] Televisiecamera's kunnen met een opname-eenheid zijn verbonden, doch bevinden zich niet in dezelfde behuizing (zoals bij camcorders het geval is ) of zijn verbonden zijn met een triaxadaptor.

    2. Verbruik in de Gemeenschap

    (57) Zoals hierboven vermeld hebben de Japanse producenten/exporteurs weinig medewerking verleend. Sony, de enige medewerkende producent/exporteur waarvoor een individuele dumpingmarge werd vastgesteld, (hierna "de medewerkende producent/exporteur" genoemd), heeft echter slechts beperkte informatie verstrekt over de hoeveelheid in de Gemeenschap ingevoerde televisiecamera's. Deze medewerkende producent/exporteur werd medegedeeld waarom deze beperkte informatie niet aanvaardbaar was en hij werd in de gelegenheid gesteld nadere uitleg te geven. Daar deze uitleg evenmin voldoende was, heeft de Commissie gebruikt gemaakt van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

    (58) Het verbruik van televisiecamera's in de Gemeenschap werd daarom vastgesteld aan de hand van:

    - de verkoop in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap, en

    - de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verstrekte gegevens over de verkoop in de Gemeenschap door Japanse producenten/exporteurs op basis van de contracten en opdrachten die de Japanse producenten/exporteurs in de Gemeenschap hebben verworven. Deze gegevens kunnen als betrouwbaar worden beschouwd gezien de doorzichtige aard van de markt, wat grootte en aantal marktdeelnemers betreft, waarop opdrachten bovendien voor een groot deel door middel van aanbestedingen worden gegund. Bovendien werden deze gegevens bevestigd door de gebruikers.

    (59) Uit deze gegevens bleek dat het verbruik in 1995 en 1996 stabiel was, terwijl er een algemene stijging was in 1997 die in het onderzoektijdvak werd voortgezet. Deze stijging werd onder meer veroorzaakt door de verkoop van televisiecamera's voor de uitzendingen van de wereldkampioenschappen voetbal die in 1998 in Frankrijk werden gehouden en de intrede op de markt, in 1997, van een nieuwe soort televisiecamera, namelijk de camcorder. Over de gehele periode genomen, van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak, steeg het verbruik van televisiecamera's met 54%: in het onderzoektijdvak werden ongeveer 1 500 stuks verkocht.

    3. Betrokken invoer

    (60) Na de instelling van antidumpingmaatregelen in 1994 is de invoer van televisiecamera's aanzienlijk gedaald. In plaats van televisiecamera's werden delen van televisiecamera's ingevoerd, en met name het product waarop dit onderzoek betrekking heeft. Op deze basis en overeenkomstig artikel 3, lid 8, van de basisverordening werden de volgende ontwikkelingen vastgesteld voor televisiecamera's waarin het betrokken product uit Japan is verwerkt. Inbegrepen zijn de televisiecamera's die onafgewerkt uit de VS werden ingevoerd en waarin CCD-blokken uit Japan zijn gemonteerd.

    3.1. Omvang van de invoer met dumping

    (61) De ingevoerde hoeveelheid is van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak sterk gestegen, namelijk met 157%, tot ongeveer 600 stuks in het onderzoektijdvak.

    3.2. Marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten

    (62) Het marktaandeel vertoont van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak voortdurend een duidelijke stijging, namelijk met meer dan 16 procentpunten, tot ongeveer 40% in het onderzoektijdvak.

    3.3. Prijzen van de met dumping ingevoerde producten: prijsonderbieding

    (63) Wat de ontwikkeling van de verkoopprijzen betreft, valt op te merken dat de verkoop via aanbestedingen een belangrijk deel van de totale verkoop vormde in de onderzochte periode (ongeveer 40%). Zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als de Japanse producenten/exporteurs hebben hun producten via aanbestedingen verkocht. In plaats van de ontwikkeling van de verkoopprijzen in de betrokken periode te onderzoeken, werd besloten het prijsgedrag van de Japanse producenten/exporteurs in het onderzoektijdvak te onderzoeken.

    (64) Prijsonderbieding werd vastgesteld door de beschikbare gegevens over de aanbestedingen te onderzoeken en op de hieronder beschreven wijze een vergelijking te maken tussen de werkelijke verkoopprijzen van de Gemeenschap en de werkelijke verkoopprijzen van de producenten/exporteurs.

    3.3.1 Prijsonderbieding bij aanbestedingen

    (65) Om de aanbestedingen goed te kunnen beoordelen werd informatie opgevraagd bij de bedrijfstak van de Gemeenschap, de betrokken producenten/exporteurs en de gebruikers. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de medewerkende producent/exporteur de Commissie slechts zeer beperkte gegevens verstrekt over slechts twee van de dertig aanbestedingen die in het onderzoektijdvak waren uitgeschreven. Deze medewerkende producent/exporteur werd medegedeeld waarom deze beperkte gegevens niet aanvaardbaar waren en werd in de gelegenheid gesteld nadere uitleg te geven. Daar deze uitleg evenmin voldoende was, heeft de Commissie gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

    (66) Aan de hand van de gegevens die de bedrijfstak van de Gemeenschap en de medewerkende gebruikers hebben verstrekt, werd vastgesteld dat de producenten/exporteurs doorgaans lagere prijzen hebben aangeboden dan de bedrijfstak van de Gemeenschap, zowel voor de gehele aanbesteding [11] als voor de televisiecamera's afzonderlijk. Bij een van de onderzochte aanbestedingen was de totale offerte van een Japanse producent/exporteur 37% lager dan die van de EG-producent. De EG-producent moest een extra korting van 40% geven om de order te verwerven. Bij een andere aanbesteding in een andere lidstaat bleek in de tweede onderhandelingsronde dat de uiteindelijke prijs van de Japanse producent/exporteur, ondanks het feit dat de EG-producent tussen de eerste en de tweede ronde reeds aanzienlijke kortingen had aangeboden, nog 20% lager was dan die van de EG-producent. Deze liep de order mis.

    [11] Aanbestedingen hebben doorgaans betrekking op volledige televisiecamerasystemen en niet alleen op televisiecamera's.

    (67) Uit het onderzoek naar de aanbestedingen blijkt niet alleen in welke mate de producenten/exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden (tot 37%), maar ook hoeveel druk de met dumping ingevoerde producten uitoefenden op de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De lage prijzen die bij aanbestedingen werden aangeboden, waren noodzakelijkerwijze van invloed op alle prijzen van latere transacties en van latere aanbestedingen in dezelfde lidstaat. Het prijsgedrag bij aanbestedingen was van veel grotere invloed op de markt van de Gemeenschap dan op de 40% van de markt waar de verkoop door middel van aanbestedingen geschiedt.

    3.3.2 Prijsonderbieding gebaseerd op werkelijke verkoopprijzen

    Werkwijze

    (68) Ook werd onderzocht in welke mate de werkelijke verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap door de werkelijke verkoopprijzen van de producenten/exporteurs werden onderboden. Te dien einde werden de prijzen van televisiecamera's die de medewerkende producent/exporteur aanrekende aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap vergeleken met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in hetzelfde handelsstadium.

    (69) Aan de hand van de gedetailleerde gegevens over afzonderlijke verkooptransacties van televisiecamera's, die zowel van de bedrijfstak van de Gemeenschap als van de medewerkende producent/exporteur afkomstig waren, heeft de Commissie de prijzen van televisiecamera's bij afzonderlijke verkooptransacties kunnen vergelijken. Daar, zoals hierboven vermeld, zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als de medewerkende producenten/exporteurs een aantal televisiecamera's via aanbestedingen hebben verkocht en dit in vergelijkbare aandelen van de totale verkoop, werd geoordeeld dat de aldus vastgestelde prijzen de marktvoorwaarden weerspiegelden.

    (70) Per model televisiecamera werd een vergelijking gemaakt van de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de gemiddelde verkoopprijs van de producent/exporteur. Voor deze vergelijking werden de televisiecamera's in verschillende groepen onderverdeeld: in de eerste plaats werd een onderscheid gemaakt tussen draagbare televisiecamera's en televisiecamera's voor gebruik in studio's, waarna weer een verdere onderverdeling werd gemaakt al naar gelang van de in het CCD-blok gebruikte beeldtechnologie. Op deze wijze kon een representatief beeld worden verkregen van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de verkoop van de producent/exporteur.

    (71) De medewerkende producent/exporteur voerde aan dat, vanwege het bestaan van aanbestedingen, de op de werkelijke verkoopprijzen gebaseerde prijzen die gebruikt waren om de prijsonderbiedingsmarge te berekenen niet betrouwbaar waren, daar de aanbestedingen gewoonlijk betrekking hebben op volledige televisiecamerasystemen en de op service na de verkoop.

    (72) De Commissie stelde echter vast dat zij met de gegevens die zij van de bedrijfstak van de Gemeenschap had verkregen de werkelijke verkoopprijzen in de Gemeenschap van televisiecamera's, op zich, kon berekenen en deze kon vergelijken met de werkelijke verkoopprijzen van televisiecamera's, op zich, die door de medewerkende producenten/exporteurs in hetzelfde handelsstadium werden aangerekend.

    Kwantificering

    (73) De prijsonderbiedingsmarges die, op grond van de vergelijking van de werkelijke verkoopprijzen, voor de medewerkende producent/exporteur waren vastgesteld, werden uitgedrukt in procenten van de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap per model. Zij varieerden van 0% tot 24%, met een gemiddelde van 3,4%.

    (74) Deze marge kan laag lijken, maar is te verklaren door de druk die werd uitgeoefend door de aanbestedingen op een prijsgevoelige en doorzichtige markt met slechts een klein aantal marktpartijen. De druk op de prijzen blijkt duidelijk uit het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap verliezen van ongeveer 10% leed (zoals hieronder wordt vermeld), en dit in een spitstechnologiesector waarin ten minste een winst van 15% moet worden gemaakt om voldoende investeringen te kunnen doen.

    3.3.3 Prijsonderbiedingsmarge van de niet-medewerkende producenten/exporteurs

    (75) Daar de producenten/exporteurs weinig medewerking hadden verleend, werd het passend geacht voor de niet-medewerkende ondernemingen een hogere prijsonderbiedingsmarge vast te stellen dan de hoogste onderbiedingsmarge die voor de medewerkende producent/exporteur was vastgesteld. Voor niet-medewerkende producenten/exporteurs werd de hoogste marge aangehouden die voor de medewerkende producent/exporteur was vastgesteld, namelijk 37%. Deze werkwijze werd gevolgd om te voorkomen dat het opzettelijk niet verlenen van medewerking zou worden beloond.

    3.3.4 Conclusie

    (76) Uit de analyse van de beschikbare gegevens over de aanbestedingen die tijdens het onderzoektijdvak werden uitgeschreven is gebleken dat de offertes van de bedrijfstak van de Gemeenschap met marges van 20% tot 37% door de Japanse producenten/exporteurs werden onderboden.

    (77) Anderzijds bleek bij de vergelijking van de werkelijke verkoopprijzen, op grond van gedetailleerde gegevens over individuele transacties die zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als de medewerkende producent/exporteur hebben verstrekt, dat de prijsonderbiedingsmarge voor deze producent/exporteur van 0 tot 24% varieerde, met een gemiddelde van 3,4%. Bij de aanbestedingen werd echter vastgesteld dat deze medewerkende producent/exporteur de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderbood (tot 37%). Genoemde prijsonderbiedingsmarge van 3,4% dient derhalve als een minimum voor deze medewerkende producent/exporteur te worden beschouwd.

    (78) Gezien de geringe medewerking en om te voorkomen dat het opzettelijk niet verlenen van medewerking zou worden beloond, werd als prijsonderbiedingsmarge voor niet-medewerkende producenten/exporteurs de hoogste marge aangehouden die voor de medewerkende producent/exporteur was vastgesteld, namelijk 37%.

    4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (79) Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die betrekking hebben op de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (80) De economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap dienen te worden gezien in het licht van vroegere procedures betreffende televisiecamerasystemen uit Japan, namelijk de procedure die in 1994 tot het instellen van een antidumpingrecht heeft geleid en het onderzoek naar een mogelijke absorptie van het recht dat in 1997 tot een verhoging van dit recht heeft geleid. Uit het onderzoek is gebleken dat deze verhoging positieve gevolgen heeft gehad voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts heeft ook de technologische ontwikkeling gevolgen gehad voor sommige van de hieronder genoemde indicatoren, namelijk het op de markt brengen van de camcorder, een nieuw soort televisiecamera, in 1997, en de ontwikkeling van de nieuwe generatie digitale televisiecamera's die ook in 1997 is begonnen.

    4.1. Productie

    (81) De totale productie van televisiecamera's door de bedrijfstak van de Gemeenschap is van 1995 op 1996 sterk gedaald, namelijk met 32%, en is daarna, van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak, weer gestegen, zonder evenwel het niveau van 1995 te bereiken. De productie heeft overigens de ontwikkeling van de EG-markt sinds 1997 gevolgd die bovengenoemde situatie weerspiegelde.

    4.2. Bezettingsgraad

    (82) De bezettingsgraad voor televisiecamera's daalde van 1995 op 1996, namelijk met 32%, en steeg weer in het onderzoektijdvak. Deze ontwikkeling stemt overeen met bovengenoemde productiestijging vanaf 1997.

    4.3. Omvang van de verkoop

    (83) De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde van 1995 op 1996 met 10%, en steeg weer van 1997 tot het einde van het onderzoektijdvak. Over de gehele periode, van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak, steeg de verkoop met 21% tot ongeveer 850 stuks, zonder evenwel de verhoging van het verbruik in de Gemeenschap te evenaren, dat in die periode aanzienlijk steeg, namelijk met 54%.

    4.4. Marktaandeel

    (84) Uit de voortdurende inkrimping van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap vanaf 1995 tot in het onderzoektijdvak (met meer dan 16 procentpunten), waardoor het in het onderzoektijdvak ongeveer 60% bedroeg, blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet kon profiteren van de stijging van het verbruik in de Gemeenschap of van de gunstige marktvoorwaarden vanaf 1997 na de afsluiting van het onderzoek naar de absorptie van de rechten.

    4.5. Werkgelegenheid

    (85) De aantal arbeidsplaatsen is tot 1996 stabiel gebleven en steeg toen met 20%, als gevolg van de introductie van de camcorder en de nieuwe generatie digitale televisiecamera's.

    4.6. Investeringen

    (86) De investeringen namen van 1995 op 1996 aanzienlijk af, namelijk met 21%, als gevolg van de negatieve ontwikkeling van de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Vervolgens namen zij in 1997 met ongeveer 100% toe, als gevolg, onder meer, van het onderzoek naar en de ontwikkeling van de nieuwe generatie digitale producten. In het onderzoektijdvak liepen de investeringen weer sterk terug.

    4.7. Winstgevendheid

    (87) In 1995 en nog meer in 1996 heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijke verliezen geleden die eerst in 1997 verminderden, onder meer als gevolg van bovengenoemde verhoging van het antidumpingrecht op televisiecamerasystemen uit Japan in dat jaar en de geslaagde introductie van camcorders op de markt. Over de gehele periode genomen heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap echter met verlies verkocht. Deze verliezen bedroegen in het onderzoektijdvak ongeveer 10% op de nettoverkoop.

    5. Conclusie inzake schade

    (88) Van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak hebben verkoop en marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap, wat televisiecamera's betreft, niet de groei van de markt gevolgd. Het marktaandeel van deze bedrijfstak daalde zelfs met 16 procentpunten. Hoewel de omvang van de verkoop in absolute cijfers met 21% steeg, hield deze geen gelijke tred met het verbruik in het Gemeenschap dat in dezelfde periode met 54% steeg. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft een verlies van ongeveer 10% gemaakt, terwijl een winst van 15% noodzakelijk is om de in deze sector zo noodzakelijke investeringen ten behoeve van technologische ontwikkelingen te financieren.

    (89) De toename van investeringen en productie vanaf 1997 is een gevolg van het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap getracht heeft de technologische ontwikkelingen te blijven volgen ten einde zijn positie op een groeimarkt te handhaven. Van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap echter voortdurend financiële verliezen geleden. Hoewel deze verliezen aan het einde van het onderzoektijdvak minder werden, zijn zij nog steeds beduidend, met name gezien de technologisch geavanceerde aard van de industrie, waardoor belangrijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling nodig zijn.

    (90) Van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak zijn daarentegen aanzienlijk grotere hoeveelheden van het betrokken product met dumping in de Gemeenschap ingevoerd. Deze invoer nam namelijk met 157% toe, terwijl het marktaandeel met 16 procentpunten toenam. Voorts werd vastgesteld dat de met dumping ingevoerde producten de prijzen van het bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden (tot 37%).

    (91) Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden.

    F. OORZAKELIJK VERBAND

    1. Voorafgaande opmerking

    (92) Op grond van artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd onderzocht of de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden te wijten was aan de invoer met dumping en of andere factoren mede de oorzaak kunnen zijn geweest van deze schade, om te voorkomen dat schade die aan andere factoren is te wijten aan de invoer met dumping wordt toegeschreven.

    2. Gevolgen van de invoer met dumping

    (93) Om vast te stellen of de invoer met dumping de aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, is de Commissie nagegaan of de televisiecamera's waarin het betrokken product uit Japan is opgenomen de oorzaak waren van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    (94) De aanzienlijke toename van de invoer met dumping, namelijk met 157%, en van het marktaandeel van de ingevoerde producten van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak, namelijk met 16 procentpunten, alsmede de vastgestelde prijsonderbieding (tot 37%) vielen samen met de achteruitgang van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap die tot uiting kwam in een verlies aan marktaandeel, druk op de prijzen en een negatieve winstgevendheid.

    (95) De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam af van 1995 op 1996, en steeg daarna weer vanaf 1997, hetgeen erop neerkwam dat deze over de gehele periode van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak met 21% steeg. De bedrijfstak profiteerde dus van de resultaten van de procedure inzake de absorptie van rechten en de introductie van nieuwe producten op de markt, maar profiteerde niet van de aanzienlijke groei van het verbruik in de Gemeenschap (met 54%), want zijn marktaandeel liep met 16 procentpunten terug.

    (96) Voorts bleek uit het onderzoek naar de aanbestedingen dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap door de Japanse producenten/exporteurs aanzienlijk werden onderboden (tot 37%) en dat de verkoopprijzen van de Japanse producenten/exporteurs die van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben gedrukt.

    (97) Gezien de prijsgevoeligheid van de markt voor televisiecamera's, het kleine aantal deelnemers op die markt en het, in absolute termen uitgedrukt, geringe aantal televisiecamera's dat per jaar wordt verkocht, ontlopen de prijzen van de verschillende aanbieders op de markt elkaar niet veel en zijn deze altijd van invloed op de prijzen van de andere aanbieders. Het feit dat prijsonderbieding werd vastgesteld op een markt waar de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap reeds waren gedrukt, is dan ook een indicator van het aggressieve prijsbeleid van de Japanse producenten/exporteurs op de EG-markt.

    3. Andere factors

    (98) Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening werd voorts onderzocht of andere factoren dan de invoer met dumping uit het betrokken land mede de oorzaak konden zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, met name de invoer uit andere derde landen, technologische ontwikkelingen en de exportprestaties en productiviteit van de bedrijfstak zelf.

    Invoer uit andere derde landen

    (99) In het onderzoektijdvak waren alleen de Japanse producenten/exporteurs en de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt voor televisiecamera's actief. Alle televisiecamera's die door de medewerkende producent/exporteur in de Gemeenschap werden verkocht, bleken het betrokken product (d.w.z. CCD-blokken) uit Japan te bevatten. Hoewel dezelfde producent/exporteur vanuit de VS onvolledige televisiecamera's naar de Gemeenschap uitvoerde, bleek bij het onderzoek dat zij niet volledig waren en uitsluitend ASIC's en gedrukte schakelingen bevatten, terwijl de in deze televisiecamera's gebruikte CCD-blokken uit Japan kwamen. ASIC's en gedrukte schakelingen hebben een veel geringere waarde dan CCD-blokken en bovendien werd de oorsprong daarvan niet vastgesteld. Daar de medewerkende producent/exporteur in het onderhavige onderzoek tijdens de parallelle antidumpingprocedure betreffende televisiecamerasystemen uit de VS in dit opzicht geen medewerking heeft verleend, konden hierover geen conclusies worden getrokken.

    (100) De invoer van televisiecamera's uit de VS wordt derhalve in het kader van het onderhavige onderzoek niet als relevant beschouwd. Geconcludeerd wordt dat deze invoer niet in die mate mede de oorzaak is geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden dat hierdoor het oorzakelijk verband teniet wordt gedaan tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    Concurrentievermogen en exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (101) Ten aanzien van de ontwikkelingen in technologie en productiviteit valt op te merken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, van 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak, zijn productie en verkoop heeft gehandhaafd, zijn investeringen heeft verhoogd en zelfs een nieuwe reeks digitale producten heeft ontwikkeld om te voorkomen dat marktaandeel en concurrentievermogen verloren zouden gaan.

    (102) In de in aanmerking genomen periode is de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op exportmarkten, waar hij ook rechtstreeks concurreerde met de betrokken producenten/exporteurs, stabiel gebleven. De bedrijfstak van de Gemeenschap is een belangrijke aanbieder in de VS en verkoopt veel in andere derde landen.

    (103) De geringe exportprestaties of het gebrek aan concurrentievermogen kunnen derhalve niet mede de oorzaak zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    4. Conclusie inzake oorzakelijk verband

    (104) Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping de oorzaak is geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    (105) Op televisiecamera's uit Japan zijn al sinds 1994 antidumpingmaatregelen van toepassing. De bedrijfstak van de Gemeenschap, die zowel televisiecamera's als het betrokken product maakt, bleek echter nog steeds aanmerkelijke schade te lijden. Daar het betrokken product tot 65% uitmaakt van de productiekosten van een televisiecamera, daar zowel televisiecamera's als het betrokken product uitsluitend door de Japanse producenten/exporteurs en de bedrijfstak van de Gemeenschap worden gemaakt en daar geen andere factoren werden gevonden die mede de oorzaak konden zijn geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt geconcludeerd dat deze aanmerkelijke schade veroorzaakt is door de invoer van het betrokken product uit Japan.

    G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1. Voorafgaande opmerking

    (106) De Commissie heeft de mogelijke gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen onderzocht. Er werd met name aandacht besteed aan de eventuele gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en de gebruikers.

    (107) Daar de rechtstreeks gebruikers van het betrokken product de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf is, werd besloten de gevolgen van een antidumpingrecht voor de gebruikers van televisiecamerasystemen (dat wil zeggen de gebruikers van televisiecamera's) die zich in een volgend stadium van de productieketen bevinden, te onderzoeken.

    2. Bedrijfstak van de Gemeenschap en andere producenten in de Gemeenschap

    2.1. Algemeen

    (108) De bedrijfstak van de Gemeenschap is goed voor de gehele productie van het betrokken product in de Gemeenschap. Hoewel het productieproces is geautomatiseerd, zijn veel geschoolde werknemers nodig, zowel voor de productie als voor onderzoek en ontwikkeling.

    (109) Gebleken is dat de bedrijfstak van de Gemeenschap structureel vitaal en succesvol is, dat hij zijn productengamma aan de veranderende concurrentievoorwaarden op de markt kan aanpassen en zelfs innoverend is bij de ontwikkeling van de digitale technologie.

    (110) Het kan evenwel niet worden uitgesloten dat deze bedrijfstak de productie van het betrokken product zou verminderen, indien geen maatregelen worden genomen tegen de invoer met dumping. Deze conclusie is gerechtvaardigd gezien de duur van de dumpingpraktijken in de betrokken sector en de daaruit voortvloeiende verliezen. Indien geen maatregelen worden genomen, zullen alle pogingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om voldoende winsten te behalen worden gefrustreerd omdat de prijzen door de toegepaste dumpingpraktijken dan onder druk zullen blijven staan. Voldoende winsten zijn essentieel om nieuwe technologieën te kunnen ontwikkelen voor lichtere en zeer performerende digitale camera's. Daar onderdelen van het proces voor de productie van televisiecamerasystemen arbeidsintensief zijn, is het voorts zeer waarschijnlijk dat deze naar lagelonenlanden zullen worden verplaatst om de kosten te drukken.

    2.2. Werkgelegenheid

    (111) De economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is sinds 1996 voortdurend achteruit gegaan. Indien deze trend voortduurt, kan de bedrijfstak van de Gemeenschap gedwongen zijn de productie in de Gemeenschap te beperken, waardoor 250 arbeidsplaatsen die rechtstreeks met het betrokken product, en dus met televisiecamerasystemen, verband houden, in gevaar komen. Door het nemen van maatregelen zou deze bedrijfstak zijn activiteiten in de Gemeenschap evenwel kunnen handhaven en verder ontwikkelen. Voorts zou dit bijdragen tot de handhaving van arbeidsplaatsen die onrechtstreeks verband houden met de productie van televisiecamerasystemen, voornamelijk in de afdelingen Onderzoek en Ontwikkeling. De werkgelegenheid die in de Gemeenschap in het algemeen verbonden is met de productie van televisiecamerasystemen zou worden zeker gesteld en zou eventueel kunnen groeien.

    2.3. Onderzoek en ontwikkeling

    (112) De productie van televisiecamerasystemen heeft ook gevolgen op andere gebieden die voornamelijk verband houden met de ontwikkeling van het CCD-blok, daar de componenten daarvan ook voor andere toepassingen, zoals medische apparatuur en beveiligingssystemen, worden gebruikt.

    (113) Daarnaast heeft het bestaan van een bedrijfstak in de Gemeenschap die het betrokken product en televisiecamerasystemen vervaardigt niet alleen gevolgen voor de gehele televisie-industrie, dat wil zeggen vanaf de ontwikkeling en vervaardiging van uitzendapparatuur tot de productie van televisietoestellen en videorecorders, maar kan ook van invloed zijn op de toekomstige ontwikkeling in de EU van normen voor de televisiesector.

    3. Gelieerde importeurs en bedrijven in de Gemeenschap

    (114) Wat de importeurs en bedrijven in de Gemeenschap betreft die banden hebben met de producenten/exporteurs in het betrokken land, is de verwachting dat de maatregelen positieve gevolgen hebben voor de productie en werkgelegenheid in de EU, daar het mogelijk is dat sommige werkzaamheden in verband met de productie van televisiecamerasystemen die in het onderzoektijdvak in Japan werden verricht naar de Gemeenschap worden verplaatst en dat werkzaamheden die reeds in de Gemeenschap werden verricht nog belangrijker zullen worden, daar dit het geval was na de inleiding van de antidumpingprocedure betreffende televisiecamerasystemen uit de VS.

    4. Gebruikers

    (115) De rechtstreekse gebruiker van het betrokken product is de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf. Overeenkomstig de aard van de boven omschreven markt moesten ook de mogelijke gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de gebruikers van televisiecamerasystemen (die tezelfdertijd ook de gebruikers van televisiecamera's zijn) worden beoordeeld. Gebruikers van televisiecamerasystemen zijn voornamelijk de erkende omroeporganisaties die door hen gemaakte programma's uitzenden met behulp van hun eigen apparatuur die zij gewoonlijk rechtstreeks bij de producenten van televisiecamerasystemen aankopen. Er zijn echter ook erkende omroeporganisaties die geen eigen programma's uitzenden, maar die facilitaire bedrijven zijn en die apparatuur, waaronder camerasystemen, en personeel leveren, en tenslotte zijn er bedrijven die camera's en andere uitrusting verhuren.

    (116) De vragenlijst van de Commissie betreffende het belang van de Gemeenschap is aan meer dan 60 gebruikers toegezonden. Vijftien gebruikers hebben deze beantwoord en gedeeltelijk medewerking verleend. De medewerking was beperkt omdat de meeste bedrijven die een antwoord hebben gegeven niet alle gevraagde informatie hebben verstrekt of geen gevolg hebben gegeven aan het verzoek om aanvullende informatie. Enkele antwoorden werden door de Commissie gecontroleerd, maar andere konden niet worden gecontroleerd omdat de gebruikers geen controlebezoek toestonden.

    (117) Dit gebrek aan medewerking en het feit dat geen gebruiker zich bij de Commissie heeft aangemeld naar aanleiding van het bericht van inleiding van de antidumpingprocedure, leidt tot de conclusie dat het niet waarschijnlijk is dat eventuele antidumpingmaatregelen ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de gebruikers van televisiecamerasystemen. Deze conclusie stemt overeen met de bevindingen in het kader van vroegere procedures betreffende televisiecamerasystemen, namelijk dat deze geen aanzienlijke kostenfactor vormen voor de gebruikers, daar zij slechts een fractie vormen van de totale kosten voor de productie van programma's. De kosten voor een televisiecamerasysteem bedragen ongeveer 10% van de totale kosten voor de uitrusting van een studio en kunnen tot 20% gaan voor kleinere televisie-opnamewagens. Voorts maakt het betrokken product slechts 15% uit van de totale kosten voor televisiecamerasystemen. Worden echter de totale kosten van een omroeporganisatie in aanmerking genomen, en niet alleen de kosten van de apparatuur, dan zou dat percentage nog veel lager zijn, daar er andere belangrijke kostenposten zijn zoals die van de programmaproductie, personeel, overheads enz.. die veel hoger zijn dan de kosten van een televisiecamerasysteem alleen.

    (118) De gevolgen voor beide categorieën gebruikers zijn in het algemeen beperkt, gezien de omvang van de activiteiten van omroeporganisaties en van andere bedrijven die televisiecamerasystemen gebruiken, dat wil zeggen ongeveer 0,1% voor omroeporganisaties en ongeveer 1% voor productie- en verhuurmaatschappijen.

    (119) Bij het onderzoek is ook gebleken dat de prijzen van televisiecamerasystemen in de Gemeenschap niet veel zijn gestegen nadat antidumpingrechten waren ingesteld op televisiecamerasystemen uit Japan.

    (120) Mede gezien de hoogte van de antidumpingrechten die voor de betrokken producenten/exporteurs wordt voorgesteld en het feit dat er verschillende producenten van televisiecamerasystemen in de Gemeenschap zijn, is het niet waarschijnlijk dat deze rechten tot een belangrijke verhoging van de prijs van televisiecamerasystemen in de Gemeenschap zullen leiden. De gevolgen van een antidumpingrecht op het betrokken product zullen voor de gebruikers te verwaarlozen zijn. Sommige van hen zijn bij de betrokken producenten/exporteurs blijven aankopen, zelfs nadat in 1994 op televisiecamerasystemen uit Japan een antidumpingrecht werd ingesteld (dat in 1997 zelfs nog werd verhoogd) en sommigen zullen dit waarschijnlijk ook in de toekomst blijven doen.

    5. Concurrentie en concurrentievervalsing

    (121) Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap televisiecamerasystemen naar andere derde landen uitvoert, voert hij deze niet uit naar Japan.

    (122) Sommige partijen hebben aangevoerd dat de betrokken producenten/exporteurs hun producten niet meer in de Gemeenschap zouden kunnen verkopen indien rechten werden ingesteld, waardoor de concurrentie aanzienlijk zou afnemen en de prijzen van televisiecamerasystemen zouden stijgen.

    (123) Het is echter meer dan waarschijnlijk dat de Japanse producenten/exporteurs televisiecamera's in de Gemeenschap zullen blijven verkopen, maar dan tegen prijzen die geen schade veroorzaken, daar zij een solide technologische basis hebben, een sterke marktpositie en productiefaciliteiten in de Gemeenschap. Dit blijkt ook uit de ontwikkelingen na de instelling van een antidumpingrecht in 1994 en de verhoging van dit recht in 1997, die geen schadelijke gevolgen hadden voor de EG-markt.

    (124) Gezien de snelle technologische ontwikkelingen in deze sector, zal de concurrentie ook na het nemen van antidumpingmaatregelen ongetwijfeld sterk blijven. Daar een aantal aanbieders op de markt voor televisiecamerasystemen hun productiefaciliteiten voor deze producten nu in de Gemeenschap hebben gevestigd, zullen zij aan de vraag van de gebruikers kunnen voldoen en een ruim gamma modellen aanbieden. De instelling van antidumpingrechten zal niet leiden tot een beperking van de keuze van de gebruikers of een verzwakking van de concurrentie.

    6. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

    (125) Er zijn geen dwingende redenen om geen antidumpingrechten in te stellen.

    H. VOORGESTELDE MAATREGELEN

    1. Schade-eliminatieniveau

    (126) Na op grond van bovenstaande bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap te hebben geconcludeerd dat definitieve antidumpingrechten moesten worden genomen, werd overwogen welke soort rechten moesten worden ingesteld en hoe hoog deze moesten zijn om de handelsverstorende gevolgen van schadeveroorzakende dumping weg te nemen en om weer tot een effectieve concurrentie in de Gemeenschap te komen.

    (127) Bij de vaststelling van de hoogte van het recht werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en de prijsverhoging die noodzakelijk was om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog schade leed. Daar bij de schadebeoordeling onvoldoende medewerking was verleend, werd de noodzakelijke prijsverhoging vastgesteld door het tekort aan winst en een winst van 15% op de omzet aan de vastgestelde prijsonderbiedingsmarge toe te voegen. Deze winstmarge is het minimum dat in vroegere procedures betreffende deze sector is vastgesteld, daar in deze sector veel in onderzoek en ontwikkeling moet worden geïnvesteerd, met name wanneer een nieuw gamma producten wordt ontwikkelen. Bovendien is dit de winst die redelijkerwijze, in afwezigheid van schade veroorzakende dumping, kan worden gemaakt. Het gevonden verschil werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerprijs.

    (128) Voor de niet-medewerkende ondernemingen werd de volgende werkwijze toegepast. De schademarge werd berekend door het tekort aan winst en de bovengenoemde redelijke winstmarge toe te voegen aan de hoogste onderbiedingsmarge die was vastgesteld. Deze werkwijze werd gevolgd om te voorkomen dat het opzettelijk niet-verlenen van medewerking zou worden beloond. Dit residuele recht werd afgestemd op de laagste marge, zoals in de volgende overweging vermeld.

    (129) Daar de vastgestelde dumpingmarges in alle gevallen lager waren dan bovengenoemde schade-eliminatiemarges, dienen de definitieve rechten op de dumpingmarges te worden afgestemd.

    2. Voorgesteld antidumpingrecht

    (130) Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat definitieve antidumpingrechten dienen te worden ingesteld die met de vastgestelde dumpingmarges overeenstemmen daar deze lager waren dan de schademarges, overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de basisverordening.

    (131) De voorgestelde antidumpingrechten, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, voor inklaring, zijn de volgende:

    Onderneming // Antidumpingrecht

    Matsushita // 0%

    Sony Corporation // 17,6%

    Alle andere Japanse ondernemingen // 40,2%

    (132) Overeenkomstig de hierboven uiteengezette werkwijze werd voor niet-medewerkende ondernemingen een residueel recht van 40,2% vastgesteld.

    (133) De in deze verordening genoemde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die tijdens het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de rechten die "voor alle ondernemingen" in het land gelden) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor "alle andere Japanse ondernemingen" geldt.

    (134) Aanvragen om de toepassing van deze specifiek voor een onderneming geldende antidumpingrechten (bijv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie [12] te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen,

    [12] European Commissie Directoraat-generaal Handel Directoraat C DM 24 - 8/38 Wetstraat 200 B-1049 Brussel / België

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bepaalde delen van televisiecamerasystemen, ingedeeld onder de GN-codes ex 8529 90 72, ex 8538 90 91, ex 8529 90 81, ex 8529 90 88 en ex 8542 13 80 (TARIC-codes ........ ), van oorsprong uit Japan. Deze delen zijn de volgende:

    - kleurensplitsers met ten minste drie ladinggekoppelde componenten (CCD's), met inbegrip van elektronische (sub)-assemblages, al dan niet met filterwiel;

    - applicatiespecifieke geïntegreerde schakelingen (ASIC's) van de soort die uitsluitend voor televisiecamera's, operationele bedieningspanelen, hoofdbedieningspanelen en basisstations voor televisiecamera's worden gebruikt;

    - gedrukte schakelingen met vorengenoemde ASIC's.

    2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt :

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3. De bepalingen inzake de douanerechten zijn van toepassing, tenzij anders vermeld.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, [...]

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    [...]

    Top