EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0662(02)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de organisatie van de arbeidstijd van rijdend personeel in het wegvervoer en eigen rijders

/* COM/98/0662 def. - SYN 98/0319 */

PB C 43 van 17/02/1999, p. 4 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0662(02)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de organisatie van de arbeidstijd van rijdend personeel in het wegvervoer en eigen rijders /* COM/98/0662 def. - SYN 98/0319 */

Publicatieblad Nr. C 043 van 17/02/1999 blz. 0004


Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de organisatie van de arbeidstijd van rijdend personeel in het wegvervoer en eigen rijders (1999/C 43/02) (Voor de EER relevante tekst) COM(1998) 662 def. - 98/0319(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 24 november 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 75 en 118 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

In samenwerking met het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat in artikel 75 van het Verdrag is bepaald dat de Raad onder andere gemeenschappelijke regels die van toepassing zijn op het wegvervoer, alsook maatregelen ter verbetering van de veiligheid van het vervoer vaststelt; dat dit artikel een passende juridische grondslag vormt, met name voor de vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de arbeidstijd van eigen rijders in het wegvervoer;

Overwegende dat in artikel 118 A van het Verdrag is bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, teneinde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;

Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (1) gemeenschappelijke regels inzake rij- en rusttijden voor chauffeurs zijn vastgesteld; dat deze verordening geen betrekking heeft op andere aspecten van de arbeidstijd in het wegvervoer;

Overwegende dat bij Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (2) minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd zijn vastgesteld die van toepassing zijn op alle particuliere en openbare sectoren, met uitzondering van onder andere het weg-, lucht-, zee- en spoorwegvervoer en de binnenvaart;

Overwegende dat de Raad in de overwegingen van die richtlijn heeft gesteld dat het nodig kan zijn afzonderlijke maatregelen te treffen voor de aanpassing van de arbeidstijd in bepaalde sectoren of voor bepaalde activiteiten die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen;

Overwegende dat het bijgevolg, teneinde de verkeersveiligheid te verbeteren, concurrentievervalsing te voorkomen en betere arbeidsomstandigheden in het wegvervoer te bevorderen, noodzakelijk is dat voor al het rijdend personeel en eigen rijders in het wegvervoer een reeks minimumnormen inzake de arbeidstijd geldt;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn meer specifiek betrekking hebben op het wegvervoer dan sommige bepalingen van Richtlijn 93/104/EG, zoals gewijzigd, en dat bijgevolg krachtens artikel 14 van laatstgenoemde richtlijn die meer specifieke bepalingen de voorrang hebben;

Overwegende dat, om de verkeersveiligheid te verbeteren, concurrentievervalsing te voorkomen en de veiligheid en gezondheid van rijdend personeel en eigen rijders te waarborgen, voor deze beroepsgroepen minimale dagelijkse en wekelijkse rustperiodes en passende rustpauzes moeten worden vastgesteld; dat ook een maximumaantal arbeidsuren per week dient te worden vastgesteld;

Overwegende dat expliciet dient te worden vermeld dat de op rusttijden en pauzes betrekking hebbende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van toepassing blijven op bepaalde categorieën rijdend personeel en eigen rijders;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn inzake de arbeidstijd een aanvulling vormen op de bepalingen van bovengenoemde verordening inzake rijtijden;

Overwegende dat ondanks intensieve onderhandelingen tussen de sociale partners ten aanzien van rijdend personeel in het wegvervoer een overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de overeenkomst betreffende de sociale politiek door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie ten uitvoer te leggen overeenkomst niet kon worden bereikt;

Overwegende dat Richtlijn 93/104/EG bij Richtlijn . . ./. . ./EG zodanig wordt gewijzigd dat zij ook van toepassing wordt op andere personeelsleden dan rijdend personeel in de sectoren en activiteiten die tot dusver buiten de werkingssfeer van die richtlijn vielen, en dat een basisbescherming wordt geboden aan rijdend personeel in het wegvervoer; dat deze basisvoorzieningen de bestaande voorschriften inzake de jaarlijkse vakantie en een aantal fundamentele bepalingen voor nachtarbeiders, onder andere met betrekking tot medische controle, omvatten;

Overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat het menselijk lichaam 's nachts gevoeliger is voor storende omgevingsfactoren en ook voor bepaalde belastende werkroosters, en dat lange periodes van nachtarbeid schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van het personeel en zijn veiligheid en ook de verkeersveiligheid in het algemeen in gevaar kunnen brengen;

Overwegende dat bijgevolg de duur van periodes nachtarbeid, inclusief overwerk, dient te worden beperkt en ervoor dient te worden gezorgd dat de werkgevers werktijdregisters bijhouden voor nachtarbeiders en rijdende personeelsleden die langer werken dan het maximale weekgemiddelde van 48 uur;

Overwegende dat nachtarbeiders een passende compensatie voor hun werk dienen te ontvangen en niet benadeeld mogen worden wat betreft opleidings- en bevorderingskansen;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3820/85 onder artikel 6, lid 4 en lid 5, vallende chauffeurs toestaat maximaal 65 uur per week te rijden; dat de wekelijkse arbeidstijd van chauffeurs volgens artikel 3 van deze richtlijn beperkt is tot 60 uur in de week; dat de onder artikel 6, lid 4 en lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 vallende chauffeurs de mogelijkheid moet worden geboden maximaal 65 uur te blijven rijden, mits de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur over een periode van vier maanden niet wordt overschreden;

Overwegende dat de Commissie de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en de ontwikkelingen op dit gebied in de lidstaten dient te volgen en bij de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité verslag moet uitbrengen over de toepassing van de voorschriften;

Overwegende dat dient te worden vastgesteld dat ten aanzien van sommige bepalingen door de lidstaten of de sociale partners, al naar gelang van het geval, afwijkingen kunnen worden toegepast; dat als algemene regel moet gelden dat in geval van een afwijking de betrokken personeelsleden als compensatie gelijkwaardige rusttijden moeten krijgen;

Overwegende dat, overeenkomstig het in artikel 3 B van het Verdrag opgenomen subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, de doelstellingen van het overwogen optreden, zoals hierboven omschreven, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, aangezien deze erin bestaan alle werknemers in de Gemeenschap een passende bescherming op het gebied van gezondheid en veiligheid te bieden wat arbeidstijd betreft; dat, vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden, deze doelstellingen beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt door de invoering van voor de hele Europese Gemeenschap geldende minimumbepalingen; dat deze richtlijn niet meer behelst dan het minimum dat voor de verwezenlijking van deze doelstellingen noodzakelijk is,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Doel en toepassingsgebied

1. Deze richtlijn heeft ten doel minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot de organisatie van de arbeidstijd in het wegvervoer vast te stellen en de verkeersveiligheid te verbeteren.

2. Deze richtlijn is van toepassing op al het rijdend personeel in het wegvervoer dat in dienst is bij in een lidstaat gevestigde ondernemingen, en op in een lidstaat gevestigde eigen rijders.

3. Deze richtlijn bevat meer specifieke communautaire voorschriften met betrekking tot rijdend personeel in het wegvervoer en bijgevolg hebben de bepalingen van deze richtlijn, overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 93/104/EG, voorrang boven de desbetreffende bepalingen van laatstgenoemde richtlijn.

4. Deze richtlijn laat de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3820/85 onverlet.

Artikel 2 Definities

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder arbeidstijd:

a) wanneer het eigen rijders betreft, de tijd waarin zij de volgende werkzaamheden verrichten:

i) rijden;

ii) laden en lossen;

iii) toezicht houden op het in- en uitstappen van passagiers in de bus of touringcar;

iv) schoonmaken van het voertuig;

v) veiligheidsinspectie van het voertuig en de lading;

vi) andere werkzaamheden met het oog op de veiligheid van het voertuig, de lading of de passagiers;

vii) technisch onderhoud van het voertuig;

b) wanneer het rijdend personeel betreft, de tijd tussen het begin en het einde van het werk; dit omvat alle werkzaamheden of wachtdiensten, met uitzondering van pauzes.

De werkzaamheden bestaan met name uit:

i) rijden;

ii) laden en lossen;

iii) toezicht houden op het in- en uitstappen van passagiers in de bus of touringcar;

iv) schoonmaken van het voertuig;

v) veiligheidsinspectie van het voertuig en de lading;

vi) andere werkzaamheden met het oog op de veiligheid van het voertuig, de lading of de passagiers;

vii) technisch onderhoud van het voertuig;

viii) administratief werk.

2. Onder wachtdienst wordt verstaan de tijd waarin het rijdend personeel op de werkplek is, klaar is om indien nodig op eigen initiatief aan het werk te gaan, en daarbij over het algemeen belast is met bepaalde aan die dienst verbonden taken.

Onder wachttijd wordt verstaan, de tijd waarin het rijdend personeel geen dienst heeft, maar beschikbaar is om aan het werk te gaan. Wachttijden moeten van tevoren aan het rijdend personeel worden meegedeeld volgens de afspraken die tussen de sociale partners zijn gemaakt overeenkomstig de bepalingen van de wetgeving van de lidstaten en op het daarin voorgeschreven niveau.

Onverminderd de wetgeving van de lidstaten of eventuele afspraken tussen de sociale partners op grond waarvan wachttijden moeten worden gecompenseerd of beperkt, gelden deze niet als arbeidstijd in de zin van de artikelen 3 en 6 van deze richtlijn.

3. Onder rijdend personeel wordt verstaan, alle werknemers, met inbegrip van stagiairs en personeel in opleiding, die in dienst zijn bij een onderneming, werkzaam zijn in het wegvervoer en deel uitmaken van het personeel op de weg.

4. Onder rusttijd wordt verstaan, elke ononderbroken periode van ten minste één uur waarin het rijdend personeel of de eigen rijders vrij over hun tijd kunnen beschikken.

5. Onder week wordt verstaan, de periode tussen maandag 00.00 uur en zondag 24.00 uur.

6. Onder nachttijd wordt verstaan, een periode van ten minste zeven uur, zoals omschreven in de nationale wetgeving, die in ieder geval de tijd tussen middernacht en 5 uur 's ochtends omvat.

7. Onder nachtarbeid wordt verstaan, werk dat wordt verricht in een periode waarvan meer dan twee uur in de nachttijd valt.

8. Onder nachtarbeiders wordt verstaan, rijdend personeel of eigen rijders die:

i) in verband met hun werkrooster gewoonlijk op basis van wisseldienst nachtarbeid verrichten, of

ii) van wier jaarlijkse arbeidstijd een bepaald deel in de nachttijd valt. Dit deel wordt in de wetgeving van de lidstaten vastgesteld in overleg met de sociale partners.

Artikel 3 Maximumarbeidstijd per week

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

1. de gemiddelde arbeidstijd per week de 48 uur niet mag overschrijden. De maximumarbeidstijd per week mag alleen tot 60 uur worden verhoogd, indien in vier maanden een gemiddelde van 48 uur per week niet wordt overschreden. Een en ander laat artikel 6, lid 4 en lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 onverlet, mits de betrokken eigen rijders en rijdende personeelsleden de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur over een periode van vier maanden niet overschrijden;

2. voor rijdend personeel dat voor verschillende werkgevers werkt, de arbeidstijd de som van de gewerkte uren is. Het rijdend personeelslid informeert de werkgever schriftelijk over de voor een andere werkgever gewerkte tijd.

Artikel 4 Pauzes

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, onverminderd het beschermingsniveau als voorzien in Verordening (EEG) nr. 3820/85, rijdend personeel in geen geval langer dan zes uren achtereen zonder pauze werkt, en eigen rijders in geen geval de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten langer dan zes uur achtereen zonder pauze verrichten. De arbeidstijd wordt onderbroken door pauzes van ten minste 30 minuten, indien het totaalaantal arbeidsuren zes tot negen uur bedraagt, en van minstens 45 minuten, indien het totaalaantal arbeidsuren meer dan negen uur bedraagt. De in de eerste zin bedoelde pauzes kunnen worden gesplitst in perioden van minstens 15 minuten.

Artikel 5 Rusttijden

1. Voor de eigen rijders en het rijdend personeel die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3820/85 gelden de hierin voorziene rusttijden.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat andere eigen rijders en ander rijdend personeel dan bedoeld in lid 1, na beëindiging van de dagtaak een ononderbroken rusttijd van ten minste elf uur krijgen.

3. De duur van de in lid 2 bedoelde rusttijd mag met hoogstens één uur worden verminderd, indien die vermindering in de daaropvolgende kalendermaand of binnen vier weken telkens wordt gecompenseerd door een rusttijdverlenging tot minstens twaalf uur.

4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor andere eigen rijders en ander rijdend personeel dan bedoeld in lid 1, de in lid 2 bedoelde rusttijd na ten hoogste zes opeenvolgende werkdagen met 24 opeenvolgende uren wordt verlengd tot een wekelijkse rusttijd.

Artikel 6 Nachtarbeiders

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

1. de arbeidstijd van een nachtarbeider per etmaal niet meer dan acht uur mag bedragen. Deze mag alleen tot tien uur worden verlengd, indien een gemiddelde van acht uur per etmaal in twee maanden niet wordt overschreden; artikel 3 is van toepassing op perioden waarin nachtarbeiders niet 's nachts behoeven te werken;

2. de compensatie voor nachtarbeid wordt gegeven overeenkomstig de nationale wettelijke maatregelen, collectieve overeenkomsten en/of nationale praktijk, maar deze compensatie wordt alleen toegestaan wanneer zij van dien aard is dat de verkeersveiligheid er niet door in gevaar komt, en

3. het rijdend personeel dat 's nachts werkt dezelfde voortgezette opleidingsmogelijkheden en bevorderingskansen heeft als het overige personeel.

Artikel 7 Afwijkingen

1. Mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden, kan bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, bij collectieve overeenkomst of bij bedrijfsakkoord tussen de sociale partners worden afgeweken van de artikelen 3, 5 en 6.

2. De mogelijkheid om af te wijken van artikel 3 mag niet tot gevolg hebben dat er voor de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur een referentieperiode wordt vastgesteld die langer is dan zes maanden. Tevens kunnen de lidstaten afwijkingen van artikel 3 toestaan mits de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd als volgt wordt verlaagd:

- tot 39 uur over een referentieperiode van maximaal negen maanden, en

- tot 35 uur over een referentieperiode van maximaal twaalf maanden.

3. Voor het geregelde personenvervoer over afstanden van minder dan 50 kilometer mogen de pauzes of reisonderbrekingen worden gesplitst in periodes van minder dan 15 minuten.

Artikel 8 Informatie en registratie

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de werkgever van rijdend personeel de volgende maatregelen treft:

a) op een geschikte plaats binnen de bedrijfsgebouwen worden door de werkgever exemplaren opgehangen of ter inzage neergelegd van deze richtlijn, van de desbetreffende nationale voorschriften en besluiten en, indien van toepassing, van de collectieve overeenkomsten en bedrijfsakkoorden die op basis van deze richtlijn tot stand zijn gekomen, en

b) de werkgever registreert de arbeidstijd van rijdend personeel dat meer dan 48 uur per week werkt of, wanneer het nachtarbeiders betreft, meer dan acht uur per etmaal werkt. Deze gegevens worden minstens twee jaar bewaard.

2. De lidstaten nemen die nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de eigen rijder de door hem gewerkte tijd registreert, wanneer die meer dan 48 uur per week bedraagt, of, indien hij 's nachts werkt, meer dan acht uur per etmaal. Deze gegevens worden minstens twee jaar bewaard.

Artikel 9 Gunstiger bepalingen

Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten om wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die gunstiger zijn voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van rijdend personeel of eigen rijders of om de toepassing van collectieve overeenkomsten of overeenkomsten tussen de sociale partners die gunstiger zijn voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van rijdend personeel te bevorderen of toe te staan, onverlet.

Artikel 10 Straffen

De lidstaten stellen het stelsel van straffen van toepassing op overtredingen van de ter uitvoering van de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van die straffen te verzekeren. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 11, lid 1, genoemde datum in kennis van deze bepalingen, en tijdig van eventuele latere wijzigingen daarvan.

Artikel 11 Slotbepalingen

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op . . . (twee jaar na de inwerkingtreding) aan deze richtlijn te voldoen of vergewissen zich er uiterlijk op die datum van dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige maatregelen nemen; de lidstaten nemen in dit laatste geval alle noodzakelijke maatregelen om te allen tijde de door deze richtlijn geëiste resultaten te kunnen waarborgen.

2. Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3. Onverminderd het recht van de lidstaten om, in het licht van de ontwikkeling van de situatie, andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen op het gebied van de arbeidstijd en mits de hand wordt gehouden aan de minimumeisen van deze richtlijn, vormt de tenuitvoerlegging van deze richtlijn geen rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van het rijdend personeel en eigen rijders.

4. De lidstaten brengen de Commissie om de twee jaar verlag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, onder vermelding van de standpunten van de sociale partners. Deze informatie dient de Commissie te bereiken uiterlijk op 30 september na de datum waarop de door het verslag bestreken periode van twee jaar verstrijkt. De periode van twee jaar is dezelfde als die welke wordt bedoeld in artikel 16, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3820/85.

5. De Commissie brengt om de twee jaar verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn door de lidstaten en de ontwikkelingen op het betreffende gebied. De Commissie dient dit verslag in bij de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

6. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds hebben vastgesteld of die zij op dat gebied vaststellen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 370 van 13.12.1985, blz. 1.

(2) PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18.

Top