EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0623(01)

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

/* COM/98/0623 def. - COD 98/0323 */

PB C 45 van 19/02/1999, p. 2 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0623(01)

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën /* COM/98/0623 def. - COD 98/0323 */

Publicatieblad Nr. C 045 van 19/02/1999 blz. 0002


Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie en beheersing en bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1999/C 45/02) (Voor de EER relevante tekst) COM(1998) 623 def. - 98/0323(COD)

(Door de Commissie ingediend op 7 januari 1999)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A (1),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag,

(1) Overwegende dat gedurende vele jaren is geconstateerd dat diverse vormen van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij mens en dier, doch gescheiden van elkaar, voorkomen; dat boviene spongiforme encefalopathie (BSE) in 1986 voor het eerst bij runderen en in de daaropvolgende jaren ook bij andere diersoorten is geconstateerd; dat in 1996 een nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (nv-CJD) is beschreven; dat er steeds meer bewijsmateriaal komt waaruit blijkt dat het oorzakelijke agens van BSE identiek is aan dat van nv-CJD;

(2) Overwegende dat de Gemeenschap sedert 1990 een aantal maatregelen heeft vastgesteld om mens en dier tegen BSE te beschermen; dat die maatregelen gebaseerd zijn op de vrijwaringsbepalingen in de richtlijnen van de Raad betreffende veterinaire bestrijdingsmaatregelen; dat het, gezien de grootte van het risico dat bepaalde TSE's voor de volks- en de diergezondheid meebrengen, passend is specifieke voorschriften vast te stellen in de vorm van een verordening inzake preventie, beheersing en bestrijding van die TSE's;

(3) Overwegende dat deze verordening rechtstreeks op de volksgezondheid is gericht en voor de werking van de interne markt relevant is; dat zowel de in bijlage II bij het Verdrag genoemde als de niet daarin genoemde producten onder deze verordening zijn begrepen; dat het derhalve passend is artikel 100 A van het Verdrag als rechtsgrond te nemen;

(4) Overwegende dat de Commissie over diverse aspecten van de TSE's wetenschappelijk advies heeft ingewonnen, met name van de Wetenschappelijke Stuurgroep en van het Wetenschappelijk Comité inzake veterinaire maatregelen met betrekking tot de volksgezondheid; dat die adviezen ook over maatregelen handelen om het potentiële risico voor mens en dier in verband met blootstelling aan geïnfecteerde dierlijke producten te verminderen;

(5) Overwegende dat de voorschriften van toepassing dienen te zijn op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong; dat zij evenwel niet op cosmetische producten, medicinale producten, medische hulpmiddelen, alsmede op uitgangsmateriaal of tussenproducten voor die producten en hulpmiddelen van toepassing dienen te zijn, aangezien daarvoor specifieke voorschriften gelden, en evenmin op producten van dierlijke oorsprong die voor de gezondheid van mens of dier geen risico opleveren aangezien zij voor andere doeleinden dan voedingsmiddelen, diervoeders of meststoffen zijn bestemd; dat het dienstig is ervoor zorg te dragen dat van de werkingssfeer van deze verordening uitgesloten producten van dierlijke oorsprong gescheiden worden gehouden van die welke wel daaronder vallen, tenzij zij aan ten minste dezelfde gezondheidsnormen beantwoorden als de laatstbedoelde producten;

(6) Overwegende dat moet worden voorzien in door de Commissie vast te stellen vrijwaringsmaatregelen in gevallen waarin de bevoegde autoriteit van een lidstaat of van een derde land niet adequaat een risico in verband met een TSE heeft ingespeeld;

(7) Overwegende dat een procedure dient te worden vastgesteld voor de bepaling van de epizoötiologische status, ten aanzien van BSE, van landen of regio's op basis van de beoordeling, aan de hand van de aan de Commissie verstrekte informatie, van het risico van BSE-incidentie, -verspreiding en -blootstelling van de mens; dat lidstaten en derde landen die verkiezen om geen aanvraag tot bepaling van hun status in te dienen, door de Commissie op basis van alle gegevens waarover zij beschikt, in één categorie dienen te worden ingedeeld;

(8) Overwegende dat de lidstaten een scholingsprogramma dienen in te stellen voor al wie bij de preventie, de beheersing en de bestrijding van de TSE's, betrokken is, alsmede voor dierenartsen, veehouders en al wie bij het vervoer, het in de handel brengen en het slachten van landbouwhuisdieren betrokken is;

(9) Overwegende dat de lidstaten jaarlijks een programma voor de bewaking van BSE en van scrapie dienen uit te voeren en de Commissie en de andere lidstaten jaarlijks van de resultaten van dat programma en van de eventuele gevallen van andere TSE's in kennis dienen te stellen.

(10) Overwegende dat bepaalde weefsels van herkauwers dienen te worden aangemerkt als gespecificeerd risicomateriaal op basis van de pathogenese van TSE's en van de epizoötiologische status van het land of de regio van oorsprong of verblijf van het betrokken dier; dat gespecificeerd risicomateriaal op zodanige wijze moet worden verwijderd en weggewerkt dat elk gevaar voor de gezondheid van mens of dier wordt vermeden; dat het met name niet in de handel mag worden gebracht voor gebruik in voedingsmiddelen, diervoeders of meststoffen; dat evenwel erin dient te worden voorzien dat een gelijkwaardig niveau van bescherming van de gezondheid dient te worden verkregen door op individuele dieren een test op TSE's uit te voeren; dat slachttechnieken waarbij het gevaar bestaat dat hersenmateriaal ander weefsel besmet, niet dienen te worden toegestaan in andere landen of regio's dan in die waar het BSE-risico het geringst is;

(11) Overwegende dat maatregelen dienen te worden getroffen om overdracht van TSE's op mens of dier te voorkomen door een verbod in te stellen op de vervoedering van bepaalde soorten dierlijke eiwitten aan bepaalde soorten dieren en op het gebruik van bepaald materiaal van herkauwers in voedingsmiddelen; dat die verbodsbepalingen in verhouding moeten staan tot de daarmee gemoeide risico's;

(12) Overwegende dat de vermoede aanwezigheid van een TSE bij een dier aan de bevoegde autoriteit dient te worden gemeld die onverwijld de nodige maatregelen dient te treffen, met inbegrip van het instellen van verplaatsingsbeperkingen voor het verdachte dier totdat de resultaten van een evaluatie bekend zijn of totdat het dier onder officieel toezicht is gedood; dat, wanneer de bevoegde autoriteit de mogelijkheid van een TSE niet kan uitsluiten, zij de geëigende onderzoeken dient te verrichten en totdat een diagnose is gesteld, het karkas onder officieel toezicht dient te houden;

(13) Overwegende dat wanneer het bestaan van een TSE officieel is bevestigd, de bevoegde autoriteit de nodige maatregelen dient te nemen, met inbegrip van het vernietigen van het karkas, het uitvoeren van een onderzoek om alle andere risicodieren te identificeren en het instellen van verplaatsingsbeperkingen voor alle dieren en producten van dierlijke oorsprong die als risicodieren of -producten zijn geïdentificeerd; dat de eigenaars voor de dieren en producten van dierlijke oorsprong die op grond van deze verordening worden vernietigd, onverwijld volledig dienen te worden vergoed;

(14) Overwegende dat de lidstaten noodplannen dienen op te stellen voor de tenuitvoerlegging van de nationale maatregelen die bij een BSE-uitbraak moeten worden genomen; dat die plannen door de Commissie dienen te worden goedgekeurd; dat erin dient te worden voorzien dat dit voorschrift tot andere TSE's dan BSE wordt uitgebreid;

(15) Overwegende dat voorschriften dienen te worden vastgesteld voor het in de handel brengen van bepaalde levende dieren, sperma, eicellen en embryo's; dat de bestaande communautaire regelgeving inzake identificatie en registratie van runderen in een systeem voorziet aan de hand waarvan dieren overeenkomstig de internationale normen tot bij het moederdier en het beslag van oorsprong kunnen worden getraceerd; dat gelijkwaardige garanties dienen te worden geboden voor uit derde landen ingevoerde runderen; dat, wanneer onder deze voorschriften begrepen dieren en producten van dierlijke oorsprong in het intracommunautaire handelsverkeer worden gebracht of uit derde landen worden ingevoerd, zij vergezeld dienen te gaan van de bij of krachtens de communautaire wetgeving vereiste certificaten, waarin de bij deze verordening vastgestelde aanvullingen zijn opgenomen; dat die bestaande voorschriften tot andere levende dieren, sperma, eicellen en embryo's kunnen worden uitgebreid;

(16) Overwegende dat het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong, afkomstig van runderen in hoogrisicogebieden, dient te worden verboden; dat dit verbod evenwel niet behoeft te gelden voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong die onder gecontroleerde omstandigheden zijn vervaardigd van dieren ten aanzien waarvan kan worden aangetoond dat zij wat een TSE aangaat, geen hoog infectierisico vormen;

(17) Overwegende dat, om de inachtneming van de voorschriften inzake preventie, beheersing en bestrijding van TSE's te garanderen, monsters voor laboratoriumonderzoek moeten worden genomen; dat, om de nodige uniformiteit inzake testprocedures en -resultaten te garanderen, nationale en Communautaire Referentielaboratoria dienen te worden aangewezen;

(18) Overwegende dat in de lidstaten communautaire inspecties dienen te worden uitgevoerd om op de eenvormige toepassing van de voorschriften inzake preventie, beheersing en bestrijding van TSE's toe te zien; dat in het kader van die inspecties ook audits kunnen worden verricht; dat, teneinde erop toe te zien dat de door derde landen bij invoer van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong in de Gemeenschap geboden garanties inzake preventie, beheersing en bestrijding van TSE's gelijkwaardig zijn aan de door de Gemeenschap toegepaste garanties, communautaire inspecties en audits ter plaatse dienen te worden verricht waarbij dient te worden nagegaan of door de exporterende derde landen aan de invoervoorschriften wordt voldaan;

(19) Overwegende dat de in verband met TSE's vastgestelde maatregelen voor het handelsverkeer op de eventueel bestaande internationale normen, richtsnoeren of aanbevelingen dienen te berusten; dat evenwel wetenschappelijk verantwoorde maatregelen die in een hoger niveau van gezondheidsbescherming resulteren, kunnen worden vastgesteld indien met de op de relevante internationale normen, richtsnoeren of aanbevelingen berustende maatregelen geen adequaat niveau van gezondheidsbescherming kan worden bereikt;

(20) Overwegende dat aan de Commissie de taak dient te worden toevertrouwd om ter tenuitvoerlegging van deze verordening bepaalde maatregelen vast te stellen; dat daartoe dient te worden voorzien in een procedure waarbij binnen het Permanent Veterinair Comité en binnen het Permanent Comité voor veevoeder een nauwe en daadwerkelijke samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten tot stand komt;

(21) Overwegende dat deze verordening in het licht van nieuwe wetenschappelijke informatie dient te worden herbeoordeeld,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Werkingssfeer

1. Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld voor de preventie, de beheersing, de bestrijding en de uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's). Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong.

2. Deze verordening is niet van toepassing op:

a) Cosmetische, respectievelijk medicinale producten en medische hulpmiddelen, noch op uitgangsmateriaal of tussenproducten voor cosmetische, respectievelijk medicinale producten en medische hulpmiddelen;

b) producten die niet bestemd zijn voor gebruik in voedingsmiddelen, diervoeders en meststoffen, noch op uitgangsmateriaal of tussenproducten voor voedingsmiddelen, diervoeders en meststoffen;

c) producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor tentoonstellingen, onderwijsdoeleinden, onderzoekdoeleinden, bijzondere studies of analyses.

Artikel 2

Scheiding van producten van dierlijke oorsprong

Om kruisbesmetting of substitutie van de producten van dierlijke oorsprong bedoeld in artikel 1, lid 1, door die bedoeld in artikel 1, lid 2, te voorkomen, worden de producten in alle stadia van elkaar gescheiden gehouden, tenzij ten aanzien van TSE's de vervaardiging van laatstbedoelde producten onder ten minste dezelfde voorwaarden inzake bescherming van de gezondheid geschiedt.

De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

Artikel 3

Definities

Voor de doeleinden van deze verordening gelden de onderstaande definities en die welke in bijlage I zijn opgenomen.

1. overdraagbare spongiforme encefalopathieën: alle overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) met uitzondering van die welke zich voordoen bij de mens;

2. in de handel brengen: elke transactie die ten doel heeft levende dieren, sperma, embryo's, eicellen of producten van dierlijke oorsprong, waarop deze verordening van toepassing is, in het raam van een verkoop aan een derde te verschaffen of op enige andere wijze, tegen betaling of om niet aan een derde over te dragen, alsmede de opslag met het oog op levering aan een derde, ongeacht of de transactie in een lidstaat, tussen lidstaten of vanuit een lidstaat naar een derde land, respectievelijk in omgekeerde richting geschiedt;

3. producten van dierlijke oorsprong: alle producten die zijn afgeleid van dieren of die een van een dier afgeleid product bevatten;

4. uitgangsmateriaal: grondstoffen of enig ander product van dierlijke oorsprong waaruit of waarmee de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), bedoelde producten worden vervaardigd;

5. bevoegde autoriteit: de centrale autoriteit van een lidstaat, die bevoegd is de vereisten van deze verordening te doen naleven of elke autoriteit waaraan zij die bevoegdheid heeft gedelegeerd; dit begrip omvat, in voorkomend geval, de overeenkomstige autoriteit van een derde land;

6. categorieën: de in bijlage II, hoofdstuk B, genoemde categorieën;

7. gespecificeerd risicomateriaal: die weefsels die in bijlage IV zijn gespecificeerd; tenzij anders aangegeven zijn daaronder geen producten begrepen die die weefsels bevatten of die daarvan zijn afgeleid;

8. landbouwhuisdieren: alle gewervelde of ongewervelde dieren die voor de fokkerij respectievelijk voor de productie van vlees, melk, eieren, wol, pels, veren, huiden of van enig ander product van dierlijke oorsprong worden gehouden, gemest of gekweekt;

9. schedel: de beenderen van de kop, de beenderen van de onderkaak inbegrepen;

10. dieren die ervan verdacht worden geïnfecteerd te zijn: dieren met klinische symptomen die overeenkomen met TSE en in welk geval geen andere diagnose is onderkend, of dieren waarbij post mortem-laesies of -reacties bij laboratoriumtests worden geconstateerd die aanleiding geven tot een redelijk vermoeden van TSE-aanwezigheid. BSE wordt vermoed bij runderen van meer dan twintig maanden en scrapie bij schapen en geiten van meer dan twaalf maanden, die gedragsstoornissen en neurologische symptomen vertonen waarbij de ziekte op grond van de reactie op behandeling of na laboratoriumonderzoek niet kan worden uitgesloten;

11. bedrijf: en plaats waar dieren die door deze verordening worden bestreken, worden gehouden, gefokt, of verzorgd, respectievelijk aan het publiek worden getoond;

12. bemonstering: het nemen van monsters, op zodanige wijze dat er sprake is van een statistisch correcte representativiteit, bij dieren of hun omgeving, dan wel bij producten van dierlijke oorsprong, met het oog op het stellen van de ziektediagnose, in het kader van toezicht op de gezondheid of voor de bewaking ten aanzien van de afwezigheid van microbiologische agentia of bepaalde materialen in producten van dierlijke oorsprong.

Artikel 4

Vrijwaringsmaatregelen

1. Wanneer het gevaar voor overdracht van een spongiforme encefalopathie een bedreiging voor het leven of de gezondheid van mens of dier in de Gemeenschap vormt en de bevoegde autoriteit geen adequate maatregelen heeft getroffen, stelt de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, onverwijld de passende vrijwaringsmaatregelen vast.

Wanneer een lidstaat om dergelijke maatregelen heeft verzocht, besluit de Commissie binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek.

2. Binnen tien werkdagen na de vaststelling van de vrijwaringsmaatregelen besluit de Commissie volgens de procedure van artikel 22 deze maatregelen te bevestigen, te wijzigen of in te trekken.

HOOFDSTUK II BEPALING VAN DE BSE-STATUS

Artikel 5

Classificatie

1. Lidstaten en derde landen dienen ter bepaling van hun BSE-status bij de Commissie een aanvraag daartoe in, vergezeld van de in bijlage II, hoofdstuk A, bedoelde gegevens.

2. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 23 voor elke aanvraag een beschikking vast waarbij de aanvragende lidstaat of het aanvragende derde land, dan wel een regio van de aanvragende lidstaat of van het aanvragende derde land, in een van de in bijlage II, hoofdstuk B, omschreven categorieën wordt ingedeeld.

De Commissie stelt binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag haar beschikking vast. Indien zij van oordeel is dat de aanvraag niet alle in bijlage II, hoofdstuk A, bedoelde gegevens bevat, vraagt zij om aanvullende gegevens binnen een te stellen termijn. De uiteindelijke beschikking wordt vastgesteld binnen zes maanden nadat alle vereiste gegevens zijn meegedeeld.

3. De lidstaten of derde landen die binnen zes maanden na de datum vermeld in artikel 26, tweede alinea, geen aanvraag overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel hebben ingediend, worden door de Commissie op basis van alle gegevens waarover zij beschikt, in een categorie ingedeeld.

4. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging in de omstandigheden die voor hun BSE-status relevant zijn. Om voor uitvoer naar de Gemeenschap van levende dieren of van producten van dierlijke oorsprong, waarvoor bij deze verordening in specifieke voorschriften is voorzien, in aanmerking te komen, moeten derde landen zich schriftelijk ertoe verbinden elke wijziging met betrekking tot de omstandigheden die voor hun BSE-status relevant zijn, onverwijld aan de Commissie mee te delen.

5. De in de leden 2 en 3 bedoelde beschikkingen worden vastgesteld na raadpleging van het daartoe geëigende wetenschappelijke comité en berusten op een beoordeling van het optreden van BSE, van dat van de verspreiding van BSE en van dat van de blootstelling van de mens aan BSE, een en ander met inachtneming van de in bijlage II, hoofdstuk B, opgenomen aanbevolen criteria (2).

HOOFDSTUK III PREVENTIE VAN TSE'S

Artikel 6

Scholingsprogramma

De lidstaten stellen scholingsprogramma's vast voor het personeel van de bevoegde autoriteit en voor dat van diagnostische laboratoria, voor dierenartsen, exploitanten van landbouwbedrijven en werknemers die betrokken zijn bij het vervoer, het in de handel brengen en het slachten van landbouwhuisdieren, voor fokkers, voor houders en voor al diegenen die met dieren moeten omgaan, teneinde de doeltreffendheid van het in artikel 7 bedoelde bewakingssysteem te vergroten en de melding te stimuleren van alle gevallen van neurologische aandoeningen bij volwassen dieren, alsmede, in voorkomend geval van de op TSE's betrekking hebbende laboratoriumresultaten.

Artikel 7

Bewakingssysteem

1. Elke lidstaat voert overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, een jaarlijks bewakingsprogramma voor BSE en scrapie uit.

2. Elke lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten, in het kader van het Permanent Veterinair Comité, in kennis van de met de in lid 1 bedoelde bewakingsprogramma's behaalde resultaten en van het zich voor het eerst voordoen van TSE's, niet zijnde BSE of scrapie.

3. De gegevens voor elk kalenderjaar worden in een verslag opgenomen dat uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende jaar bij de Commissie wordt ingediend. Het verslag omvat ten minste de in bijlage III, hoofdstuk B, bedoelde gegevens.

Artikel 8

Gespecificeerd risicomateriaal

1. Gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd en weggewerkt overeenkomstig bijlage IV. Het mag niet in de handel worden gebracht voor gebruik in voedingsmiddelen, diervoeders en meststoffen.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer dieren aan door de Commissie volgens de procedure van artikel 22 goedgekeurde test zijn onderworpen, welke test overeenkomstig de voorwaarden in bijlage IV, punt 7, is uitgevoerd, en de uitkomsten van die test negatief waren.

3. In niet in categorie 1 ingedeelde lidstaten, respectievelijk regio's daarvan, mogen bij runderen, schapen en geiten waarvan het vlees voor menselijke of dierlijke consumptie is bestemd, de volgende slachtmethoden niet worden gebruikt:

a) bedwelming of doding door een gasinjectie in de schedelholte;

b) vernietiging, na bedwelming van het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang, staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

Artikel 9

Diervoeding

1. Het vervoederen van van zoogdieren afgeleid eiwit aan herkauwers is verboden.

2. In in categorie 4 ingedeelde lidstaten, respectievelijk regio's daarvan, is het verboden:

a) van zoogdieren afgeleide eiwitten aan enig landbouwhuisdier te vervoederen, en

b) van herkauwers afgeleide eiwitten aan enig zoogdier te vervoederen.

3. De leden 1 en 2 gelden onverminderd het bepaalde in bijlage V.

4. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van voorschriften voor de preventie van kruisbesmetting en die inzake bemonstering en analysemethoden om de naleving van de voorschriften te controleren, worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

Artikel 10

Bepaalde producten van dierlijke oorsprong die van producten van herkauwers zijn afgeleid of die deze bevatten

1. In in categorie 4 ingedeelde lidstaten, respectievelijk regio's daarvan gelden voor het gebruik van van herkauwers afkomstig materiaal voor de vervaardiging van de in bijlage VI genoemde producten van dierlijke oorsprong de bepalingen van die bijlage.

2. In niet in categorie 1 ingedeelde lidstaten, respectievelijk regio's daarvan, is het gebruik, van de schedel en de wervelkolom van herkauwers voor de vervaardiging van separatorvlees verboden.

3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met inbegrip van voorschriften inzake productienormen, worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

HOOFDSTUK IV BEHEERSING, BESTRIJDING EN UITROEIING VAN TSE'S

Artikel 11

Melding van vermoedelijke besmetting met een TSE

Onverminderd Richtlijn 82/894/EEG van de Raad (3), wordt de vermoede aanwezigheid van een TSE bij een dier onverwijld bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat gemeld.

De bevoegde autoriteit treft onverwijld tesamen met alle andere noodzakelijk geachte maatregelen de in artikel 12 van de onderhavige verordening vervatte maatregelen.

Artikel 12

Maatregelen met betrekking tot verdachte dieren

1. Voor elk dier dat ervan wordt verdacht met een TSE te zijn geïnfecteerd, worden in afwachting van de uitkomsten van een evaluatie door de bevoegde autoriteit officiële verplaatsingsbeperkingen ingesteld, of wordt het dier onder officieel toezicht gedood.

2. Wanneer de bevoegde autoriteit besluit dat de mogelijkheid van infectie met een TSE niet kan worden uitgesloten, wordt het verdachte dier gedood en worden de hersenen ervan en eventuele andere door de bevoegde autoriteit te bepalen weefsels van dat dier verwijderd en naar ofwel een officieel erkend laboratorium ofwel het nationaal referentielaboratorium als bedoeld in artikel 17, lid 1, ofwel het Communautair Referentielaboratorium als bedoeld in artikel 17, lid 2, gezonden om daar met gebruikmaking van de in artikel 18 bedoelde technieken op de aanwezigheid van een TSE te worden getest.

3. Alle delen van het karkas van het verdachte dier, met inbegrip van de huid maar met uitzondering van de weefsels die overeenkomstig lid 2 worden getest, blijven onder officieel toezicht totdat een negatieve diagnose is gesteld of totdat het karkas volledig is vernietigd overeenkomstig bijlage IV, punt 4 of, in voorkomend geval, punt 5.

Artikel 13

Op bevestiging van de aanwezigheid van TSE's volgende maatregelen

1. Wanneer de aanwezigheid van een TSE officieel is bevestigd, worden onverwijld de volgende maatregelen getroffen:

a) alle delen van het karkas van het betrokken dier worden volledig vernietigd overeenkomstig bijlage IV, punt 4 of, in voorkomend geval, punt 5;

b) een onderzoek volgens bijlage VII, punt 1, wordt uitgevoerd om alle dieren te identificeren waarvoor een risico bestaat.

2. Wanneer besmetting met een TSE officieel is bevestigd, wordt voor alle, in bijlage VII, punt 2, genoemde dieren, sperma, eicellen en embryo's die bij het in lid 1, punt b), bedoelde onderzoek zijn onderkend als bloot te staan aan risico, tot instelling van verplaatsingsbeperkingen of tot doding en volledige vernietiging overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV, punt 4 of, in voorkomend geval, punt 5, besloten.

3. Totdat de in lid 1, punt b), en in lid 2 bedoelde maatregelen volledig zijn uitgevoerd, wordt het bedrijf waarop het dier zich bevond toen de aanwezigheid van een TSE werd vermoed, onder officieel toezicht geplaatst en is voor elke verplaatsing van voor TSE's vatbare dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's van die dieren, van en naar het bedrijf toestemming van de bevoegde autoriteit vereist, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokken dieren, alsmede sperma, eicellen en embryo's van die dieren, onverwijld worden getraceerd en geïdentificeerd.

4. De eigenaars worden onverwijld vergoed voor het verlies van de dieren die zijn gedood op grond van artikel 2, lid 2, en van lid 2 van het onderhavige artikel en van het sperma, de embryo's en de eicellen die zijn vernietigd op grond van de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel. De vergoeding bedraagt ten minste 100 % van de marktwaarde.

5. De bepalingen van lid 2 worden gewijzigd volgens de procedure in artikel 23.

6. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 22.

Artikel 14

Noodplannen

1. Elke lidstaat stelt, volgens de algemene criteria die in de communautaire voorschriften inzake de beheersing en bestrijding van dierziekten zijn vervat, een noodplan op waarin voor het geval dat zich BSE voordoet, wordt aangegeven welke nationale maatregelen moeten worden uitgevoerd.

Dit plan moet erin voorzien dat over personeel, voorzieningen, apparatuur en materiaal, geëigend voor de snelle en efficiënte uitroeiing van BSE, kan worden beschikt.

2. De in lid 1 bedoelde noodplannen worden uiterlijk zes maanden na de in artikel 26, tweede alinea, genoemde datum bij de Commissie ingediend.

3. De Commissie keurt de noodplannen goed volgens de procedure in artikel 22.

De plannen kunnen later volgens diezelfde procedure worden gewijzigd of aangevuld.

4. Volgens de procedure in artikel 23 kunnen de bepalingen van de leden 1, 2 en 3 worden verruimd om andere TSE's dan BSE te bestrijken.

5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

HOOFDSTUK V IN DE HANDEL BRENGEN

Artikel 15

Levende dieren, sperma, embryo's en eicellen

1. Voor het in de handel brengen van runderen, schapen en geiten, en van sperma, embryo's en eicellen van die dieren gelden de voorwaarden in bijlage VIII, hoofdstuk A. De dieren en het sperma, de embryo's en de eicellen van die dieren gaan vergezeld van de krachtens de communautaire wetgeving vereiste geëigende diergezondheidscertificaten, waarin de in bijlage VIII, hoofdstuk D, vervatte aanvullende verklaringen zijn opgenomen.

2. Wanneer de dieren bedoeld in bijlage VIII, hoofdstuk B, uit landen of uit regio's daarvan van de categorieën 2, 3 en 4, worden ingevoerd, worden zij geïdentificeerd aan de hand van een permanent identificatiesysteem waarmee het moederdier en het beslag van oorsprong kunnen worden getraceerd.

3. Voor het in de handel brengen van nakomelingen van de eerste generatie, sperma, eicellen en embryo's van dieren waarbij TSE is vermoed of bevestigd, gelden de in bijlage VIII, hoofdstuk C, vervatte voorwaarden.

4. Volgens de procedure in artikel 23 kunnen de bepalingen van de leden 1, 2 en 3 worden verruimd om ook andere dieren, sperma, eicellen of embryo's te bestrijken.

5. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

Artikel 16

Vlees van runderen, schapen en geiten en bepaalde producten van dierlijke oorsprong

1. De volgende producten van dierlijke oorsprong die van runderen, schapen of geiten afgeleid materiaal bevatten zijn onderworpen aan de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in bijlage IX vervatte bepalingen:

a) Vers vlees als omschreven in Richtlijn 64/433/EEG van de Raad (4);

b) Gehakt vlees en vleesbereidingen als omschreven in Richtlijn 94/65/EG van de Raad (5);

c) Vleesproducten en andere producten van dierlijke oorsprong als omschreven in Richtlijn 77/99/EEG van de Raad (6);

d) Melkproducten als omschreven in Richtlijn 92/46/EEG van de Raad (7), bestemd voor menselijke consumptie en gelatine of gesmolten dierlijk vet bevattend;

e) Melkproducten als omschreven in Richtlijn 92/118/EEG van de Raad (8), bestemd voor dierlijke consumptie en gelatine of gesmolten dierlijk vet bevattend;

f) Visserijproducten als omschreven in Richtlijn 91/493/EEG van de Raad (9), bestemd voor menselijke consumptie en gelatine of gesmolten dierlijk vet bevattend;

g) Eiproducten als omschreven in Richtlijn 89/437/EEG van de Raad (10), bestemd voor menselijke consumptie en gelatine of gesmolten dierlijk vet bevattend;

h) Slakken of kikkerbilletjes als bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG, bestemd voor menselijke consumptie en gelatine of gesmolten dierlijk vet bevattend;

i) Gesmolten vet als bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

j) Gelatine als bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

k) Voeder voor gezelschapsdieren als bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

l) Verwerkte dierlijke eiwitten als bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

m) Beenderen en beenderproducten als bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG;

n) Grondstoffen voor de vervaardiging van diervoeders als bedoeld in Richtlijn 92/118/EEG.

2. In lid 1 bedoelde producten die materiaal bevatten dat is afgeleid van runderen die uit in categorie 4 ingedeelde lidstaten, respectievelijk uit, in die categorie ingedeelde regio's daarvan, komen, mogen niet in de handel worden gebracht.

3. Het in lid 2 bedoelde verbod geldt niet voor producten bedoeld in bijlage IX, hoofdstuk A.I, die materiaal bevatten dat is afgeleid van de volgende runderen:

a) runderen die zijn geboren na de datum vanwaaraf naleving van het verbod op vervoedering aan herkauwers van van zoogdieren afgeleide eiwitten daadwerkelijk kon worden afgedwongen, en in aanmerking komen voor een "Date-based Scheme" of, in voorkomend geval, voor een soortgelijke regeling, als bedoeld in bijlage IX, hoofdstuk A.II, of

b) runderen die zijn geboren, opgefokt en gehouden in beslagen waarvoor aan de hand van documenten kan worden gecertificeerd dat zij steeds BSE-vrij zijn geweest, en in aanmerking komen voor een "Certified Animal Scheme" of voor een soortgelijke regeling, als bedoeld in bijlage IX, hoofdstuk A.III.

4. Voor invoer in de Gemeenschap gaan de in lid 1 bedoelde producten vergezeld van het in de communautaire wetgeving voorgeschreven geëigende certificaat, aangevuld overeenkomstig de bepalingen in bijlage IX, hoofdstuk B.II.

Wanneer dergelijke producten worden ingevoerd uit in categorie 4 ingedeelde derde landen, respectievelijk uit, in die categorie ingedeelde regio's daarvan, moeten zij tevens aan de in bijlage IX, hoofdstuk B.I, vervatte voorwaarden voldoen.

5. Indien nodig worden volgens de procedure in artikel 23 de bepalingen van de leden 1 tot en met 4 van het onderhavige artikel verruimd om andere producten van dierlijke oorsprong dan die welke in lid 1 zijn bedoeld, te bestrijken.

6. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

HOOFDSTUK VI REFERENTIELABORATORIA, BEMONSTERING, TESTS EN CONTROLES

Artikel 17

Referentielaboratoria

1. Het nationaal referentielaboratorium van elke lidstaat, alsmede de taken en bevoegdheden daarvan, zijn vastgesteld in bijlage X, hoofdstuk A.

2. Het Communautair Referentielaboratorium, alsmede de taken en bevoegdheden daarvan, zijn vastgesteld in bijlage X, hoofdstuk B.

Artikel 18

Bemonstering en laboratoriumtechnieken

1. Bemonstering en laboratoriumtests om de aanwezigheid van een TSE aan te tonen, worden uitgevoerd volgens de in bijlage X, hoofdstuk C, vervatte methoden en protocollen. Bij gebreke daarvan zijn de methoden en protocollen van het "Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins" ("Manual of Standards for Diagnostic Test and Vaccines") van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (IOE/DIE, uitgave mei 1998) van toepassing.

2. De bepalingen ter uitvoering van lid 1 worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

Artikel 19

Communautaire controles

1. De Commissie verricht, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat, inspecties en audits ter plaatse van alle stadia van de productie en van het in de handel brengen van dieren en producten van dierlijke oorsprong welke door deze verordening worden bestreken en van de organisatie en werking van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en van die in derde landen, teneinde ervoor zorg te dragen dat de bepalingen van deze verordening, de krachtens deze verordening vastgestelde bepalingen en eventuele vrijwaringsmaatregelen op eenvormige wijze worden toegepast.

2. De bepalingen ter uitvoering van lid 1 worden vastgesteld volgens de procedure in artikel 22.

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Wijzigingen van de bijlagen en overgangsmaatregelen

Na advies van het geëigende wetenschappelijke comité over elke aangelegenheid die een weerslag kan hebben voor de gezondheid, stelt de Commissie vast:

a) volgens de procedure in artikel 23, wijzigingen of aanvullingen van de bijlagen;

b) volgens de procedure in artikel 22 alle passende overgangsmaatregelen.

Artikel 21

Comités

De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Veterinair Comité. De Commissie wordt evenwel bijgestaan door het Permanent Comité voor veevoeders, respectievelijk door het Permanent Comité voor levensmiddelen voor aangelegenheden die uitsluitend onder de respectieve bevoegdheden van deze comités vallen.

Artikel 22

Beheersprocedure

In de gevallen waarin wordt verwezen naar de procedure in dit artikel, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 23

Reglementeringsprocedure

In de gevallen waarin wordt verwezen naar de procedure in dit artikel, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad binnen drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 24

Raadpleging van wetenschappelijke comités

De geëigende wetenschappelijke comités worden geraadpleegd over elke binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende aangelegenheid die een weerslag voor de volksgezondheid kan hebben.

Artikel 25

Mededeling van nationale bepalingen

De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van alle bepalingen van nationaal recht die zij binnen het toepassingsgebied van deze verordening vaststellen.

Artikel 26

Inwerkingstreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

(1) Zodra het Verdrag van Amsterdam in werking treedt, wordt dit artikel vernummerd in 152.

(2) De Commissie verbindt zich ertoe in de loop van het wetgevingsproces criteria voor te stellen voor de beoordeling van de BSE-verspreiding en -blootstelling van de mens.

(3) PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

(4) PB 121 van 29.7.1964, blz. 2012/64.

(5) PB L 368 van 31.12.1994, blz. 10.

(6) PB L 26 van 31.1.1977, blz. 85.

(7) PB L 268 van 14.9.1992, blz. 1.

(8) PB L 62 van 15.3.1993, blz. 49.

(9) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 15.

(10) PB L 212 van 22.7.1989, blz. 87.

BIJLAGE I

Definities

a) inlands BSE-geval: een geval van BSE ten aanzien waarvan niet duidelijk is aangetoond dat het rechtstreeks uit de invoer van levende runderen of van embryo's of eicellen van runderen voortvloeit;

b) partij dieren: een groep dieren die is geslacht na een volledige schoonmaak- en ontsmettingsbeurt van de volledig leeggemaakte slachtruimte en vóór een volgende volledige leegmakings-, schoonmaak- en ontsmettingsronde;

c) gesmolten vet van herkauwers: gesmolten vet dat deels of geheel van herkauwers is afgeleid;

d) separatorvlees: restvlees dat met mechanische hulpmiddelen is verkregen van beenderen waaraan, na het uitbenen, nog vlees vastzit;

e) divers vetweefsel: alle inwendig en uitwendig lichaamsvet dat tijdens het slachten en het uitsnijden wordt verwijderd, met name vers vet van het hart, het darmvlies, de nieren en het mesenterium bij runderen, en vet uit de uitsnijlokalen;

f) cohort: een groep dieren die in het eerste levensjaar samen zijn opgekweekt;

g) fok- en mestschapen en fok- en mestgeiten: schapen en geiten bestemd om rechtstreeks of over een erkende markt of verzamelcentrum, naar de plaats van bestemming te worden vervoerd, met uitzondering van slachtschapen en -geiten, dit wil zeggen schapen en geiten, bestemd om rechtstreeks of over een erkende markt of verzamelcentrum naar een slachthuis te worden vervoerd om daar te worden geslacht;

h) vers vlees: vers vlees als omschreven in Richtlijn 64/433/EEG;

i) gehakt vlees en vleesbereidingen: gehakt vlees en vleesbereidingen als omschreven in Richtlijn 94/65/EG;

j) vleesproducten: vleesproducten als omschreven in Richtlijn 77/99/EEG;

k) officieel paspoort: paspoort als omschreven in Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (1);

l) officieel computersysteem voor identificatie en tracering: een gecomputeriseerd, gegevensbestand als bedoeld in Verordening (EG) nr. 820/97.

(1) PB L 117 van 7.5.1997, blz. 1.

BIJLAGE II

BEPALING VAN DE BSE-STATUS

HOOFDSTUK A Ter staving van een aanvraag om erkenning van de risicoclassificatie op grond van artikel 5 te verstrekken gegevens

Alle gegevens moeten op jaarbasis worden verstrekt, bij voorkeur voor de periode vanaf 1980 maar op zijn minst vanaf 1988.

Landen die een aanvraag indienen, moeten alles in het werk stellen om volledige en consistente informatie te verstrekken. Als gegevens ontbreken, onvolledig zijn of ontoereikend worden geacht, mogen zij worden aangevuld door verwijzing naar andere informatiebronnen waarover de Commissie beschikt of kunnen deze worden vervangen door gegevens die voor een risico-evaluatie van het ergst denkbare geval uitgaan.

De te verstrekken informatie betreft:

1. Structuur en dynamiek van de runder-, schapen- en geitenpopulaties

a) in absolute cijfers, het aantal dieren, per soort en per ras, levend en op het tijdstip van de slacht;

b) leeftijdsstructuur van de dieren per soort, ras, geslacht en type;

c) leeftijdsstructuur van de dieren per soort, ras, geslacht en type op het tijdstip van de slacht;

d) geografische spreiding van de dieren per soort en ras;

e) geografische spreiding van de dieren naar veehouderijsysteem, omvang van het beslag en productiebestemming;

f) identificatiesysteem en voor het traceren van de dieren beschikbare middelen, controlesysteem en eventuele sancties overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake identificatie en registratie van dieren.

2. Dierenhandel

a) invoer en uitvoer;

b) handel binnen het geografische gebied;

c) invoer van embryo's en van sperma;

d) gebruik van ingevoerde dieren en embryo's en van ingevoerd sperma;

e) in de slachthuizen toegepaste regelingen om dieren te identificeren en de oorsprong ervan te achterhalen, alsook de op deze manier verkregen gegevens.

3. Diervoeder

a) binnenlandse productie van vleesbeendermeel en gebruik ervan per soort en veehouderijsysteem (met name het aan runderen, schapen en geiten vervoederde aandeel van in eigen land geproduceerd vleesbeendermeel);

b) invoer van vleesbeendermeel, gespecificeerd naar land van oorsprong, en gebruik ervan per soort en per veehouderijsysteem (met name het aan runderen, schapen en geiten vervoederde aandeel);

c) uitvoer van vleesbeendermeel, gespecificeerd naar land van bestemming.

4. Verbod op het gebruik van vleesbeendermeel

a) volledige beschrijving;

b) tijdstip waarop het verbod is ingesteld;

c) cijfers betreffende feitelijke toepassing, controle en naleving van het verbod;

d) kans op kruisbesmetting met ander voer.

5. Verbod op het gebruik van specifiek slachtafval van runderen (SBO) en van gespecificeerd risicomateriaal (SRM)

a) volledige beschrijving;

b) tijdstip waarop het verbod is ingesteld;

c) cijfers betreffende feitelijke toepassing, controle en naleving van het verbod.

6. Bewaking op het vlak van TSE's, en met name van BSE en scrapie

a) incidentie van via laboratoriumonderzoek bevestigde gevallen van BSE en scrapie;

b) leeftijdsstructuur, geografische spreiding en spreiding naar land van oorsprong van de betrokken dieren;

c) incidentie van neurologische aandoeningen waarbij op klinische gronden voor geen van de diersoorten TSE kon worden uitgesloten;

d) toegepaste methodes en bewakings- en registratieprogramma's voor klinische gevallen van BSE en scrapie, met inbegrip van voorlichtingsacties voor exploitanten van landbouwbedrijven, dierenartsen, toezichthoudende lichamen en autoriteiten;

e) maatregelen om het melden van gevallen aan te moedigen, vergoedings- en premieregelingen;

f) methodes om van BSE of scrapie verdachte dieren te registreren en om die verdenking door middel van laboratoriumonderzoek te bevestigen;

g) mogelijk betrokken stammen van BSE- en scrapie-agentia;

h) bestaande systemen of geplande acties voor een doelgerichte actieve bewaking.

7. Destructie en voederverwerking

a) alle gebruikte destructie- en voederverwerkingssystemen;

b) registratiesystemen in destructie- en verwerkende bedrijven;

c) kwantitatieve en kwalitatieve parameters voor de productie van vleesbeendermeel en gesmolten dierlijk vet voor elk van de productiesystemen;

d) geografische gebieden waaruit het gedestrueerde materiaal van oorsprong is;

e) gebruikte grondstofsoort;

f) parameters inzake gescheiden verwerking van materiaal van enerzijds gezonde en anderzijds verdachte dieren;

g) vervoers- en opslagsystemen voor vleesbeendermeel of voor voeder dat vleesbeendermeel bevat.

8. Selectieve doding in verband met scrapie en BSE

a) criteria voor selectieve doding;

b) datum van invoering van de selectieve doding en van elke latere wijziging;

c) selectief gedode dieren (details als omschreven in punt 1);

d) omvang van de beslagen waar dieren selectief zijn gedood.

HOOFDSTUK B Omschrijving van de categorieën

I. Voor de bepaling van de BSE-status van de lidstaten, respectievelijk regio's daarvan worden de volgende categorieën aanbevolen:

CATEGORIE 1

1. uit een risico-evaluatie op basis van de in hoofdstuk A, bedoelde gegevens, is gebleken dat passende maatregelen zijn getroffen om elk geïdentificeerd risico onder controle te krijgen;

2. sedert ten minste zeven jaar is aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 voldaan;

3. voor alle BSE-gevallen is duidelijk aangetoond dat zij rechtstreeks uit de invoer van levende runderen, embryo's of eicellen voortvloeien en voor alle dieren waarbij de ziekte is bevestigd, de in de artikelen 12 en 13 vervatte maatregelen zijn toegepast.

Wanneer evenwel niet aan het bepaalde in de artikelen 6 en 7 wordt voldaan, mag de lidstaat, respectievelijk regio daarvan in categorie 1 worden ingedeeld, mits:

- sedert ten minste zeven jaar aan het bepaalde in de artikelen 11 en 12 is voldaan, en

- is aangetoond dat sedert ten minste acht jaar geen van herkauwers afkomstig vleesbeendermeel aan herkauwers is vervoederd.

Wanneer zich evenwel inlandse BSE-gevallen hebben voorgedaan, mag de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, in categorie 1 worden ingedeeld, mits:

- het laatste inlandse BSE-geval zich meer dan zeven jaar geleden heeft voorgedaan, en

- sedert ten minste zeven jaar aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 is voldaan, en

- aan de in artikel 9 vervatte maatregelen wordt voldaan en de naleving daarvan sedert ten minste acht jaar daadwerkelijk kon worden afgedwongen.

CATEGORIE 2

1. uit een risico-evaluatie op basis van de in bijlage II, hoofdstuk A, bedoelde gegevens is gebleken dat passende maatregelen zijn getroffen om elk geïdentificeerd risico te verminderen;

2. aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 wordt voldaan, maar nog niet gedurende zeven jaar;

3. voor alle BSE-gevallen is duidelijk aangetoond dat zij rechtstreeks uit de invoer van levende runderen, embryo's of eicellen voortvloeien en voor alle dieren waarbij de ziekte is bevestigd, de in de artikelen 12 en 13 vervatte maatregelen zijn toegepast.

Wanneer evenwel niet aan het bepaalde in de artikelen 6 en 7 wordt voldaan, mag een lidstaat of regio daarvan in categorie 2 worden ingedeeld, mits:

- aan het bepaalde in de artikelen 11 en 12 wordt voldaan, maar nog niet gedurende zeven jaar, en

- is bewezen dat sedert ten minste acht jaar geen vleesbeendermeel aan herkauwers is vervoederd.

Wanneer zich evenwel inlandse BSE-gevallen hebben voorgedaan, mag een lidstaat, respectievelijk regio daarvan in categorie 2 worden ingedeeld, mits:

- het laatste inlandse BSE-geval zich meer dan zeven jaar geleden heeft voorgedaan, en

- ofwel aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 wordt voldaan, maar nog niet gedurende zeven jaar,

- ofwel aan de in artikel 9 vervatte maatregelen wordt voldaan, maar de naleving daarvan niet gedurende acht jaar daadwerkelijk kon worden afgedwongen.

Wanneer zich evenwel gedurende de laatste zeven jaar inlandse BSE-gevallen hebben voorgedaan, mag een lidstaat, respectievelijk regio daarvan in categorie 2 worden ingedeeld, mits:

- sedert zeven jaar aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 is voldaan, en

- de BSE-incidentie, berekend op basis van het aantal inlandse gevallen in de laatste twaalf maanden, bij de runderpopulatie van meer dan 24 maanden oud in de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, kleiner is dan één geval per miljoen runderen.

CATEGORIE 3

1. uit een risico-evaluatie op basis van de in hoofdstuk A bedoelde gegevens is gebleken dat passende maatregelen zijn getroffen om elk geïdentificeerd risico te verminderen;

2. aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 wordt voldaan;

3. de BSE-incidentie, berekend op basis van het aantal inlandse gevallen in de laatste twaalf maanden, bedraagt bij de runderpopulatie van meer dan 24 maanden oud in de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, ten minste één geval per miljoen runderen en ten hoogste 200 gevallen per miljoen runderen.

Wanneer de BSE-incidentie, berekend op basis van het aantal inlandse gevallen in de laatste twaalf maanden, bij de runderpopulatie van meer dan 24 maanden oud in de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, evenwel geringer is dan één geval per miljoen runderen, wordt de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, toch ingedeeld in categorie 3 indien niet aan één of meer van de eisen van de punten (1) en (2) van categorie 2 wordt voldaan.

Wanneer geen enkel BSE-geval is geconstateerd, wordt de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, toch ingedeeld in categorie 3 indien:

- uit een risico-evaluatie op basis van de in hoofdstuk A bedoelde gegevens de aanwezigheid van één of meer risicofactoren is gebleken en

- niet aan de in de artikelen 11 en 12 vervatte maatregelen wordt voldaan.

CATEGORIE 4

1. uit een risico-evaluatie op basis van de in hoofdstuk A bedoelde gegevens is gebleken dat passende maatregelen zijn getroffen om elk geïdentificeerd risico te verminderen;

2. aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 wordt voldaan;

3. de BSE-incidentie, berekend op basis van het aantal inlandse gevallen in de laatste twaalf maanden, is bij de runderpopulatie van meer dan 24 maanden oud in de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, groter geweest dan 200 gevallen per miljoen runderen.

Wanneer de BSE-incidentie, berekend op basis van het aantal inlandse gevallen in de laatste twaalf maanden, bij de runderpopulatie van meer dan 24 maanden oud in de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, evenwel ten minste één geval per miljoen runderen en ten hoogste 200 gevallen per miljoen runderen bedraagt, wordt de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, in categorie 4 ingedeeld indien niet aan één of meer van de eisen van punt (1) of aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12 wordt voldaan.

Wanneer een lidstaat, respectievelijk regio daarvan, op grond van het in punt 3 bedoelde criterium in categorie 4 zou moeten worden ingedeeld, maar er wordt niet voldaan aan één of meer van de eisen van punt (1) en aan het bepaalde in de artikelen 6, 7, 11 en 12, wordt de lidstaat, respectievelijk regio daarvan, in categorie 4 ingedeeld en is artikel 4 van toepassing.

II. Voor de bepaling van de BSE-status van derde landen, respectievelijk van regio's daarvan, worden dezelfde vier categorieën op de basis van gelijkwaardige gezondheidsgaranties omschreven die gezondheidsgaranties bieden welke gelijkwaardig zijn aan de in deel I bedoelde garanties.

III. Wanneer een dier van één categorie van een land of regio naar een andere categorie wordt verplaatst, wordt of blijft het ingedeeld in de BSE-categorie met het hoogste cijfer van elk land, respectievelijk elke regio waarin het dier meer dan 24 uur heeft verbleven, tenzij adequate garanties kunnen worden geboden dat aan de dieren geen voeder werd toegediend uit dat, respectievelijk die regio met de BSE-categorie met het hoogste cijfer.

BIJLAGE III

BEWAKINGSSYSTEEM

HOOFDSTUK A Minimumeisen voor een bewakingsprogramma ten aanzien van BSE en scrapie

Selectie van de subpopulatie

Onverminderd artikel 12 verloopt de selectie op basis van een risico-evaluatie van de subpopulaties van in het land zelf geboren dieren met klinische symptomen die met TSE's compatibel zijn en, in afnemende orde van relevantie, van verhoogdrisicodieren. Binnen elke subpopulatie en leeftijdsgroep wordt een aselecte keuze gemaakt.

Dieren die overeenkomstig artikel 12 zijn onderzocht, mogen in het monster worden opgenomen.

1. Criteria voor de selectie van in het land zelf geboren dieren met klinische symptomen die met TSE's compatibel zijn:

- dieren die gedurende ten minste vijftien dagen gedragsstoornissen of neurologische symptomen vertonen en resistent zijn tegen behandeling. Dieren met dergelijke symptomen, die binnen vijftien dagen sterven en in welk geval geen andere diagnose is ondertekend, moeten evenwel als verdachte dieren worden beschouwd; zij moeten worden onderzocht overeenkomstig artikel 12 en mogen in het bewakingsprogramma worden opgenomen;

- stervende dieren zonder tekenen van infectieuze of traumatische aandoeningen;

- dieren met andere voortschrijdende ziekten.

2. Bij de selectie van verhoogdrisicodieren moet met de volgende risico's rekening worden gehouden:

- dieren van oorsprong uit landen met inlandse TSE;

- dieren die potentieel besmet diervoeder tot zich hebben genomen;

- dieren die zijn geboren uit of afstammen van een met TSE besmet vrouwelijk of mannelijk ouderdier.

Diersoort en type TSE

1. Runderen moeten op BSE worden onderzocht.

2. Schapen en geiten moeten op scrapie en op BSE worden onderzocht.

Leeftijd van de dieren in de doelgroep

In de subpopulatie moeten de oudste dieren worden bemonsterd. Alle daarvoor uitgekozen runderen moeten evenwel ouder zijn dan twintig maanden en alle daarvoor uitgekozen schapen en geiten ouder dan twaalf maanden. Daarvoor uitgekozen runderen die een voortschrijdende ziekte vertonen maar zonder neurologische symptomen, moeten ouder zijn dan vier jaar.

Omvang van het monster

Het minimumaantal jaarlijks te onderzoeken dieren moet tenminste overeenkomen met de in de tabel vastgelegde monstergrootte voor dieren in subpopulaties van in het land zelf geboren dieren met klinische symptomen die met TSE's compatibel zijn. Verdachte dieren die zijn onderzocht overeenkomstig artikel 12, mogen in het minimummonster worden opgenomen.

Subpopulaties van verhoogdrisicodieren moeten worden bemonsterd wanneer de dieren worden geslacht of gedood.

Tabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

HOOFDSTUK B Jaarverslag

Het jaarverslag bevat gegevens over:

1. het totale aantal onderzochte dieren en de leeftijdsstructuur daarvan binnen de verschillende groepen van de respectieve runder-, schapen- en geitenpopulaties, ingedeeld op basis van epizoötiologische criteria;

2. de algemene sterfte en de sterfte ten gevolge van neurologische aandoeningen, per diersoort;

3. de officieel geregistreerde gegevens inzake aantal en type van de dieren of karkassen waarvoor overeenkomstig artikel 12 verplaatsingsbeperkingen zijn ingesteld;

4. het aantal onderzoeken dat overeenkomstig artikel 12 is verricht en het resultaat daarvan; de desbetreffende gegevens moeten gedurende ten minste zeven jaar worden bewaard;

5. TSE's bij andere dieren dan bij runderen, schapen en geiten;

6. scholing overeenkomstig artikel 6, met name van officiële dierenartsen die verantwoordelijkheid dragen in het kader van de epizoötiebewaking van TSE's.

BIJLAGE IV

Gespecificeerd risicomateriaal

1. De onderstaande weefsels worden aangemerkt als gespecificeerd risicomateriaal naar gelang van de categorie waarin het land van oorsprong of verblijf van het dier overeenkomstig artikel 5 is ingedeeld:

CATEGORIE 1

Geen weefsels worden als gespecificeerd risicomateriaal aangewezen.

CATEGORIE 2

In in categorie 2 ingedeelde landen, respectievelijk regio's daarvan, worden de onderstaande weefsels slechts dan als gespecificeerd risicomateriaal aangemerkt indien zich gevallen van BSE hebben voorgedaan (1):

a) de hersenen en het ruggenmerg van:

- runderen van meer dan dertig maanden oud,

- schapen en geiten van meer dan twaalf maanden oud of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken;

b) het distale gedeelte van de kronkeldarm en de milt van schapen en geiten, ongeacht de leeftijd.

CATEGORIE 3

a) de volledige kop met uitzondering van de tong, doch met inbegrip van de hersenen en het hard hersenvlies, de hypofyse, de ogen, de ganglia semilunares en de amandelen; het ruggenmerg en het hard hersenvlies van runderen van meer dan zes maanden en van schapen en geiten van meer dan twaalf maanden;

b) het distale gedeelte van de kronkeldarm van runderen, schapen en geiten, en de milt van schapen en geiten, ongeacht de leeftijd.

CATEGORIE 4 (2)

a) de volledige kop met uitzondering van de tong doch met inbegrip van de hersenen en het hard hersenvlies, de hypofyse, de ogen, de ganglia semilunares en de amandelen, de zwezerik, de ingewanden van de twaalfvingerige darm tot en met het rectum, de wervelkolom met inbegrip van de achterwortelganglia, het ruggenmerg en het hard ruggenmergvlies van runderen van meer dan zes maanden en van schapen en geiten van meer dan twaalf maanden;

b) andere beenderen van runderen van meer dan dertig maanden;

c) het distale gedeelte van de kronkeldarm en de milt van runderen, schapen en geiten, ongeacht de leeftijd.

2. De lidstaten zien erop toe dat gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd in een slachthuis.

Evenwel in niet in categorie 4 ingedeelde lidstaten, respectievelijk regio's daarvan, zijn de verwijdering en daaropvolgende vernietiging overeenkomstig punt 4 van gespecificeerd risicomateriaal uit grondstoffen voor de vervaardiging van van gesmolten vet van herkauwers afkomstige producten, niet vereist op voorwaarde dat de betrokken producten worden vervaardigd met inachtneming van het bepaalde in bijlage VI.

3. In afwijking van het bepaalde in punt 2 mogen de lidstaten toestaan dat:

a) gespecificeerd risicomateriaal in uitsnijderijen, in verwerkingsbedrijven van hoogrisicomateriaal of in inrichtingen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 90/667/EEG van de Raad (3), onder rechtstreeks toezicht van een ambtenaar van de bevoegde autoriteit wordt verwijderd. De inrichtingen moeten daartoe door de bevoegde autoriteit worden erkend;

b) de wervelkolom of de beenderen op het op hun grondgebied gelegen punt van verkoop aan de consument worden verwijderd.

De lidstaten zetten een regeling op om erop toe te zien dat, wanneer gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd in andere inrichtingen dan slachthuizen, dat materiaal volledig gescheiden wordt gehouden van andere afvallen, apart wordt opgehaald en wordt weggewerkt overeenkomstig het bepaalde in punt 4.

4. De lidstaten zien erop toe dat gespecificeerd risicomateriaal bij verwijdering onmiddellijk met een kleurstof wordt gemerkt en dat alle gespecificeerd risicomateriaal volledig wordt vernietigd:

a) hetzij door verbranding,

b) hetzij, als de kleur van de kleurstof na verwerking nog waarneembaar is, door verwerking, gevolgd door:

i) verbranding;

ii) gebruik als brandstof, of

iii) een andere methode die elk gevaar voor overdracht van een TSE uitsluit en door de bevoegde autoriteit wordt toegestaan en gecontroleerd.

5. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 13 mogen de lidstaten toestaan dat, wanneer runderen, schapen of geiten zijn gestorven of in het kader van maatregelen ter bestrijding van een dierziekte zijn gedood, het volledig karkas van die dieren wordt vernietigd zonder eerst het gespecificeerd risicomateriaal te verwijderen.

6. De lidstaten mogen toestaan dat van het bepaalde in de punten 2 en 4 wordt afgeweken met het oog op verbranding of begraving van gespecificeerd risicomateriaal of van hele karkassen zonder voorafgaande kleuring, of, in voorkomend geval, met het oog op verwijdering van het gespecificeerd risicomateriaal, onder de voorwaarden vervat in Richtlijn 90/677/EEG.

7. Als alternatief voor de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal mag worden toegestaan dat onder de volgende voorwaarden een test wordt uitgevoerd:

a) de test wordt verricht in slachthuizen bij alle dieren die voor verwijdering van het gespecificeerd risicomateriaal in aanmerking komen;

b) geen van runderen, schapen of geiten afkomstig voor voedingsmiddelen of diervoeders bestemd materiaal mag het slachthuis verlaten voordat de bevoegde autoriteit de resultaten van de tests van alle geslachte dieren van dezelfde partij heeft ontvangen en goedgekeurd;

c) als het resultaat van een postmortemtest positief is, moet al het materiaal dat afkomstig is van runderen, schapen of geiten van dezelfde partij, worden vernietigd overeenkomstig het bepaalde in punt 4.

8. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 kan de Commissie:

a) volgens de procedure van artikel 22 een besluit nemen over de datum waarop de naleving van de bepalingen van artikel 9, lid 1, of, in voorkomend geval, het verbod op het vervoederen van eiwitten van zoogdieren aan herkauwers in elk in categorie 2 of 3 ingedeeld land of regio daarvan, daadwerkelijk kan worden afgedwongen, en toestaan dat de bepalingen van artikel 8 alleen van toepassing zijn op dieren die vóór die datum in die landen, respectievelijk regio's daarvan, zijn geboren;

b) na raadpleging van het geëigende bevoegde wetenschappelijke comité en op basis van de beoordeling van BSE-incidentie, -verspreiding en -blootstellingsrisico voor de mens, volgens de procedure van artikel 22 een besluit nemen waarbij het gebruik, in voedingsmiddelen, diervoeders en meststoffen, van de wervelkolom en de dorsalewortelganglia van dieren in of komende van elk in categorie 4 ingedeelde landen, respectievelijk elke in die categorie ingedeelde regio's daarvan, wordt toegestaan.

9. De lidstaten verrichten frequent officiële controles, vooral in slachthuizen, uitsnijderijen, bedrijven voor de verwerking van dierlijk afval, verwerkingsbedrijven van hoogrisicomateriaal, inrichtingen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 90/667/EEG, punten van verkoop aan de consument en opslagvoorzieningen, en zien erop toe dat maatregelen worden getroffen om besmetting te voorkomen.

(1) In afwachting van bevestiging door het OIE.

(2) PB L 363 van 27.12.1990, blz. 51.

BIJLAGE V

Diervoeders

De in artikel 9, leden 1 en 2, vervatte verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op de volgende producten:

a) melk en melkproducten;

b) van vleesrafels van huiden afkomstige gehydroliseerde eiwitten;

c) gedroogd plasma en andere bloedproducten.

De in artikel 9, lid 2, punt b), vervatte verbodsbepaling is niet van toepassing op hondenvoer.

BIJLAGE VI

Normen voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong die materiaal van herkauwers bevatten of die daarvan zijn afgeleid

1. In artikel 10, lid 1, bedoelde bepalingen inzake de vervaardiging van bepaalde producten van dierlijke oorsprong

Het gebruik van materiaal van herkauwers voor de vervaardiging van de onderstaande producten van dierlijke oorsprong is verboden:

a) separatorvlees;

b) dicalciumfosfaat bestemd voor vervoedering aan landbouwhuisdieren;

c) gelatine, tenzij die is vervaardigd van huiden van herkauwers;

d) van gesmolten vet van herkauwers vervaardigde producten;

e) gesmolten vet van herkauwers, tenzij het is vervaardigd van:

i) divers vetweefsel dat zelf geschikt is bevonden voor menselijke consumptie;

ii) grondstoffen die zijn verwerkt volgens de op grond van Richtlijn 90/667/EEG vastgestelde normen.

Het verbod op het gebruik van materiaal van herkauwers is niet van toepassing op materiaal dat afkomstig is van dieren waarbij een test is uitgevoerd overeenkomstig bijlage IV, punt 7, en die daarbij negatief hebben gereageerd.

2. Geëigende productieprocessen

Voor van gesmolten vet van herkauwers afgeleide producten, afkomstig van materiaal van herkauwers, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voedingsmiddelen, diervoeders of meststoffen, gevalideerde en strikt gecertificeerde methoden zoals:

1. verestering of hydrolyse bij ten minste 200 °C gedurende ten minste 20 minuten onder druk (vervaardiging van glycerol, vetzuren en vetzuuresters),

of

2. verzeping met NaOH 12M (vervaardiging van glycerol en zeep) met gebruikmaking van:

- een batch- of discontinuprocédé: bij ten minste 95 °C gedurende ten minste 3 uur;

of

- een continuprocédé: bij ten minste 140 °C gedurende ten minste 8 minuten onder 2 bar druk, of het equivalent daarvan.

Voorts mogen ook andere talgderivaten (b.v. vetalcohol, vetaminen, vetamiden) worden gebruikt, op voorwaarde dat zij uit bovenbedoelde producten zijn verkregen en nog verdere verwerking ondergaan.

BIJLAGE VII

Uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathie

1. In het kader van het in artikel 13, lid 1, punt b), bedoelde epizoötiologische onderzoek moeten worden geïdentificeerd:

a) voor runderen:

- alle embryo's, eicellen en nakomelingen van de eerste generatie van een vrouwelijk dier waarbij de ziekte is bevestigd en waarvan embryo's zijn verzameld of nakomelingen zijn geboren in de twee jaar vóórdat de ziekte bij het moederdier klinisch is uitgebroken of is gediagnostiseerd, of daarna;

- alle dieren in de cohort van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- de mogelijke oorsprong van de ziekte en alle andere bedrijven waar dieren met het TSE-agens kunnen zijn besmet of met hetzelfde voeder of dezelfde besmettingsbron in contact kunnen zijn geweest;

- de verplaatsing van potentieel besmette diervoeders, dieren, eicellen, sperma, embryo's of andere vectoren, die het TSE-agens van of naar het betrokken bedrijf kunnen hebben overgebracht;

b) voor schapen en geiten:

- alle andere herkauwers op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- de ouderdieren, alsmede alle sperma, embryo's, eicellen en nakomelingen van de eerste generatie van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- alle dieren van de cohort van het dier waarbij de ziekte is bevestigd;

- de mogelijke oorsprong van de ziekte en alle andere bedrijven waar dieren met het TSE-agens kunnen zijn besmet of met hetzelfde voeder of dezelfde besmettingsbron in contact kunnen zijn geweest;

- de verplaatsing van potentieel besmette diervoeders, dieren, eicellen, sperma, embryo's of andere vectoren, die het TSE-agens van of naar het betrokken bedrijf kunnen hebben overgebracht.

2. Het vereiste in artikel 13, lid 2, dient:

a) in geval van bevestiging van BSE bij een rund, voor alle runderen, embryo's en eicellen van runderen te gelden die in het kader van het in punt 1, onder a), eerste en tweede streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd,

b) in geval van bevestiging van BSE bij een schaap of een geit, voor alle herkauwers, alle embryo's en eicellen van herkauwers en alle sperma van schapen en geiten te gelden, die in het kader van het in punt 1, onder b), eerste tot en met vijfde streepje, bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd.

BIJLAGE VIII

IN DE HANDEL BRENGEN VAN LEVENDE DIEREN, SPERMA, EMBRYO'S EN EICELLEN

HOOFDSTUK A Voorwaarden voor het in de handel brengen

I. Voorwaarden die van toepassing zijn ongeacht de categorie van het land van oorsprong of verblijf van het dier

1. De in artikel 15, lid 1, bedoelde voorwaarden zijn van toepassing op verplaatsingen in het kader van:

- verzending naar andere lidstaten;

- verzending naar derde landen;

- invoer uit derde landen in Gemeenschap.

2. De onderstaande voorwaarden zijn van toepassing op de in punt (1) bedoelde verplaatsingen van embryo's en eicellen van runderen:

Embryo's en eicellen van runderen moeten komen van vrouwelijke dieren die bij het winnen:

- niet ervan werden verdacht met BSE te zijn besmet;

- zelf aan het bepaalde in deel II voldeden.

3. De onderstaande voorwaarden zijn van toepassing op de in punt (1) bedoelde verplaatsingen van schapen en geiten:

Fokschapen en -geiten en mestschapen en -geiten:

a) moeten komen van een bedrijf dat aan de onderstaande eisen voldoet:

- de dieren zijn geïdentificeerd;

- gedurende ten minste twee jaar is geen enkel geval van scrapie bevestigd;

- bij het slachten van uitstootooien van dat bedrijf worden de dieren bemonsterd en onderzocht;

- vrouwelijke dieren worden slechts op dat bedrijf binnengebracht indien zij van een bedrijf komen dat aan dezelfde eisen voldoet;

b) moeten ononderbroken op een bedrijf, respectievelijk bedrijven, zijn gehouden waar sedert de geboorte van het dier of sedert de laatste twee jaar aan het bepaalde in punt a) wordt voldaan.

4. In de Gemeenschap ingevoerde schapen en geiten moeten voldoen aan eisen die dezelfde gezondheidsgaranties bieden als die welke bij of krachtens deze verordening worden geëist.

II. Voorwaarden die van toepassing zijn naar gelang van de categorie van het Land van oorsprong of verblijf van het dier, vastgesteld overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk B

1. De in artikel 15, lid 1, bedoelde voorwaarden zijn van toepassing op verplaatsingen in het kader van:

- verzending naar andere lidstaten;

- verzending naar derde landen;

- invoer uit derde landen in de Gemeenschap.

2. De BSE-categorie van de runderen, schapen en geiten wordt aan de lidstaat van bestemming meegedeeld.

3. De onderstaande voorwaarden zijn van toepassing op de in punt (1) bedoelde verplaatsingen van runderen die komen uit of hebben verbleven in landen, respectievelijk in regio's daarvan, die zijn ingedeeld in:

Categorie 2 en 3

De dieren moeten:

a) zijn geboren, zijn opgefokt en hebben verbleven in beslagen waar sedert ten minste zeven jaar geen enkel geval van BSE is bevestigd;

b) zijn geboren na de datum waarop het verbod op het vervoederen aan herkauwers van van zoogdieren afgeleid vleesbeendermeel daadwerkelijk kon worden afgedwongen.

Bovendien moeten in de Gemeenschap ingevoerde runderen komen uit een land, respectievelijk uit een regio daarvan, waar:

a) alle met BSE besmette runderen worden gedood en volledig vernietigd;

b) het vervoederen aan herkauwers van van zoogdieren afgeleid vleesbeendermeel verboden is en dat verbod daadwerkelijk kon worden afgedwongen.

Categorie 4

De dieren:

a) mogen nooit met vleesbeendermeel van zoogdieren zijn gevoederd en moeten zijn geboren zijn na de datum waarop het verbod op het vervoederen aan landbouwhuisdieren van van zoogdieren afgeleid vleesbeendermeel daadwerkelijk kon worden afgedwongen;

b) moeten zijn geboren, zijn opgefokt en hebben verbleven in beslagen waar sedert ten minste zeven jaar geen enkel geval van BSE is bevestigd en waar slechts runderen worden gehouden die op het bedrijf zijn geboren of uit een beslag met dezelfde status komen.

Bovendien moeten in de Gemeenschap ingevoerde runderen van oorsprong zijn uit een land, respectievelijk uit een regio daarvan, waar met BSE aangetaste runderen worden gedood en volledig vernietigd.

HOOFDSTUK B Identificatie van levende dieren bij invoer

Het vereiste in artikel 15, lid 2, is van toepassing op: runderen.

HOOFDSTUK C In artikel 15, lid 3, bedoelde voorwaarden met betrekking tot nakomelingen van die dieren waarbij de verdenking van TSE bestaat of is bevestigd

Het is verboden in de handel te brengen:

- nakomelingen van de eerste generatie, embryo's en eicellen van vrouwelijke runderen waarbij de verdenking van TSE bestaat of is bevestigd;

- nakomelingen van de eerste generatie, sperma, embryo's en eicellen van schapen en geiten waarbij BSE is bevestigd.

HOOFDSTUK D Diergezondheidscertificaten

1. De in artikel 15, lid 1, bedoelde certificaten worden vereist voor dieren en voor sperma, embryo's en eicellen van die dieren:

- bij verzending naar andere lidstaten;

- bij invoer uit derde landen in de Gemeenschap.

2. De certificaten moeten worden aangevuld overeenkomstig de onderstaande voorschriften:

a) Intracommunautair handelsverkeer van runderen

In de diergezondheidscertificaten als bedoeld in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (1) wordt onder "Gegevens betreffend de gezondheid van runderen" een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"De hierna opgesomde dieren voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad en zijn ingedeeld in BSE-categorie . . . (*). De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie (**);

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen."

b) Intracommunautair handelsverkeer van schapen en geiten

Op het gezondheidscertificaat volgens model III van bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG van de Raad (2) wordt in deel V ervan, "Gegevens met betrekking tot de gezondheid", een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"BSE-categorie van de hierna opgesomde dieren: Categorie . . . (*). De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking nr. . . ./. . ./EG van de Commissie (**);

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen."

Punt e) van deel V "Gegevens met betrekking tot de gezondheid" van het certificaat volgens model III van bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG wordt gelezen:

"e) zij voldoen aan de ten aanzien van scrapie vastgestelde eisen van artikel 15 van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad."

c) Intracommunautair handelsverkeer van embryo's en eicellen van runderen

In de desbetreffende diergezondheidscertificaten die bij de communautaire wetgeving betreffende het handelsverkeer van embryo's en eicellen van runderen zijn vastgesteld, wordt in het deel betreffende de gegevens met betrekking tot de gezondheid een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"De embryo's en eicellen komen van vrouwelijke dieren die, op het tijdstip van winning, niet ervan werden verdacht door BSE te zijn aangetast en die zelf voldeden aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad.

De lidstaat, respectievelijk de regio ervan, waar de embryo's of de eicellen zijn gewonnen, is in BSE-categorie . . . (*) ingedeeld. De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie (**).

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen."

d) Intracommunautair handelsverkeer van sperma, embryo's en eicellen van schapen en geiten

In de desbetreffende diergezondheidscertificaten die bij de communautaire wetgeving betreffende het handelsverkeer van sperma, embryo's en eicellen van schapen en geiten zijn vastgesteld, wordt in het deel betreffende de gegevens met betrekking tot de gezondheid een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"Het sperma, de embryo's en de eicellen komen van donordieren die, op het tijdstip van winning, niet ervan werden verdacht door BSE of door scrapie te zijn aangetast en die zelf voldeden aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad.

De lidstaat, respectievelijk de regio ervan waar het sperma, de embryo's of de eicellen zijn gewonnen, is in BSE-categorie . . . (*) ingedeeld. De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie (**).

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen"

e) Invoer in de Gemeenschap van runderen, schapen en geiten

In de desbetreffende certificaten die bij de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, wordt een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"Voor de hieronder opgesomde dieren gelden garanties die gelijkwaardig zijn aan die van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad en de dieren zijn in BSE-categorie . . . (*) ingedeeld. De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie (**).

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen."

f) Invoer van embryo's en eicellen van runderen in de Gemeenschap

In de desbetreffende certificaten die bij de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, wordt een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"De embryo's en eicellen komen van vrouwelijke dieren die, op het tijdstip van winning, niet ervan werden verdacht door BSE te zijn aangetast en waarvoor garanties gelden die gelijkwaardig zijn aan die van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad.

Het land, respectievelijk de regio daarvan, waar de embryo's of de eicellen zijn gewonnen, is in BSE-categorie . . . (*) ingedeeld. De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie (**).

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen."

g) Invoer van sperma, embryo's en eicellen van schapen en geiten in de Gemeenschap

In de desbetreffende certificaten die bij de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, wordt een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"Het sperma, de embryo's en de eicellen komen van donordieren die, op het tijdstip van winning, niet ervan werden verdacht door BSE of door scrapie te zijn aangetast en waarvoor garanties gelden die gelijkwaardig zijn aan die van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad.

Het land, respectievelijk de regio ervan, waar het sperma, de embryo's of de eicellen zijn gewonnen, is in BSE-categorie . . . (*) ingedeeld. De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie (**).

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen."

(1) PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(2) PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

BIJLAGE IX

IN DE HANDEL BRENGEN VAN VLEES VAN RUNDEREN, SCHAPEN EN GEITEN, EN VAN BEPAALDE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG DAARVAN

HOOFDSTUK A

Voorwaarden voor het in de handel brengen

I. Voor de onderstaande producten van dierlijke oorsprong is het in artikel 16, lid 2, vervatte verbod niet van toepassing, op voorwaarde dat die producten worden afgeleid van dieren die aan het bepaalde in artikel 16, lid 3, voldoen:

- vers vlees;

- gehakt vlees;

- vleesbereidingen;

- vleesproducten;

- voor als huisdier gehouden carnivoren bestemd voedsel.

Date-based Scheme (DBS - Aan een datum gerelateerde regeling)

II. Vers vlees zonder been waarbij alle aanhangend weefsel, met inbegrip van zichtbaar zenuwweefsel en lymfweefsel, is verwijderd, afgeleid van in aanmerking komende dieren uit in categorie 4 ingedeelde landen, respectievelijk regio's ervan en met dat vlees vervaardigde producten van dierlijke oorsprong, als bedoeld in deel I, mogen in de handel worden gebracht overeenkomstig artikel 16, lid 3, punt a), op voorwaarde dat het vlees is verkregen van dieren die zijn geboren na de datum waarop de in artikel 9 vastgestelde normen inzake diervoeders daadwerkelijk konden worden afgedwongen en waarvoor is gecertificeerd dat zij aan de in punt 1 vastgestelde eisen voldoen, en op voorwaarde dat het vlees is verkregen in inrichtingen die aan het bepaalde in punt 10 voldoen. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat aan de in de punten 2 tot en met 8 en in punt 10 vervatte eisen inzake controles wordt voldaan.

1. a) Het dier is duidelijk geïdentificeerd, zodat steeds kan worden bepaald uit welk beslag en van welk moederdier het dier stamt; het unieke oormerknummer van het dier, de datum en het bedrijf van geboorte en alle verplaatsingen na de geboorte zijn geregistreerd in het officiële paspoort van het dier of in een oficieel computersysteem voor identificatie en tracering; de identiteit van het moederdier is bekend;

b) het dier is ouder dan zes doch jonger dan dertig maanden, waarbij de leeftijd is bepaald op basis van de in een officieel computerbestand geregistreerde geboortedatum of op basis van het officiële paspoort van het dier;

c) de bevoegde autoriteit heeft aan de hand van de door haar verkregen en door haar geverifieerde bewijsstukken geconstateerd dat het moederdier nog gedurende ten minst zes maanden na de geboorte van het in aanmerking komende dier heeft geleefd;

d) het moederdier heeft geen BSE ontwikkeld en wordt evenmin ervan verdacht BSE te hebben opgelopen.

Controles

2. Wanneer een voor slachting aangeboden dier of enige met die slachting verband houdende omstandigheid niet in overeenstemming is met de vereisten van deze verordening, wordt het dier automatisch afgewezen en het paspoort ervan ingetrokken. Indien die informatie eerst na het slachten beschikbaar komt, stopt de bevoegde autoriteit onverwijld de afgifte van certificaten en trekt zij de reeds afgegeven certificaten in. Indien de verzending reeds is geschied, geeft de bevoegde autoriteit onverwijld van een en ander kennis aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming. De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming treft de nodige maatregelen.

3. De in aanmerking komende dieren worden geslacht in slachthuizen die uitsluitend voor het slachten van dieren in het kader van een "Data-based Scheme" of van een "Certified Animal Scheme" worden gebruikt.

4. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in de uitsnijderijen toegepaste methoden garanderen dat de onderstaande lymfklieren zijn verwijderd:

Lnn. poplitei, Lnn. ischiadici, Lnn. inguinales superf., Lnn. inguinales profund., Lnn. iliaci later., Lnn. iliaci medial., Lnn. renales prefemoral., Lnn. lumbales, Ln. costocervicalis, Lnn. sternales, Lnn. prescapulares, Ln. axillaris en Lnn. cervicales profund.

5. Vlees moet aan de hand van een officieel systeem voor tracering tot bij het in aanmerking komende dier of, na het uitsnijden, tot bij de dieren die bij het uitsnijden deel uitmaakten van dezelfde partij kunnen worden getraceerd. Na het slachten worden etiketten aangebracht aan de hand waarvan vers vlees en producten, bedoeld in deel I, tot bij het in aanmerking komende dier kunnen worden getraceerd, teneinde de betrokken zending uit de markt te kunnen nemen. Voor voeder voor gezelschapsdieren moet tracering mogelijk zijn aan de hand van de begeleidende documenten en de geregistreerde gegevens.

6. Alle goedgekeurde in aanmerking komende karkassen worden voorzien van een individueel nummer dat aan het oormerknummer is gedateerd.

7. De lidstaat stelt gedetailleerde protocollen op betreffende:

a) tracering en controles vóór het slachten;

b) controles tijdens het slachten;

c) de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren;

d) alle etiketterings- en certificeringsvereisten na het slachten tot op het verkooppunt.

8. De bevoegde autoriteit stelt een regeling in voor de registratie van de gegevens betreffende de overeenstemmingscontroles, teneinde te kunnen aantonen dat die controles zijn verricht.

De inrichting

9. Om te worden erkend moet een inrichting een systeem ontwerpen en toepassen aan de hand waarvan in aanmerking komend vlees en/of in aanmerking komende producten kunnen worden geïdentificeerd en aan de hand waarvan alle vlees tot bij het in aanmerking komende dier of, na het uitsnijden, tot bij de dieren die bij het uitsnijden deel uitmaakten van dezelfde partij, kan worden getraceerd. Het systeem moet garanderen dat alle vlees en alle producten van dierlijke oorsprong in elk stadium volledig kunnen worden bewaard. Gedetailleerde gegevens over het toe te passen systeem worden door de directie van de inrichting schriftelijk aan de bevoegde autoriteit bezorgd.

10. De bevoegde autoriteit evalueert, erkent en volgt het door de inrichting ingestelde systeem, teneinde ervoor zorg te dragen dat de verschillende categorieën volledig gescheiden worden gehouden en tracering in ale richtingen mogelijk is.

Certified Animal Scheme (CAS - Regeling gecertificeerde dieren)

III. Vers vlees zonder been waarbij alle aanhangend weefsel, met inbegrip van zichtbaar zenuwweefsel en lymfweefsel, is verwijderd, afgeleid van in aanmerking komende dieren uit in categorie 4 ingedeelde landen, respectievelijk regio's ervan, en met dat vlees vervaardigde producten van dierlijke oorsprong, als bedoeld in deel I, mogen in de handel worden gebracht overeenkomstig artikel 16, lid 3, punt b), op voorwaarde dat het vlees is verkregen van dieren waarvoor is gecertificeerd dat zij aan de in punt 2 vastgestelde eisen voldoen, die komen uit beslagen waarin zich in de laatste zeven jaar geen enkel geval van BSE heeft voorgedaan en waarvoor aan de hand van een certificaat wordt verklaard dat zij aan de in punt 1 vastgestelde eisen voldoen, en op voorwaarde dat het vlees is verkregen in inrichtingen die aan het bepaalde in punt 11 voldoen. De bevoegde autoriteit draagt ervoor zorg dat aan alle in de punten 3 tot en met 10 en in punt 12 vervatte eisen betreffende het computersysteem voor tracering en de controles wordt voldaan.

Eisen ten aanzien van beslagen

1. a) Een beslag is een groep dieren die een zelfstandige en aparte eenheid vormt, dit wil zeggen een groep dieren die volledig gescheiden van alle andere groepen dieren wordt beheerd, gehuisvest en gehouden, met voor het beslag en voor elk dier unieke identificatienummers.

b) Een beslag komt in aanmerking wanneer ten minste zeven jaar bij geen enkel dier van dat beslag of dat tot dat beslag heeft behoord, een geval van BSE is bevestigd of zich een verdacht geval heeft voorgedaan, waarbij de diagnose BSE niet heeft uitgesloten.

c) in afwijking van het bepaalde onder b) mag een beslag dat nog geen zeven jaar bestaat, als in aanmerking komend worden aangemerkt, nadat het door de bevoegde veterinaire autoriteit aan een grondig onderzoek is onderworpen mits:

i) alle dieren die in het nieuw opgezette beslag zijn geboren of binnengebracht, aan het bepaalde in punt 2, onder a), d) en e), voldeden en

ii) het beslag gedurend het gehele bestaan ervan aan het bepaalde onder b) heeft voldaan.

d) Wanneer een nieuw beslag wordt opgezet op een bedrijf waar BSE werd bevestigd bij een dier van het vorige beslag of bij een dier dat daarvan ooit deel had uitgemaakt, mag het nieuw opgezette beslag slechts in aanmerking komen na een grondig onderzoek door de bevoegde veterinaire autoriteit, waarbij deze heeft geconstateerd dat aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

i) alle dieren van het vorige, aangetaste beslag zijn verwijderd of gedood;

ii) alle voeder is verwijderd en vernietigd en alle voederrecipiënten zijn grondig gereinigd;

iii) alle gebouwen ziijn voledig geruimd en grondig gereinigd alvorens nieuwe dieren werden toegelaten;

iv) aan alle onder c) vervatte voorwaarden is voldaan.

Eisen ten aanzien van dieren

2. a) Alle gegevens inzake geboorte, identiteit en verplaatsingen van elk dier worden in een officieel computersysteem voor tracering gergistreerd;

b) het dier is ouder dan zes, doch jonger dan dertig maanden, waarbij de leeftijd wordt bepaald op basis van de in een officieel computerbestand geregistreerde geboortedatum;

c) Het moederdier heeft nog gedurende ten minste zes maanden na de geboorte geleefd;

d) het moederdier heeft geen BSE ontwikkeld en wordt evenmin ervan verdacht BSE te hebben opgelopen;

e) het beslag waarin het dier is geboren en alle beslagen waarvan het dier ooit deel heeft uitgemaakt, komen in aanmerking.

Computersysteem voor tracering

3. Het in punt 2, onder a), genoemde officiële computersysteem voor tracering wordt slechts aanvaard voor zover het reeds lang genoeg operationeel is om alle informatie over leven en verplaatsingen van de dieren te bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de bij deze verordening vastgestelde eisen wordt voldaan, en alleen voor dieren die zijn geboren nadat het systeem operationeel is geworden. In de computer opgeslagen gegevens die betrekking hebben op een periode voorafgaande aan het tijdstip waarop het systeem operationeel is geworden, worden in dit verband niet aanvaard.

Controles

4. Wanneer een voor slachting aangeboden dier of enige met die slachting verband houdende omstandigheid niet in overeenstemming is met de vereisten van deze verordening, wordt het dier automatisch afgewezen en het paspoort ervan ingetrokken. Indien die informatie eerst na het slachten beschikbaar komt, stopt de bevoegde autoriteit onverwijld de afgifte van certificaten en trekt zij de reeds afgegeven certificaten in. Indien de verzending reeds is geschied, geeft de bevoegde autoriteit onverwijld kennis van een en ander aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming. De bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming treft de nodige maatregelen.

5. In aanmerking komende dieren worden geslacht in slachthuizen die uitsluitend voor het slachten van dieren in het kader van een "Date-based Scheme" of van een "Certified Animal Scheme" worden gebruikt.

6. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de in de uitsnijderijen toegepaste methoden garanderen dat de onderstaande lymfklieren zijn verwijderd:

Lnn. poplitei, Lnn. ischiadici, Lnn. inguinales superf., Lnn. inguinales profund., Lnn. iliaci later., Lnn. iliaci medial., Lnn. renales prefemoral., Lnn. lumbales, Ln. costocervicalis, Lnn. sternales, Lnn. prescapulares, Ln. axillaris en Lnn. cervicales profund.

7. Vlees moet aan de hand van het computersysteem voor tracering tot in het beslag van het in aanmerking komende dier of, na het uitsnijden, tot bij de dieren die bij het uitsnijden deel uitmaakten van dezelfde partij, kunnen worden getraceerd. Na het slachten worden etiketten aangebracht aan de hand waarvan vers vlees en producten, bedoeld in deel I, tot in het beslag van oorsprong kunnen worden getraceerd, teneinde de betrokken zending uit de markt te kunnen nemen. Voor voeder voor gezelschapsdieren moet tracering mogelijk zijn aan de hand van de begeleidende documenten en de geregistreerde gegevens.

8. Alle goedgekeurde in aanmerking komende karkassen worden voorzien van een individueel nummer dat aan het oormerknummer is gerelateerd.

9. De lidstaat stelt gedetailleerde protocollen op betreffende:

a) tracering en controle vóór het slachten;

b) controles tijdens het slachten;

c) de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren;

d) alle etiketterings- en certificeringsvereisten na het slachten tot op het verkooppunt.

10. De bevoegde autoriteit stelt een regeling in voor de registratie van de gegevens betreffende de overeenstemmingscontroles, teneinde te kunnen aantonen dat de controles zijn verricht.

De inrichting

11. Om te worden erkend moet een inrichting een systeem ontwerpen en toepassen aan de hand waarvan in aanmerking komend vlees en/of in aanmerking komende producten kunnen worden geïdentificeerd, en aan de hand waarvan alle vlees tot bij het beslag van oorsprong of, na het uitsnijden, tot bij de dieren die bij het uitsnijden deel uitmaakten van dezelfde partij, kan worden getraceerd. Het systeem moet garanderen dat alle vlees en alle producten van dierlijke oorsprong in elk stadium kunnen worden getraceerd en de geregistreerde gegevens moeten ten minste twee jaar worden bewaard. Gedetailleerde gegevens over het toe te passen systeem worden door de directie van de inrichting schriftelijk aan de bevoegde autoriteit bezorgd.

12. De bevoegde autoriteit evalueert, erkent en volgt het door de inrichting ingestelde systeem, teneinde ervoor zorg te dragen dat de verschillende categorieën volledig gescheiden worden gehouden en tracering in alle richtingen mogelijk is.

HOOFDSTUK B

Invoer in de Gemeenschap van producten van dierlijke oorsprong

I. Invoer in de Gemeenschap van de in artikel 16, lid 3, bedoelde producten van dierlijke oorsprong uit in categorie 4 ingedeelde landen, respectievelijk regio's ervan, is verboden wanneer zij de onderstaande, van herkauwers afgeleide producten of materialen bevatten of daarvan worden afgeleid:

- separatorvlees;

- dicalciumfosfaat voor vervoedering aan landbouwhuisdieren;

- gelatine, tenzij die is vervaardigd van huiden;

- van gesmolten vet van herkauwers vervaardigde producten;

- gesmolten vet van herkauwers, tenzij het is vervaardigd uit divers vetweefsel dat zelf geschikt is bevonden voor menselijke consumptie, of uit grondstoffen die zijn verwerkt overeenkomstig de normen die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 90/667/EEG.

II. In de desbetreffende certificaten die bij de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, wordt een aanvulling opgenomen, welke in de volgende bewoordingen is gesteld:

"Voor deze producten van dierlijke oorsprong gelden garanties die gelijkwaardig zijn aan die van Verordening (EG) nr. . . ./. . . van het Europees Parlement en de Raad en zij komen uit een land dat, respectievelijk uit een regio daarvan die in BSE-categorie . . . (*) is ingedeeld. De indeling in deze categorie is vastgesteld bij Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie (**).

(*) Naar gelang van het geval hier het cijfer 1, 2, 3 of 4 invullen.

(**) Invullen."

Bij invoer uit niet in categorie 1 ingedeelde derde landen, respectievelijk uit regio's daarvan, wordt in de desbetreffende certificaten die bij de communautaire wetgeving zijn vastgesteld, de onderstaande, door de bevoegde autoriteit van het land van productie ondertekende aanvullende verklaring opgenomen:

"Het product bevat geen gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in Verordening (EG) nr. . . . /. . . van het Europees Parlement en de Raad, en is evenmin daarvan afgeleid. Bij het slachten zijn de dieren niet bedwelmd of gedood door een gasinjectie in de schedelholte, en is geen gebruik gemaakt van de methoden waarbij, na bedwelming van het dier, het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang, staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt vernietigd."

of

"Het product bevat of is afgeleid van materiaal van runderen, of van schapen of geiten, naar gelang van het geval, die zijn onderzocht op en negatief zijn bevonden voor de aanwezigheid van BSE aan de hand van een test die is erkend overeenkomstig Beschikking . . ./. . ./EG van de Commissie".

BIJLAGE X

REFERENTIELABORATORIA, BEMONSTERING EN LABORATORIUMTECHNIEKEN

HOOFDSTUK A Nationale referentielaboratoria

1. Het aangewezen nationale referentielaboratorium:

a) moet beschikken over alle voorzieningen en het nodige gekwalificeerde personeel om op elk ogenblik, en vooral wanneer de betrokken ziekte voor het eerst uitbreekt, het type en de stam van het agens van TSE's te bepalen en de resultaten te bevestigen die door regionale diagnostische laboratoria zin verkregen. Wanneer het zelf niet bij machte is de stam en het type van het agens te identificeren, dient het een procedure op te zetten om ervoor zorg te dragen dat de identificatie van de stam plaatsvindt in het Communautair Referentielaboratorium geschiedt;

b) moet alle in de regionale diagnostische laboratoria gebruikte diagnosemethoden verifiëren;

c) is verantwoordelijk voor de coördinatie van de diagnosenormen en -methoden die in de lidstaat worden gebruikt. Daartoe

- kan het de voor diagnose gebruikte reagentia aan de door de lidstaat erkende laboratoria verstrekken;

- dient het de kwaliteit van alle in de lidstaat gebruikte diagnostische reagentia te controleren;

- dient het periodiek vergelijkende tests te organiseren;

- dient het isolaten, of daarmee overeenkomende weefsels, van de agentia van de betrokken ziekte, dan wel isolaten of daarmee overeenkomende weefsels die dat agens bevatten, te bewaren voor alle gevallen die in de lidstaat zijn bevestigd;

- wordt het belast met de bevestiging van de resultaten die in de door de lidstaat erkende diagnostische laboratoria zijn verkregen;

d) dient samen te werken met het Communautair Referentielaboratorium.

2. In afwijking van het bepaalde in punt 1 maken lidstaten die geen nationaal referentielaboratorium hebben, gebruik van de diensten van het Communautair Referentielaboratorium of van de nationale referentielaboratoria in andere lidstaten.

3. De nationale referentielaboratoria zijn:

Oostenrijk:

Denemarken:

Duitsland:

Finland:

Frankrijk:

Griekenland:

Ierland:

Italië:

Luxemburg:

Nederland:

Portugal:

België:

Spanje:

Zweden:

Verenigd Koninkrijk:

HOOFDSTUK B Communautair referentielaboratorium

1. Het Communautair Referentielaboratorium voor TSE's is:

2. De bevoegdheden en taken van het Communautair Referentielaboratorium zijn:

a) het coördineren, in overleg met de Commissie, van de methoden die in de lidstaten worden gebruikt bij de diagnose van TSE's, met name door:

- het opslaan en leveren van weefsel dat het agens bevat, voor de ontwikkeling of de productie van de relevante diagnostische tests, en het typeren van de stammen van het agens;

- het leveren van standaardsera en andere referentiereagentia aan de nationale referentielaboratoria met het oog op de normalisatie van de in de lidstaten gebruikte tests en reagentia;

- het aanleggen en bewaren van een collectie weefsel dat het agens of een stam van TSE bevat;

- het periodiek organiseren van vergelijkende tests van diagnostische procedures op communautair niveau;

- het verzamelen en verwerken van gegevens en informatie over de in de Gemeenschap gebruikte diagnosemethoden en van de uitkomsten van de in de Gemeenschap uitgevoerde tests;

- het identificeren van isolaten van het TSE-agens aan de hand van de recentste methoden, met het oog op een beter inzicht in de epizoötiologie van de ziekte;

- het op de hoogte blijven van de ontwikkelingen inzake bewaking, epizoötiologie en preventie van TSE op wereldvlak;

- het bijhouden van expertise inzake prionziekten met het oog op een snelle differentiële diagnose;

- het verwerven van een grondige kennis inzake bereiding en gebruik van diagnostische methoden voor de bestrijding en uitroeiing van TSE's;

b) het actief meewerken aan de diagnose van uitbraken van een TSE in de lidstaten, door monsters van met TSE besmette dieren te onderzoeken met het oog op bevestiging van de diagnose, identificering en epizoötiologisch onderzoek;

c) het bevorderen van de scholing of bijscholing van deskundigen inzake laboratoriumdiagnose met het oog op harmonisatie van de diagnosemethoden in de gehele Gemeenschap.

HOOFDSTUK C Bemonstering en laboratoriumtechnieken

1. De tests die worden uitgevoerd in het kader van het in artikel 7 bedoelde bewakingsprogramma, omvatten op jaarbasis een aantal tests, met inbegrip van ten minste een histopathologisch onderzoek van hersenweefsel, immunocytochemische en immunodiagnostische tests voor de opsporing van met scrapie samenhangende fibrillen ("scrapie associated fibrils") en, wanneer zich een TSE bij schapen of geiten voordoet, tests met het oog op identificering van de stam en het type van het agens.

2. Ter bevestiging van een vermoede aanwezigheid van een TSE overeenkomstig artikel 1, lid 2, dienen de tests ten minste een histopathologisch onderzoek van hersenweefsel te omvatten. De bevoegde autoriteit kan ook eisen dat andere laboratoriumtests worden gebruikt, bijvoorbeeld immunocytochemische en immundiagnostische tests voor de opsporing van "scrapie associated fibrils", wanneer het gebruik daarvan aangewezen wordt geacht. Bij een eerste uitbraak van de ziekte dienen de drie tests te worden uitgevoerd.

Top