EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0612

Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot instelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap

/* COM/98/0612 def. - SYN 98/0315 */

PB C 2 van 05/01/1999, p. 3 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0612

Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot instelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap /* COM/98/0612 def. - SYN 98/0315 */

Publicatieblad Nr. C 002 van 05/01/1999 blz. 0003


Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot instelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (1999/C 2/03) (Voor de EER relevante tekst) COM(1998) 612 def. - 98/0315(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 17 november 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op de overeenkomst betreffende de sociale politiek, gehecht aan het protocol (nr. 14) betreffende de sociale politiek, bijlage bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel 2, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overeenkomstig artikel 189 C van het Verdrag,

Overwegende dat op basis van het protocol betreffende de sociale politiek dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie is gehecht, de lidstaten van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, hierna "lidstaten" genoemd, het sociaal handvest van 1989 ten uitvoer wensen te leggen en hiertoe een overeenkomst betreffende de sociale politiek hebben vastgesteld;

Overwegende dat de Raad uit hoofde van artikel 2, lid 2, van deze overeenkomst door middel van een richtlijn minimumvoorschriften mag vaststellen;

Overwegende dat overeenkomstig artikel 1 van deze overeenkomst de Gemeenschap en de lidstaten zich met name de bevordering van de sociale dialoog ten doel stellen;

Overwegende dat in punt 17 van het gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden onder meer is bepaald dat "de voorlichting, de raadpleging en de inspraak van de werkenden op gepaste wijze moeten worden ontwikkeld, rekening houdende met de in de verschillende lidstaten geldende gebruiken";

Overwegende dat, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de overeenkomst betreffende de sociale politiek, de Commissie de sociale partners op communautair niveau heeft geraadpleegd over de mogelijke richting van communautair optreden op het gebied van de informatie en raadpleging van de werknemers in ondernemingen in de Europese Gemeenschap;

Overwegende dat de Commissie, na deze raadpleging van mening dat communautair optreden raadzaam was, de sociale partners over de inhoud van het bedoelde voorstel opnieuw heeft geraadpleegd, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van bovengenoemde overeenkomst, en dat deze de Commissie hun advies hebben doen toekomen;

Overwegende dat de sociale partners de Commissie, na afloop van deze tweede raadplegingsfase, niet in kennis hebben gesteld van hun wens een begin te maken met het proces dat tot een overeenkomst, als bedoeld in artikel 4 van genoemde overeenkomst, zou kunnen leiden;

Overwegende dat het bestaan, op communautair en nationaal niveau, van wettelijke kaders gericht op het verzekeren van de actieve betrokkenheid van de werknemers bij de sturing van de onderneming en bij beslissingen die hen aangaan, in bepaalde gevallen niet heeft kunnen verhinderen dat er beslissingen met ingrijpende gevolgen voor werknemers zijn genomen en bekendgemaakt zonder dat er passende procedures inzake de informatie en de raadpleging waren gevolgd;

Overwegende dat de sociale dialoog en het wederzijds vertrouwen binnen de ondernemingen verbeterd dienen te worden, teneinde het anticiperen op risico's te bevorderen, de flexibiliteit van de organisatie van het werk te bevorderen en de toegang van de werknemers tot opleidingsmogelijkheden binnen de onderneming te verzekeren in een kader van zekerheid, de bewustmaking van werknemers ten aanzien van de noodzaak van aanpassing te stimuleren, de bereidheid van de werknemers om deel te nemen aan maatregelen en acties ter verbetering van hun inzetbaarheid te vergroten, de betrokkenheid van de werknemers bij de plannen voor de toekomst van de onderneming te bevorderen, en het concurrentievermogen daarvan te versterken;

Overwegende dat tijdige informatie en raadpleging een noodzakelijke voorwaarde is voor het welslagen van de processen van herstructurering en aanpassing van de ondernemingen aan de nieuwe omstandigheden als gevolg van de mondialisering van de economie, met name door de ontwikkeling van nieuwe vormen van organisatie van werk;

Overwegende dat de Europese Gemeenschap een werkgelegenheidsstrategie heeft bepaald en ten uitvoer legt die gebaseerd is op de kernbegrippen "anticipatie", "preventie" en "inzetbaarheid", die men een centrale rol wil verlenen in alle vormen van overheidsbeleid die een positieve invloed op de werkgelegenheid zouden kunnen hebben, ook op het niveau van de ondernemingen, door een intensievere sociale dialoog met het oog op het vergemakkelijken van verandering in samenhang met de prioritaire doelstelling van de werkgelegenheid;

Overwegende dat de interne markt zich harmonieus dient te ontwikkelen, met instandhouding van de essentiële waarden waarop onze samenlevingen zijn gebaseerd, met name door alle burgers te laten delen in de resultaten van de economische ontwikkeling;

Overwegende dat de derde fase van de economische en monetaire unie zal leiden tot intensivering en versnelling van de concurrentiedruk op Europees niveau, hetgeen begeleidende sociale maatregelen op nationaal niveau vereist;

Overwegende dat de bestaande wettelijke kaders op communautair en nationaal niveau inzake de informatie en de raadpleging van de werknemers vaak vooral gericht zijn op het achteraf regelen van veranderingsprocessen, geen rekening houden met de economische factoren bij beslissingen, en het anticiperen op de ontwikkeling van de werkgelegenheid binnen ondernemingen en de risicopreventie niet werkelijk bevorderen;

Overwegende dat deze politieke, economische, sociale en juridische ontwikkelingen een aanpassing van het bestaande wettelijke kader noodzakelijk maken;

Overwegende dat, overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zoals bedoeld in artikel 3 B van het verdrag, de in het voorafgaande genoemde doelstellingen van de geplande actie door de lidstaten niet in voldoende mate verwezenlijkt kunnen worden, aangezien het gaat om het vaststellen van een algemeen kader voor de informatie en de raadpleging van de werknemers dat is aangepast aan de hierboven beschreven nieuwe Europese context; dat, gezien de omvang en de effecten van de geplande actie, deze doelstellingen beter gerealiseerd zullen kunnen worden door actie op communautair niveau, door middel van minimumvoorschriften die in de gehele Europese Gemeenschap geldig zijn; dat deze richtlijn zich beperkt tot het voor de verwezenlijking van deze doelstellingen noodzakelijke minimum;

Overwegende dat dit algemeen kader gericht dient te zijn op de vaststelling van minimumvoorschriften die voor de gehele Europese Gemeenschap gelden, en geen zodanige administratieve, financiële of juridische belasting met zich mag brengen dat de oprichting en de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen erdoor belemmerd zou kunnen worden; dat het met het oog daarop dienstig lijkt de werkingssfeer van deze richtlijn te beperken tot ondernemingen met 50 of meer werknemers, onverminderd nationale en communautaire bepalingen die gunstiger zijn voor de werknemers; dat, om een zeker evenwicht tussen de bovengenoemde factoren te bewaren, deze drempel verhoogd kan worden tot 100 werknemers voor wat betreft meer vernieuwende maatregelen die worden voorgesteld betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers met betrekking tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid binnen de onderneming;

Overwegende dat het communautaire kader op dit terrein de lasten voor de ondernemingen tot het onvermijdelijke minimum dient te beperken, en tegelijkertijd de effectieve uitoefening van de aan de werknemers toegekende rechten dient te waarborgen;

Overwegende dat de doelstellingen van deze richtlijn bereikt zullen zijn door de instelling van een algemeen kader dat de definities en het doel van de informatie en de raadpleging omvat, dat dan door de lidstaten ingevuld en aan de nationale omstandigheden aangepast zal moeten worden, waarbij de sociale partners eventueel een centrale rol toebedeeld kan worden, zodat zij in alle vrijheid, door middel van onderlinge akkoorden, regelingen inzake informatie en de raadpleging kunnen treffen die beter aansluiten bij hun behoeften en wensen;

Overwegende dat een aantal bijzondere regelingen in bepaalde nationale wetgevingen betreffende de informatie en raadpleging van de werknemers, ten behoeve van ondernemingen die politieke, confessionele, caritatieve, educatieve, wetenschappelijke of kunstzinnige doeleinden nastreven, of doeleinden op het gebied van informatieverstrekking, voorlichting of meningsuiting, of die ten dienste staan van beroepsorganisaties, onverlet dienen te blijven;

Overwegende dat ondernemingen beschermd dienen te worden tegen het bekend worden van bepaalde bijzonder gevoelige informatie;

Overwegende dat de modernisering van het werk rechten en verantwoordelijkheden met zich brengt voor beide sociale partners op het niveau van de onderneming;

Overwegende dat het noodzakelijk is om op communautair niveau de juridische consequenties vast te leggen van beslissingen die zijn genomen in een context van ernstige schending van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen, onverminderd de algemene verplichtingen van de lidstaten op dit gebied;

Overwegende dat deze richtlijn ook van toepassing is op de materie die wordt behandeld in Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (1), Richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 17 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (2), gewijzigd bij Richtlijn 98/50/EG (3);

Overwegende dat andersoortige rechten inzake de informatie en de raadpleging van werknemers, met inbegrip van de rechten die voortvloeien uit Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (4), door deze richtlijn onverlet dienen te blijven,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en beginselen

1. Met deze richtlijn wordt beoogd een algemeen kader ter verbetering van het recht op informatie en raadpleging van de werknemers in de ondernemingen in de Europese Gemeenschap in te stellen.

2. Bij het vaststellen en uitvoeren van de procedures inzake informatie en raadpleging werken de werkgever en de werknemersvertegenwoordigers samen, met inachtneming van hun wederzijdse rechten en verplichtingen, rekening houdende met de belangen van zowel de onderneming als de werknemers.

Artikel 2

Definities en werkingssfeer

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "ondernemingen": openbare of particuliere ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk, die gevestigd zijn op het grondgebied van lidstaten van de Europese Gemeenschap en die ten minste 50 werknemers in dienst hebben, onverminderd de bepalingen in artikel 4, lid 3;

b) "werkgever": de natuurlijke of rechtspersoon die partij is in arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen met werknemers;

c) "werknemersvertegenwoordigers": de werknemersvertegenwoordigers overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken;

d) "informatie", het door de werkgever aan de werknemersvertegenwoordigers voorleggen van een schriftelijk rapport met alle relevante gegevens betreffende de in artikel 4, lid 1, genoemde onderwerpen, op een zodanig moment, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat deze stap een nuttig effect heeft, en met name de werknemersvertegenwoordigers in staat stelt om een en ander diepgaand te bestuderen en zich op een eventuele raadpleging voor te bereiden;

e) "raadpleging": het organiseren van een dialoog en een gedachtewisseling tussen de werkgever en de werknemersvertegenwoordigers betreffende de in artikel 4, lid 1, punt b) en c) genoemde onderwerpen,

- op een zodanig moment, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat deze stap een nuttig effect heeft;

- op een dienovereenkomstig niveau van directie en vertegenwoordiging, afhankelijk van het te bespreken onderwerp;

- op basis van de door de werkgever verstrekte gegevens en het advies dat de werknemersvertegenwoordigers desgewenst kunnen uitbrengen;

- met inbegrip van het recht van de werknemersvertegenwoordigers om met de werkgever te vergaderen en een met redenen omklede reactie op hun eventuele advies te ontvangen;

- met inbegrip van, bij beslissingen die binnen de beslissingsbevoegdheid van de werkgever vallen, het streven naar een voorafgaand akkoord over beslissingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt c).

2. De lidstaten kunnen, met inachtneming van de in deze richtlijn aangegeven beginselen en doelstellingen, voorzien in bijzondere bepalingen betreffende ondernemingen die politieke, confessionele, caritatieve, educatieve, wetenschappelijke of kunstzinnige doeleinden nastreven, of doeleinden op het gebied van informatieverstrekking, voorlichting of meningsuiting, of die ten dienste staan van beroepsorganisaties, op voorwaarde dat dergelijke bijzondere bepalingen op de datum van goedkeuring van deze richtlijn reeds bestaan in de nationale wetgeving.

Artikel 3

Uit een akkoord voortvloeiende procedures inzake informatie en raadpleging

1. De lidstaten kunnen de sociale partners op het geëigende niveau, met inbegrip van het niveau van de onderneming, machtigen om op ieder gewenst moment naar eigen goeddunken in een akkoord vast te leggen hoe de bepalingen in de artikelen 1, 2 en 4 van deze richtlijn in de praktijk zullen worden uitgevoerd.

2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde akkoorden kunnen, met inachtneming van de algemene doelstellingen van de richtlijn en binnen door de lidstaten vastgestelde voorwaarden en beperkingen, bepalingen bevatten die afwijken van de bepalingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d) en e), en in artikel 4 van deze richtlijn.

Artikel 4

Inhoud en vorm van de informatie en de raadpleging

1. Onverminderd eventuele geldende bepalingen en/of praktijken in de lidstaten die gunstiger zijn voor de werknemers, heeft de informatie en de raadpleging van de werknemers, bij gebreke van een akkoord tussen de sociale partners zoals bedoeld in artikel 3, betrekking op:

a) informatie over de recente en redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling van de activiteiten van de onderneming, en van haar economische en financiële toestand;

b) informatie en raadpleging over de toestand, de structuur en de redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling van de werkgelegenheid binnen de onderneming, alsmede, indien de evaluatie door de werkgever erop wijst dat de werkgelegenheid binnen de onderneming bedreigd zou kunnen worden, de geplande anticiperende maatregelen, met name in termen van opleiding en verbetering van de bekwaamheden van de werknemers, teneinde de negatieve effecten te voorkomen of de gevolgen ervan te verzachten, en om de inzetbaarheid en de kansen op de arbeidsmarkt van de door deze ontwikkeling bedreigde werknemers te verbeteren;

c) informatie en raadpleging over beslissingen die zouden kunnen leiden tot ingrijpende veranderingen met betrekking tot de organisatie van het werk of de arbeidsovereenkomsten, met inbegrip van de beslissingen bedoeld in de artikel 8, lid 1, genoemde bepalingen van het Gemeenschapsrecht.

2. De lidstaten verzekeren een doelmatige informatie en raadpleging, met een nuttig effect in de zin van artikel 1 en artikel 2, lid 1, onder d) en e). Daartoe bepalen zij op welke wijze de informatie en de raadpleging over de in lid 1 aangegeven onderwerpen dient plaats te vinden.

3. De lidstaten kunnen ondernemingen met minder dan 100 werknemers uitzonderen van de verplichtingen inzake informatie en raadpleging zoals bedoeld in punt b) van lid 1 van dit artikel.

Artikel 5

Vertrouwelijke informatie

1. De lidstaten bepalen dat de werknemersvertegenwoordigers, alsmede de deskundigen die hen bijstaan, de informatie die hen nadrukkelijk als vertrouwelijk is verstrekt niet aan derden bekend mogen maken. Deze verplichting blijft ook gelden na verstrijking van hun mandaat, ongeacht waar zij zich bevinden.

2. De lidstaten bepalen dat, in specifieke gevallen en onder de bij of krachtens de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden en beperkingen, de werkgever niet verplicht is informatie bekend te maken, of raadplegingen te beginnen, indien de betreffende informatie van dien aard is dat op grond van objectieve criteria moet worden aangenomen dat het bekend worden ervan de betrokken onderneming ernstig in haar functioneren zou belemmeren, dan wel zou schaden.

Artikel 6

Bescherming van de werknemersvertegenwoordigers

De werknemersvertegenwoordigers genieten bij het verrichten van hun taak voldoende bescherming en waarborgen om de taken die hen zijn toevertrouwd naar behoren te kunnen vervullen.

Artikel 7

Bescherming van rechten

1. De lidstaten treffen passende maatregelen voor het geval deze richtlijn door werkgevers of de werknemersvertegenwoordigers niet wordt nageleefd; in het bijzonder zien zij erop toe dat er administratieve of gerechtelijke procedures bestaan om de in deze richtlijn opgenomen verplichtingen te doen naleven, met inbegrip van administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures waarvan werkgevers of werknemersvertegenwoordigers gebruik kunnen maken indien zij menen dat de andere partij haar uit artikel 5 voortvloeiende verplichtingen niet nakomt.

2. De lidstaten voorzien in passende sancties bij overtreding van de bepalingen van deze richtlijn door werkgevers of werknemersvertegenwoordigers; deze sancties dienen doelmatig en naar verhouding te zijn en een afschrikkende werking te hebben.

3. De lidstaten bepalen dat in geval van een ernstige schending door een werkgever van zijn verplichtingen inzake informatie en raadpleging over beslissingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt c), die rechtstreekse en onmiddellijke gevolgen zouden hebben in de zin van ingrijpende wijzigingen of verbrekingen van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, deze beslissingen geen juridische gevolgen hebben voor deze arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen van de betrokken werknemers. Dit blijft zo zolang de werkgever niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, of, indien dat niet meer mogelijk is, geen passende schadeloosstelling heeft plaatsgevonden overeenkomstig door de lidstaten te bepalen modaliteiten en procedures.

De bepalingen in de voorafgaande alinea zijn ook van toepassing op overeenkomstige verplichtingen uit hoofde van de in artikel 3 bedoelde akkoorden.

Als ernstige schending in de zin van de vorige alinea's worden beschouwd:

a) het volledig achterwege laten van informatie en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers, voorafgaande aan het nemen of openbaar maken van de beslissing;

b) het achterhouden van informatie of het verstrekken van onjuiste informatie, met als gevolg dat het recht op informatie en raadpleging in de praktijk wordt ontkracht.

Artikel 8

Verband van deze richtlijn met andere communautaire en nationale bepalingen

1. Deze richtlijn vormt het algemene kader voor de informatie en de raadpleging van de werknemers in de ondernemingen van de Europese Gemeenschap. De richtlijn is ook van toepassing in het kader van de procedures voor informatie en de raadpleging bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 98/59/EG en artikel 6 van Richtlijn 77/187/EEG.

2. Deze richtlijn laat de bepalingen die zijn genomen overeenkomstig Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 24 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers onverlet.

3. Deze richtlijn laat de krachtens de nationale wetgevingen bestaande rechten van de werknemers inzake informatieverstrekking, raadpleging en participatie onverlet.

Artikel 9

Omzetting van de richtlijn

1. De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om uiterlijk op . . . (twee jaar na goedkeuring van de richtlijn) aan deze richtlijn te voldoen, of dragen er zorg voor dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige bepalingen in werking doen treden, waarbij de lidstaten alle nodige maatregelen dienen te treffen opdat de sociale partners te allen tijde voor de op grond van deze richtlijn vereiste resultaten kunnen instaan. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen vaststellen, wordt daarin naar deze richtlijn verwezen, dan wel wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 10

Heronderzoek door de Commissie

Uiterlijk op . . . (vijf jaar na goedkeuring van de richtlijn), onderwerpt de Commissie, in overleg met de lidstaten en de sociale partners op communautair niveau, de wijze van toepassing van de richtlijn aan een heronderzoek, teneinde zo nodig de Raad de nodige wijzigingen voor te stellen.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.

(2) PB L 61 van 5.3.1977, blz. 26.

(3) PB L 201 van 17.7.1998, blz. 88.

(4) PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64.

BIJLAGE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top