EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0452

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende havenontvangstfaciliteiten voor scheepsafval en ladingresiduen

/* COM/98/0452 def. - SYN 98/0249 */

PB C 271 van 31/08/1998, p. 79 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0452

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende havenontvangstfaciliteiten voor scheepsafval en ladingresiduen /* COM/98/0452 def. - SYN 98/0249 */

Publicatieblad Nr. C 271 van 31/08/1998 blz. 0079


Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende havenontvangstfaciliteiten voor scheepsafval en ladingresiduen (98/C 271/03) (Voor de EER relevante tekst) COM(98) 452 def. - 98/0249(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 17 juli 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

(1) Overwegende dat het communautair milieubeleid is gericht op een hoog niveau van bescherming; dat het berust op het voorzorgsbeginsel en de beginselen dat de vervuiler betaalt en dat preventief handelen noodzakelijk is;

(2) Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap in de maritieme transportsector moet zijn gericht op het terugdringen van de verontreiniging van de oceanen; dat dit kan worden bereikt door de naleving van internationale verdragen, codes en resoluties, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van scheepvaart en aan de dienstverlening;

(3) Overwegende dat de Gemeenschap ernstig bezorgd is over de verontreiniging van de zeeën en kustlijnen van de lidstaten door schepen, en derhalve over de tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, zoals gewijzigd bij het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978 (Marpol 73/78); dat alle lidstaten het Marpol 73/78-verdrag hebben geratificeerd en geïmplementeerd;

(4) Overwegende dat Marpol 73/78 regelt welke afvalstoffen door schepen in het mariene milieu mogen worden geloosd; dat Marpol 73/78 de verdragsluitende partijen tevens verplicht om te zorgen voor het aanbieden van toereikende ontvangstfaciliteiten in havens;

(5) Overwegende dat optreden op communautair niveau de meest doeltreffende manier is om gemeenschappelijke minimummilieunormen voor schepen en havens in de hele Gemeenschap vast te stellen;

(6) Overwegende dat, volgens het subsidiariteitsbeginsel, een richtlijn van de Raad het geschikte wettelijke instrument is, aangezien deze een kader verschaft voor een uniforme en verplichte toepassing van de milieunormen door de lidstaten, terwijl zij elke lidstaat vrijlaat te beslissen welke uitvoeringsinstrumenten binnen zijn interne stelsel het meest geschikt zijn;

(7) Overwegende dat de Gemeenschap groot belang heeft bij het opzetten van geharmoniseerde ontvangstfaciliteiten voor scheepsafval en ladingresiduen;

(8) Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap er in de eerste plaats gericht op is de veiligheid op zee en de voorkoming van verontreiniging van de zee te verbeteren door verwijdering van de communautaire wateren van niet aan de normen beantwoordende exploitanten, vaartuigen en bemanningen, ongeacht onder welke vlag de schepen varen;

(9) Overwegende dat de Raad, in zijn resolutie van 8 juni 1993 over een gemeenschappelijk beleid inzake de veiligheid op zee (1), de verbetering van de beschikbaarheid en het gebruik van de ontvangstfaciliteiten in de Gemeenschap mede opnam in zijn prioritaire acties;

(10) Overwegende dat de Raad op 19 juni 1995 Richtlijn 95/21/EG (2) heeft aangenomen betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole), op grond waarvan schepen die een onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu opleveren, niet mogen uitvaren;

(11) Overwegende dat de verontreiniging van de zeeën uit de aard der zaak een grensoverschrijdend verschijnsel is; dat de ontwikkeling van middelen om preventieve maatregelen te kunnen nemen ten aanzien van de zeeën bij voorkeur op communautair niveau dient te gebeuren, aangezien de lidstaten afzonderlijk geen adequate en doeltreffende maatregelen kunnen nemen;

(12) Overwegende dat de bescherming van het mariene milieu kan worden verbeterd door het terugdringen van lozingen van scheepsafval en ladingresiduen in zee; dat dit kan worden verwezenlijkt door de beschikbaarheid en het gebruik van ontvangstfaciliteiten te verbeteren; dat dit tevens kan worden verwezenlijkt door strenger op te treden tegen opzettelijke vervuilers;

(13) Overwegende dat, teneinde de voorkoming van verontreiniging te verbeteren en concurrentievervalsing te vermijden, de milieueisen van toepassing moeten zijn op alle schepen, ongeacht onder welke vlag zij varen; dat toereikende ontvangstfaciliteiten beschikbaar moeten worden gesteld in alle havens in de Gemeenschap; dat toereikende ontvangstfaciliteiten geen onnodig oponthoud mogen veroorzaken voor de schepen die er gebruik van maken;

(14) Overwegende dat havenontvangstfaciliteiten moeten voldoen aan de behoeften van de gebruikers - van het grootste koopvaardijschip tot het kleinste pleziervaartuig - en van het milieu; dat slechts kan worden vastgesteld wat toereikende faciliteiten zijn, als er een volwaardige en constructieve dialoog bestaat tussen de havendienst, de aanbieder van de ontvangstfaciliteiten en alle gebruikers van de haven; dat afvalbeheerplannen in het kader van deze dialoog een doeltreffend mechanisme bieden om het aanbod en het gebruik van havenontvangstfaciliteiten te verbeteren; dat ervoor gezorgd moet worden dat de plannen relevant en actueel zijn;

(15) Overwegende dat de doelmatigheid van de geboden havenontvangstfaciliteiten kan worden verbeterd door vaartuigen te verplichten om de autoriteiten van de lidstaten in kennis te stellen van hun behoefte om van ontvangstfaciliteiten gebruik te maken; dat deze kennisgeving ook de informatie zal leveren voor een doeltreffende planning van het afvalbeheer; dat deze aanmelding in een standaardformaat voor de gehele Gemeenschap dient te geschieden; dat deze informatie kan worden opgenomen in de normale aanmelding van schepen bij een haven; dat deze meldplicht alleen voor andere vaartuigen dan vissersvaartuigen en pleziervaartuigen geldt;

(16) Overwegende dat schepen geen scheepsafval op zee dienen te lozen; dat dit moet worden bereikt door alle schepen te verplichten hun afval bij havenontvangstfaciliteiten af te leveren, tenzij aangetoond kan worden dat er voldoende opslagcapaciteit is voor alle scheepsafval dat tijdens de volgende etappe van de scheepsreis zal worden verzameld;

(17) Overwegende dat hoge tarieven voor het gebruik van havenontvangstfaciliteiten het gebruik van deze faciliteiten kunnen ontmoedigen; dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de bijdrage voor het gebruik van de ontvangstfaciliteiten juist een stimulans vormt voor de afgifte van afval in havens; dat alle schepen substantieel moeten bijdragen in de kosten voor ontvangst en verwerking van scheepsafval; dat extra heffingen kunnen worden opgelegd met betrekking tot de feitelijk door een schip afgeleverde hoeveelheden en soorten afval; dat de tarieven voor het gebruik van deze faciliteiten eerlijk, niet-discriminerend en doorzichtig moeten zijn;

(18) Overwegende dat vaartuigen die geregeld of volgens een dienstregeling havens aandoen, kunnen worden vrijgesteld van de verplichtingen om zich aan te melden en bij te dragen in de kosten van de havenontvangstfaciliteiten; dat een vrijstelling slechts dient te worden verleend indien duidelijk is aangetoond dat het schip volledig aan de eisen van deze richtlijn voldoet;

(19) Overwegende dat ladingresiduen bij havenontvangstfaciliteiten moeten worden afgeleverd overeenkomstig Marpol 73/78; dat iedere bijdrage voor zulke afgifte zal gedragen worden door de gebruiker van de ontvangstfaciliteit;

(20) Overwegende dat er inspecties moeten worden uitgevoerd om te controleren of deze richtlijn wordt nageleefd; dat het aantal van dergelijke inspecties voldoende moet zijn om niet-naleving van de richtlijn te ontmoedigen; dat schepen die niet aan de aanmeldingsverplichting hebben voldaan, een speciale doelgroep moeten vormen voor de inspectie; dat schepen geen toestemming mogen krijgen om uit te varen totdat aan de afgifte-eisen is voldaan; dat indien een schip niet aan die eisen blijkt te hebben voldaan, het onderworpen zal worden aan sancties overeenkomstig deze richtlijn, alsook aan een uitgebreider inspectie in de volgende aanloophaven; dat controleprocedures er tevens voor moeten zorgen dat vissersvaartuigen en pleziervaartuigen eveneens aan deze richtlijn voldoen;

(21) Overwegende dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat kapiteins, aanbieders van ontvangstfaciliteiten en andere betrokken personen worden geïnformeerd over de eisen die uit hoofde van deze richtlijn aan hen worden gesteld en dat zij aan die eisen voldoen; dat de lidstaten passende autoriteiten of instanties moeten aanwijzen voor het vervullen van de taken in het kader van deze richtlijn en moeten zorgen voor samenwerking tussen die autoriteiten of instanties; dat de aanmeldingsinformatie naar behoren moet worden onderzocht; dat de formaliteiten in verband met het gebruik van havenontvangstfaciliteiten eenvoudig en vlot moeten verlopen; dat schepen die aan de aanmeldingseisen hebben voldaan maar desondanks vanwege ontoereikende havenontvangstfaciliteiten onnodig oponthoud hebben ondervonden, een passende schadeloosstelling moeten ontvangen; dat de verwerking van afval in overeenstemming met de toepasselijke communautaire wetgeving dient te geschieden;

(22) Overwegende dat de naleving van deze richtlijn kan worden bevorderd door het opzetten van een passend informatiesysteem voor het identificeren van verontreinigende of potentieel verontreinigende schepen;

(23) Overwegende dat het noodzakelijk is dat een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie bijstaat met het oog op een doeltreffende toepassing van deze richtlijn;

(24) Overwegende dat bepaalde bepalingen van de richtlijn door dat comité kunnen worden gewijzigd om rekening te houden met toekomstige wijzigingen van Marpol 73/78 die van kracht worden, en om te zorgen voor een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van wijzigingen van IMO-resoluties met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Doel

Het doel van deze richtlijn is de lozingen van scheepsafval en ladingresiduen in zee, met name illegale lozingen, door schepen die gebruikmaken van havens in de Europese Gemeenschap te doen verminderen door de beschikbaarheid en het gebruik van havenontvangstfaciliteiten voor scheepsafval en ladingresiduen te verbeteren, teneinde zo tot een betere bescherming van het mariene milieu te komen.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn en bijbehorende bijlagen wordt verstaan onder:

1. "schip": elk vaartuig, van welk type ook, dat in het mariene milieu opereert, met inbegrip van draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen en drijvende vaartuigen;

2. "Marpol 73/78": het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, zoals gewijzigd bij het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978, zoals van kracht op de datum van aanname van deze richtlijn;

3. "scheepsafval": alle geen ladingresiduen zijnde afval en residuen, die ontstaan tijdens de bedrijfsvoering van het schip en vallen onder het toepassingsgebied van de bijlagen I en V bij Marpol 73/78, en ladinggebonden afval zoals omschreven in de uitvoeringsvoorschriften van bijlage V bij Marpol 73/78;

4. "ladingresiduen": de restanten van enig ladingmateriaal in vrachtruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van overtollig en bij het laden en lossen gemorst materiaal;

5. "havenontvangstfaciliteit": iedere vaste, drijvende of mobiele voorziening die geschikt is voor de ontvangst van scheepsafval of ladingresiduen;

6. "vissersvaartuig": elk vaartuig dat is uitgerust of met commercieel oogmerk gebruikt wordt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;

7. "pleziervaartuig": ieder voor sport- of vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig, ongeacht het type of de wijze van voortstuwing;

8. "haven": alle havens, laad- en losplaatsen en jachthavens.

Onverminderd de definities van de punten 3 en 4 worden "scheepsafval" en "ladingresiduen" beschouwd als afval in de zin van artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen (3).

Artikel 3 Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op:

1. alle schepen, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, ongeacht hun vlag, die een haven in een lidstaat aandoen of daar in bedrijf zijn, met uitzondering van oorlogsschepen, marinehulpschepen of andere schepen in eigendom van of in beheer bij een staat die, tijdelijk, uitsluitend worden ingezet voor een niet-commerciële overheidsdienst, en

2. alle havens van de lidstaten.

Artikel 4 Havenontvangstfaciliteiten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat het aanbod van havenontvangstfaciliteiten toereikend is om te voldoen aan de behoeften van de schepen die van deze voorzieningen gebruikmaken, zodat er geen onnodig oponthoud voor die schepen wordt veroorzaakt.

2. De ontvangstfaciliteiten zullen in staat zijn alle categorieën scheepsafval en ladingresiduen afkomstig van schepen die gewoonlijk de betrokken haven aandoen te ontvangen en zullen moeten afgestemd zijn op de grootte van de haven en het soort schepen dat die haven aandoet.

3. Vermeende tekortkomingen in het aanbod van havenontvangstfaciliteiten dienen aan de havenstaat te worden gemeld overeenkomstig de procedures die daartoe door de Internationale Maritieme Organisatie zijn vastgesteld.

Artikel 5 Afvalontvangst- en -verwerkingsplannen

1. Elke haven ontwikkelt en implementeert een passend afvalontvangst- en -verwerkingsplan dat rekening houdt met de eisen van de artikelen 4, 6, 7, 10 en 12. Gedetailleerde voorschriften voor het opstellen van dergelijke plannen worden gegeven in bijlage I.

2. De lidstaten controleren en evalueren het afvalontvangst- en -verwerkingsplan en zorgen dat het ten minste om de drie jaar, en na significante veranderingen in het functioneren van de haven, wordt goedgekeurd.

Artikel 6 Aanmelding

1. De kapitein van een geen vissersvaartuig of pleziervaartuig zijnd schip, dat op weg is naar een haven in de Gemeenschap, vult waarheidsgetrouw en nauwkeurig het formulier van bijlage II in en stelt die informatie ter beschikking van de autoriteit of instantie die voor dat doel is aangewezen door de lidstaat waar die haven zich bevindt:

a) ten minste 24 uur vóór aankomst, indien de aanloophaven bekend is, of

b) zodra de aanloophaven bekend is, indien deze informatie minder dan 24 uur voor aankomst beschikbaar is, of

c) uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, indien de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt.

2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt aan boord bewaard en wordt desgevraagd ter beschikking gesteld van de autoriteiten van die lidstaat.

Artikel 7 Afgifte van scheepsafval

1. De kapitein van een schip dat een haven in de Gemeenschap aandoet, levert vóór vertrek uit die haven alle scheepsafval af bij een havenontvangstfaciliteit.

2. Een schip kan echter toestemming krijgen om door te varen naar de volgende aanloophaven zonder het scheepsafval afgeleverd te hebben, indien de kapitein op basis van de informatie in bijlage II kan bevestigen dat er voldoende opslagcapaciteit is voor alle scheepsafval dat tijdens de beoogde reis van het schip zal worden verzameld.

Artikel 8 Bijdragen voor scheepsafval

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de kosten van de havenontvangstfaciliteiten voor scheepsafval, met inbegrip van de behandeling en verwijdering van het afval, worden gedekt door van de schepen bijdragen te vragen.

2. De kostendekkingssystemen voor het gebruik van havenontvangstfaciliteiten dienen de afgifte van scheepsafval op de wal te bevorderen en mogen voor schepen geen stimulans vormen om dat afval op zee te lozen. Met het oog daarop gelden de volgende principes:

a) alle schepen die een haven in een lidstaat aandoen, dragen substantieel bij in de kosten zoals bedoeld in lid 1, ongeacht of ze daadwerkelijk van de faciliteiten gebruikmaken. Mogelijkheden om dat te bewerkstelligen zijn het opnemen van een bijdrage in de havengelden of het invoeren van een afzonderlijke vaste afvalbijdrage. De bijdragen kunnen worden gedifferentieerd, onder meer naar gelang van type en grootte van het schip;

b) extra bijdragen kunnen worden geheven in verband met de feitelijk door het schip afgeleverde hoeveelheden en soorten afval;

c) verlaging van de bijdragen is mogelijk, indien het milieuzorgsysteem, het ontwerp, de uitrusting en de werking van het schip zodanig zijn dat de kapitein kan aantonen dat het schip geringere hoeveelheden scheepsafval produceert.

3. Om ervoor te zorgen dat de heffing van de bijdragen redelijk, doorzichtig en niet-discriminerend is, en dat ze de kosten van de beschikbaar gestelde en, voorzover van toepassing, gebruikte faciliteiten en diensten weerspiegelen, dienen het bedrag en de grondslag waarop de bijdragen zijn berekend aan de havengebruikers duidelijk te worden gemaakt.

Artikel 9 Vrijstellingen

1. Wanneer schepen volgens een dienstregeling frequent en regelmatig bepaalde havens aandoen en indien afdoende is bewezen dat er een regeling is getroffen voor de afgifte van scheepsafval en de betaling van bijdragen in een op de route van het schip liggende haven, mogen de lidstaten van de andere betrokken havens vrijstelling verlenen van de verplichting van de artikelen 6, 7 en 8.

2. De Commissie zal door de lidstaten op de hoogte worden gehouden van de vrijstelling toegekend overeenkomstig lid 1.

Artikel 10 Afgifte van ladingresiduen

De kapitein van een schip dat een haven in de Gemeenschap aandoet, zal ervoor zorgen dat ladingresiduen worden afgegeven bij een havenontvangstfaciliteit overeenkomstig de voorschriften van Marpol 73/78. Iedere bijdrage voor afgifte van ladingresiduen zal worden betaald door de gebruiker van de ontvangstfaciliteit.

Artikel 11 Naleving

1. De lidstaten zorgen ervoor dat elk schip aan een inspectie kan worden onderworpen om te controleren of het aan de artikelen 7 en 10 voldoet en dat er voldoende inspecties worden uitgevoerd. Dergelijke inspecties kunnen, indien van toepassing, worden uitgevoerd in het kader van Richtlijn 95/21/EG van de Raad (4).

Bij de selectie van te inspecteren schepen besteden de lidstaten met name aandacht aan:

- schepen die niet aan de aanmeldingseisen overeenkomstig artikel 6 hebben voldaan;

- schepen waarvoor geldt dat het onderzoek van de door de kapitein overeenkomstig artikel 6 verstrekte informatie onjuistheden aan het licht heeft gebracht.

2. Indien een lidstaat niet tevreden is met de uitkomst van deze inspectie, zorgt hij ervoor dat het schip de haven niet verlaat totdat het zijn afval bij een ontvangstfaciliteit heeft afgeleverd in die zin dat het aan de artikelen 7 en 10 voldoet.

3. Wanneer blijkt dat een schip is uitgevaren zonder aan de artikelen 7 of 10 te hebben voldaan, wordt de volgende aanloophaven daarvan in kennis gesteld en mag een dergelijk schip, onverminderd de toepassing van de sancties zoals bedoeld in artikel 13, geen lading innemen of lossen noch passagiers aan boord nemen, voordat er een uitgebreider inspectie als omschreven in artikel 2, lid 7, en artikel 6, lid 3, van Richtlijn 95/21/EG heeft plaatsgevonden. Zo'n inspectie omvat ook een beoordeling van factoren met betrekking tot de naleving van deze richtlijn door het schip, zoals de juistheid van alle overeenkomstig artikel 6 verstrekte informatie.

4. De lidstaten stellen, voorzover noodzakelijk, controleprocedures op om te zorgen dat vissersvaartuigen en pleziervaartuigen aan de toepasselijke eisen van deze richtlijn voldoen.

Artikel 12 Begeleidende maatregelen

1. De lidstaten:

a) treffen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat kapiteins, aanbieders van havenontvangstfaciliteiten en andere betrokken personen naar behoren worden geïnformeerd over de eisen die uit hoofde van deze richtlijn aan hen worden gesteld en dat zij aan die eisen voldoen;

b) wijzen passende autoriteiten of instanties aan voor het vervullen van de taken in het kader van deze richtlijn;

c) zorgen voor samenwerking tussen de betrokken autoriteiten en commerciële organisaties met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van deze richtlijn;

d) zorgen dat de informatie die overeenkomstig artikel 6 door kapiteins wordt verstrekt, naar behoren wordt onderzocht;

e) zorgen dat de formaliteiten in verband met het gebruik van havenontvangstfaciliteiten eenvoudig en vlot verlopen, zodat de kapitein wordt gestimuleerd om de havenontvangstfaciliteiten daadwerkelijk te gebruiken en zodat onnodig oponthoud voor schepen wordt vermeden;

f) zorgen dat de Commissie een kopie van klachten over ontoereikende ontvangstfaciliteiten zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, ontvangt;

g) voorzien in en houden vast aan passende procedures overeenkomstig hun nationale wetgeving voor een passende schadeloosstelling van schepen die aan artikel 6 hebben voldaan, maar vanwege ontoereikende havenontvangstfaciliteiten onnodig oponthoud hebben ondervonden; en

h) zorgen dat de verwerking, terugwinning of verwijdering van scheepsafval en ladingresiduen wordt uitgevoerd in overeenstemming met Richtlijn 75/442/EEG van de Raad (5) betreffende afvalstoffen en andere relevante communautaire afvalstoffenwetgeving, in het bijzonder Richtlijn 75/439/EEG van de Raad (6) inzake de verwijdering van afgewerkte olie en Richtlijn 91/689/EEG van de Raad (7) betreffende gevaarlijke afvalstoffen.

2. Afgegeven scheepsafval en ladingresiduen worden beschouwd als in het vrije verkeer te zijn gebracht in de zin van artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 (8) tot vaststelling van het communautair douanewetboek. Overeenkomstig artikel 45 van het communautair douanewetboek zien de douaneautoriteiten af van de eis dat een vereenvoudigde aangifte moet worden ingediend.

3. De lidstaten en de Commissie werken samen om een passend informatiesysteem op te zetten schepen die hun scheepsafval en ladingresiduen niet overeenkomstig deze richtlijn hebben afgeleverd, beter kunnen worden geïdentificeerd.

Artikel 13 Sancties

De lidstaten voeren een stelsel van sancties in die van toepassing zijn bij een inbreuk op de nationale voorschriften die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, afgemeten en ontmoedigend zijn.

Artikel 14 Regelgevend comité

De Commissie wordt bijgestaan door het overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (9) opgericht comité. Het comité werkt volgens de procedure van de leden 2 en 3 van dat artikel.

Artikel 15 Wijzigingsprocedure

1. De bijlagen, definities, verwijzingen naar communautaire instrumenten en verwijzingen naar IMO-resoluties kunnen volgens de procedure van artikel 14 worden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met Gemeenschaps- of IMO-maatregelen die van kracht zijn geworden, voorzover dergelijke wijzigingen het toepassingsgebied van deze richtlijn niet uitbreiden.

2. De bijlagen kunnen ook volgens die procedure worden gewijzigd indien dat nodig is om het regime zoals ingesteld bij deze richtlijn te verbeteren, evenwel zonder dat het toepassingsgebied van de richtlijn wordt verruimd.

Artikel 16 Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk achttien maanden na de datum van haar inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in deze bepalingen of bij de officiële bekendmaking van deze bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3. De lidstaten delen de Commissie onverwijld alle bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 17 Evaluatie

1. De lidstaten dienen om de drie jaar bij de Commissie een statusverslag in met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

2. De Commissie legt, op basis van de verslagen van de lidstaten zoals bedoeld in lid 1, aan het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag voor over de werking van het bij deze richtlijn ingestelde systeem, indien nodig vergezeld van voorstellen betreffende de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 19 Geadresseerden

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten en de Commissie.

(1) PB C 271 van 7.10.1993, blz. 1.

(2) PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1.

(3) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39.

(4) Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1).

(5) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39.

(6) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 23.

(7) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

(8) PB L 302 van 19.10.1992.

(9) Richtlijn 93/75/EEG van de Raad betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen (PB L 247 van 5.10.1993, blz. 19).

BIJLAGE I

VOORSCHRIFTEN VOOR AFVALONTVANGST- EN -VERWERKINGSPLANNEN IN HAVENS (zoals bedoeld in artikel 5)

Het plan moet betrekking hebben op alle categorieën scheepsafval en ladingresiduen afkomstig van schepen die gewoonlijk de betrokken haven aandoen, en moet zijn afgestemd op de grootte van de haven en het soort schepen dat die haven aandoet.

De volgende elementen moeten deel uitmaken van het plan:

- een beoordeling van de behoefte aan ontvangstfaciliteiten in het licht van de behoefte van de schepen die normaal gesproken de haven aandoen;

- een beschrijving van het soort faciliteiten en de capaciteit daarvan;

- een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor de ontvangst en inzameling van scheepsafval en ladingresiduen;

- een beschrijving van het tariefsysteem;

- procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen met betrekking tot de ontvangstfaciliteiten;

- procedures voor structureel overleg met havengebruikers, afvalbedrijven, terminalexploitanten en andere betrokken partijen, en

- soort en hoeveelheden ontvangen en verwerkt scheepsafval en ladingresiduen.

Daarnaast dient het plan te omvatten:

- een overzicht van de relevante wetgeving en formaliteiten voor de afgifte;

- vermelding van een persoon of personen die verantwoordelijk zal/zullen zijn voor de uitvoering van het plan;

- een beschrijving van eventuele voorbehandelingsinstallaties en -processen in de haven;

- methoden voor het registreren van het feitelijke gebruik van de faciliteiten;

- methoden voor het registreren van de ontvangen hoeveelheden scheepsafval en ladingresiduen, en

- een beschrijving van de wijze waarop scheepsafval en ladingresiduen worden verwijderd.

De procedures voor de ontvangst, inzameling, opslag, behandeling en verwijdering dienen in alle opzichten conform een milieuzorgsysteem te zijn dat geschikt is voor een progressieve vermindering van de milieueffecten van deze activiteiten. De procedures worden geacht conform te zijn, indien zij voldoen aan de internationale norm ISO 14001:1996 en de Europese norm EN 14001:96, die milieuzorgsystemen specificeren zoals erkend in Besluit 97/265/EG van de Commissie.

Informatie die aan alle havengebruikers moet worden verstrekt:

- korte verwijzing naar het essentiële belang van een correcte afgifte van scheepsafval en ladingresiduen;

- locatie van de faciliteiten voor iedere aanlegplaats, met tekening/kaart;

- lijst van gewoonlijk verwerkte soorten scheepsafval en ladingresiduen;

- lijst van contactadressen;

- beschrijving van de afgifteprocedures;

- beschrijving van het bijdragensysteem, en

- procedures voor het melden van vermeende tekortkomingen van de ontvangstfaciliteiten.

BIJLAGE II

AANMELDINGSINFORMATIE (zoals bedoeld in artikel 6)

1. Naam, roepnaam en, indien van toepassing, IMO-identificatienummer van het schip:

2. Vlaggenstaat:

3. Haven van bestemming:

4. Vermoedelijke aankomsttijd (ETA):

5. Vermoedelijke afvaarttijd (ETD):

6. Vorige aanloophaven:

7. Volgende aanloophaven:

8. Vorige haven en datum van afgifte van scheepsafval:

9. Soort en hoeveelheid af te leveren en/of aan boord te houden afval en residuen, en percentage van de maximale opslagcapaciteit:

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

SoortMaximale opslagcapaciteit

(m3)Hoeveelheid aan boord

(m3)% maximale capaciteitAf te leveren?

Ja/NeenGescheiden?

Ja/NeenOlieafval

Slik

Lenswater

Overige (specificeren)

Vuilnis

Keukenafval

Plastic

Overige

Ladinggebonden afval (1) (specificeren)

Ladingresiduen (1) (specificeren)

(1) Mogen schattingen zijn.N.B.: Deze informatie kan worden gebruikt voor de havenstaatcontrole.>

EIND VAN DE GRAFIEK>

Ontwerp-besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van bijlage XIII (hoofdstuk V) bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte door toevoeging van Richtlijn 98/. ./EG van de Raad betreffende havenontvangstfaciliteiten voor scheepsafval en ladingresiduen van schepen

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna "de Overeenkomst" genoemd, inzonderheid op artikel 98,

Overwegende dat Richtlijn 98/. ./EG van de Raad, waarvan een kopie aan dit besluit is gehecht, in de Overeenkomst dient te worden opgenomen;

Overwegende dat de horizontale aanpassing in Protocol nr. 1 en de sectoriële en andere aanpassingen in de inleiding van bijlage XIII bij de Overeenkomst van toepassing zijn,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage XIII (Vervoer) bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd. De nieuwe tekst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

In hoofdstuk V wordt na punt XXX het volgende punt ingevoegd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>

".

Artikel 3

Het besluit treedt in werking op . . .

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Top