EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0398

Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen

/* COM/98/0398 def. - SYN 98/0228 */

PB C 286 van 15/09/1998, p. 6 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0398

Voorstel voor een Verordening (EG) van de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen /* COM/98/0398 def. - SYN 98/0228 */

Publicatieblad Nr. C 286 van 15/09/1998 blz. 0006


Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (98/C 286/06) COM(1998) 398 def. - 98/0228(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 17 augustus 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag, in samenwerking met het Europees Parlement,

(1) Overwegende dat Verordening (EG) nr. 3093/94 van de Raad (1) ingrijpend moet worden gewijzigd; dat het met het oog op juridische duidelijkheid en doorzichtigheid wenselijk is deze verordening volledig te herzien;

(2) Overwegende dat doeltreffende maatregelen dienen te worden genomen om de gezondheid van de mens en het milieu tegen de nadelige gevolgen van de emissie van de ozonlaag afbrekende stoffen te beschermen;

(3) Overwegende dat is vastgesteld dat de aanhoudende emissie van ozonafbrekende stoffen op de huidige niveaus aan de ozonlaag significante schade blijft toebrengen; dat derhalve nadere maatregelen dienen te worden genomen om een afdoende bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu te waarborgen;

(4) Overwegende dat de Gemeenschap, gezien haar verantwoordelijkheden ten aanzien van het milieu en de handel, bij Beschikking 88/540/EEG van de Raad (2), partij is geworden bij het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en bij het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, zoals dat door de partijen bij het protocol in hun tweede vergadering in Londen en voorts in hun vierde vergadering in Kopenhagen is gewijzigd;

(5) Overwegende dat de partijen bij het protocol van Montreal in hun zevende vergadering in Wenen in december 1995 alsook in hun negende vergadering in Montreal in september 1997, waaraan de Gemeenschap heeft deelgenomen, aanvullende maatregelen ter bescherming van de ozonlaag hebben vastgesteld;

(6) Overwegende dat op Gemeenschapsniveau maatregelen dienen te worden genomen om de verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van het Verdrag van Wenen na te komen alsmede wegens de meest recente wijzigingen en aanpassingen van het Protocol van Montreal, met name om binnen de Gemeenschap de productie en het op de markt brengen van methylbromide geleidelijk te beëindigen en niet alleen voor de invoer maar ook voor de uitvoer van ozonafbrekende stoffen een vergunningensysteem in te voeren;

(7) Overwegende dat in bepaalde gevallen, aangezien de technologieën voor de vervanging van ozonafbrekende stoffen eerder dan verwacht beschikbaar zijn, tijdpaden voor geleidelijke eliminatie dienen te worden gevolgd die strikter zijn dan die in Verordening (EG) nr. 3093/94 en in het gewijzigde en aangepaste Protocol van Montreal;

(8) Overwegende dat krachtens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 3093/94 de productie van chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan en broomfluorkoolwaterstoffen geleidelijk is beëindigd; dat de productie van deze gereguleerde stoffen derhalve is verboden behoudens mogelijke afwijkingen voor essentiële toepassingen en om in de fundamentele binnenlandse behoeften van de partijen overeenkomstig artikel 5 van het Protocol van Montreal te voorzien; dat nu ook het op de markt brengen en het gebruik van deze stoffen en van producten en apparatuur die deze stoffen bevatten, geleidelijk dienen te worden verboden;

(9) Overwegende dat steeds meer alternatieven voor methylbromide beschikbaar komen, hetgeen in vergelijking met het Protocol van Montreal tot een versnelde eliminatie van methylbromide moet leiden; dat ook andere partijen bij dat protocol voor een dergelijke versnelde eliminatie zorgen; dat er wellicht specifieke kritische toepassingen en omstandigheden in de landbouw zijn waarbij eliminatie van methylbromide tot ernstige technische of economische problemen zou leiden; dat voor deze gevallen uitzonderingen mogelijk moeten zijn welke toelaten dat methylbromide in die gevallen ook nog na de eliminatie mag worden geproduceerd en op de markt gebracht;

(10) Overwegende dat de productie van alle andere ozonafbrekende stoffen bij Verordening (EG) nr. 3093/94 wordt gereguleerd, doch niet die van chloorfluorkoolwaterstoffen, hierna "HCFK's" genoemd; dat die reglementering ook voor laatstgenoemde stoffen dient te geschieden om ervoor te zorgen dat het gebruik van HCFK's niet wordt voortgezet wanneer er alternatieven zonder ozonafbraak bestaan; dat de maatregelen voor de regulering van de productie van HCFK's door alle partijen bij het Protocol van Montreal dienen te worden genomen; dat bevriezing van de productie van HCFK's doet uitkomen dat de noodzaak daartoe bestaat; dat de Gemeenschap vastbesloten is hierbij het voortouw te nemen; dat de geproduceerde hoeveelheden dienen te worden aangepast aan de beperkingen om HCFK's in de Gemeenschap op de markt te brengen en aan de wereldwijd afnemende vraag ten gevolge van de krachtens het Protocol van Montreal vereiste beperkingen in het HCFK-verbruik; dat, om de ozonlaag te beschermen en om op het bestaan van alternatieven te wijzen, de regulering van HCFK's in het kader van het Protocol van Montreal aanzienlijk dient te worden aangescherpt; dat de Gemeenschap bij de partijen bij het Protocol van Montreal erop zal blijven aandringen inzake HCFK's een strengere regulering te aanvaarden;

(11) Overwegende dat in artikel 2F, lid 7, van het Protocol van Montreal is bepaald dat de partijen ernaar streven te waarborgen dat het HCFK-gebruik wordt beperkt tot toepassingen waarvoor geen uit milieuoogpunt verkieslijke alternatieve stoffen of technologieën beschikbaar zijn; dat het op de markt brengen en het gebruik van HCFK's en van HCFK's bevattende producten in het licht van de beschikbaarheid van alternatieve en vervangingstechnologieën verder kunnen worden beperkt;

(12) Overwegende dat quota om gereguleerde stoffen in de Gemeenschap in het vrije verkeer te brengen slechts voor beperkte toepassingen van gereguleerde stoffen mogen worden toegewezen; dat gereguleerde stoffen en gereguleerde stoffen bevattende producten uit landen die geen partij zijn bij het Protocol van Montreal, niet dienen te worden ingevoerd;

(13) Overwegende dat de vergunningregeling voor gereguleerde stoffen in die zin dient te worden uitgebreid dat deze ook de uitvoer van gereguleerde stoffen omvat, teneinde op de handel in ozonafbrekende stoffen toezicht uit te oefenen en een uitwisseling van informatie tussen de partijen mogelijk te maken;

(14) Overwegende dat in een bepaling dient te worden voorzien voor de terugwinning van gebruikte gereguleerde stoffen en ter voorkoming van lekkages van gereguleerde stoffen;

(15) Overwegende dat krachtens het Protocol van Montreal verslag dient te worden uitgebracht over de handel in ozonafbrekende stoffen; dat de producenten, de importeurs en de exporteurs van gereguleerde stoffen derhalve tot jaarlijkse rapportage dienen te worden verplicht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Werkingssfeer

Deze verordening is van toepassing op de productie, de invoer, de uitvoer, het op de markt brengen, het gebruik, de terugwinning, de recycling en de regeneratie van chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, methylbromide, broomfluorkoolwaterstoffen en chloorfluorkoolwaterstoffen, op de rapportage van gegevens over deze stoffen en op de invoer, de uitvoer, het op de markt brengen en het gebruik van deze stoffen bevattende producten en apparatuur.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- "protocol": het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, zoals laatstelijk gewijzigd en aangepast;

- "partij": een partij bij het protocol;

- "geen partij bij het protocol zijnde staat": in verband met een bepaalde gereguleerde stof, een Staat of regionale organisatie voor economische integratie die niet erin heeft toegestemd door de voor die stof geldende beperkende maatregelen te worden gebonden;

- "gereguleerde stoffen": chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, methylbromide, broomfluorkoolwaterstoffen en chloorfluorkoolwaterstoffen, afzonderlijk of in een mengsel, ongeacht of het nieuw geproduceerde, teruggewonnen, gerecycleerde of geregenereerde stoffen betreft. Onder deze definitie zijn niet begrepen gereguleerde stoffen in een ander industrieproduct dan een recipiënt voor het vervoer of voor de opslag van de betrokken stof en te verwaarlozen hoeveelheden van een gereguleerde stof die afkomstig zijn van onbedoelde of toevallige productie tijdens een fabricageproces, van grondstoffen die niet hebben gereageerd, of van het gebruik als technische hulpstof die als spoorverontreiniging in chemische stoffen aanwezig is of tijdens de vervaardiging of bewerking van producten wordt uitgestoten;

- "chloorfluorkoolstoffen": de gereguleerde stoffen die zijn opgenomen in bijlage I, groep I, met inbegrip van de isomeren ervan;

- "andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen": de gereguleerde stoffen die zijn opgenomen in bijlage I, groep II, met inbegrip van de isomeren ervan;

- "halonen": de gereguleerde stoffen die zijn opgenomen in bijlage I, groep III, met inbegrip van de isomeren ervan;

- "tetrachloorkoolstof": de gereguleerde stof in bijlage I, groep IV;

- "1,1,1-trichloorethaan": de gereguleerde stof in bijlage I, groep V;

- "methylbromide": de gereguleerde stof in bijlage I, groep VI;

- "broomfluorkoolwaterstoffen": de gereguleerde stoffen die zijn opgenomen in bijlage I, groep VII, met inbegrip van de isomeren ervan;

- "chloorfluorkoolwaterstoffen": de gereguleerde stoffen die zijn opgenomen in bijlage I, groep VIII, met inbegrip van de isomeren ervan;

- "grondstof": een gereguleerde stof die tijdens een procédé van samenstelling verandert en daarbij volledig wordt omgezet;

- "technische hulpstof": gereguleerde stoffen die in op 1 september 1997 bestaande installaties als chemische hulpstoffen worden gebruikt bij de in bijlage VI bedoelde toepassingen waarbij de emissie te verwaarlozen is. Rekening houdend met deze criteria en volgens de procedure van artikel 17 stelt de Commissie een lijst van ondernemingen op die gereguleerde stoffen als technische hulpstof mogen gebruiken. Eveneens volgens de procedure van artikel 17 kan zij op grond van nieuwe gegevens of technische ontwikkelingen deze lijst wijzigen;

- "producent": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die gereguleerde stoffen in de Gemeenschap vervaardigt;

- "productie": de geproduceerde hoeveelheid gereguleerde stoffen, verminderd met de hoeveelheid die met gebruikmaking van door de partijen goedgekeurde technologieën is vernietigd, en verminderd met de hoeveelheid die geheel als grondstof of als technische hulpstof bij de vervaardiging van andere chemicaliën wordt gebruikt. Teruggewonnen, gerecycleerde of geregenereerde hoeveelheden worden niet als "productie" beschouwd;

- "ozonafbrekend vermogen": het getal in de laatste kolom van bijlage I, dat van elke gereguleerde stof het potentiële effect op de ozonlaag weergeeft;

- "berekend niveau": een hoeveelheid die wordt bepaald door de hoeveelheid van elke gereguleerde stof te vermenigvuldigen met het ozonafbrekend vermogen van die stof, en voor elke groep gereguleerde stoffen van bijlage I afzonderlijk de aldus verkregen getallen bij elkaar op te tellen;

- "industriële rationalisering": de overdracht, tussen partijen of binnen een lidstaat, van het gehele berekende productieniveau of van een gedeelte daarvan van de ene producent aan een andere met het oog op optimalisering van het economisch rendement of om ten gevolge van bedrijfssluitingen verwachte tekorten in het aanbod op te vangen;

- "op de markt brengen": de levering aan of de terbeschikkingstelling van derden, tegen betaling of kosteloos, van onder deze verordening begrepen gereguleerde stoffen of gereguleerde stoffen bevattende producten, met het oog op de distributie of het gebruik daarvan op de markt van de Gemeenschap;

- "gebruik": de benutting van gereguleerde stoffen bij de productie of bij het onderhoud van producten of apparatuur of bij andere procédés, met uitzondering van het gebruik als grondstof of als technische hulpstof;

- "omkeerbaar klimaatregelings/warmtepompsysteem": een combinatie van onderling gekoppelde, koelmiddel bevattende delen die samen één gesloten koelcircuit vormen, waarin het koelmiddel circuleert om warmte te onttrekken en af te staan (d.w.z. te koelen en te verwarmen), waarbij "omkeerbaar" inhoudt dat de verdampers en de condensors zodanig zijn ontworpen dat zij qua functie onderling verwisselbaar zijn;

- "actieve veredeling": een procedure zoals bepaald in artikel 114, lid 1, punt a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (3);

- "terugwinning": het verzamelen en opslaan van gereguleerde stoffen, bijvoorbeeld uit machines, apparatuur en insluitsystemen, tijdens het onderhoud of voorafgaand aan de verwijdering;

- "recycling": het hergebruik van een teruggewonnen gereguleerde stof na een eenvoudig reinigingsproces zoals filteren en drogen. Voor koelmiddelen omvat recycling in de regel het terugbrengen in de apparatuur zoals dat veelal ter plaatse geschiedt;

- "regeneratie": de opwerking en de veredeling van een teruggewonnen gereguleerde stof door middel van processen zoals filteren, drogen, destilleren en chemische behandeling, zodat die stof weer aan een bepaalde kwaliteitsnorm voldoet, waarbij veelal de bewerking elders in een centrale installatie geschiedt;

- "onderneming": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de Gemeenschap voor industriële of voor commerciële doeleinden gereguleerde stoffen produceert, recycleert om deze op de markt te brengen of deze stoffen gebruikt, die ingevoerde gereguleerde stoffen in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengt, respectievelijk gereguleerde stoffen voor industriële of voor commerciële doeleinden uit de Gemeenschap uitvoert.

HOOFDSTUK II TIJDPAD VOOR DE GELEIDELIJKE ELIMINATIE

Artikel 3

Beheersing van de productie van gereguleerde stoffen

1. Onverminderd de leden 5 tot en met 10 geldt een verbod op de productie van:

a) chloorfluorkoolstoffen,

b) andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen,

c) halonen,

d) tetrachloorkoolstof,

e) 1,1,1-trichloorethaan en

f) broomfluorkoolwaterstoffen.

In het licht van de voorstellen van de lidstaten past de Commissie volgens de procedure van artikel 17 de criteria toe die in Besluit IV/25 van de partijen bij het Protocol van Montreal zijn vastgesteld, ten einde elk jaar vast te stellen voor welke essentiële toepassingen de productie en de invoer van de in de eerste alinea bedoelde gereguleerde stoffen in de Gemeenschap mogen worden toegestaan en welke gebruikers voor deze essentiële toepassingen voor eigen rekening in aanmerking komen. Deze productie en invoer worden slechts toegestaan, indien van geen van de partijen passende alternatieven of gerecycleerde dan wel geregenereerde, in de eerste alinea genoemde stoffen te verkrijgen zijn.

2. Onverminderd de leden 5 tot en met 10 draagt elke producent ervoor zorg dat:

a) het berekende niveau van zijn productie van methylbromide in de periode van 1 januari tot en met 31 december 1999 en in elke periode van twaalf maanden nadien niet hoger is dan 75 % van het berekende niveau van zijn methylbromideproductie in 1991;

b) na 31 december 2000 door hem geen methylbromide wordt geproduceerd.

De bevoegde instantie van elke lidstaat bepaalt elk jaar aan de hand van de in bijlage V vermelde criteria voor welke kritische toepassingen van methylbromide de productie, de invoer en het gebruik na 31 december 2000 in de Gemeenschap mogen worden toegestaan, voor welke hoeveelheden ervan en welke gebruikers voor dergelijke kritische toepassingen voor eigen rekening in aanmerking komen. Deze productie en invoer worden slechts toegestaan, indien van geen van de partijen passende alternatieven of hoeveelheden gerecycleerd of geregenereerd methylbromide te verkrijgen zijn.

Elke lidstaat brengt jaarlijks uiterlijk op 31 januari verslag uit bij de Commissie over de toestemmingen die zijn bevoegde instantie over de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande jaar heeft gegeven en vermeldt daarbij de specifieke toepassingen en de hoeveelheden waarvoor toestemming is gegeven, de redenen ervoor, de maatregelen die in uitvoering zijn om alternatieven te identificeren en daaraan uitvoering te geven, de maatregelen die zijn genomen om emissies te beperken en een raming van de feitelijke emissies.

De Commissie evalueert ieder jaar de vrijstellingen voor kritische toepassingen waarin de bevoegde instanties van de lidstaten hebben toegestemd. In het licht van deze evaluatie en van technische en andere informatie neemt de Commissie passende maatregelen, waaronder eventueel voorstellen tot wijziging van bijlage V.

In noodgevallen kan de bevoegde instantie van een lidstaat, wanneer een onverwachte uitbraak van bepaalde plagen of ziekten zulks vereist, in afwijking van bijlage V het tijdelijk gebruik van methylbromide toestaan. Deze toestemming geldt voor een periode van maximaal zestig dagen. De lidstaten stellen de Commissie binnen een maand in kennis van eventuele, volgens deze procedure verleende toestemmingen voor noodgevallen.

3. Onverminderd de leden 8, 9 en 10 draagt elke producent ervoor zorg dat:

a) het berekende niveau van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2000, en in elke periode van twaalf maanden nadien, niet hoger is dan dat van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in 1997;

b) het berekende niveau van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2008, en in elke periode van twaalf maanden nadien, niet hoger is dan 35 % van dat van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in 1997;

c) het berekende niveau van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2014, en in elke periode van twaalf maanden nadien, niet hoger is dan 20 % van dat van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in 1997;

d) het berekende niveau van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2020, en in elke periode van twaalf maanden nadien, niet hoger is dan 15 % van dat van zijn productie van chloorfluorkoolwaterstoffen in 1997;

e) na 31 december 2025 door hem geen chloorfluorkoolwaterstoffen worden geproduceerd.

Vóór 31 december 2002 evalueert de Commissie het productieniveau voor chloorfluorkoolwaterstoffen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 teneinde de bepalen of er nog vóór 2008 een productievermindering dient te worden voorgesteld. Bij deze evaluatie wordt met de wereldwijde ontwikkeling van het HCFK-verbruik, met de HCFK-uitvoer uit de Gemeenschap en uit andere OESO-landen, en met de technische en economische beschikbaarheid van alternatieve stoffen of technologieën rekening gehouden.

4. De Commissie geeft vergunningen af aan de gebruikers die op grond van lid 1, tweede alinea, zijn bepaald, en deelt hen mede voor welke toepassing zij toestemming hebben verkregen, alsmede welke stoffen zij mogen gebruiken en in welke hoeveelheden.

5. De bevoegde instantie van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent geschiedt, kan deze producent toestaan om de in de lid 1 genoemde gereguleerde stoffen te produceren teneinde in de vraag waarvoor overeenkomstig lid 4 vergunning is verleend, te voorzien en om methylbromide te produceren teneinde in de kritische toepassingen waarvoor overeenkomstig lid 2 toestemming is verleend, te voorzien. De bevoegde instantie van de betrokken lidstaat stelt de Commissie vooraf in kennis van haar voornemen om een dergelijke toestemming te verlenen.

6. De bevoegde instantie van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent geschiedt, kan deze producent toestaan om de in de leden 1 en 2 vastgestelde berekende niveaus van zijn productie te overschrijden teneinde in de fundamentele binnenlandse behoeften van de partijen krachtens artikel 5 van het protocol te voorzien, mits de bijkomende berekende productieniveaus van de betrokken lidstaat de voor dat doel bij de artikelen 2A tot en met 2E en bij artikel 2H van het protocol voor de betrokken perioden toegestane niveaus niet overschrijden. De bevoegde instantie van de lidstaat stelt de Commissie vooraf in kennis van haar voornemen om een dergelijke toestemming te verlenen.

7. Voorzover het protocol het toelaat, kan de bevoegde instantie van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent geschiedt, deze producent toestaan om de in de leden 1 en 2 vastgestelde berekende niveaus van zijn productie te overschrijden teneinde op verzoek van partijen in hun essentiële of kritische toepassingen te voorzien. De bevoegde instantie van de betrokken lidstaat stelt de Commissie vooraf in kennis van haar voornemen een dergelijke toestemming te verlenen.

8. Voorzover het protocol het toelaat, kan de bevoegde instantie van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent geschiedt, deze producent toestaan om de in de leden 1 tot en met 7 vastgestelde berekende niveaus van zijn productie met het oog op de industriële rationalisering binnen de betrokken lidstaat te overschrijden, mits de berekende niveaus van de productie van die lidstaat niet hoger zijn dan de som van de berekende productieniveaus van de binnenlandse producenten, die in de leden 1 tot en met 7 voor de betrokken perioden zijn vastgesteld. De bevoegde instantie van de betrokken lidstaat stelt de Commissie vooraf in kennis van haar voornemen een dergelijke toestemming te verlenen.

9. Voorzover het protocol het toelaat, kan de Commissie met instemming van de bevoegde instantie van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent geschiedt, deze producent toestaan om de in de leden 1 tot en met 8 vastgestelde berekende niveaus van zijn productie met het oog op de industriële rationalisering tussen lidstaten te overschrijden, mits de som van de berekende productieniveaus van de betrokken lidstaten niet hoger is dan die van hun binnenlandse producenten, die in de leden 1 tot en met 8 voor de betrokken perioden zijn vastgesteld. Hiervoor is tevens de instemming van de bevoegde instantie van de lidstaat waar de productie zal worden verlaagd, vereist.

10. Voorzover het protocol het toelaat, kan de Commissie met instemming zowel van de bevoegde instantie van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent geschiedt, als van de regering van het betrokken derde land, partij bij het protocol, deze producent toestaan om de in de leden 1 tot en met 9 vastgestelde berekende niveaus van zijn productie met het oog op een met een derde land, partij bij het protocol, uit te voeren industriële rationalisering te combineren met de berekende productieniveaus die voor een producent in een derde land, partij bij het protocol, krachtens dat protocol en de nationale wetgeving van die producent zijn toegestaan, mits de som van de berekende productieniveaus van de twee producenten niet hoger is dan de som van de krachtens de leden 1 tot en met 9 voor de producent in de Gemeenschap toegestane berekende niveaus van diens productie en de voor de producent in het derde land, partij bij het protocol, krachtens dat protocol en desbetreffende nationale wetgeving toegestane berekende niveaus van zijn productie.

Artikel 4

Beheersing van het op de markt brengen en van het gebruik van gereguleerde stoffen

1. Onverminderd de leden 4 en 5 is het op de markt brengen en het gebruik verboden van:

a) chloorfluorkoolstoffen,

b) andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen,

c) halonen,

d) tetrachloorkoolstof,

e) 1,1,1-trichloorethaan en

f) broomfluorkoolwaterstoffen.

2. Onverminderd de leden 4 en 5 draagt elke producent en importeur ervoor zorg dat:

a) het berekende niveau van het methylbromide dat hij in de periode van 1 januari tot en met 31 december 1999, en in elke periode van twaalf maanden nadien, op de markt brengt of voor eigen rekening gebruikt, niet hoger is dan 75 % van het berekende niveau van het methylbromide dat hij in 1991 op de markt heeft gebracht, respectievelijk voor eigen rekening heeft gebruikt;

b) na 31 december 2000 door hem geen methylbromide op de markt wordt gebracht of voor eigen rekening wordt gebruikt.

De totale kwantitatieve beperkingen voor het op de markt brengen en voor het gebruik voor eigen rekening door de producenten en importeurs van methylbromide zijn in bijlage II vervat.

3. Onverminderd de leden 4 en 5 en artikel 5, lid 5,

a) ligt het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in de periode van 1 januari tot en met 31 december 1999 en in de periode van twaalf maanden nadien op de markt brengen of voor eigen rekening gebruiken, niet hoger dan de som van:

- 2,6 % van het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in 1989 op de markt hebben gebracht, respectievelijk voor eigen rekening hebben gebruikt, en

- het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in 1989 op de markt hebben gebracht respectievelijk voor eigen rekening hebben gebruikt;

b) ligt het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2001 op de markt brengen of voor eigen rekening gebruiken, niet hoger dan de som van:

- 2,0 % van het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in 1989 op de markt hebben gebracht, respectievelijk voor eigen rekening hebben gebruikt, en

- het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in 1989 op de markt hebben gebracht, respectievelijk voor eigen rekening hebben gebruikt;

c) ligt het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2002, en in elke periode van twaalf maanden nadien, op de markt brengen of voor eigen rekening gebruiken, niet hoger dan 90 % van het overeenkomstig punt b) berekende niveau;

d) ligt het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2003 op de markt brengen of voor eigen rekening gebruiken, niet hoger dan 35 % van het overeenkomstig punt b) berekende niveau;

e) ligt het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004, en in elke periode van twaalf maanden nadien, op de markt brengen of voor eigen rekening gebruiken, niet hoger dan 30 % van het overeenkomstig punt b) berekende niveau;

f) ligt het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die producenten en importeurs in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2008, en in elke periode van twaalf maanden nadien, op de markt brengen of voor eigen rekening gebruiken, niet hoger dan 5 % van het overeenkomstig punt b) berekende niveau;

g) worden door producenten en importeurs na 31 december 2014 geen chloorfluorkoolwaterstoffen op de markt gebracht, noch voor eigen rekening gebruikt;

h) draagt elke producent en importeur ervoor zorg dat het berekende niveau van de chloorfluorkoolwaterstoffen die hij in de periode van 1 januari tot en met 31 december 1999, en in elke periode van twaalf maanden nadien, tot 31 december 2002 op de markt brengt of voor eigen rekening gebruikt, als percentage van de overeenkomstig de punten a) tot en met f) berekende niveaus niet hoger ligt dan zijn procentuele marktaandeel in 1996.

Vóór 1 januari 2001 stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 17 een mechanisme in om aan elke producent en importeur van de in de punten a) tot en met f) vastgestelde berekende niveaus quota toe te wijzen, die in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2003 en in elke periode van twaalf maanden nadien van toepassing zijn.

De totale kwantitatieve beperkingen voor het op de markt brengen en voor het gebruik voor eigen rekening door de producenten en importeurs van chloorfluorkoolwaterstoffen zijn in bijlage II vervat.

4. De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op het op de markt brengen en op het gebruik van gereguleerde stoffen, indien:

a) deze binnen de Gemeenschap met gebruikmaking van door de partijen goedgekeurde technologieën worden vernietigd,

b) deze als grondstof of als technische hulpstof worden gebruikt of

c) worden gebruikt om te voorzien in essentiële toepassingen van de volgens artikel 3, lid 1, bepaalde gebruikers waarvoor vergunning is verleend, en in de kritische toepassingen waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 2, toestemming is verleend.

Lid 1 is tot en met 31 december 1999 niet van toepassing op het op de markt brengen en op het gebruik van gereguleerde stoffen voor het onderhoud of voor onderhoudsbeurten van koel- en klimaatregelingsapparatuur.

Lid 1, punt c), is tot en met 31 december 2003 niet van toepassing op het op de markt brengen en op het gebruik van halonen in bestaande systemen voor brandbeveiliging, noch op het op de markt brengen van halonen voor kritische toepassingen zoals bepaald in bijlage VII.

5. Een producent of importeur die gerechtigd is in dit artikel bedoelde gereguleerde stoffen op de markt te brengen of deze voor eigen rekening te gebruiken, mag, binnen de Gemeenschap, dit recht ten aanzien van de overeenkomstig dit artikel vastgestelde hoeveelheid van die groep stoffen geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere producent of importeur van die groep stoffen. Dergelijke overdrachten worden aan de Commissie vooraf medegedeeld. De overdracht van het recht stoffen op de markt te brengen of te gebruiken houdt geen bijkomend recht op productie of invoer in.

6. De invoer en het op de markt brengen van producten en apparatuur die chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolwaterstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan en broomfluorkoolwaterstoffen bevatten, is verboden, met uitzondering van producten en apparatuur waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 1, tweede alinea, het gebruik van de respectieve gereguleerde stoffen is toegestaan. Dit verbod geldt niet voor producten en apparatuur waarvan is aangetoond dat zij vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn geproduceerd.

Artikel 5

Beheersing van het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen

1. Het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen is met inachtneming van de volgende voorwaarden verboden:

a) in aërosolen;

b) als oplosmiddel:

i) in open systemen, zoals open reinigers en open ontwateringssystemen zonder gekoelde zone, in kleef- en in vormsmeermiddelen indien niet in een gesloten systeem gebruikt, voor afvoerreiniging indien de chloorfluorkoolwaterstoffen niet worden teruggewonnen;

ii) met ingang van 1 januari 2003, voor alle toepassingen met uitzondering van precisiereiniging van elektrische en andere componenten in de lucht- en ruimtevaart;

c) als koelmiddel:

i) in na 31 december 1995 vervaardigde apparatuur voor de volgende toepassingen:

- open systemen met rechtstreekse verdamping;

- huishoudelijke koelkasten en diepvriezers;

- systemen voor klimaatregeling in motorvoertuigen, trekkers, terreinwagens of aanhangwagens, ongeacht de energiebron;

- systemen voor klimaatregeling in het openbaar vervoer over de weg;

ii) in na 31 december 1997 vervaardigde apparatuur voor klimaatregeling in het openbaar vervoer per spoor;

iii) met ingang van 1 januari 2000, in na 31 december 1999 vervaardigde apparatuur voor de volgende toepassingen:

- in openbare of voor de distributie gebruikte koel-, respectievelijk pakhuizen;

- voor apparatuur van 150 kW en meer aan asvermogen;

iv) met ingang van 1 januari 2001, in alle andere na 31 december 2000 vervaardigde koel- en klimaatregelingsapparatuur, met uitzondering van omkeerbare klimaatregelings/warmtepompsystemen waarvoor met ingang van 1 januari 2004 het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen is verboden in alle na 31 december 2003 vervaardigde apparatuur;

v) met ingang van 1 januari 2008, het gebruik van nieuw geproduceerde chloorfluorkoolwaterstoffen voor het onderhoud en voor onderhoudsbeurten van op die datum bestaande koel- en klimaatregelingsapparatuur;

d) voor de vervaardiging van schuim, ander dan voor de vervaardiging van integraalschuim voor veiligheidstoepassingen en van isolerend hardschuim;

i) met ingang van 1 januari 2000, voor de vervaardiging van integraal- en van polyethyleenschuim;

ii) met ingang van 1 januari 2002, voor de vervaardiging van geëxtrudeerd polystyreenschuim, behalve bij gebruik voor geïsoleerd vervoer;

iii) met ingang van 1 januari 2003, voor de vervaardiging van polyurethaanschuim voor apparatuur, van polyurethaan-laminaatschuim met een flexibel oppervlak en van continue polyurethaanplaat, behalve, in de laatste twee gevallen, bij gebruik voor geïsoleerd vervoer;

iv) met ingang van 1 januari 2004, voor de vervaardiging van elk schuim;

e) als draaggas voor sterilisatiemiddelen in gesloten systemen in na 31 december 1997 vervaardigde apparatuur;

f) voor alle overige toepassingen.

2. In afwijking van lid 1 wordt het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen toegestaan:

a) in laboratoria, met inbegrip van werkzaamheden voor onderzoek en ontwikkeling,

b) als grondstof bij de vervaardiging van andere chemische stoffen en

c) als technische hulpstof.

3. De invoer en het op de markt brengen van chloorfluorkoolwaterstoffen bevattende producten en apparatuur waarvoor krachtens dit artikel een gebruiksbeperking geldt, is met ingang van de datum waarop de gebruiksbeperking van kracht wordt, verboden. Dit verbod geldt niet voor producten en apparatuur waarvan kan worden aangetoond dat zij vóór de datum van die gebruiksbeperking zijn vervaardigd.

4. De gebruiksbeperkingen krachtens de leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen voor de vervaardiging van producten die worden uitgevoerd naar landen waar het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen in deze producten nog is toegestaan.

5. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 17 in het licht van de met de uitvoering van deze verordening opgedane ervaring of wegens de vooruitgang van de techniek de in lid 1 vermelde lijst en data wijzigen.

6. De Commissie kan op verzoek van een bevoegde instantie van een lidstaat volgens de procedure van artikel 17 een tijdelijke vrijstelling verlenen om in afwijking van lid 1 en artikel 4, lid 3, het gebruik en het op de markt brengen van chloorfluorkoolwaterstoffen toe te staan, wanneer wordt aangetoond dat voor een specifiek gebruik geen stoffen of technologieën als technisch en economisch haalbaar alternatief beschikbaar zijn of kunnen worden gebruikt.

HOOFDSTUK III HANDELSREGELING

Artikel 6

Vergunning voor de invoer uit derde landen

1. Het in de Gemeenschap in het vrij verkeer brengen of de actieve veredeling van gereguleerde stoffen is onderworpen aan de voorlegging van een invoervergunning. Deze vergunningen worden door de Commissie afgegeven, nadat is nagegaan of aan de artikelen 6, 7, 8 en 13 is voldaan. De Commissie zendt van elke vergunning een afschrift aan de bevoegde instantie van de lidstaat waarin de betrokken stoffen zullen worden ingevoerd. Elke lidstaat wijst hiertoe een bevoegde instantie aan.

2. Wanneer de vergunning betrekking heeft op een procedure voor actieve veredeling, wordt deze slechts afgegeven indien de gereguleerde stoffen binnen het douanegebied van de Gemeenschap volgens het in artikel 114, lid 2, punt a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 bedoelde systeem inzake schorsing worden gebruikt en mits de veredelingsproducten worden wederuitgevoerd naar een staat waar voor de vervaardiging, het verbruik en de invoer van die gereguleerde stof geen verbod geldt. De vergunning wordt slechts afgegeven na goedkeuring door de bevoegde instantie van de lidstaat waar de actieve veredeling zal geschieden.

3. In een aanvraag voor een vergunning worden vermeld:

a) naam en adres van de importeur en die van de exporteur;

b) het land van uitvoer;

c) het land van eindbestemming indien de gereguleerde stoffen krachtens de in lid 2 bedoelde procedure voor actieve veredeling binnen het douanegebied van de Gemeenschap zullen worden gebruikt;

d) een omschrijving van elke gereguleerde stof met vermelding van:

- de handelsbenaming,

- de omschrijving en de GN-code, zoals opgenomen in bijlage III,

- de aard van de stof (nieuwe geproduceerd, teruggewonnen of geregeneerd),

- de hoeveelheid van de stof, uitgedrukt in kilogram;

e) het doel van de voorgenomen invoer;

f) indien bekend, plaats en datum van de voorgenomen invoer.

4. De Commissie kan een certificaat verlangen waarin de aard van de in te voeren stoffen wordt vermeld.

5. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 17 in de lijst van lid 3 en in bijlage III wijzigingen aanbrengen.

Artikel 7

Invoer van gereguleerde stoffen uit derde landen

Het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen van uit derde landen ingevoerde gereguleerde stoffen is aan kwantitatieve beperkingen onderworpen. Die beperkingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17 voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1999, en voor elke periode van twaalf maanden nadien, en aan ondernemingen worden quota toegewezen. Deze toewijzing gebeurt slechts:

a) voor gereguleerde stoffen, genoemd in bijlage I, van de groepen VI en VIII,

b) voor gereguleerde stoffen indien deze voor essentiële of kritische toepassingen worden gebruikt,

c) voor gereguleerde stoffen indien deze als grondstof of als technische hulpstof worden gebruikt of

d) voor teruggewonnen gereguleerde stoffen indien deze met gebruikmaking van door de partijen goedgekeurde technologieën voor vernietiging in de Gemeenschap worden gebruikt.

Artikel 8

Invoer van gereguleerde stoffen uit geen partij bij het protocol zijnde staten

Het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen, respectievelijk de actieve verdeling van gereguleerde stoffen die uit een geen partij bij het protocol zijnde staat, zijn ingevoerd, is verboden.

Artikel 9

Invoer van gereguleerde stoffen bevattende producten uit geen partij bij het protocol zijnde staten

1. Het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen van gereguleerde stoffen bevattende producten en apparatuur die zijn uitgevoerd uit geen partij bij het protocol zijnde staten is verboden.

2. Als richtsnoer voor de douanediensten van de lidstaten bevat bijlage IV een lijst met gereguleerde stoffen bevattende producten en de desbetreffende codes van de gecombineerde nomenclatuur. De Commissie kan in het licht van de door de partijen opgestelde lijsten volgens de procedure van artikel 17 in deze lijst aanvullingen en wijzigingen aanbrengen, dan wel onderdelen daaruit schrappen.

Artikel 10

Invoer van met gereguleerde stoffen vervaardigde producten uit geen partij bij het protocol zijnde staten

In het licht van het besluit van de partijen stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, voorschriften vast voor het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen van producten die uit een geen partij bij het protocol zijnde staat zijn ingevoerd en die met gereguleerde stoffen zijn vervaardigd doch geen stoffen bevatten welke positief als gereguleerde stoffen kunnen worden geïdentificeerd. De identificatie van dergelijke producten geschiedt aan de hand van geregelde technische aanwijzingen aan de partijen. De Raad besluit met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Artikel 11

Uitvoer van gereguleerde stoffen of van gereguleerde stoffen bevatten de producten

1. Het is verboden chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan en broomfluorkoolwaterstoffen of deze gereguleerde stoffen bevattende producten en apparatuur, andere dan persoonlijke goederen, uit de Gemeenschap uit te voeren. Dit verbod geldt niet voor de uitvoer van gereguleerde stoffen waarvan op grond van artikel 3, lid 6, de productie is toegestaan om in de fundamentele binnenlandse behoeften van partijen overeenkomstig artikel 5 van het protocol te voorzien, en evenmin voor de uitvoer van gereguleerde stoffen of voor deze stoffen bevattende producten en apparatuur die op grond van artikel 3, lid 7, voor essentiële toepassingen van de partijen zijn toegestaan.

2. Het is verboden naar een geen partij bij het protocol zijnde staat methylbromide en chloorfluorkoolwaterstoffen uit de Gemeenschap uit te voeren.

Artikel 12

Uitvoervergunning

1. Uitvoer uit de Gemeenschap van gereguleerde stoffen is aan vergunning onderworpen. Deze uitvoervergunningen worden voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 1999 en voor elke periode van twaalf maanden nadien door de Commissie aan ondernemingen afgegeven, nadat is nagegaan of aan artikel 11 is voldaan. De Commissie zendt een afschrift van elke uitvoervergunning aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat.

2. Een aanvraag voor een uitvoervergunning behelst:

a) de naam en het adres van de exporteur;

b) een omschrijving van de voor uitvoer bestemde gereguleerde stof(fen) met vermelding van:

- de handelsbenaming,

- de omschrijving en de GN-code, zoals opgenomen in bijlage III,

- de aard van de stof (nieuw geproduceerd, teruggewonnen of geregenereerd);

c) de totale hoeveelheid van de uit te voeren stof;

d) het/de land(en) van eindbestemming van de gereguleerde stof(fen);

e) het doel van de uitvoer.

2. Iedere exporteur stelt de Commissie in kennis van alle wijzigingen die zich ten opzichte van de volgens lid 2 medegedeelde gegevens gedurende de geldigheid van de vergunning voordoen. Iedere exporteur rapporteert aan de Commissie overeenkomstig artikel 18.

Artikel 13

Uitzonderlijke toestemming voor handel met geen partij bij het protocol zijnde staten

In afwijking van artikel 8, artikel 9, lid 1, artikel 10 en 11, lid 2, kan de Commissie voor handel in gereguleerde stoffen en in een of meer van deze stoffen bevattende of daarmee vervaardigde producten, met een geen partij bij het protocol zijnde staat, toestemming verlenen voorzover in een vergadering van de partijen is vastgesteld dat die staat volledig aan het protocol voldoet en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens heeft verstrekt. De Commissie besluit volgens de procedure van artikel 17.

Artikel 14

Handel met een niet door het protocol bestreken gebied

1. Onverminderd een krachtens lid 2 genomen besluit, gelden de bepalingen van de artikelen 8 en 9 en van artikel 11, lid 2, voor een niet door het protocol bestreken gebied, op dezelfde wijze als voor een staat die geen partij bij het protocol is.

2. Indien de autoriteiten van een niet door het protocol bestreken gebied, volledig aan het protocol hebben voldaan en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens hebben verstrekt, kan de Commissie besluiten dat sommige of alle bepalingen van de artikelen 8, 9 en 11 van deze verordening niet voor dat gebied van toepassing zijn.

De Commissie besluit volgens de procedure van artikel 17.

HOOFDSTUK IV EMISSIEBEHEERSING

Artikel 15

Terugwinning van gebruikte gereguleerde stoffen

Chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, broomfluorkoolwaterstoffen en chloorfluorkoolwaterstoffen in:

- koelapparatuur en klimaatregelingsapparatuur,

- apparatuur die oplosmiddelen bevat,

- systemen voor brandbeveiliging en brandblusapparaten en

- hardschuim,

worden, indien dit uitvoerbaar is, bij de onderhoudsbeurten en bij het onderhoud van apparatuur of vóór de ontmanteling, respectievelijk verwijdering van apparatuur, voor vernietiging met gebruikmaking van door de partijen goedgekeurde technologieën of van een andere, vanuit milieuoogpunt aanvaardbare technologie voor vernietiging, respectievelijk voor recycling dan wel voor regeneratie teruggewonnen. De lidstaten kunnen de minimumopleidingseisen voor het betrokken onderhoudspersoneel vaststellen.

De lidstaten brengen uiterlijk op 31 december 2001 bij de Commissie verslag uit over de regelingen die voor de teruggewinning van gebruikte gereguleerde stoffen zijn ingevoerd en de hoeveelheden gebruikte gereguleerde stoffen die zijn teruggewonnen, gerecycleerd, geregenereerd of vernietigd.

Deze bepaling laat Richtlijn 75/442/EEG van de Raad (4) en de krachtens artikel 2, lid 2, ervan vastgestelde maatregelen, onverlet.

Artikel 16

Lekkage van gereguleerde stoffen

1. Om te voorkomen dat chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, broomfluorkoolwaterstoffen en chloorfluorkoolwaterstoffen tijdens vervaardiging, installatie, werking en onderhoudsbeurten uit in handel en industrie gebruikte klimaatregelings- en koelapparatuur, brandbestrijdingssystemen en apparatuur met oplosmiddelen weglekken, worden alle uitvoerbare voorzorgsmaatregelen genomen. De lidstaten stellen de minimumopleidingseisen voor het onderhoudspersoneel vast. Uiterlijk op 31 december 2000 brengen zij bij de Commissie verslag uit over de inzake deze opleidingseisen opgezette programma's.

De Commissie bevordert, in voorkomend geval, de opstelling van Europese normen voor de technische eisen met het oog op de lekdichtheid van koelsystemen.

2. Ter voorkoming van lekkage van methylbromide bij installaties en werkzaamheden voor fumigatie waarbij methylbromide wordt gebruikt, worden alle uitvoerbare voorzorgsmaatregelen genomen. De lidstaten stellen de minimumopleidingseisen voor het betrokken onderhoudspersoneel vast.

3. Ter voorkoming van lekkage van gereguleerde stoffen die als grondstof of technische hulpstof in chemicaliën worden gebruikt, worden alle uitvoerbare voorzorgsmaatregelen genomen.

4. Ter voorkoming van lekkage van gereguleerde stoffen die onopzettelijk bij de vervaardiging van andere chemicaliën worden geproduceerd, worden alle uitvoerbare voorzorgsmaatregelen genomen.

HOOFDSTUK V COMITÉ, RAPPORTAGE, INSPECTIE EN UITVOERING

Artikel 17

Comité

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

De Raad kan binnen de in de derde alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 18

Rapportage

1. Elke producent, importeur en exporteur van gereguleerde stoffen verstrekt de Commissie en, door middel van een afschrift, de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat voor elke gereguleerde stof jaarlijks vóór 1 maart over de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorafgaande jaar de hieronder vermelde gegevens.

a) Iedere producent verstrekt de volgende gegevens:

- zijn totale productie voor elke gereguleerde stof;

- de in de Gemeenschap op de markt gebrachte of voor eigen rekening van de producent gebruikte geproduceerde hoeveelheden, gesplitst naar productie voor grondstof, technische hulpstof of voor andere toepassingen;

- de productie om in de essentiële toepassingen in de Gemeenschap waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 4, vergunning is verleend, te voorzien;

- de productie om in de fundamentele binnenlandse behoeften van de partijen overeenkomstig artikel 5 van het protocol, waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 6, toestemming is verleend, te voorzien;

- de productie om in de essentiële of kritische toepassingen van de partijen waarvoor overeenkomstig artikel 3, lid 7, toestemming is verleend, te voorzien;

- een toename van de productie waarvoor in verband met industriële rationalisering krachtens artikel 3, leden 8, 9 en 10, toestemming is verleend;

- de hoeveelheden die zijn gerecycleerd, geregenereerd of vernietigd;

- de voorraden.

b) Iedere importeur (met inbegrip van invoerende producenten) verstrekt de volgende gegevens:

- de in de Gemeenschap in het vrije verkeer gebrachte hoeveelheden, uitgesplitst naar invoer voor gebruik als grondstof of als technische hulpstof, voor essentiële toepassingen waarvoor in overeenstemming met artikel 3, lid 4, vergunning is verleend, voor gebruik bij quarantainemaatregelen en toepassingen vóór het vervoer en vóór vernietiging;

- de hoeveelheden gereguleerde stoffen die onder de actieve veredelingsprocedure in de Gemeenschap zijn ingevoerd;

- de hoeveelheden gebruikte gereguleerde stoffen die voor recycling of voor regeneratie zijn ingevoerd;

- de voorraden.

c) Iedere exporteur, met inbegrip van tevens uitvoerende producenten, verstrekt de volgende gegevens:

- de hoeveelheden uit de Gemeenschap uitgevoerde gereguleerde stoffen, met inbegrip van stoffen die onder de actieve veredelingsprocedure zijn ingevoerd, uitgesplitst naar uitvoer naar verschillende landen van bestemming, en naar uitvoer voor gebruik als grondstof of als technische hulpstof, voor essentiële toepassingen, voor gebruik bij quarantainemaatregelen en bij toepassingen vóór het vervoer, om in de fundamentele binnenlandse behoeften van de partijen overeenkomstig van artikel 5 van het protocol te voorzien, en voor vernietiging;

- de hoeveelheden gebruikte gereguleerde stoffen die voor recycling of voor regeneratie zijn uitgevoerd;

- de voorraden.

2. De douanediensten van de lidstaten zenden de afgestempelde gebruikte vergunningsdocumenten elk jaar vóór 31 december aan de Commissie terug.

3. Elke gebruiker die volgens artikel 3, lid 1, toestemming heeft verkregen om van de vrijstelling inzake essentiële toepassingen gebruik te maken, deelt de Commissie en, door middel van een afschrift, de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat jaarlijks vóór 1 maart voor alle stoffen waarvoor hij toestemming heeft verkregen, mee waarvoor deze zijn gebruikt, welke hoeveelheden hij het voorgaande jaar heeft gebruikt, welke hoeveelheden bij in voorraad heeft, heeft gerecycleerd of vernietigd en welke hoeveelheden deze stoffen bevattende producten hij op de communautaire markt heeft gebracht en/of heeft uitgevoerd.

4. Elke onderneming die toestemming heeft verkregen om gereguleerde stoffen als technische hulpstof te gebruiken, deelt de Commissie jaarlijks vóór 1 maart de tijdens het voorgaande jaar gebruikte hoeveelheden en een raming van de emissies tijdens het gebruik mee.

5. De Commissie neemt passende maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de haar verstrekte gegevens te beschermen.

6. Teneinde de in het kader van het protocol aangegane verbintenissen na te komen of de praktische toepassing van de rapportagevoorschriften te verbeteren, kan de Commissie overeenkomstig de in de procedure van artikel 17 de leden 1 tot en met 4 vervatte rapportagevoorschriften wijzigen.

Artikel 19

Inspectie

1. Bij de uitvoering van de haar ingevolge deze verordening opgelegde taken kan de Commissie van de regeringen en de bevoegde instanties van de lidstaten en van ondernemingen alle benodigde gegevens verlangen.

2. Wanneer de Commissie een onderneming om gegevens verzoekt, zendt zij tegelijkertijd van het verzoek een afschrift aan de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd, alsmede een verklaring waaruit blijkt waarom deze gegevens worden gevraagd.

3. De bevoegde instanties van de lidstaten stellen het onderzoek in dat de Commissie op grond van deze verordening nodig acht.

4. Indien de Commissie en de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan het onderzoek moet worden verricht, ermee instemmen, staan de ambtenaren van de Commissie die van genoemde instantie bij de uitvoering van hun taak bij.

5. De Commissie neemt passende maatregelen om het vertrouwelijke karakter van de op grond van dit artikel verkregen gegevens te beschermen.

Artikel 20

Straffen

De lidstaten stellen het stelsel van straffen van toepassing op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en op de niet-nakoming van de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening getroffen nationale maatregelen vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van die straffen te verzekeren. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 juli 1999 van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen erop zo spoedig mogelijk mede.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Intrekking

Verordening (EG) nr. 3093/94 wordt ingetrokken

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

(1) PB L 333 van 22.12.1994, blz. 1.

(2) PB L 297 van 31.10.1988, blz. 8.

(3) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(4) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39.

BIJLAGE I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

CODES VAN DE GECOMBINEERDE NOMENCLATUUR (GN) VOOR PRODUCTEN DIE GEREGULEERDE STOFFEN BEVATTEN (1)

1. Klimaatregelingsinstallaties voor automobielen en vrachtwagens

GN-codes

8701 20 10-8701 90 90

8702 10 11-8702 90 90

8703 10 11-8703 90 00

8704 10 11-8704 90 90

8705 10 00-8705 90 90

8706 00 11-8706 00 99

2. Koel- en klimaatregeling/warmtepompapparatuur voor huishoudelijk en commercieel gebruik

Koelkasten:

GN-codes

8418 10 10-8418 29 00

8418 50 11-8418 50 19

8418 61 10-8418 69 99

Vrieskisten en vrieskasten:

GN-codes

8418 10 10-8418 29 00

8418 30 10-8418 30 99

8418 40 10-8418 40 99

8418 50 11-8418 50 19

8418 61 10-8418 61 90

8418 69 10-8418 69 99

Toestellen voor het onttrekken van vocht aan de lucht:

GN-codes

8415 10 00-8415 83 90

8424 89 80

8479 60 00

8479 89 10

8479 89 95

Waterkoelers:

GN-codes

8419 60 00

8419 89 95

IJsmachines:

GN-codes

8418 10 10-8414 29 00

8418 30 10-8418 30 99

8418 40 10-8418 40 99

8418 50 11-8418 50 19

8418 61 10-8418 61 90

8418 69 10-8418 69 99

8479 89 95

Klimaatregeling- en warmtepompinstallaties:

GN-codes

8415 10 00-8415 83 90

8418 61 10-8418 61 90

8418 69 10-8418 69 99

8418 99 10-8418 99 90

3. Aërosolen, met uitzondering van medische aërosolen

Voedingsmiddelen:

GN-codes

0404 90 21-0404 90 89

1517 90 10-1517 90 99

2106 90 92

2106 90 98

Verf en vernis, bereide waterverfpigmenten en kleurstoffen:

GN-codes

3208 10 10-3208 10 90

3208 20 10-3208 20 90

3208 90 11-3208 90 99

3209 10 00-3209 90 00

3210 00 10-3210 00 90

3212 90 90

Parfums, cosmetica en toiletartikelen:

GN-codes

3303 00 10-3303 00 90

3304 30 00

3304 99 00

3305 10 00-3305 90 90

3306 10 00-3306 90 00

3307 10 00-3307 30 00

3307 49 00

3307 90 00

Oppervlakte-actieve verbindingen:

GN-codes

3402 20 10-3402 20 90

Smeermiddelen:

GN-codes

2710 00 81

2710 00 98

3403 11 00

3403 19 10-3403 19 99

3403 91 00

3403 99 10-3403 99 90

Huishoudelijke preparaten:

GN-codes

3405 10 00

3405 20 00

3405 30 00

3405 40 00

3405 90 10-3405 90 90

Artikelen uit ontvlambare stoffen:

GN-codes

3606 10 00

Insecticiden, rodenticiden, fungiciden, herbiciden enz.:

GN-codes

3808 10 10-3808 10 90

3808 20 10-3808 20 80

3808 30 11-3808 30 90

3808 40 10-3808 40 90

3808 90 10-3808 90 90

Appreteermiddelen enz.:

GN-codes

3809 10 10-3809 10 90

3809 91 00-3809 93 00

Preparaten en ladingen voor brandblusapparaten; brandblusbommen met lading:

GN-codes

3813 00 00

Mengsels van organische oplosmiddelen enz.:

GN-codes

3814 00 10-3814 00 90

Vloeibare ontdooiingspreparaten:

GN-codes

3820 00 00

Producten van de chemische of van aanverwante industrieën:

GN-codes

3824 90 10

3824 90 35

3824 90 40

3824 90 45-3824 90 95

Siliconen in primaire vormen:

GN-codes

3910 00 00

Wapens:

GN-codes

9304 00 00

4. Draagbare brandblusapparaten

GN-codes

8424 10 10-8424 10 99

5. Isolatieplaten, panelen en buisbekledingen

GN-codes

3917 21 10-3917 40 90

3920 10 23-3920 99 90

3921 11 00-3921 90 90

3925 10 00-3925 90 80

3926 90 10-3926 90 99

6. Prepolymeren

GN-codes

3901 10 10-3911 90 99.

(1) Deze douanecodes worden ten behoeve van de douanediensten van de lidstaten vermeld.

BIJLAGE V

CRITERIA DIE MOETEN WORDEN AANGELEGD OM TE BEPALEN VOOR WELKE KRITISCHE TOEPASSINGEN VAN METHYLBROMIDE NA DE ELIMINATIE VRIJSTELLING KAN WORDEN VERLEEND

1. De bevoegde instanties van de lidstaten geven uitsluitend toestemming voor een kritische toepassing van methylbromide wanneer is aangetoond dat aan alle volgende criteria wordt voldaan:

a) de toepassing is nodig om de voedsel- en grondstoffenvoorziening veilig te stellen of is essentieel voor de instandhouding van bepaalde productievormen in de land- of in de tuinbouw (met inbegrip van economische aspecten);

b) er zijn geen technisch en economisch haalbare alternatieven of vervangingsmiddelen beschikbaar die met het oog op milieu en gezondheid aanvaardbaar zijn;

c) er wordt gewerkt aan onderzoek, evaluatie, veldproeven, commerciële toepassing en, waar nodig, vereenvoudiging van de bestuursrechtelijke goedkeuring van alternatieven en vervangingsmiddelen teneinde het gebruik van methylbromide zo spoedig mogelijk te elimineren;

d) om de emissie te beperken wordt bij het gebruik van methylbromide de beste beschikbare technologie toegepast;

e) methylbromide is de voorgaande vijf jaar geregeld gebruikt als integrerend onderdeel van ontsmettingswerkzaamheden voor het betrokken gewas en in de betrokken regio.

2. Vrijstellingen om methylbromide ook na de eliminatie voor kritische toepassingen te mogen blijven gebruiken:

a) bevatten een specificatie van de maximale hoeveelheid methylbromide die mag worden gebruikt, de maximale dosis, de minimale tijd tussen twee ontsmettingen en de voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om de emissie tot een minimum te beperken;

b) bevatten een zo nauwkeurig mogelijke specificatie van de toepassing waarvoor vrijstelling is verleend, met een gedetailleerde beschrijving van het gewas, de oogstmethoden, de locatie(s) en de ziekte(n) die methylbromide moet uitroeien;

c) worden tenminste om de twee jaar opnieuw door de bevoegde instanties bezien om te bepalen of de toepassing nog steeds aan deze criteria voldoet, teneinde de hoeveelheid methylbromide die krachtens de vrijstelling voor kritische toepassingen wordt gebruikt, stap voor stap verder te beperken.

BIJLAGE VI

PROCESSEN WAARBIJ GEREGULEERDE STOFFEN ALS TECHNISCHE HULPSTOF WORDEN GEBRUIKT

- gebruik van tetrachloorkoolstof voor het verwijderen van stikstoftrichloride bij de productie van natriumhydroxide;

- gebruik van tetrachloorkoolstof bij de terugwinning van chloor in de afvoergassen bij de productie van chloor;

- gebruik van tetrachloorkoolstof bij de vervaardiging van chloorrubber;

- gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van bestrijdingsmiddelen;

- gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van farmaceutische producten;

- gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van chloorsulfonpolyolefinen (CSM);

- productie van polyfenyleentereftalamide met behulp van tetrachloorkoolstof in een tussenproduct;

- gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van styreenbutadieenrubber;

- gebruik van tetrachloorkoolstof bij de productie van gechloreerde paraffine;

- gebruik van CFK-113 bij de vervaardiging van een reeks fluorpolymeerharsen;

- gebruik van CFK-11 bij de vervaardiging van een fijne kunstvezelplaatstructuur.

BIJLAGE VII

KRITISCHE TOEPASSINGEN VAN HALON

Gebruik van halon 1301:

- in vliegtuigen ter bescherming van motorgondels, vrachtruimten en droge ruimten (dry bays);

- in ruimten voor bemanning van militaire voertuigen;

- voor toepassing in door personen gebruikte ruimten waarin brandbare vloeistoffen kunnen vrijkomen.

Gebruik van halon 1211:

- in draagbare brandblustoestellen voor gebruik aan boord van vliegtuigen;

- in militaire en politie brandblustoestellen voor gebruik op personen.

Top