EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0305(05)

Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van "Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek" (1998-2002)

/* COM/98/0305 def. - Vol. II - CNS 98/0181 */

PB C 260 van 18/08/1998, p. 65 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0305(05)

Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van "Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek" (1998-2002) /* COM/98/0305 def. - Vol. II - CNS 98/0181 */

Publicatieblad Nr. C 260 van 18/08/1998 blz. 0065


Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002) op het gebied van "Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek"

(98/C 260/05) (Voor de EER relevante tekst) COM(98) 305 def. - 98/0181(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 10 juni 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 I, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad bij Besluit nr. . . ./98/EG (1) het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (hierna "vijfde kaderprogramma") voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (hierna "OTO") hebben vastgesteld voor de periode 1998-2002, waarin onder meer de activiteiten zijn omschreven die moeten worden uitgevoerd op het gebied van de internationale rol van het communautaire onderzoek;

Overwegende dat in artikel 130 I, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat het kaderprogramma ten uitvoer wordt gelegd door middel van specifieke programma's die worden ontwikkeld binnen elke activiteit waaruit het is samengesteld; dat in elk specifiek programma de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen worden vastgesteld;

Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 april 1994 betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998) (2), en artikel 4, lid 2, van de beschikking van de Raad betreffende de specifieke programma's waarmee het vierde kaderprogramma ten uitvoer wordt gelegd, een externe evaluatie heeft laten uitvoeren die zij samen met haar conclusies en opmerkingen heeft doen toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;

Overwegende dat het Comité voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek is geraadpleegd over de wetenschappelijke en technologische inhoud van de specifieke programma's, als uiteengezet in het door de Commissie op 5 november 1997 goedgekeurde werkdocument (3);

Overwegende dat, overeenkomstig artikel 130 J van het Verdrag, Besluit 98/. . ./EG van de Raad van . . . betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en de regels inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten (4) (hierna "regels voor deelneming en verspreiding") op dit specifiek programma van toepassing is en de deelneming van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek aan de onder dit programma vallende werkzaamheden onder contract mogelijk maakt;

Overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van dit programma, naast de samenwerking in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van een associatieovereenkomst, activiteiten op het gebied van internationale samenwerking met derde landen of internationale organisaties, inzonderheid op basis van artikel 130 M van het Verdrag, wenselijk kunnen zijn;

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van dit programma tevens activiteiten en mechanismen behelst ter stimulering, verspreiding en exploitatie van de resultaten van OTO, in het bijzonder ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede stimuleringsactiviteiten met betrekking tot de mobiliteit en de opleiding van onderzoekers;

Overwegende dat, overeenkomstig de doelstellingen van het eerste actieplan voor innovatie, de onderzoekactiviteiten van het vijfde kaderprogramma meer gericht moeten zijn op innovatie;

Overwegende dat enerzijds de stand van zaken bij de uitvoering van dit programma moet worden onderzocht met het oog op de eventuele aanpassing ervan aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen; dat anderzijds door onafhankelijke deskundigen te gelegener tijd een evaluatie moet worden gemaakt van de verwezenlijkingen van het programma,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het vijfde kaderprogramma wordt het specifiek programma met betrekking tot het thema "Bevestiging van de internationale rol van het communautaire onderzoek" (hierna "specifiek programma") vastgesteld voor de periode van [datum van goedkeuring van dit programma] tot 31 december 2002.

Artikel 2

1. Overeenkomstig bijlage III bij het vijfde kaderprogramma wordt voor de uitvoering van het specifiek programma een bedrag noodzakelijk geacht van 491 miljoen ECU, waarvan hoogstens 9,50 % voor de administratieve uitgaven van de Commissie.

2. Van dit bedrag is:

- 70 miljoen ECU bestemd voor de periode 1998-1999;

- 421 miljoen ECU voor de periode 2000-2002.

Dit laatste cijfer kan worden aangepast onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3, lid 3, van het vijfde kaderprogramma.

3. De begrotingsautoriteit stelt, met inachtneming van de in deze beschikking vastgelegde wetenschappelijke en technologische doelstelling en prioriteiten, voor elk begrotingsjaar de kredieten vast afhankelijk van de beschikbaarheid van de in het kader van de meerjarige financiële vooruitzichten toegewezen middelen.

Artikel 3

1. De grote lijnen, de wetenschappelijke en technologische doelstellingen van het specifiek programma en de daarmee samenhangende prioriteiten zijn opgenomen in bijlage I. Zij zijn bepaald overeenkomstig de fundamentele beginselen en de drie categorieën selectiecriteria als uiteengezet in bijlage I bij het vijfde kaderprogramma.

2. Overeenkomstig deze beginselen en criteria worden de selectiecriteria als uiteengezet in artikel 10 van de regels voor deelneming en verspreiding toegepast bij de selectie van de te verrichten OTO-werkzaamheden.

Bij de tenuitvoerlegging van het programma worden, ook in het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1, al deze criteria in acht genomen, al kunnen daarin verschillende afwegingen worden gemaakt.

3. De regels voor deelneming en verspreiding zijn op het specifiek programma van toepassing.

4. De voorwaarden voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het specifiek programma zijn omschreven in artikel 4 van het vijfde kaderprogramma.

5. De OTO-werkzaamheden onder contract van het specifiek programma zijn omschreven in de bijlagen II en IV bij het vijfde kaderprogramma.

Nadere bepalingen voor de uitvoering van het specifiek programma worden uiteengezet in bijlage II.

Artikel 4

Aan de hand van de criteria van artikel 3 en de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en prioriteiten van bijlage I:

a) onderzoekt de Commissie de stand van zaken bij de uitvoering van het specifiek programma en dient zij in voorkomend geval voorstellen tot aanpassing ervan in, overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het vijfde kaderprogramma;

b) laat zij de externe evaluatie uitvoeren als bedoeld in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma met betrekking tot de werkzaamheden die worden verricht op de onder het specifiek programma vallende gebieden.

Artikel 5

1. De Commissie stelt een werkprogramma op met:

a) de inhoud van bijlage I;

b) het indicatieve tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het specifiek programma;

c) bepalingen inzake de coördinatie als aangegeven in bijlage II;

d) en indien nodig de selectiecriteria alsmede de toepassingswijze ervan voor alle OTO-werkzaamheden onder contract.

Het werkprogramma wordt in voorkomend geval bijgewerkt.

2. Ter uitvoering van de OTO-werkzaamheden onder contract start de Commissie, op basis van het werkprogramma, de procedures als bedoeld in de regels voor deelneming en verspreiding, hoofdzakelijk door middel van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen.

Artikel 6

1. De Commissie wordt belast met de uitvoering van dit specifiek programma.

2. Zij wordt bijgestaan door het programmacomité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het programmacomité ontwerpmaatregelen voor betreffende:

- de opstelling en bijwerking van het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1;

- de opstelling van het mandaat voor de externe evaluatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma;

Artikel 7

1. Het programmacomité brengt advies uit over de ontwerpmaatregelen als bedoeld in artikel 6, lid 3, binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het advies wordt uitgebracht met de meerderheid die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zijn in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na verloop van een termijn van zes weken na de indiening van het voorstel, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

2. De Commissie licht het programmacomité op gezette tijden in over het verloop van de tenuitvoerlegging van het specifiek programma, en met name over de resultaten van de evaluatie en de selectie van de OTO-werkzaamheden onder contract.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

(1) Gemeenschappelijk Standpunt nr. 31/98, door de Raad vastgesteld op 23 maart 1998 (PB C 178 van 10.6.1998, blz. 49).

(2) PB L 126 van 18.5.1994, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 2535/97/EG (PB L 347 van 18.12.1997, blz. 1).

(3) COM(97) 553 def.

(4) COM(97) 587 def. (PB C 40 van 7.2.1998, blz. 14).

BIJLAGE I

GROTE LIJNEN, WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN EN PRIORITEITEN

INLEIDING

De voornaamste oogmerken van dit horizontale thema zijn: bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking op internationaal vlak, uitbreiding van de capaciteiten van de Gemeenschap op het gebied van wetenschap en technologie, algemene steun voor het bereiken van een uitmuntend wetenschappelijk niveau in de ruimere internationale context, en een bijdrage aan de uitvoering van het externe beleid van de Gemeenschap, mede in het kader van de toetreding van nieuwe lidstaten.

Strategische doelstellingen en benadering van het programma

- wetenschappelijke en technologische samenwerking bevorderen tussen ondernemingen, organisaties en onderzoekers uit derde landen en de Gemeenschap die beide partijen aanzienlijke en evenredig verdeelde voordelen opleveren, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende behoeften en omstandigheden van afzonderlijke groepen landen en regio's, met inachtneming van de bescherming van de intellectuele eigendom;

- de toegang voor in de Gemeenschap gevestigde onderzoekcentra en ondernemingen vergemakkelijken tot buiten de Gemeenschap beschikbare wetenschappelijke en technologische kennis die de belangen van de Gemeenschap kan dienen;

- de positie en de rol van het communautaire onderzoek in de internationale wetenschappelijke en technologische wereld versterken en een Europese wetenschappelijke en technologische cultuur bevorderen;

- de toetreding van nieuwe lidstaten voorbereiden, bijvoorbeeld door hun volledige associatie met het kaderprogramma aan te moedigen; bijdragen aan de stabilisering van het OTO-potentieel van de landen van Midden- en Oost-Europa in het algemeen en de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjetunie (NOS); het Europees-mediterrane partnerschap steunen en ontwikkelen, en bijdragen aan de duurzame economische, sociale en wetenschappelijke ontwikkeling van ontwikkelingslanden;

- de Europese onderzoeksector helpen informatie te verkrijgen over en ervaring op te doen met onderzoekcapaciteiten, -activiteiten en -prioriteiten van geïndustrialiseerde derde landen en landen met een "economie in opkomst", om het concurrentievermogen van de industrie van de Gemeenschap en haar aanwezigheid op nieuwe markten te versterken.

Uit hoofde van het vijfde kaderprogramma wordt de internationale samenwerking op OTO-gebied ten uitvoer gelegd onder twee vormen: ten eerste door middel van dit programma "Internationale samenwerking" en ten tweede via de andere specifieke programma's.

- In dit programma zijn de volgende specifieke activiteiten opgenomen:

- tenuitvoerlegging van strategische activiteiten gericht op de landen die kandidaat voor toetreding zijn, andere landen van Midden- en Oost-Europa, de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjetunie (NOS), de mediterrane partnerlanden en ontwikkelingslanden. Om de kansen voor samenwerking volledig te benutten en om de meerwaarde op Europees niveau te optimaliseren, moet dit programma de samenwerking met sommige geïndustrialiseerde en landen met een "economie in opkomst" vergemakkelijken;

- vergroting van de opleidingskansen van onderzoekers;

- zorgen voor de coördinatie met andere programma's van het kaderprogramma, met andere communautaire initiatieven en beleidsmaatregelen, in het bijzonder met betrekking tot het externe beleid, alsook met die van de lidstaten, internationale samenwerkingsorganisaties en -projecten, zoals COST en Eureka.

- De tweede vorm van internationale samenwerking bestaat uit de deelneming van partners uit derde landen (zonder financiering uit het programma "Internationale samenwerking") aan projecten van andere programma's, overeenkomstig de regels voor deelneming en verspreiding.

1. SPECIFIEKE ACTIVITEITEN VAN HET PROGRAMMA

In het kader van dit programma worden enkel de specifieke OTO-activiteiten gefinancierd die relevant zijn voor bepaalde derde landen of regio's en die niet onder andere onderdelen van het kaderprogramma vallen. De onderzoekprioriteiten moeten worden vastgesteld door middel van een geïntensiveerde dialoog met de betrokken regio's, gelet op de diversiteit van hun economische en sociaal-culturele situatie. De steun dient eerder te worden geconcentreerd op samenwerking op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling dan op technische bijstand en overdracht van technologie, die beter door de communautaire programma's voor externe relaties kunnen worden gerealiseerd. Bij de tenuitvoerlegging van dit programma wordt rekening gehouden met de belangen van het bedrijfsleven, in het bijzonder van het midden- en kleinbedrijf.

A. SAMENWERKING MET BEPAALDE CATEGORIEËN DERDE LANDEN

A.1. Staten in de pretoetredingsfase (1)

Motivering en doelstellingen

De door het vijfde kaderprogramma bestreken periode valt voor de landen die kandidaat voor toetreding zijn samen met de voorbereiding van het lidmaatschap van de Europese Unie. In het kader van Agenda 2000 moet het programma dan ook bijdragen tot de versnelde hervorming van de wetenschapsstructuren van deze landen, waarbij het hooggekwalificeerde wetenschappelijk personeel moet worden gehandhaafd en de wetenschappelijke infrastructuur moet worden geconsolideerd. Een en ander moet worden bereikt door deze landen aan te moedigen zich volledig te associëren met de specifieke programma's en aan de projecten deel te nemen onder soortgelijke voorwaarden als de lidstaten. In het perspectief van de in Agenda 2000 voorgestelde versterkte pretoetredingsstrategie kan deze associatie met het kaderprogramma worden vergemakkelijkt door middel van een verlaagde maar progressief stijgende financiële bijdrage van deze landen en door Phare in het kader van de partnerschappen voor toetreding.

Activiteiten

- Er worden specifieke activiteiten verricht ter bevordering van de topcentra in deze landen, zodat zij hun onderzoekcapaciteiten ten dienste kunnen stellen van de economische en sociale behoeften van hun regio en de Unie in haar geheel. De voor ondersteuning in aanmerking komende centra moeten zowel theoretisch als toegepast onderzoek verrichten op het gebied van de natuurwetenschappen, de sociale en de economische wetenschappen, waarbij indien mogelijk een multidisciplinaire aanpak wordt gevolgd. Zij moeten plaatselijke expertise koppelen aan internationale kennis van hoog niveau en tevens dienen als opleidingscentra voor jonge onderzoekers. De steun wordt toegekend voor projecten die maatregelen behelzen zoals de oprichting van netwerken, de organisatie van conferenties en workshops en werkbezoeken van wetenschappers. Een en ander moet de samenwerking met westerse wetenschappers ter plaatse mogelijk maken, alsmede de opstelling van programma's en de organisatie van evenementen waarmee het "superregionale" belang van de centra wordt onderstreept, zodat de uitstraling ervan naar de buurlanden kan worden versterkt.

- Daarnaast worden er begeleidende maatregelen ontwikkeld om te komen tot een grotere deelneming van deze landen aan andere programma's van het kaderprogramma (bijvoorbeeld door het verspreiden van informatie over door het kaderprogramma geboden mogelijkheden), eveneens met gebruikmaking van de samenwerkingsnetwerken.

A.2. NOS en landen van Midden- en Oost-Europa die zich niet in de pretoetredingsfase bevinden

Motivering en doelstellingen

Een nauwe relatie tussen deze landen en de Unie op het gebied van wetenschap en technologie draagt bij tot de instandhouding en de stimulering van hun economische ontwikkeling. Sommige van deze landen hebben aanzienlijke inspanningen geleverd om hun wetenschappelijk potentieel te consolideren en nieuwe administratieve structuren op te zetten die beter aan de onderzoekbehoeften zijn aangepast. Voor de Unie is de wetenschappelijke samenwerking met deze landen erop gericht de inspanningen ter ontwikkeling van een pluralistisch wetenschappelijk en technologisch systeem te ondersteunen en hun deskundigheid op onderzoekgebied te handhaven en ontwikkelen door voort te bouwen op de bestaande expertise, om hen te helpen een aantal van hun grootste economische en maatschappelijke problemen op te lossen.

Activiteiten

In het kader van dit programma worden gezamenlijke onderzoekprojecten en gecoördineerde werkzaamheden uitgevoerd op gebieden die niet onder de andere specifieke programma's vallen:

- Een eerste activiteit bestaat in het aanduiden van structurele overgangsproblemen op regionaal niveau. Het gaat hierbij met name om problemen in verband met milieu en gezondheid, bijvoorbeeld: woestijnvorming, sanering van door land ingesloten zeegebieden en grote meren, gevolgen van de in het verleden gevolgde aanpak voor de productie en het gebruik van energie, beheer van het arctisch milieu, blootstelling van de mens aan milieu-invloeden, luchtverontreiniging en waterkwaliteit, preventie en bestrijding van opnieuw optredende ziekten en hervorming van het gezondheidsstelsel.

- Een tweede activiteit bestaat in de handhaving van het onderzoekpotentieel in deze landen en de bevordering van de relaties daarvan met de Europese onderzoekwereld op gebieden waarvoor deze landen over algemeen erkende kennis van hoog niveau en een waardevol samenwerkingspotentieel beschikken, bijvoorbeeld: natuurkunde, wiskunde, biologie, scheikunde en aardwetenschappen, medische biologie, materiaaltechnologie, lasertechnologie en technologieën van de informatiemaatschappij, lucht- en ruimtevaarttechnologie, vervoer en menswetenschappen. Een en ander kan worden bereikt door voort te bouwen op de ervaring die reeds is opgedaan in het kader van samenwerkingsstructuren zoals Copernicus, Cost, Eureka, Phare en Tacis (meer bepaald met het ICTW en het CWTU) en in het kader van het Intas - indien tussen de leden een nieuwe overeenkomst voor de voortzetting daarvan wordt gesloten.

A.3. Mediterrane partnerlanden

Motivering en doelstellingen

Naast hun deelneming aan de andere specifieke programma's en de specifieke activiteit "Onderzoek voor ontwikkeling" van dit programma worden met de mediterrane partnerlanden specifieke activiteiten uitgevoerd om de wetenschappelijke en technologische dimensie van het Euro-mediterraan partnerschap te versterken, indien nodig door hun capaciteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling te verbeteren en innovatie te bevorderen.

Activiteiten

Op basis van de resultaten van de dialoog met deze landen worden specifieke activiteiten verricht met betrekking tot de regionale aspecten van enkele van de volgende gebieden: geïntegreerd beheer van het kustgebied van de Middellandse Zee (waaronder ook milieuaspecten); waterbeheer (waaronder water/energie-interacties); beheer van natuurlijke hulpbronnen in het kader van de duurzame ontwikkeling van het toerisme; behoud en restauratie van het cultureel erfgoed; ontwikkeling in het kader van sociaal-economische modernisering (waaronder innovatie, de stedelijke dimensie, vervoer en steun bij de totstandbrenging van een Euro-mediterrane informatiemaatschappij).

A.4. Onderzoek voor ontwikkeling

Motivering en doelstellingen

Doel van dit programmaonderdeel is om samen met wetenschappers uit ontwikkelingslanden de onderzoekproblemen te behandelen die direct verband houden met de ontwikkelingsproblematiek, in een perspectief van wederzijds belang op lange termijn. De selectie van de te behandelen onderwerpen wordt gebaseerd op een beleid van dialoog met groepen landen en regio's aangaande hun behoeften inzake OTO, hun prioriteiten en hun specifieke sociaal-economische eisen, waardoor de thema's beter kunnen worden gericht.

Activiteiten

Er worden specifieke activiteiten ontplooid op de volgende gebieden:

- Mechanismen en sociaal-economische en politieke voorwaarden voor de totstandbrenging van duurzame ontwikkeling:

- analyse van factoren die de invoering van bestaande innovatie mogelijk maken. Naast de hieronder vermelde gebieden moeten ook sectoriële en intersectoriële gebieden worden bestreken zoals de mondiale informatiemaatschappij, energie, vervoer, bevolking en stadsontwikkeling.

- Duurzaam beheer en gebruik van natuurlijke hulpbronnen:

- bevordering van een duurzame relatie tussen bevolkingsdruk, voedselvoorziening en gebruik en beheer van de ecosystemen; verbetering van de productiviteit en preventie van het verlies van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen;

- analyse van de ontwikkeling van de vraag naar landbouwproducten in deze landen en onderzoek naar de middelen om in deze ontwikkeling te voorzien; verbetering van de efficiëntie van landbouwproductieketens, met bijzondere aandacht voor kwalitatieve en gezondheidsaspecten.

- Verbetering van de gezondheid:

onderzoek naar efficiënte en billijke gezondheidssystemen en het effect daarvan, naar de invloed van structurele en politieke aspecten, naar de behandeling van kwetsbare groepen, de kwaliteit van de zorg, de aanvaardbaarheid en betaalbaarheid ervan, naar inzicht in de belangrijkste gezondheidsproblemen in deze landen en de ontwikkeling van middelen ter preventie en bestrijding van de meest voorkomende ziekten.

A.5 Landen met een economie in opkomst en industrielanden

Motivering en doelstellingen

Deze landen zijn zowel concurrenten als partners van de Unie op de wereldmarkt. Dit programmaonderdeel draagt bij tot de bevordering van:

- de bilaterale en multilaterale (G-7, OESO enz.) beleidsdialoog op onderzoekgebied om de samenwerking te vergemakkelijken en te controleren en om prioriteiten van wederzijds belang vast te stellen;

- de toegang tot de onderzoekexpertise en -mogelijkheden in deze landen om aldus te kunnen bijdragen tot een betere werking van het Europees onderzoek en een groter concurrentievermogen van de Unie in de wereldeconomie;

- de verdeling van de kosten en voordelen van mondiale projecten (bijvoorbeeld menselijk genoom, informatiemaatschappij en andere activiteiten in het kader van de overeenkomst inzake intelligente fabricagesystemen (IMS));

- de samenwerking om wereldwijde problemen op te lossen (bijvoorbeeld mondiale klimaatverandering).

Activiteiten

Om de toegang tot het buiten de Unie bestaande onderzoekpotentieel te vergemakkelijken en te verbeteren worden in dit programma, ten behoeve van de kernactiviteiten en de generieke activiteiten van de specifieke programma's, op bepaalde gebieden wetenschappelijke en technologische samenwerkingsovereenkomsten met sommige geïndustrialiseerde landen van buiten de Unie ten uitvoer gelegd. Dit instrument kan ook worden uitgebreid tot samenwerking op bepaalde gebieden met enkele van de voornaamste nieuwe industrielanden, bijvoorbeeld sommige ontwikkelingslanden die belangrijke markten vormen en die zich zodanig hebben ontwikkeld dat zij op sommige wetenschappelijke en technologische gebieden even ver staan als de geïndustrialiseerde landen.

B. OPLEIDING VAN ONDERZOEKERS

Er wordt een beurzenstelsel opgezet om jonge onderzoekers met een doctorstitel of een daarmee gelijk gestelde titel uit ontwikkelingslanden, mediterrane landen en landen met een economie in opkomst in de gelegenheid te stellen in laboratoria in de Gemeenschap mee te werken aan projecten die onder het kaderprogramma vallen. Dit vormt een extra middel om het wetenschappelijk potentieel in deze landen te verhogen, terwijl het communautair onderzoek tegelijk voordeel kan halen uit hun ervaring.

Een tweede beurzenstelsel wordt opgezet om een beperkt aantal jonge onderzoekers uit de Gemeenschap in de gelegenheid te stellen op onderzoekgebieden die voor de Gemeenschap van bijzonder belang zijn te werken in industriegerichte laboratoria van het hoogste niveau in derde landen. Bij de toepassing van dit beurzenstelsel wordt rekening gehouden met het gelijkekansenbeleid van de Gemeenschap.

C. COÖRDINATIE

Coördinatie van de activiteiten die onder het kaderprogramma vallen en met andere communautaire programma's

Teneinde het beleid inzake internationale samenwerking op onderzoekgebied uit te stippelen en ten uitvoer te leggen, wordt in dit programma rekening gehouden met het beleid, de instrumenten, de initiatieven, de belangen en de capaciteiten van andere belanghebbenden op dit gebied. Een van de hoofddoelstellingen is dus te zorgen voor coördinatie met de andere specifieke programma's en met andere communautaire beleidslijnen en -instrumenten.

- De coördinatie met de andere specifieke programma's wordt geconcentreerd op het nastreven van samenhang ten aanzien van de deelneming van partners van buiten de Unie, het volgen en analyseren (met het oog op wederzijds belang en nut) van de deelneming van entiteiten van buiten de Unie of van internationale organisaties, en de bestudering van de tendensen van de deelneming per land en per programma.

Voorts worden, waar er kansen zijn voor internationale samenwerking op een onderzoekgebied dat van wederzijds belang is, de andere programma's via dit programma geholpen om een efficiënte samenwerking tot stand te brengen, onder meer door de organisatie van evenementen waarop informatie wordt verstrekt over de regels en het beleid inzake communautair OTO in het algemeen, en de deelneming van entiteiten uit derde landen en internationale organisaties in het bijzonder.

- De coördinatie met de externe programma's voor technische bijstand van de Gemeenschap zoals Phare, Tacis, MEDA, het EOF en de programma's voor Azië en Latijns-Amerika, verhoogt de synergie tussen deze activiteiten en de werkzaamheden die in het kader van het onderzoekbeleid worden verricht. Zo kan efficiënte steun voor de wetenschappelijke en technologische sector in de betrokken landen worden verleend in de vorm van bevordering van onderzoek als nationale prioriteit, maatregelen van institutionele aard en investeringen in infrastructuur.

Coördinatie met COST, Eureka en internationale organisaties

- COST: COST, dat zich tot ver buiten de Unie uitstrekt, is een nuttig instrument ter bevordering van samenwerking en ter stimulering van de wederzijdse coördinatie van nationale en internationale activiteiten op een zeer brede schaal, zowel thematisch als geografisch, alsook ter stimulering van de integratie van onderzoekers uit de LMOE in pan-Europese activiteiten. De flexibiliteit daarvan wordt verder gebruikt om de verkenning van nieuwe ideeën en gebieden van wetenschappelijk en technologisch onderzoek te intensiveren. Er worden betere methoden ontwikkeld om de activiteiten van COST en het kaderprogramma op elkaar af te stemmen, zodat de complementariteit van de twee instrumenten beter kan worden benut, met name wat de tenuitvoerlegging van de kernactiviteiten en de generieke activiteiten van het kaderprogramma betreft. Het programma ondersteunt ook de administratie van COST.

- Eureka: De activiteiten van Eureka en van het kaderprogramma vullen elkaar goed aan. Het doel is nu het gecoördineerde gebruik van beide instrumenten rond een beperkt aantal prioritaire thema's van gemeenschappelijk belang te optimaliseren. Er worden eenvoudige en efficiënte manieren ontwikkeld om banden te leggen tussen het vijfde kaderprogramma en Eureka; deze worden in de eerste plaats toegepast op grootschalige projecten in het kader van de kernactiviteiten van de thematische programma's. De informatie- en coördinatiemechanismen worden verbeterd teneinde een positieve ontwikkeling van deze projecten te stimuleren, waarbij de verschillende rol van Eureka en het kaderprogramma, alsmede de eigen aard en financiële middelen ervan, worden behouden.

- Internationale organisaties: Nauwere samenwerking tussen de Gemeenschap en internationale organisaties die bij de onderzoekactiviteiten en de ontwikkeling van het W & T-beleid zijn betrokken, alsmede deelneming daarvan aan alle activiteiten van het kaderprogramma, vergroten de algemene samenhang van het onderzoek en optimaliseren het gebruik en de exploitatie van de wetenschappelijke infrastructuur in Europa. De Commissie intensiveert haar deelneming aan de activiteiten van deze organisaties en moedigt de coördinatie tussen de leden daarvan in de Unie aan.

Coördinatie met de lidstaten

De activiteiten van de Gemeenschap en de lidstaten in verband met internationale samenwerking op onderzoekgebied hebben vaak betrekking op soortgelijke of aanverwante kwesties. Onder volledige naleving van het subsidiariteitsbeginsel bestaat er op sommige gebieden zowel ruimte voor als behoefte aan een grotere coördinatie waarmee de afzonderlijke inspanningen boven de kritieke massa kunnen worden uitgetild en de algemene doeltreffendheid, flexibiliteit en zichtbaarheid van de activiteiten van de Gemeenschap en de lidstaten kunnen worden verbeterd. Voortbouwend op de ervaring met initiatieven zoals het "Europees initiatief voor landbouwkundig onderzoek ten behoeve van ontwikkeling" kunnen via dit programma voor nieuwe gecoördineerde werkzaamheden geschikte openbare en particuliere onderzoekgebieden worden aangegeven en passende coördinatieactiviteiten worden opgezet.

2. INTERNATIONALE SAMENWERKING IN HET KADER VAN DE ANDERE ACTIVITEITEN VAN HET KADERPROGRAMMA

De tweede vorm van internationale samenwerking op OTO-gebied als bedoeld in de inleiding, betreft de deelneming van entiteiten uit derde landen en internationale organisaties aan de andere specifieke programma's van het kaderprogramma. De voorwaarden voor een dergelijke deelneming zijn uiteengezet in het besluit dat krachtens artikel 30 J van het Verdrag is vastgesteld. Dankzij dit programma kan deze deelname worden gevolgd, kunnen de voordelen voor de Gemeenschap worden nagegaan en kan worden bekeken of een en ander spoort met het buitenlands beleid van de Gemeenschap. Tevens kan worden geëvalueerd of voor een dergelijke deelneming een internationale overeenkomst moet worden gesloten om waardevolle OTO-programma's van de betrokken derde landen op evenwichtige basis voor onderzoekers uit de Gemeenschap open te stellen en/of te zorgen voor passende voorwaarden inzake intellectuele-eigendomsrechten.

(1) De tien landen van Midden- en Oost-Europa en Cyprus; voor dit laatste land is Phare niet van toepassing.

BIJLAGE II

NADERE BEPALINGEN VOOR DE UITVOERING VAN HET SPECIFIEK PROGRAMMA

Het specifiek programma wordt ten uitvoer gelegd door middel van OTO-werkzaamheden onder contract als omschreven in de bijlagen II en IV bij het vijfde kaderprogramma. Daarnaast zijn de volgende bepalingen, eigen aan het specifiek programma, van toepassing:

1. Begeleidende maatregelen

Begeleidende maatregelen bestaan met name in:

- studies ter ondersteuning van dit programma, onder meer als voorbereiding op toekomstige activiteiten;

- uitwisseling van informatie, conferenties, studiebijeenkomsten, workshops of andere wetenschappelijke of technische bijeenkomsten;

- gebruik van externe deskundigheid, inclusief toegang tot wetenschappelijke gegevensbanken, vooral met het oog op de in artikel 5, lid 1, van het vijfde kaderprogramma bedoelde toetsing van het specifiek programma, de in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma bedoelde externe evaluatie, de evaluatie van de OTO-werkzaamheden onder contract of het toezicht op de uitvoering ervan;

- activiteiten op het gebied van verspreiding, informatie en bekendmaking, waaronder wetenschappelijke publicaties, en activiteiten met betrekking tot exploitatie van resultaten;

- opleidingsactiviteiten in verband met door dit programma bestreken OTO-werkzaamheden;

- steun voor activiteiten op het gebied van voorlichting en hulp aan bij onderzoek betrokken partijen, waaronder het MKB;

- steun voor initiatieven ter bevordering van topcentra.

2. Afwijkingen van de vastgestelde financiële bijdrage

Voor juridische entiteiten in niet-geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, de NOS en ontwikkelingslanden:

- kan de financiering van OTO-projecten uit het vijfde kaderprogramma meer dan 50 % bedragen van de in aanmerking komende totale kosten, teneinde de kwaliteit van hun onderzoekapparatuur en -uitrusting te waarborgen,

- kunnen de kosten voor personeel en uitrusting als uiteengezet in de verordening betreffende de toepassingsvoorschriften van de regels voor deelneming en verspreiding, een ruimere inhoud hebben, wanneer de deelneming aan OTO-projecten plaatsvindt op basis van in aanmerking komende extra kosten,

met inachtneming van de doelstellingen van het specifiek programma.

3. Bepalingen inzake coördinatie

Binnen het programma ziet de Commissie toe op de complementariteit tussen de OTO-werkzaamheden onder contract, met name door deze te groeperen rond een gemeenschappelijke doelstelling; voorts zorgt zij ervoor dat doublures worden vermeden, met inachtneming van de rechtmatige belangen van de indieners van voorstellen voor OTO-werkzaamheden onder contract.

Tevens wordt gezorgd voor coördinatie tussen de activiteiten van het specifiek programma en activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van:

- andere specifieke programma's waarmee het vijfde kaderprogramma ten uitvoer wordt gelegd;

- de programma's voor onderzoek en onderwijs waarmee Besluit 98/. . ./Euratom van de Raad van . . . betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor activiteiten op het gebied van onderzoek en onderwijs (1998-2002) ten uitvoer wordt gelegd;

- andere Europese samenwerkingsverbanden op onderzoekgebied, zoals Eureka en COST, en door internationale organisaties;

- andere communautaire instrumenten die van belang zijn voor onderzoek, zoals Phare, Tacis, MEDA, het EOF, de programma's voor Azië en Latijns-Amerika, het EIF, de structuurfondsen en de EIB.

Deze coördinatie bestaat in:

i) het aangeven van gemeenschappelijke thema's of prioriteiten, met name gericht op:

- de uitwisseling van informatie,

- de uitvoering van gezamenlijk vastgestelde werkzaamheden, waarbij met name een van de procedures als bedoeld in artikel 9 van de regels voor deelneming en verspreiding gezamenlijk ten uitvoer wordt gelegd;

ii) het herschikken van voorstellen voor OTO-werkzaamheden onder contract tussen specifieke programma's of tussen het specifiek programma en het programma voor onderzoek en onderwijs;

iii) ondersteuning van het Eureka-secretariaat en van de COST-activiteiten en het COST-secretariaat (1).

(1) Gezien de aard van COST worden de uitgaven voor het COST-secretariaat (niet-statutair personeel, dienstreizen, vergaderingen, voorlichting enz.) als beleidsuitgaven beschouwd.

Top