EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998PC0221

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting voor de Lid-Staten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden

/* COM/98/0221 def. - CNS 98/0137 */

PB C 160 van 27/05/1998, p. 18 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998PC0221

Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 68/414/EEG houdende verplichting voor de Lid-Staten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden /* COM/98/0221 def. - CNS 98/0137 */

Publicatieblad Nr. C 160 van 27/05/1998 blz. 0018


Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 68/4145/EEG houdende verplichting voor de lidstaten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (98/C 160/09) (Voor de EER relevante tekst) COM(1998) 221 def. - 98/0137(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 15 april 1998)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 103 A, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat de Raad op 20 december 1968 een richtlijn heeft vastgesteld (1) houdende verplichting voor de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden;

Overwegende dat ingevoerde ruwe aardolie en aardolieproducten nog steeds een belangrijke plaats innemen bij de voorziening van de Gemeenschap met energieproducten; dat elke, zelfs tijdelijke moeilijkheid waardoor de leveranties van deze producten worden verminderd of de prijs ervan op de internationale markten aanmerkelijk wordt verhoogd, ernstige verstoringen in de economische activiteit van de Gemeenschap kan veroorzaken; dat de Gemeenschap de schadelijke gevolgen van een dergelijke gebeurtenis moet kunnen ondervangen of althans verzachten; dat het noodzakelijk is Richtlijn 68/414/EEG aan te passen aan de realiteit van de interne markt van de Gemeenschap en de evolutie van de oliemarkten;

Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 73/238/EEG (2) van 24 juli 1973 heeft besloten om in geval van moeilijkheden bij de voorziening met ruwe aardolie en aardolieproducten passende maatregelen te nemen, met inbegrip van het aanspreken van de veiligheidsvoorraden; dat de lidstaten soortgelijke verbintenissen hebben aangegaan in het kader van de overeenkomst betreffende een "Internationaal energieprogramma" (3);

Overwegende dat het belangrijk is de veiligheid van de aardolievoorziening te verbeteren;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat de organisatorische regelingen in verband met de aanleg van olievoorraden de vlotte werking van de interne markt waarborgen;

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn geen belemmering vormen voor de volledige toepassing van het Verdrag, met name van de bepalingen inzake de interne markt en de mededinging;

Overwegende dat in overeenstemming met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals bedoeld in artikel 3 B van het Verdrag, de doelstelling van het handhaven van een hoog niveau van veiligheid van de olievoorziening in de Gemeenschap met behulp van betrouwbare en transparante op solidariteit van de lidstaten gebaseerde mechanismen, zonder afbreuk te doen aan de regels van de interne markt en de mededinging, op de beste manier kan worden verwezenlijkt op het niveau van de Gemeenschap; dat deze richtlijn is beperkt tot de minimumvoorschriften die nodig zijn om deze doelstelling te verwezenlijken en niet verder gaat dan wat daartoe nodig is;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat de voorraden ter beschikking staan van de lidstaten wanneer zich moeilijkheden in de olievoorziening voordoen; dat de lidstaten de bevoegdheid en het vermogen moeten hebben om toezicht te houden op het gebruik van bedoelde voorraden zodat deze met spoed ter beschikking kunnen worden gesteld van de sectoren waarin de behoefte aan olie zich het meest doet gevoelen;

Overwegende dat de organisatorische regelingen voor het in stand houden van de olievoorraden de beschikbaarheid van de voorraden en de toegang van de consument moeten waarborgen;

Overwegende dat het passend is dat de organisatorische regelingen voor het in stand houden van de olievoorraden transparant zijn en een eerlijke en niet-discriminerende verdeling van de lasten voor de opslag van deze voorraden waarborgen; dat de kosten voor de opslag van olievoorraden derhalve moeten worden gespecificeerd in de eindprijs van de olieproducten die op de desbetreffende markten worden verkocht;

Overwegende dat de lidstaten, met het oog op de bovenbedoelde organisatie van de opslag van voorraden, een beroep mogen doen op een stelsel waarbij een specifieke opslaginstantie alle of een gedeelte van de voorraden beheert die deze lidstaten overeenkomstig hun verplichting in stand moeten houden; dat het eventuele resterende gedeelte moet worden opgeslagen door de raffinage-industrie en de andere marktdeelnemers; dat een partnership tussen de overheid en de industrie noodzakelijk is om de voorraden op een efficiënte en betrouwbare manier te beheren;

Overwegende dat een hoge nationale olieproductie als zodanig tot de veiligstelling van de voorziening bijdraagt; dat de evolutie van de oliemarkten in lidstaten met een nationale olieproductie een hogere maximumafwijking van de in stand te houden olievoorraden kan rechtvaardigen;

Overwegende dat het passend is om een aanpak vast te stellen die reeds door de Gemeenschap en de lidstaten in het kader van hun internationale verplichtingen en overeenkomsten is gevolgd; dat gezien de wijzigingen in het verbruik van olieproducten de internationale voorraden van vliegtuigbrandstoffen een belangrijke component van dit verbruik zijn geworden; dat deze voorraden een onderdeel zijn van het binnenlands verbruik;

Overwegende dat het nodig is de communautaire mechanismen voor de statistische rapportage in verband met de olievoorraden aan te passen en te vereenvoudigen;

Overwegende dat olievoorraden in beginsel om het even waar in de Gemeenschap kunnen worden opgeslagen en dat het daarom passend is het aanleggen van voorraden buiten het nationale grondgebied te vergemakkelijken; dat het noodzakelijk is dat beslissingen inzake het aanleggen van voorraden buiten het nationale grondgebied worden genomen door de regering van de betrokken lidstaat overeenkomstig zijn behoeften en overwegingen van veiligheid van de voorziening; dat voor dergelijke in bewaring gegeven (geconsigneerde) voorraden meer gedetailleerde regels vereist zijn om de beschikbaarheid en toegankelijkheid ervan ingeval van moeilijkheden in de olievoorziening te waarborgen;

Overwegende dat het passend is het administratieve toezicht op de voorraden te versterken en doeltreffende mechanismen voor het toezicht op en de verificatie van de voorraden in te voeren; dat een sanctieregeling noodzakelijk is om de daadwerkelijke invoering van een dergelijk toezicht te waarborgen;

Overwegende dat bij Richtlijn 72/425/EEG van de Raad van 19 december 1972 de in de eerste alinea van artikel 1 van Richtlijn 68/414/EEG genoemde referentieperiode van 65 dagen is verlengd tot 90 dagen en dat daarbij de voorwaarden voor deze verlenging zijn vastgelegd; dat de bepalingen van deze richtlijn door onderhavige richtlijn overbodig zijn geworden; dat Richtlijn 72/425/EEG derhalve moet worden ingetrokken;

Overwegende dat het passend is de Raad op gezette tijden te informeren over de situatie ten aanzien van de veiligheidsvoorraden in de Gemeenschap,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 68/414/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 1

1. De lidstaten nemen alle passende wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om, behoudens het bepaalde in artikel 7, op het grondgebied van de Europese Gemeenschap voor elk van de in artikel 2 bedoelde categorieën permanent een niveau voor de voorraden aardolieproducten in stand te houden dat gelijk is aan ten minste 90 dagen gemiddeld binnenlands verbruik per dag in het voorafgaande kalenderjaar.

2. Het gedeelte van het binnenlandse verbruik dat wordt gedekt door producten vervaardigd van uit de bodem van de desbetreffende lidstaat gewonnen aardolie kan tot een maximum van 25 % van bedoeld verbruik worden afgetrokken.".

2. Artikel 2 wordt geschrapt.

3. Artikel 3 wordt artikel 2 en wordt aangevuld met de volgende alinea:

"Voor de berekening van het binnenlands verbruik worden bunkervoorraden voor de zeevaart niet in aanmerking genomen. Bunkervoorraden voor de internationale luchtvaart worden wel in aanmerking genomen voor de berekening van het binnenlands verbruik.".

4. Het volgende artikel 3 wordt ingevoegd:

"Artikel 3

1. De overeenkomstig artikel 1 in opslag gehouden voorraden staan in geval van moeilijkheden met de olievoorziening volledig ter beschikking van de lidstaten. De lidstaten zorgen ervoor dat zij de jurisdictie hebben om in dergelijke omstandigheden te beschikken over het gebruik van bedoelde voorraden.

In alle andere omstandigheden zorgen de lidstaten ervoor dat deze voorraden beschikbaar en toegankelijk zijn. Zij voeren regelingen in om de identificatie en inventarisatie van en het toezicht op deze voorraden mogelijk te maken.

2. De lidstaten zorgen dat hun regelingen voor het beheer van de voorraden eerlijk en niet-discriminerend zijn. De kosten die resulteren uit het overeenkomstig artikel 1 in opslag houden van de voorraden moeten via een transparante regeling afzonderlijk worden gespecificeerd in de eindproductprijs van de desbetreffende olieproducten. Wanneer de voorraden uitsluitend door commerciële ondernemingen in opslag worden gehouden, mogen de opslagkosten op een indicatieve manier worden aangegeven.

3. Om aan de eisen van lid 1 en 2 te voldoen, mogen de lidstaten een beroep doen op een opslaginstantie die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een gedeelte van de voorraden.

Twee of meer lidstaten mogen besluiten een beroep te doen op een gemeenschappelijke opslaginstantie. In dat geval zijn zij gezamenlijk verantwoordelijk voor de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen.".

5. Artikel 4 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 4

De lidstaten verstrekken aan de Commissie een overeenkomstig de artikelen 5 en 6 opgesteld statistisch overzicht van de aan het einde van iedere maand aanwezige voorraden, onder nauwkeurige opgave van het aantal dagen gemiddeld verbruik van het voorafgaande kalenderjaar waarvoor die voorraden goed zijn. Deze mededeling wordt gedaan uiterlijk de vijfentwintigste dag van de tweede maand na het einde van de maand in kwestie.

Het jaarverbruik, waarop de opslagverplichting wordt berekend, gaat elk jaar in op 31 maart.

In het statistisch overzicht worden de voorraden brandstof voor straalvliegtuigen van het kerosinetype afzonderlijk vermeld onder categorie II.".

6. Artikel 5 wordt vervangen door de volgende tekst:

"Artikel 5

De krachtens artikel 1 in opslag te houden voorraden mogen worden aangehouden in de vorm van ruwe aardolie en halffabrikaten, dan wel in de vorm van eindproducten.

In het in artikel 4 bedoelde statistisch overzicht van de voorraden worden eindproducten opgenomen voor de werkelijke hoeveelheid; ruwe aardolie en halffabrikaten worden opgenomen:

- ofwel in verhouding tot de hoeveelheden van elk der categorieën van de in de raffinaderijen van de desbetreffende staat gedurende het voorafgaande kalenderjaar verkregen producten;

- ofwel volgens de verhouding tussen enerzijds de totale hoeveelheid van de aan de opslagverplichting onderworpen producten die gedurende het voorafgaande kalenderjaar in de desbetreffende staat zijn vervaardigd, en anderzijds de hoeveelheid ruwe aardolie die gedurende hetzelfde jaar is gebruikt; dit kan slechts gelden voor ten hoogste 40 % van de totale verplichting voor de eerste en de tweede categorie (benzine en gasolie) en voor ten hoogste 50 % voor de derde categorie (stookolie).

Indien mengproducten zijn bestemd voor de vervaardiging van in artikel 2 genoemde eindproducten, kunnen zij de producten waarvoor zij bestemd zijn, vervangen.".

7. Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a) Lid 1 wordt vervangen door de volgende tekst:

"1. Voor de berekening van het in artikel 1 bedoelde minimumniveau worden de overeenkomstig artikel 3 in opslag gehouden hoeveelheden opgenomen in het statistisch overzicht.".

b) Lid 2 wordt vervangen door de volgende tekst:

"2. Voor de toepassing van deze richtlijn kunnen, in het kader van speciale intergouvernementele overeenkomsten, voorraden worden aangelegd op het grondgebied van een lidstaat voor rekening van in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen.

In dergelijke gevallen mag de lidstaat op het grondgebied waarvan de voorraden in het kader van een dergelijke overeenkomst zijn opgeslagen, zich niet verzetten tegen de overbrenging daarvan naar de andere lidstaat voor rekening waarvan bedoelde voorraden in het kader van de overeenkomst zijn opgeslagen; hij oefent toezicht uit op deze voorraden in overeenstemming met de in de overeenkomst gespecificeerde procedures, maar neemt ze niet op in zijn statistisch overzicht. De lidstaat waarvoor deze voorraden zijn bestemd, mag ze in zijn eigen statistisch overzicht opnemen.

Samen met het in artikel 4 bedoelde statistisch overzicht, zendt iedere lidstaat de Commissie een overzicht toe van de op het eigen grondgebied voor rekening van andere lidstaten opgeslagen voorraden, alsmede van de in andere lidstaten voor eigen rekening opgeslagen voorraden. Voor beide gevallen worden de opslaglocaties en de opgeslagen hoeveelheden en productcategorieën - of ruwe olie - opgenomen in het overzicht.

De ontwerpen van de in de eerste alinea genoemde overeenkomsten worden aan de Commissie medegedeeld; deze kan aan de betrokken regeringen haar opmerkingen kenbaar maken. Wanneer de overeenkomsten gesloten zijn, worden zij medegedeeld aan de Commissie die ze ter kennis brengt van de overige lidstaten.

Een lidstaat die besluit om geen voorraden in het kader van dergelijke overeenkomsten in andere lidstaten op te slaan, informeert de Commissie over de redenen van dit besluit.

Bedoelde overeenkomsten moeten aan de volgende voorwaarden voldoen; zij moeten:

- betrekking hebben op ruwe aardolie en alle in deze richtlijn bedoelde aardolieproducten;

- de voorwaarden en regelingen omvatten voor het in stand houden van de voorraden met het oog op het waarborgen van het toezicht op en de beschikbaarheid van de voorraden;

- de procedures aangeven voor het toezicht op en de identificatie van de voorgeschreven voorraden;

- in beginsel voor onbeperkte duur worden gesloten;

- nader bepalen dat, indien wordt voorzien in de mogelijkheid tot unilaterale opzegging, hiervan geen gebruik mag worden gemaakt in geval van een crisis in de voorziening en de Commissie in ieder geval vooraf van iedere opzegging wordt geïnformeerd.

Wanneer de onder dergelijke overeenkomsten aangelegde voorraden niet in het bezit zijn van de onderneming of de instantie op wie de verplichting berust voorraden in stand te houden, maar bij deze onderneming of instantie in bewaring zijn gegeven (geconsigneerd) door een andere onderneming of instantie, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

- de begunstigde onderneming of instantie heeft contractueel het recht om deze voorraden te verwerven in de loop van de consignatieperiode: de methode voor de bepaling van de prijs van een dergelijke aankoop moet overeengekomen zijn tussen de betrokken partijen;

- de minimum-consignatieperiode is 90 dagen;

- de locatie en de hoeveelheid en categorie van het in bedoelde locatie opgeslagen product, of de ruwe aardolie, moeten worden gespecificeerd.";

c) Lid 3, tweede alinea, wordt vervangen door de volgende tekst.

"Bijgevolg worden met name van opneming in het statistisch overzicht uitgesloten: nog niet gewonnen nationale aardolievoorraden, hoeveelheden die bestemd zijn voor bunkervoorraden voor de zeevaart, hoeveelheden welke zich in rechtstreeks transitoverkeer bevinden, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde voorraden, en hoeveelheden welke in oliepijpleidingen, tankauto's, tankwagons, reservoirs van distributiestations en bij kleine verbruikers aanwezig zijn. Voorts moeten van het statistisch overzicht worden uitgesloten, de hoeveelheden die door de strijdkrachten worden aangehouden, alsmede die welke bij de aardoliemaatschappijen voor hen zijn gereserveerd.".

8. Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 6 bis

De lidstaten stellen alle noodzakelijke bepalingen vast en treffen alle noodzakelijke voorwaarden om de controle en het toezicht op de voorraden te waarborgen. Zij voeren mechanismen in om de voorraden overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn te inspecteren.".

9. Het volgende artikel 6 ter wordt ingevoegd:

"Artikel 6 ter

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn bij inbreuken op de in uitvoering van deze richtlijn aangenomen nationale bepalingen en zij treffen alle noodzakelijke maatregelen om de tenuitvoerlegging van deze bepalingen te waarborgen. Bedoelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en ontradend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 1999 in kennis van deze bepalingen en zo spoedig mogelijk van eventuele wijzigingen daarvan."

Artikel 2

Richtlijn 72/425/EEG wordt hierbij per 31 december 1999 ingetrokken.

Artikel 3

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 1 januari 2000.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. Die regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

Als vereist bij Richtlijn 68/414/EEG dient de Commissie op gezette tijden bij de Raad een verslag in over de situatie ten aanzien van de olievoorraden in de Gemeenschap. Het eerste verslag zal bij de Raad worden ingediend in de loop van het tweede jaar volgend op de in artikel 3, lid 1, genoemde datum.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 308 van 23.12.1968, blz. 14, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 72/425/EEG (PB L 291 van 28.12.1972, blz. 154).

(2) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 1.

(3) Als laatstelijk gewijzigd op 7 augustus 1992.

Top