EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51997PC0486

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Europese Unie verplaatsen

/* COM/97/0486 def. - CNS 97/0265 */

PB C 5 van 09/01/1998, p. 4 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51997PC0486

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Europese Unie verplaatsen /* COM/97/0486 def. - CNS 97/0265 */

Publicatieblad Nr. C 005 van 09/01/1998 blz. 0004


Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Europese Unie verplaatsen (98/C 5/04) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 486 def. - 97/0265(CNS)

(Door de Commissie ingediend op 19 november 1997)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 51 en 235,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat een van de fundamentele vrijheden van de Gemeenschap uit het vrije verkeer van personen bestaat; dat het Verdrag bepaalt dat de Raad met eenparigheid van stemmen de maatregelen vaststelt welke op het gebied van de sociale zekerheid voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werkenden noodzakelijk zijn;

Overwegende dat de sociale zekerheid van de werkenden door wettelijke en door aanvullende sociale-zekerheidsregelingen wordt gewaarborgd;

Overwegende dat de reeds door de Raad vastgestelde wetgeving ter bescherming van de sociale-zekerheidsrechten van werkenden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, alsmede van hun gezinsleden, en meer in het bijzonder Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 (1) en (EEG) nr. 574/72 (2), slechts op de wettelijke pensioenregelingen betrekking hebben;

Overwegende dat de Europese Raad in zijn vergadering te Amsterdam op 16 en 17 juni 1997 nogmaals het belang heeft benadrukt dat door hem aan een goed functionerende interne markt wordt gehecht als zijnde essentieel onderdeel van de globale strategie om het concurrentievermogen, de economische groei en de werkgelegenheid in de gehele Unie te bevorderen;

Overwegende dat genoemde Europese Raad hiertoe in zijn Resolutie over groei en werkgelegenheid (3) concrete acties heeft goedgekeurd om zoveel mogelijk vooruitgang te boeken bij de definitieve totstandkoming van de interne markt doeltreffender voorschriften, opheffing van de voornaamste nog resterende marktverstoringen, vermijding van schadelijke concurrentie op fiscaal gebied, de sectoriële belemmeringen voor marktintegratie wegwerken en een interne markt bieden die ten voordele van alle burgers is;

Overwegende dat de Raad in zijn Aanbeveling 92/442/EEG van 27 juli 1992 betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op gebied van sociale bescherming (4) de lidstaten in punt I.B.5.h) aanbeveelt "zo nodig te bevorderen dat de voorwaarden voor het verkrijgen van pensioenrechten, met name van rechten op aanvullend pensioen, worden bijgesteld ten einde de belemmeringen voor de mobiliteit van werknemers weg te nemen";

Overwegende dat deze doelstelling slechts kan worden bereikt binnen de rechten op aanvullend pensioen adequaat worden beschermd wanneer een werkende zich van een lidstaat naar een andere begeeft;

Overwegende dat het vrije verkeer van personen, een van de hoekstenen van de Gemeenschap, niet tot werknemers is beperkt maar in het kader van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening ook voor zelfstandigen geldt;

Overwegende dat de werkenden, willen zij hun recht van vrij verkeer daadwerkelijk kunnen uitoefenen, met betrekking tot het behoud van hun verworven rechten uit hoofde van een aanvullende pensioenregeling bepaalde garanties dienen te krijgen;

Overwegende dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om de betaling van de uitkeringen uit hoofde van aanvullende pensioenregelingen aan de deelnemers en ex-deelnemers, alsmede aan hun gezinsleden en nabestaanden in alle lidstaten te waarborgen, aangezien alle beperkingen van het vrij verkeer van betalingen en kapitaal thans krachtens artikel 73 B van het Verdrag verboden zijn;

Overwegende dat, om het uitoefenen van het recht op vrij verkeer te bevorderen, de nationale regelgevingen dienen te worden aangepast om ervoor te zorgen dat bijdragen aan een in een lidstaat getroffen aanvullende pensioenregeling door of namens werkenden die voor een korte tijdspanne in een andere lidstaat worden gedetacheerd, kunnen worden voortgezet;

Overwegende dat in dit kader het Verdrag niet enkel wegneming van elke op nationaliteit gebaseerde discriminatie vereist, maar ook opheffing van elke nationale maatregel die het voor de werkenden moeilijker of minder aantrekkelijk maakt hun door het Verdrag gewaarborgde rechten op fundamentele vrijheden zoals zij in opeenvolgende arresten door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zijn geïnterpreteerd, uit te oefenen;

Overwegende dat deze richtlijn, op het tot de gedetacheerde werkenden beperkte toepassingsgebied, niets afdoet aan de noodzaak om een passende oplossing te vinden voor het vraagstuk van de belasting op aanvullende pensioenen in de Gemeenschap;

Overwegende dat werkenden die van hun recht van vrij verkeer gebruik maken, door de beheerders van aanvullende pensioenregelingen adequaat dienen te worden ingelicht, in het bijzonder over de te hunner beschikking staande keuzemogelijkheden;

Overwegende dat deze richtlijn de toepasselijkheid op aanvullende pensioenregelingen van de regels inzake de interne markt en de mededingingsregels van het Verdrag onverlet laat;

Overwegende dat de Gemeenschap, wegens de verscheidenheid aan aanvullende sociale-zekerheidsregelingen, slechts een algemeen kader van doelstellingen dient vast te stellen dat de lidstaten in hun keuze van de middelen om aan de doelstellingen uitvoering te geven, vrij laat;

Overwegende dat de lidstaten, om deze doelstellingen te bereiken, hun nationale wetgeving dienen aan te passen; dat daarom een richtlijn het geschikte rechtsinstrument is;

Overwegende dat de lidstaten overeenkomstig de in artikel 3 B van het Verdrag genoemde subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen de doelstellingen van deze richtlijn niet op afdoende wijze kunnen bereiken, welke doelstellingen bijgevolg beter door de Gemeenschap kunnen worden bereikt; dat deze richtlijn zich tot het voor het bereiken van die doelstellingen vereiste minimum beperkt en niet verder gaat dan hetgeen daartoe noodzakelijk is,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Doelstelling en werkingssfeer

Artikel 1

Deze richtlijn heeft tot doel te waarborgen dat de rechten - hetzij reeds verworven, hetzij nog verworven worden - van deelnemers aan aanvullende pensioensregelingen die zich van de ene naar de andere lidstaat verplaatsen, adequaat worden beschermd. Deze bescherming betreft met name het behoud van de pensioenrechten uit hoofde van zowel vrijwillige als verplichte aanvullende regelingen, met uitzondering van regelingen die reeds door Verordening (EEG) nr. 1408/71 worden bestreken.

Artikel 2

Deze richtlijn is van toepassing op de deelnemers aan aanvullende pensioenregelingen die in een of meer lidstaten rechten hebben verworven of doende zijn deze te verwerven, alsmede op hun gezinsleden en nabestaanden.

HOOFDSTUK II Definities

Artikel 3

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "aanvullend pensioen": de invaliditeits-, ouderdoms- of nabestaandenuitkering ter aanvulling op of ter vervanging van de uitkeringen die voor dezelfde risico's door de wettelijke sociale-zekerheidsregelingen worden verstrekt;

b) "aanvullende pensioenregeling": elke ondernemings-, bedrijfs- en beroepspensioenregeling en collectieve voorziening met hetzelfde doel, zoals een groepsverzekeringscontract, een per bedrijfstak of sector gesloten en via het omslagstelsel gefinancierde regeling, een op kapitalisatie gebaseerde regeling of een uit pensioenreserves bekostigde pensioentoezegging ter verschaffing van een aanvullend pensioen aan werknemers of zelfstandigen;

c) "erkende aanvullende pensioenregeling": een aanvullende pensioenregeling die, in de lidstaat waar deze is getroffen, voldoet aan de door die Lidstaat gestelde voorwaarden voor het toestaan van bijzondere belastingsverlichtingen die in verband met aanvullende pensioenvoorziening voorhanden zijn;

d) "pensioenrechten": alle uitkeringen waarop een deelnemer aan de regeling uit hoofde van een aanvullende pensioenregeling recht heeft;

e) "verworven pensioenrechten": de rechten op uitkeringen die verkregen zijn na aan de in de bepalingen van de aanvullende pensioenregelingen voorgeschreven minimumvoorwaarden, met name ten aanzien van de voorgeschreven wachttijd, te hebben voldaan; "wachttijd"; ieder tijdvak dat voor de toelating tot een aanvullende pensioenregeling en voor het verkrijgen van rechten uit hoofde van deze aanvullende pensioenregeling in aanmerking wordt genomen;

f) "werkende": een werknemer of een zelfstandige;

g) "gedetacheerd werknemer": een werkende die in een andere lidstaat wordt gedetacheerd om daar te werken en die onder de bepalingen van Titel II van Verordening (EEG) 1408/71 aan de wetgeving van de lidstaat van oorsprong onderworpen blijft; "detachering" dient dienovereenkomstig te worden geïnterpreteerd;

h) "lidstaat van oorsprong": de lidstaat waar een werkende onmiddellijk voorafgaand aan de detachering heeft gewerkt en waar de aanvullende pensioenregeling waarbij deze is aangesloten, is gevestigd;

i) "lidstaat van ontvangst": de lidstaat waar een werkende wordt gedetacheerd.

HOOFDSTUK III Maatregelen ter bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van zich binnen de Europese Unie verplaatsende werkenden

Artikel 4

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de verworven pensioenrechten van deelnemers aan een aanvullende pensioenregeling behouden blijven wanneer zij zich van een lidstaat naar een andere begeven. Hiertoe dragen de lidstaten ervoor zorg dat wordt gewaarborgd dat deelnemers voor wie geen bijdragen aan een aanvullende pensioenregeling meer worden betaald als gevolg van het feit dat zij zich van een lidstaat naar een andere hebben begeven, hun verworven pensioenrechten volledig behouden in ten minste dezelfde omvang als deelnemers waarvoor geen bijdragen meer worden betaald maar die in de lidstaat in kwestie blijven. Dit artikel is ook van toepassing op hun gezinsleden en hun nabestaanden.

Artikel 5

De lidstaten dragen ervoor zorg dat aanvullende pensioenregelingen aan de deelnemers ervan, alsmede aan hun gezinsleden en hun nabestaanden, in andere lidstaten alle hun uit hoofde van deze aanvullende pensioenregelingen verschuldigde prestaties integraal uitkeren.

Artikel 6

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om mogelijk te maken dat de bijdragen die aan een in de lidstaat van oorsprong gevestigde aanvullende pensioenregeling zijn verschuldigd, door of namens een gedetacheerde werkende die tijdens het tijdvak van zijn of haar detachering aan een dergelijke regeling de lidstaat van ontvangst deelneemt, kunnen worden voortgezet.

2. Indien de betaling van bijdragen aan een aanvullende pensioenregeling in de lidstaat van oorsprong krachtens lid 1 wordt voortgezet, erkent de lidstaat van ontvangst deze als gelijkwaardig aan de, een aanvullende pensioenregeling in de lidstaat van ontvangst betaalde bijdragen.

Artikel 7

Indien de bijdragen aan een erkende aanvullende pensioenregeling in overeenstemming met artikel 6, lid 1, worden voorgezet, behandelt de lidstaat van ontvangst, voor zover deze het recht heeft belastingen te heffen, dergelijke bijdragen op dezelfde wijze als deze aan een vergelijkbare, in de lidstaat van ontvangst gevestigde aanvullende pensioenregeling betaalde bijdragen zou behandelen.

Artikel 8

De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de beheerders van aanvullende pensioenregelingen de deelnemers aan hun regelingen adequaat inlichten over hun pensioenrechten en over de mogelijkheden die hen uit hoofde van de regeling worden geboden wanneer zij zich naar een andere lidstaat begeven.

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 9

De lidstaten kunnen bepalen dat de bepalingen van artikel 6 slechts van toepassing zijn op detacheringen die op of na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn beginnen.

Artikel 10

De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om eenieder die zich door niet-toepassing van de bepalingen van deze richtlijn benadeeld acht, de mogelijkheid te bieden om zijn rechten langs gerechtelijke weg te doen gelden na eventueel beroep te hebben gedaan op andere bevoegde instanties.

Artikel 11

De lidstaten stellen het stelsel van sancties op inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te waarborgen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in kennis van de relevante bepalingen en delen haar zo spoedig mogelijk eventuele latere wijzigingen mede.

Artikel 12

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 18 maanden na de datum van haar inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen, respectievelijk dragen ervoor zorg dat uiterlijk op die datum werkgevers en werknemers langs de weg van overeenkomsten de nodige bepalingen invoeren, waarbij de lidstaten de nodige maatregelen dienen te treffen teneinde te allen tijde voor de bij deze richtlijn vereiste resultaten te kunnen instaan. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Bovendien lichten zij de Commissie in over de nationale autoriteiten waarmee met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze richtlijn contact dient te worden gelegd.

2. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen.

De lidstaten dienen, uiterlijk op dezelfde datum, een correlatietabel in van de reeds bestaande of ter naleving van elke bepaling van deze richtlijn ingevoerde nationale bepalingen.

3. Aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie stelt de Commissie binnen zes jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn voor het Europees Parlement, voor de Raad, en voor het Economisch en Sociaal Comité een verslag op.

In het verslag wordt de toepassing van de richtlijn behandeld en daarin worden, in voorkomend geval, eventueel nodig gebleken wijzigingen voorgesteld.

Artikel 13

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 149 van 5. 7. 1971, blz. 2; Verordening laatstelijk bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97 (PB L 28 van 30. 1. 1997, blz. 1) en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1290/97 (PB L 176 van 4. 7. 1997, blz. 1).

(2) PB L 74 van 27. 3. 1972, blz. 1; Verordening laatstelijk bijgewerkt bij Verordening (EG) nr. 118/97; zie ook noot 1).

(3) PB C 236 van 2. 8. 1997, blz. 3.

(4) PB L 245 van 26. 8. 1992, blz. 49.

Top