EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51997PC0088(01)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EG

/* COM/97/088 def. - SYN 97/0105 */

PB C 190 van 21/06/1997, p. 9–13 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51997PC0088(01)

Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EG /* COM/97/088 def. - SYN 97/0105 */

Publicatieblad Nr. C 190 van 21/06/1997 blz. 0009


Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (97/C 190/07) (Voor de EER relevante tekst) COM(97) 88 def. - 97/0105(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 20 mei 1997)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overeenkomstig de procedure van artikel 189 C van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in samenwerking met het Europees Parlement,

1. Overwegende dat de doelstellingen en de beginselen van het milieubeleid van de Gemeenschap, zoals vervat in de op de beginselen van artikel 130 R van het Verdrag gebaseerde milieuactieprogramma's, met name het vijfde milieuactieprogramma (1), als voornaamste doelstelling heeft de gezondheid van alle burgers op afdoende wijze tegen de erkende risico's van zwaveldioxide-emissies door voorkoming van overschrijdingen van kritische zwavelbelastingen en -niveaus het milieu te beschermen;

2. Overwegende dat overeenkomstig artikel 129 van het Verdrag de bescherming van de volksgezondheid een integrerend bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden vormt en dat overeenkomstig artikel 3, onder o), van het Verdrag het optreden van de Gemeenschap een bijdrage dient te omvatten tot de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid;

3. Overwegende dat de uitstoot van zwaveldioxide aanmerkelijk bijdraagt tot het probleem van verzuring inde Europese Gemeenschap en dat zwaveldioxide ook een rechtstreekse uitwerking op de volksgezondheid en op het milieu heeft;

4. Overwegende dat verzuring en zwaveldioxide in de atmosfeer gevoelige ecosystemen beschadigen, de biodiversiteit doen afnemen, de recreatieve waarde doen verminderen en op de groei van gewassen en bossen een negatieve uitwerking hebben; dat zure regen in de steden aanzienlijke schade aan gebouwen en aan het architecturaal erfgoed kan toebrengen; dat zwaveldioxideverontreiniging ook een belangrijk effect op de volksgezondheid kan hebben, met name bij mensen die aan ademhalingsziekten lijden;

5. Overwegende dat verzuring een grensoverschrijdend verschijnsel is waarvoor zowel communautaire als nationale of lokale maatregelen vereist zijn;

6. Overwegende dat de uitstoot van zwaveldioxide tot de vorming van deeltjes in de atmosfeer bijdraagt;

7. Overwegende dat de Gemeenschap en de afzonderlijke lidstaten partij zijn bij de het UN-ECE-Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand; dat krachtens het onder dit Verdrag gesloten protocol betreffende verdere vermindering van de zwaveluitstoot de Verdragsluitende Partijen hun zwaveldioxide-emissie aanmerkelijk moeten verminderen;

8. Overwegende dat het reeds decennia bekend is dat zwavel, die van natuur in kleine hoeveelheden in aardolie en in kolen voorkomt, de belangrijkste bron is voor het vrijkomen van zwaveldioxide in de lucht hetgeen een van de hoofdoorzaken van "zure regen" en in veel stedelijke en industriële gebieden een van de belangrijkste oorzaken van de luchtverontreiniging is;

9. Overwegende dat de Commissie ter bestrijding van verzuring in de Gemeenschap onlangs een mededeling heeft gepubliceerd betreffende een kosteneffectieve strategie; dat de vermindering van de zwaveldioxide-uitstoot ten gevolge van de verbranding van bepaalde vloeibare brandstoffen een integrerend onderdeel van deze kosteneffectieve strategie is;

10. Overwegende dat in overeenstemming met het subsidiariteits- en met het proportionaliteitsbeginsel zoals bedoeld in artikel 3 B van het Verdrag, de doelstelling van vermindering van de emissies van zwaveldioxide ten gevolge van de verbranding van bepaalde soorten vloeibare brandstoffen onvoldoende door de lidstaten afzonderlijk kan worden verwezenlijkt; dat ongecoördineerde maatregelen niet kunnen waarborgen dat die doelstelling wordt verwezenlijkt, eventueel contraproductief kunnen zijn en in grote onzekerheid op de markt van de desbetreffende brandstoffen zullen resulteren; dat het, gezien de noodzaak de zwaveldioxide-emissies in de gehele Gemeenschap te verminderen, doeltreffender is actie op het niveau van de Gemeenschap te ondernemen; dat de onderhavige richtlijn niet verder gaat dan hetgeen minimaal nodig is om de gewenste doelstelling te verwezenlijken;

11. Overwegende dat het gebruik van gasolie en zware stookolie op het grondgebied van de Gemeenschap uitsluitend zou mogen worden toegestaan op voorwaarde dat het zwavelgehalte daarvan bepaalde, bij deze richtlijn vastgestelde grenzen niet overschrijdt;

12. Overwegende dat overeenkomstig artikel 130 T van het Verdrag, deze richtlijn een lidstaat niet belet verdergaande beschermingsmaatregelen te handhaven of te treffen; dat deze maatregelen verenigbaar moeten zijn met het Verdrag en ter kennis van de Commissie dienen te worden gebracht;

13. Overwegende dat alvorens een lidstaat nieuwe, verdergaande beschermingsmaatregelen invoert, deze de Commissie de ontwerpmaatregelen in overeenstemming met Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (2), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (3) moet toezenden;

14. Overwegende dat wat de grenswaarde voor het zwavelgehalte van zware stookolie betreft, het passend is te voorzien in afwijkingen voor lidstaten of streken van lidstaten waar de toestand van het milieu dat mogelijk maakt;

15. Overwegende dat wat de grenswaarde voor het zwavelgehalte van zware stookolie betreft, het voorts passend is te voorzien in afwijkingen voor het gebruik daarvan in stookinstallaties die voldoen aan de emissiegrenswaarden van Richtlijn 88/609/EEG van de Raad van 24 november 1988 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/66/EG (5); dat het in het kader van een in de nabije toekomst plaatsvindende herziening van Richtlijn 88/609/EEG noodzakelijk zal zijn sommige bepalingen van de onderhavige richtlijn opnieuw te bezien en zo nodig te wijzigen;

16. Overwegende dat bij Richtlijn 93/12/EEG van de Raad van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare vloeistoffen (6), gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, reeds een grenswaarde van 0,2 % voor het zwavelgehalte van gasolie is vastgesteld; dat deze grenswaarde nog steeds algemeen van toepassing is;

17. Overwegende dat overeenkomstig de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden voor Oostenrijk en Finland gedurende een periode van vier jaar vanaf de datum van toetreding een afwijking inzake het zwavelgehalte van gasolie geldt;

18. Overwegende dat de invoering van een grenswaarde van 0,2 % voor het zwavelgehalte van gasolie voor de zeescheepvaart voor geheel Griekenland en voor Spanje wat de Canarische eilanden betreft technische en economische problemen kan opleveren; dat een afwijking voor Griekenland en de Canarische eilanden de handel in gasolie voor de scheepvaart niet zal verstoren daar immers de door Griekenland en de Canarische eilanden naar andere lidstaten uitgevoerde gasolie voor de scheepvaart aan de in de lidstaat van invoer geldende eisen moet voldoen; dat voor Griekenland en de Canarische eilanden derhalve een afwijking van de grenswaarde van 0,2 gewichtsprocent zwavel in gasolie voor de scheepvaart dient te worden toegestaan;

19. Overwegende dat in het geval van verstoring van de voorziening met ruwe aardolie of olieproducten de Commissie kan toestaan dat op het grondgebied van een lidstaat een hogere grenswaarde wordt gehanteerd;

20. Overwegende dat de lidstaten geschikte mechanismen voor toezicht op de naleving van de bepalingen van deze richtlijn dienen te op zetten en de Commissie op gezette tijden verslag over het zwavelgehalte van vloeibare brandstoffen dient uit te brengen;

21. Overwegende dat het om redenen van juridische helderheid Richtlijn 93/12/EEG dient te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1. Het doel van deze richtlijn bestaat erin de emissies van zwaveldioxide ten gevolge van de verbranding van bepaalde types vloeibare brandstoffen te verminderen en daarmee ook de schadelijke effecten van dergelijke emissies op mens en milieu.

2. De emissies van zwaveldioxide bij de verbranding van bepaalde vloeibare uit aardolie verkregen brandstoffen worden verminderd door als voorwaarde voor het gebruik van dergelijke brandstoffen op het grondgebied van de Gemeenschap grenswaarden voor het zwavelgehalte ervan op te leggen.

De bij deze richtlijn vastgestelde verlaging van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare, uit aardolie verkregen brandstoffen is evenwel niet van toepassing op brandstoffen die:

a) in de brandstoftanks van een grens tussen een derde land en een lidstaat overschrijdende schapen aanwezig zijn;

b) zijn bestemd om vóór hun definitieve verbranding nog een processtap te ondergaan;

c) voor verwerking in de raffinage-industrie worden gebruikt.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. "Zware stookolie": elke uit aardolie verkregen vloeibare brandstof die onder de GN-codes 2710 00 71 tot en met 2710 00 78 is begrepen of elke uit aardolie verkregen vloeibare brandstof, met uitzondering van gasolie zoals omschreven in punt 2, die op grond van de distillatiegrenzen ervan behoort tot de categorie van zware oliën welke zijn bestemd om als brandstof te worden gebruikt en die, distillatieverliezen inbegrepen, voor minder dan 65 volumeprocent overdistilleren bij 250 °C, gemeten met de ASTM-methode D86. Wanneer de distillatie niet met behulp van de ASTM-methode D86 kan worden bepaald, wordt het aardolieproduct eveneens als zware stookolie ingedeeld.

2. "Gasolie": elke uit aardolie verkregen vloeibare brandstof die onder GN-code 2710 00 69 is begrepen of elke uit aardolie verkregen vloeibare brandstof die op grond van de distillatiegrenzen ervan behoort tot de middeldistillaten die zijn bestemd om als brandstof te worden gebruikt en die, distillatieverliezen inbegrepen, voor ten minste 85 volumeprocent overdistilleren bij 350 °C, gemeten met de ASTM-methode D86. Dieselbrandstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van de Richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof, zijn niet onder deze definitie begrepen.

3. Met "ASTM-methode": wordt bedoeld, de methode van de "American Society for Testing and Materials", zoals omschreven in de uitgave 1976 van de standaarddefinities en specificaties voor olieproducten en smeermiddelen.

Artikel 3

Maximumzwavelgehalte van zware stookolie

1. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat met ingang van 1 januari 2000 op hun grondgebied geen zware stookolie wordt gebruikt met een zwavelgehalte van meer dan 1,0 gewichtsprocent.

2. Op voorwaarde dat aan de luchtkwaliteitsnormen voor zwaveldioxide zoals vastgesteld bij Richtlijn 80/779/EEG van de Raad (7) en in andere relevante communautaire bepalingen, is voldaan en de bijdrage aan grensoverschrijdende verontreiniging verwaarloosbaar is, mag een lidstaat op een gedeelte of op het geheel van zijn grondgebied het gebruik van zware stookolie met een zwavelgehalte begrepen tussen 1,0 en 2,5 gewichtsprocent toestaan.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op zware stookolie die wordt gebruikt in stookinstallaties met een nominaal toegevoerd thermisch vermogen van ten minste 50 MW, overeenkomstig de definitie van artikel 2, punt 9, van Richtlijn 88/609/EEG, die aan de grenswaarden voldoen voor zwaveldioxide-emissies voor dergelijke installaties zoals bepaald in artikel 4 en in bijlage IV van de richtlijn.

De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op zware stookolie die wordt gebruikt in andere dan de in de eerste alinea bedoelde stookinstallaties en in industriële cementfabrieken, op voorwaarde dat de zwaveldioxide-uitstoot van een dergelijke installatie of fabriek niet groter is dan 1 700 mg SO2/Nm³.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat stookinstallaties die zware stookolie met een hoger dan het in lid 1 genoemd zwavelgehalte gebruiken, niet zonder een door een bevoegde instantie afgegeven vergunning waarin de emissiegrenswaarden zijn aangegeven, worden geëxploiteerd.

4. De bepalingen van lid 3 worden opnieuw bezien en zonodig herzien in het kader van toekomstige herzieningen van Richtlijn 88/609/EEG.

5. Wanneer een lidstaat van de in lid 2 of lid 3 bedoelde mogelijkheid gebruik maakt, stelt zij de Commissie en het publiek daarvan ten minste twaalf maanden van te voren in kennis. De Commissie wordt voldoende informatie verschaft om te kunnen nagaan of aan de in lid 2, respectievelijk lid 3 bedoelde criteria wordt voldaan. De Commissie stelt de overige lidstaten daarvan in kennis. Binnen zes maanden na de datum waarop zij de informatie van de lidstaat heeft ontvangen, onderzoekt de Commissie de voorgenomen maatregelen teneinde te verifiëren of zij met deze richtlijn en met de overige voorschriften van het Gemeenschapsrecht in overeenstemming zijn en deelt zij haar bevindingen aan de lidstaten mede.

Artikel 4

Maximumzwavelgehalte van gasolie

1. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat met ingang van 1 januari 1999 op hun grondgebied en in hun territoriale wateren geen gasolie, met inbegrip van gasolie voor de scheepvaart, met een zwavelgehalte van meer dan 0,2 gewichtsprocent wordt gebruikt.

2. In afwijking van lid 1 mag Spanje voor de Canarische eilanden en Griekenland voor haar gehele grondgebied of voor een gedeelte daarvan, het gebruik van gasolie voor de scheepvaart met een zwavelgehalte van meer dan 0,2 gewichtsprocent toestaan.

Artikel 5

Verandering in de ruwe-aardolie voorziening

Indien het wegens een plotselinge verandering in de voorziening met ruwe aardolie of olieproducten voor een lidstaat moeilijk wordt om aan de zwavelgehaltegrenswaarden overeenkomstig de artikelen 3 en 4 te voldoen, stelt die lidstaat de Commissie daarvan in kennis. De Commissie mag gedurende een periode van ten hoogste zes maanden op het grondgebied van de betrokken lidstaat een hogere grenswaarde toestaan; zij stelt de Raad en de lidstaten van haar besluit in kennis. Iedere lidstaat kan binnen één maand het besluit van de Commissie aan de Raad voorleggen. Binnen twee maanden kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 6

Monsterneming en analyse

1. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om met het oog op het bepaalde in de artikelen 3 en 4 het zwavelgehalte van de brandstoffen door middel van monsterneming te controleren. Met het nemen van monsters wordt aangevangen binnen zes maanden na de datum waarop de relevante grenswaarde voor het zwavelgehalten van de bedoelde brandstof van kracht wordt. Monsters worden voldoende frequent genomen en zodanig dat deze representatief zijn voor de gecontroleerde brandstof.

2. De referentiemethode voor de bepaling van het zwavelgehalte is:

a) ISO-methode 8754 (1992) voor zware stookolie en dieselolie voor de scheepvaart;

b) ISO-methode 4260 (1987) voor gasolie.

De statistische interpretatie van de resultaten van de controles op het zwavelgehalte van gasolie geschiedt overeenkomstig ISO-norm 4259 (1992).

Artikel 7

Rapportage en herziening

1. Op basis van de overeenkomstig artikel 6 te verrichten monsterneming en analyse dienen de lidstaten jaarlijks vóór 30 juni bij de Commissie een kort verslag in over het zwavelgehalte van de onder deze richtlijn vallende vloeibare brandstoffen die gedurende het afgelopen kalenderjaar op hun grondgebied zijn gebruikt.

2. Op basis van, onder meer, het overeenkomstig lid 1 jaarlijks in te dienen verslag en de waargenomen ontwikkelingen van luchtkwaliteit en verzuring dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2003 bij de Raad een rapport in. De Commissie kan dit rapport aanvullen met voorstellen tot herziening van de onderhavige richtlijn, met name van de hierbij voor elke brandstofcategorie vastgestelde grenswaarden en de krachtens artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4, lid 2, toegestane afwijkingen.

Artikel 8

Wijzigingen van Richtlijn 93/12/EEG

Richtlijn 93/12/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. in artikel 1 worden het bepaalde in lid 1, onder a, alsmede lid 2 geschrapt;

2. in artikel 2 worden in lid 2 de eerste alinea alsmede lid 3 geschrapt;

3. de artikelen 3 en 4 worden geschrapt.

De eerste alinea is van toepassing met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 9

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 juni 1998 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten passen deze bepalingen toe met ingang van 1 januari 1999.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 10

Sancties

De lidstaten voeren een regeling in voor boetes voor inbreuken op de nationale bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die boetes worden opgelegd. Deze boetes moeten doeltreffend zijn, in verhouding staan tot de inbreuk en een ontradend effect hebben. De lidstaten stellen de Commissie vóór 1 juni 1998 van de betrokken bepalingen in kennis en informeren haar zo spoedig mogelijk over eventuele wijzigingen van die bepalingen.

Artikel 11

Inwerkingtreding van de richtlijn

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB nr. C 138 van 17. 5. 1993, blz. 5.

(2) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8.

(3) PB nr. L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31.

(4) PB nr. L 336 van 7. 12. 1988, blz. 1.

(5) PB nr. L 337 van 24. 12. 1994, blz. 83.

(6) PB nr. L 74 van 27. 3. 1993, blz. 81.

(7) PB nr. L 229 van 30. 8. 1980, blz. 30.

Top