EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996PC0538

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde industriële werkzaamheden

/* COM/96/0538 def. - SYN 96/0276 */

PB C 99 van 26/03/1997, p. 32–50 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996PC0538

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde industriële werkzaamheden /* COM/96/0538 DEF - SYN 96/0276 */

Publicatieblad Nr. C 099 van 26/03/1997 blz. 0032


Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde industriële werkzaamheden (97/C 99/02) (Voor de EER relevante tekst) COM(96) 538 def. - 96/0276 (SYN)

(Door de Commissie ingediend op 18 februari 1997)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag, in samenwerking met het Europees Parlement,

(1) Overwegende dat de actieprogramma's voor het milieu van de Gemeenschap, goedgekeurd door de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen in hun resoluties van 22 november 1973 (1), 17 mei 1977 (2), 7 februari 1983 (3), 19 oktober 1987 (4) en 1 februari 1993 (5) op het belang van de preventie en de beperking van luchtverontreiniging wijzen;

(2) Overwegende dat in de resolutie van 19 oktober 1987 wordt beklemtoond dat het communautair optreden zich onder meer dient te concentreren op de invoering van adequate normen om bescherming van de volksgezondheid en het milieu op een hoog niveau te waarborgen;

(3) Overwegende dat de Gemeenschap en haar lidstaten partij zijn bij het Protocol bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, inzake de beheersing van emissies van vluchtige organische stoffen met het oog op de beperking van de grensoverschrijdende stromen van deze stoffen en van de daaruit gevormde secundaire fotochemische oxidanten, teneinde de gezondheid van de mens en het milieu tegen schadelijke effecten te beschermen;

(4) Overwegende dat de verontreiniging door vluchtige organische stoffen (hierna ook "VOS" genoemd) in één lidstaat vaak gevolgen heeft voor lucht en water in andere lidstaten; dat overeenkomstig artikel 130 R een optreden door de Gemeenschap noodzakelijk is;

(5) Overwegende dat organische oplosmiddelen zodanige kenmerken hebben dat bij het gebruik daarvan in bepaalde processen en industriële installaties organische verbindingen in de lucht terecht komen die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of kunnen bijdragen tot plaatselijke en grensoverschrijdende vorming van fotochemische oxidanten in de grenslaag van de troposfeer die schade toebrengen aan natuurlijke hulpbronnen die van vitaal belang zijn voor het milieu en de economie en onder bepaalde omstandigheden bij blootstelling schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de mens;

(6) Overwegende dat hoge ozonconcentraties in de troposfeer de laatste jaren zo vaak voorkomen, dat in brede kring bezorgdheid is ontstaan over de uitwerking op de volksgezondheid en het milieu;

(7) Overwegende dat derhalve preventieve maatregelen moeten worden genomen om de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen de gevolgen van de bijzonder schadelijke emissie ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen en om de burger het recht op een schoon en gezond milieu te waarborgen;

(8) Overwegende dat de emissie van organische verbindingen in vele processen en installaties kan worden voorkomen of verminderd omdat potentieel minder schadelijke vervangingsproducten beschikbaar zijn of de komende jaren beschikbaar zullen komen; dat, wanneer adequate vervangingsproducten niet beschikbaar zijn, andere technische maatregelen moeten worden getroffen om de emissie in het milieu te verminderen, voor zover dit economisch en technisch haalbaar is;

(9) Overwegende dat het gebruik van organische oplosmiddelen en de emissie van organische verbindingen die de ernstigste gevolgen voor de volksgezondheid hebben, moeten worden teruggebracht voor zover dit technisch haalbaar is;

(10) Overwegende dat de installaties en processen die onder deze richtlijn vallen ten minste moeten worden geregistreerd indien daarvoor geen vergunning krachtens de communautaire of nationale wetgeving moet worden verleend;

(11) Overwegende dat organische oplosmiddelen in veel verschillende soorten installaties en processen worden gebruikt, zodat naast de algemene eisen ook specifieke vereisten moeten worden vastgesteld, alsmede drempelwaarden voor de grootte van de installaties die aan de richtlijn moeten voldoen;

(12) Overwegende dat milieubescherming op een hoog niveau alleen mogelijk is indien binnen de Gemeenschap voor bepaalde industriële installaties en processen waarin organische oplosmiddelen worden gebruikt, emissiebeperkingen voor organische verbindingen en adequate bedrijfsomstandigheden - in overeenstemming met het beginsel van de beste beschikbare technieken - worden vastgesteld en verwezenlijkt;

(13) Overwegende dat de exploitant de emissie van organische oplosmiddelen, met inbegrip van de diffuse emissie, en van organische verbindingen dient te beperken; dat een beheersplan voor oplosmiddelen een belangrijk hulpmiddel is om te controleren of dit gebeurt; dat weliswaar richtsnoeren kunnen worden gegeven, maar dat de ontwikkeling van het beheersplan voor oplosmiddelen niet zover gevorderd is, dat een communautaire methodologie kan worden vastgesteld; dat de Commissie rekening dient te houden met de ontwikkelingen bij het gebruik van dergelijke plannen om waar mogelijk tot een dergelijke methodologie te komen;

(14) Overwegende dat de lidstaten in bepaalde gevallen de exploitant van naleving van de emissiegrenswaarden kunnen vrijstellen, omdat er andere mogelijkheden zijn om tot een gelijkwaardige emissiebeperking te komen, bijvoorbeeld het gebruik van producten met weinig of geen oplosmiddelen;

(15) Overwegende dat bestaande processen en installaties moeten worden aangepast zodat zij binnen een afdoende termijn aan de voor nieuwe installaties en processen vastgestelde emissiegrenswaarden voldoen; dat deze termijn moet passen binnen het tijdschema voor de naleving van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (6);

(16) Overwegende dat afdoende rekening moet worden gehouden met emissiebeperkende maatregelen die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn zijn genomen;

(17) Overwegende dat in vele gevallen kan worden toegestaan dat zowel nieuwe als bestaande kleine en middelgrote installaties aan enigszins minder strenge eisen voldoen om hun concurrentievermogen op peil te houden;

(18) Overwegende dat de delen van bestaande installaties die belangrijke wijzigingen ondergaan, voor de in belangrijke mate gewijzigde apparatuur aan de normen voor nieuwe installaties moeten voldoen;

(19) Overwegende dat toezicht op de emissie vereist is, waarbij meettechnieken moeten worden gebruikt voor de bepaling van de massaconcentratie of de hoeveelheid van de verontreinigende stoffen die in het milieu terecht komen;

(20) Overwegende dat de lidstaten moeten bepalen welke procedure moet worden gevolgd en welke maatregelen moeten worden genomen wanneer de emissiebeperking wordt overschreden;

(21) Overwegende dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen ter bevordering van de ontwikkeling van de beste beschikbare technieken om de emissie van organische oplosmiddelen en organische verbindingen in het milieu tot een minimum te beperken;

(22) Overwegende dat de lidstaten de Commissie verslag moeten uitbrengen over de uitvoering van deze richtlijn;

(23) Overwegende dat bepaalde lidstaten ter beperking van de VOS al maatregelen hebben genomen die wellicht niet verenigbaar zijn met de maatregelen in deze richtlijn; dat de doelstelling van deze richtlijn wellicht doeltreffender kan worden verwezenlijkt met een andere aanpak voor emissiebeperking dan de invoering van eenvormige emissiegrenswaarden; dat de lidstaten derhalve van naleving van de emissiebeperkingen kunnen worden vrijgesteld wanneer zij een nationaal programma uitvoeren dat binnen het tijdschema voor de uitvoering van de richtlijn leidt tot minimaal dezelfde beperking van de emissie van organische verbindingen door deze processen en industriële installaties;

(24) Overwegende dat de Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om te zorgen voor de uitwisseling van informatie over de uitvoering van deze richtlijn en over de vorderingen bij de ontwikkeling van vervangingsproducten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Doel en toepassingsgebied

Deze richtlijn heeft tot doel de directe en indirecte uitwerking van de emissie van vluchtige organische stoffen in het milieu, in het bijzonder in de lucht, en de mogelijke risico's voor de volksgezondheid te voorkomen of te beperken door maatregelen vast te stellen en procedures in te voeren voor de in bijlage I genoemde industriële werkzaamheden, voor zover bij de uitvoering daarvan de in bijlage III, deel A, vermelde intervallen tussen de drempelwaarden worden overschreden.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. vergunning

de toestemming, in de vorm van een schriftelijk besluit of schriftelijke besluiten door de bevoegde instantie verleend, voor de exploitatie van een gehele installatie of een gedeelte daarvan;

2. bevoegde instanties

de instanties of organen die krachtens de wettelijke bepalingen van de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de uit deze richtlijn voortvloeiende taken;

3. beheerst systeem

een installatie die zodanig functioneert dat de emissie kan worden afgevangen en derhalve niet volledig diffuus is;

4. emissie

de uitstoot van stoffen of preparaten uit een installatie of proces in het milieu;

5. diffuse emissie

een niet-afgevangen emissie van vluchtige organische stoffen in lucht, bodem of water alsmede, tenzij in bijlage III anders wordt vermeld, oplosmiddelen die zich in het product bevinden. Hieronder is begrepen de niet-opgevangen emissie die via ramen, deuren, ventilatiekanalen, ontluchtingen en soortgelijke openingen in het buitenmilieu terechtkomt;

6. emissierichtwaarde

een emissiebeperking die moet worden nageleefd voor zover dit technisch en economisch haalbaar is;

7. emissiegrenswaarde

de maximale hoeveelheid van een gasvormige organische verbinding of een groep gasvormige organische verbindingen in de afgassen van een installatie, die onder normale bedrijfsomstandigheden niet mag worden overschreden. Tenzij in bijlage III anders wordt vermeld, wordt deze hoeveelheid berekend als de totale massa van de organische koolstof of de massa van individuele organische verbindingen per volume-eenheid afgassen, uitgaande van normale omstandigheden inzake temperatuur en druk. Bij de berekening van de concentratie van de verontreinigende stof in de afgassen wordt geen rekening gehouden met gasvolumes die worden toegevoegd om de afgassen af te koelen of te verdunnen;

8. emissievoorschrift

een getalsmatig emissievoorschrift met uitzondering van emissiegrenswaarden, diffuse-emissiegrenswaarden en diffuse-emissierichtwaarden;

9. diffuse-emissiegrenswaarde

de grenswaarde, uitgedrukt als percentage van de oplosmiddeleninput in de installatie, die de hoeveelheid vluchtige organische stoffen die wordt uitgestoten in de vorm van diffuse emissie, niet mag overschrijden;

10. diffuse-emissierichtwaarde

de grenswaarde, uitgedrukt als percentage van de in de installatie ingebrachte oplosmiddelen, die de hoeveelheid vluchtige organische stoffen die wordt uitgestoten in de vorm van diffuse emissie, niet mag overschrijden voor zover dit technisch en economisch haalbaar is;

11. installatie

een vaste inrichting waar één of meer van de in bijlage I vermelde werkzaamheden plaatsvinden. Hieronder vallen de productiemachines en alle hulpapparatuur die nodig zijn voor het laten verlopen van het proces of de processen en zich op dezelfde locatie bevinden;

12. bestaande installatie

een installatie die in bedrijf is of, overeenkomstig de bestaande wetgeving vóór de datum waarop de richtlijn wordt omgezet, een installatie waarvoor een vergunning is verleend of waarvoor naar het oordeel van de bevoegde instantie een volledige aanvraag van een vergunning is ingediend, mits de installatie uiterlijk een jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn in bedrijf wordt gesteld;

13. nieuwe installatie

een installatie waarvoor na de datum waarop deze richtlijn wordt omgezet voor het eerst een volledige aanvraag voor een vergunning wordt ingediend of die meer dan een jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn in bedrijf wordt gesteld;

14. exploitant

de natuurlijke of rechtspersoon die de installatie exploiteert of beheert of, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, aan wie de economische beslissingsbevoegdheid over het technisch functioneren van de installatie is gedelegeerd;

15. organische verbinding

een verbinding die minimaal het element koolstof en één of meer atomen waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium of stikstof bevat met uitzondering van de koolstofoxiden en anorganische carbonaten en bicarbonaten;

16. organisch oplosmiddel

een vluchtige organische verbinding die alleen of in combinatie met andere stoffen zonder een chemische verandering te ondergaan wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen, als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen, als verdunner, als dispergeermiddel, om de viscositeit aan te passen, om de oppervlaktespanning aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel. In de zin van deze richtlijn wordt de creosootfractie die de drempelwaarde voor de dampspanning onder de specifieke gebruiksomstandigheden overschrijdt, als organisch oplosmiddel beschouwd;

17. registratie

een in een wettelijke regeling vastgelegde procedure waarbij de exploitant de bevoegde instantie in kennis stelt van het voornemen een binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende installatie of proces te exploiteren. De bevoegde instantie moet de ontvangst van de kennisgeving bevestigen;

18. stoffen

chemische elementen en hun verbindingen die in de natuur voorkomen of door de industrie worden geproduceerd, in vaste of vloeibare vorm of in de vorm van een gas of damp;

19. belangrijke wijziging

- voor een kleine installatie: een verhoging van de nominale capaciteit met meer dan 25 %,

- voor een installatie die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 96/61/EG valt: de in deze richtlijn vermelde definitie,

- voor alle andere installaties: een verhoging van de nominale capaciteit met meer dan 10 %;

20. vluchtige organische stof

een organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft.

In bijlage II worden enkele technische termen omschreven.

Artikel 3 Verplichtingen voor nieuwe installaties

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen, dat voor alle nieuwe installaties waarvoor nog geen vergunning krachtens Richtlijn 96/61/EG is afgegeven, vóór de inbedrijfstelling een registratie- of vergunningsprocedure wordt gevolgd voor de activiteiten die binnen het in artikel 1 omschreven toepassingsgebied vallen, en dat nieuwe installaties voldoen aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 9 van deze richtlijn.

Artikel 4 Verplichtingen voor bestaande installaties

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

1. voor alle bestaande installaties waarvoor nog geen vergunning krachtens Richtlijn 96/61/EG is afgegeven, vóór de in bijlage III, deel B, bij deze richtlijn genoemde eerste datum voor naleving een registratie- of vergunningsprocedure wordt gevolgd;

2. bestaande installaties uiterlijk op 30 oktober 2007 aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 9 voldoen;

3. wanneer een installatie een belangrijke wijziging ondergaat of ten gevolge van een belangrijke wijziging voor het eerst onder de richtlijn valt, het deel van de installatie dat de belangrijke wijziging ondergaat, wordt behandeld als nieuwe installatie dan wel als een bestaande installatie, mits de totale emissies van de installatie niet hoger zijn dan wanneer zij als nieuwe installatie was behandeld.

Artikel 5 Emissiebeperking

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen, hetzij door vermelding in de voorwaarden van de vergunning, hetzij door algemeen bindende voorschriften voor aan registratieprocedure onderworpen installaties, om ervoor te zorgen dat aan de leden 2 tot en met 9 wordt voldaan.

2. Alle installaties voldoen aan de in bijlage III, deel A, vastgestelde emissiegrenswaarden, diffuse-emissiegrenswaarden en overige emissievoorschriften of aan de eisen van het in bijlage III, deel B, beschreven reductieprogramma. Installaties die de in de leden 6, 7 en 8 vermelde stoffen uitstoten, moeten, ook wanneer zij het reductieprogramma volgen, aan de in deze leden vermelde eisen voldoen. Bepaalde installaties met apparatuur voor de reiniging van afgassen die op de voor omzetting van deze richtlijn voorgeschreven datum reeds in bedrijf is, worden vrijgesteld van de in bijlage III, deel A, vermelde emissiegrenswaarden, mits de totale emissie van de installatie niet hoger is dan wanneer aan alle eisen van bijlage III, deel A, zou zijn voldaan. Het toepassingsgebied en de aard van deze vrijstelling worden in bijlage III, deel A, omschreven. Voor installaties die geen gebruik maken van het reductieprogramma, moet na de datum van inwerkingtreding geïnstalleerde apparatuur voor afgasreiniging voldoen aan alle in bijlage III, deel A, vermelde eisen.

3. Installaties waar twee of meer werkzaamheden plaatsvinden die elk afzonderlijk de drempelwaarden van bijlage III, deel A, overschrijden:

a) ten aanzien van de in de leden 6 en 8 gespecificeerde stoffen, voldoen voor elk proces afzonderlijk aan de in deze leden vermelde eisen;

b) ten aanzien van alle andere stoffen:

(i) voldoen voor elk proces afzonderlijk aan de in lid 2 vermelde eisen of

(ii) hebben een totale emissie die niet hoger is dan bij toepassing van punt i) het geval zou zijn geweest.

4. De in bijlage III, deel A, vermelde diffuse-emissierichtwaarden worden nageleefd, voor zover dit technisch en economisch haalbaar is.

5. Processen en installaties die geen gebruik maken van het in bijlage III, deel B, vermelde reductieprogramma functioneren, als een beheerst systeem, tenzij dit technisch of economisch niet haalbaar is, en de emissie door alle onder deze richtlijn vallende processen en installaties wordt zodanig uitgestoten, dat de volksgezondheid en het milieu worden beschermd.

6. Stoffen of preparaten met een etikettering waarop, wegens hun gehalte aan vluchtige organische stoffen die krachtens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (7) als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting worden ingedeeld, de R-zinnen R45, R46, R49, R60 of R61 worden vermeld, worden voor zover mogelijk binnen de kortst mogelijke termijn door minder schadelijke stoffen of preparaten vervangen.

7. Bij een significante uitstoot van de in lid 6 vermelde organische stoffen, dat wil zeggen een uitstoot waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de in lid 6 vermelde etikettering verplicht is, in totaal 10 g/uur of groter is, wordt een emissiegrenswaarde van 2 mg/m³ nageleefd. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de desbetreffende stoffen.

8. Bij een significante uitstoot van gehalogeneerde organische oplosmiddelen met een etikettering waarop de risicozin R40 wordt vermeld, dat wil zeggen een uitstoot waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de vermelding van R40 verplicht is, in totaal 100 g/uur of groter is, wordt een emissiegrenswaarde van 20 mg/m³ nageleefd. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de desbetreffende stoffen.

9. Alle passende voorzorgsmaatregelen worden genomen om de emissie bij het opstarten en stilleggen van de installatie tot een minimum te beperken.

10. Wanneer een risicobeoordeling overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad (8) of Richtlijn 88/379/EEG van de Raad (9) wordt uitgevoerd voor één van de stoffen waarvoor op de etikettering R40, R60 of R61 moet worden vermeld en die krachtens deze richtlijn worden gereguleerd, beziet de Commissie overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 13 van deze richtlijn de conclusies van deze risicobeoordeling en wijzigt zij zonodig de grenswaarden voor deze stoffen dienovereenkomstig.

Artikel 6 Vervanging

1. De Commissie draagt ervoor zorg dat doelmatig beheerde uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de betrokken sectoren over het gebruik van organische verbindingen en mogelijke vervangingsproducten daarvoor plaatsvindt, waarbij aandacht wordt besteed aan de geschiktheid voor het gebruik, de mogelijke milieu-effecten en de kosten en baten van de beschikbare mogelijkheden, teneinde richtsnoeren te geven voor het gebruik van materialen die de minste potentiële effecten op lucht, water, bodem, ecosystemen en de volksgezondheid hebben. De Commissie publiceert de resultaten van de uitwisseling van de informatie voor elke sector.

2. De lidstaten dragen ervoor zorg dat:

a) voor installaties waarvoor een vergunning verplicht is, bij deze vergunning met de in lid 1 genoemde richtsnoeren rekening wordt gehouden, zodat materialen worden gebruikt die de minste potentiële uitwerking op lucht, water, bodem en de volksgezondheid hebben;

b) voor installaties die moeten worden geregistreerd, bij deze registratie de krachtens lid 1 gegeven richtsnoeren worden verstrekt.

Artikel 7 Toezicht

De lidstaten stellen eisen vast inzake een passend toezicht op de emissie, waaronder meetmethoden en -frequentie, een beoordelingsprocedure en een verplichting om de bevoegde instantie de gegevens te verstrekken die nodig zijn om na te gaan of aan de richtlijn wordt voldaan. Bij schoorstenen waarop apparatuur voor de reiniging van afgassen is aangesloten en die aan de uitlaatzijde in totaal meer dan 10 kg organische koolstof per uur (bepaald als een voortschrijdend gemiddelde over acht uur) uitstoten, wordt de emissie echter continu gemeten.

Artikel 8 Controle of aan de emissiebeperking wordt voldaan

1. Bij de controle op de naleving van artikel 5, leden 7 en 8, wordt uitgegaan van de som van de massaconcentraties van de verschillende betrokken organische stoffen. In alle andere gevallen wordt bij de controle op de naleving uitgegaan van de totale massa organische koolstof die wordt uitgestoten.

2. Bij continumetingen worden de in artikel 5 en bijlage III, deel A, vastgestelde emissiegrenswaarden geacht te worden nageleefd wanneer:

a) geen van de voortschrijdende gemiddelden over acht uur onder normale bedrijfsomstandigheden hoger is dan de emissiegrenswaarden;

b) geen van de gemiddelden over één uur hoger is dan 1,5 maal de vastgestelde emissiegrenswaarde.

Voor de berekening van de in de eerste alinea genoemde waarden wordt alleen rekening gehouden met de perioden gedurende welke de installatie of het proces onder normale bedrijfsomstandigheden functioneert of verloopt.

3. Bij periodieke metingen worden gedurende elke meetcampagne drie meetresultaten geregistreerd en mag de tijd tussen twee meetcampagnes niet langer dan 24 maanden zijn. De in artikel 5 en bijlage III, deel A, vastgestelde emissiegrenswaarden worden geacht te worden nageleefd wanneer geen van de geldige aselect gemeten waarden de emissiegrenswaarde overschrijdt. De controle op de naleving wordt na een belangrijke wijziging herhaald.

4. Tot tevredenheid van de bevoegde instantie wordt aangetoond dat is voldaan aan:

- de diffuse-emissiegrenswaarden en -richtwaarden,

- de eisen van het reductieprogramma krachtens bijlage III, deel B,

- artikel 5, lid 3, en

- emissievoorschriften die in de emissie van oplosmiddelen per eenheid product worden uitgedrukt.

Bijlage IV bevat richtsnoeren voor een beheersplan voor oplosmiddelen, waarmee kan worden aangetoond dat deze parameters worden nageleefd.

5. De Commissie organiseert binnen drie jaar na de omzetting van deze richtlijn een informatie-uitwisseling over het gebruik van beheersplannen voor oplosmiddelen in de lidstaten op basis van de gegevens over de uitvoering van deze richtlijn. Op grond van de resultaten van deze informatie-uitwisseling wijzigt de Commissie, volgens de procedure bedoeld in artikel 13, zonodig dit artikel en bijlage IV.

Artikel 9 Niet-naleving

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer wordt vastgesteld dat niet aan de eisen van deze richtlijn wordt voldaan:

i) de exploitant de bevoegde instantie op de hoogte stelt en maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer aan de eisen wordt voldaan,

ii) indien nodig stillegging van de installatie verplicht wordt gesteld.

2. Wanneer de doelstellingen van een goedgekeurd nationaal plan niet worden gehaald, zorgt de lidstaat ervoor, dat de bedrijfstakken die niet aan hun toezeggingen en verplichtingen krachtens het programma voldoen, ertoe worden verplicht te voldoen aan de emissiebeperkingen overeenkomstig artikel 5, leden 2, 3 en 4, en bijlage III, waardoor ervoor wordt gezorgd dat aan deze toezeggingen en verplichtingen wordt voldaan en dat ten minste aan het bepaalde in artikel 5, leden 2, 3 en 4, en bijlage III wordt voldaan. Er moet volgens hetzelfde tijdschema voor de naleving worden gezorgd als voor andere installaties van hetzelfde type of binnen twee jaar na de vaststelling van de niet-naleving, indien deze datum later valt.

Artikel 10 Informatiesystemen en verslaggeving

1. Elke drie jaar lichten de lidstaten de Commissie in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn in het kader van een verslag dat per sector wordt uitgebracht en ook de andere communautaire richtlijnen op dit gebied bestrijkt. Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, uitgewerkt door de Commissie volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (10). Zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode wordt de vragenlijst of het schema aan de lidstaten toegezonden. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft. De lidstaten publiceren met inachtneming van de in artikel 3, leden 2 en 3, van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (11) vastgestelde beperkingen deze verslagen op het tijdstip waarop zij bij de Commissie worden ingediend. Het eerste verslag bestrijkt de periode 2000-2003.

2. De krachtens lid 1 verstrekte informatie omvat in elk geval:

a) gegevens over de resultaten van de vergunningen en registraties krachtens deze richtlijn;

b) gegevens over de mate waarin aan de eisen van artikel 5, leden 2, 3 en 4, en bijlage III of aan de eisen van artikel 12 is voldaan;

c) gegevens over de naleving van de eisen van artikel 5, leden 6 en 8.

Artikel 11 Openbaarheid van informatie

1. Onverminderd Richtlijn 90/313/EEG nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aanvragen voor vergunningen voor nieuwe installaties of voor belangrijke wijzigingen gedurende een adequate periode voor het publiek toegankelijk zijn, zodat het publiek opmerkingen daarover kan maken, voordat de bevoegde instantie een beslissing neemt. Onverminderd Richtlijn 96/61/EG houdt dit niet in dat de informatie voor gebruik door het publiek moet worden bewerkt.

De beslissing van de bevoegde instantie, met inbegrip van minimaal een afschrift van de vergunning, en eventuele latere bijwerkingen moeten voor het publiek toegankelijk zijn.

Voor installaties die worden geregistreerd, moeten het register en de algemeen geldende voorschriften voor het publiek toegankelijk zijn.

2. Ook de resultaten van het krachtens artikel 7 in de voorwaarden van de vergunning of bij de registratie verplicht gestelde emissietoezicht, waarover de bevoegde instantie beschikt, moet voor het publiek toegankelijk zijn.

3. De leden 1 en 2 gelden met inachtneming van de beperkingen ten aanzien van de redenen op grond waarvan de overheid kan weigeren informatie te verstrekken, waaronder de vertrouwelijkheid van bedrijfs- en handelsgegevens, die in artikel 3, leden 2 en 3, van Richtlijn 90/313/EEG zijn vastgesteld.

Artikel 12 Nationale programma's

1. De lidstaten kunnen nationale programma's opstellen en uitvoeren om de emissie door de onder artikel 1 vallende industriële werkzaamheden te beperken. Deze programma's moeten ertoe leiden dat de jaarlijkse emissie van vluchtige organische stoffen door onder deze richtlijn vallende installaties minimaal evenveel daalt als wanneer uiterlijk op 30 oktober 2007 de emissiegrenswaarden krachtens artikel 5, leden 2, 3 en 4, zouden worden toegepast.

Een lidstaat die dit doet, wordt vrijgesteld van de invoering van de in artikel 5, leden 2, 3 en 4, en bijlage III vastgestelde emissiegrenswaarden.

2. In het programma wordt een lijst opgenomen met de wettelijke maatregelen die zijn of worden genomen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 vermelde doelstelling wordt gehaald, met inbegrip van een gedetailleerde beschrijving van het voorgestelde mechanisme om het programma te bewaken. Tevens worden daarin bindende tussentijdse doelstellingen opgenomen, aan de hand waarvan de vorderingen op weg naar het einddoel kunnen worden gemeten.

3. De lidstaat stelt de Commissie vóór de datum van omzetting van de richtlijn in kennis van zijn voornemen een nationaal programma op te stellen. Hij verstrekt de Commissie een afschrift van het programma vóór de datum waarop de richtlijn van kracht wordt. Tegelijk met het programma moeten voldoende ondersteunende bescheiden worden verstrekt om te kunnen controleren of de in lid 1 vermelde doelstelling wordt gehaald, waaronder eventueel specifiek door de Commissie gevraagde bescheiden.

4. De lidstaat wijst een nationale instantie aan voor het verzamelen en de beoordeling van de krachtens lid 3 vereiste informatie en voor de uitvoering van het nationale programma.

5. Ingeval de Commissie bij de beoordeling van het programma of na de beoordeling van de krachtens artikel 10 van deze richtlijn door de lidstaat ingediende verslagen er niet van overtuigd is dat de doelstellingen van het programma binnen het vermelde tijdschema zullen worden gehaald, stelt zij de lidstaat en het comité in kennis van haar mening en de redenen op grond waarvan zij tot deze mening gekomen is. Zij doet dit binnen zes maanden na de ontvangst van het programma of het verslag. Vervolgens stelt de lidstaat de Commissie binnen drie maanden in kennis van de corrigerende maatregelen die hij zal nemen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen worden gehaald.

6. Wanneer de Commissie, ten aanzien van het oorspronkelijke programma binnen zes maanden na de kennisgeving van de corrigerende maatregelen besluit dat deze maatregelen onvoldoende zijn om te verzekeren dat de doelstelling van het programma binnen de vermelde termijn wordt gehaald, is de lidstaat gehouden voor bestaande installaties binnen de daarvoor in de richtlijn gespecificeerde termijn en voor nieuwe installaties binnen twaalf maanden na de datum van het besluit van de Commissie aan artikel 5, leden 2, 3 en 4, en bijlage III te voldoen.

Artikel 13 Raadgevend Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 96/61/EG ingestelde comité, waarbij de procedure van een raadgevend comité wordt gevolgd.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 14 Sancties

De lidstaten stellen de regeling vast voor de bestraffing van overtredingen van de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn worden vastgesteld en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze straffen worden toegepast. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 15 vermelde datum in kennis van die bepalingen en delen eventuele latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 15 Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 17 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB nr. C 112 van 20. 12. 1973, blz. 1.

(2) PB nr. C 139 van 13. 6. 1977, blz. 1.

(3) PB nr. C 46 van 17. 2. 1983, blz. 1.

(4) PB nr. C 328 van 7. 12. 1987, blz. 1.

(5) PB nr. C 138 van 1. 2. 1993, blz. 1.

(6) PB nr. L 257 van 10. 10. 1996, blz. 26.

(7) PB nr. 196 van 16. 8. 1967, blz. 1.

(8) PB nr. L 84 van 5. 4. 1993, blz. 1.

(9) PB nr. L 187 van 16. 7. 1988, blz. 14.

(10) PB nr. L 377 van 31. 12. 1991, blz. 48.

(11) PB nr. L 158 van 23. 6. 1990, blz. 56.

BIJLAGE I

TOEPASSINGSGEBIED

In artikel 1 bedoelde categorieën werkzaamheden. In elk geval omvatten de werkzaamheden de reiniging van de procesapparatuur, maar niet de reiniging van de werkstukken.

Aanbrengen van lijmlagen

- Processen waarbij een kleefstof op een oppervlak wordt aangebracht, met uitzondering van het aanbrengen van lijmlagen en lamineren samenhangend met drukprocessen.

Coatingwerkzaamheden

- Alle werkzaamheden waarbij een of meer ononderbroken lagen van een coating worden aangebracht op:

- de volgende voertuigen:

- nieuwe auto's die in Richtlijn 70/156/EEG worden gedefinieerd als voertuigen van categorie M1 en, voor zover de coating plaatsvindt in dezelfde installatie als voertuigen van M1, van categorie N1,

- vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing voor de chauffeur en de daarmee geïntegreerde behuizing voor de technische apparatuur van voertuigen die in Richtlijn 70/156/EEG als voertuigen van de categorieën N2 en N3 worden gedefinieerd,

- bestelwagens en vrachtwagens, in Richtlijn 70/156/EEG gedefinieerd als voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3, met uitzondering van vrachtwagencabines,

- bussen, in Richtlijn 70/156/EEG gedefinieerd als voertuigen van de categorieën M2 en M3;

- metalen en kunststof oppervlakken;

- houten oppervlakken;

- textiel, vezel, film en papieroppervlakken;

- leder.

Hieronder valt niet de coating van substraten met metalen met behulp van elektroforese en chemische spuittechnieken. Als het coatingproces ook een stap omvat waarbij hetzelfde artikel wordt bedrukt, wordt deze stap als onderdeel van het coatingproces beschouwd. Drukken dat als afzonderlijk proces plaatsvindt, valt echter niet binnen deze categorie.

Bandlakken

- Processen waarbij band van staal, roestvrij staal, bekleed staal, koperlegeringen of aluminiumband in een continu procédé wordt bekleed met een filmvormende of laminaatcoating.

Bewerking van natuurlijk of synthetisch rubber

- Het mengen, malen, vermengen, kalanderen, extruderen en vulkaniseren van natuurlijk of synthetisch rubber en alle nevenbewerkingen om natuurlijk of synthetisch rubber te bewerken tot eindproduct.

Chemisch reinigen

- Alle processen waarbij vluchtige organische stoffen worden gebruikt om verontreinigingen te verwijderen van de volgende consumentengoederen: bont, leer, dons, textiel of andere van vezels vervaardigde voorwerpen.

Impregneren van houten oppervlakken

- Processen waarbij een houtverduurzamingsmiddel in het hout wordt gebracht.

Vervaardiging van coatings, lak, inkt en kleefstoffen

- De vervaardiging van bovengenoemde eindproducten en, wanneer dit in dezelfde installatie gebeurt, van halffabrikaten door het mengen van pigmenten, hars en kleefstoffen met organische oplosmiddelen of andere draagstoffen, waaronder dispergering en predispergeren, aanpassen van de viscositeit en de kleur en bewerkingen om de verpakking te vullen met het eindproduct.

Vervaardiging van geneesmiddelen

- De chemische synthese, fermentatie, extractie, formulering en afwerking van geneesmiddelen of halffabrikaten.

Drukken

- Een proces waarbij tekst en/of afbeeldingen worden gereproduceerd door met behulp van een beelddrager inkt op een elk soort oppervlak aan te brengen. Hieronder vallen ook daarmee samenhangende lak-, coating- en lamineertechnieken. Onder deze richtlijn vallen alleen de volgende deelprocessen:

flexografie: een drukproces waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager van rubber of elastische fotopolymeren, waarop de drukkende delen zich boven de niet-drukkende delen bevindt, en vloeibare inkt die door verdamping droogt;

heatsetrotatieoffset: een rotatiedrukproces waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager waarop de drukkende delen en de niet-drukkende delen in hetzelfde vlak liggen, waarbij rotatie inhoudt dat het te bedrukken materiaal niet als aparte vellen maar van een rol in de machine wordt gevoerd. Het niet-drukkende deel wordt zodanig behandeld dat het water aantrekt en derhalve de inkt afstoot. Het drukkende deel wordt zodanig behandeld dat het inkt opneemt en overbrengt op het te bedrukken oppervlak. De verdamping vindt plaats in een oven, waar het bedrukte materiaal met warme lucht wordt verwarmd;

lamineren samenhangend met een drukproces: de samenhechting van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat;

illustratiediepdruk: rotatiediepdruk waarbij papier voor tijdschriften, brochures, catalogi of soortgelijke producten met inkt op basis van tolueen wordt bedrukt;

rotatiediepdruk: een drukproces waarbij gebruik wordt gemaakt van een cilindrische beelddrager, waarop de drukkende delen lager liggen dan de niet-drukkende delen, en vloeibare inkt die door verdamping droogt. De napjes worden met inkt gevuld en het overschot wordt van de niet-drukkende delen verwijderd voordat het te bedrukken oppervlak contact met de cilinder maakt en de inkt uit de napjes trekt;

rotatiezeefdruk: een rotatief drukproces waarbij de inkt door een poreuze beelddrager wordt geperst, waarbij de drukkende delen open zijn en het niet-drukkende deel wordt afgedekt, en zo op het te bedrukken oppervlak wordt gebracht en gebruik wordt gemaakt van vloeibare inkt die uitsluitend door verdamping droogt. Bij een rotatief drukproces wordt het te bedrukken materiaal niet als aparte vellen maar van een rol in de machine gebracht;

lakken: een proces waarbij een lak of een kleefstof om later het verpakkingsmateriaal af te sluiten op een flexibel materiaal wordt aangebracht.

Oppervlaktereiniging

- Alle werkzaamheden, met uitzondering van chemisch reinigen, waarbij organische oplosmiddelen worden gebruikt om verontreiniging van het oppervlak van materialen te verwijderen, met inbegrip van ontvetting. Een uit meer dan één stap bestaand reinigingsproces dat niet wordt onderbroken door een andere processtap, wordt als één oppervlaktereinigingsproces beschouwd. Deze processen betreffen het reinigen van werkstukken en niet het reinigen van procesapparatuur.

Extractie van plantaardige olie en raffinage van niet-minerale vetten en plantaardige olie

- Werkzaamheden waarbij plantaardige olie uit zaden en ander plantaardig materiaal wordt geëxtraheerd, droge residuen tot diervoeder worden verwerkt of vetten en plantaardige olie uit zaden, plantaardig materiaal en/of dierlijk materiaal worden gezuiverd.

Overspuiten van voertuigen (1)

- Werkzaamheden waarbij als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek een laklaag wordt aangebracht op een wegvoertuig, zoals gedefinieerd in Richtlijn 70/156/EEG, of een deel daarvan of waarbij met een voor het overspuiten gebruikelijk materiaal op een andere plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn de oorspronkelijke laklaag op een voertuig wordt aangebracht.

Coating van wikkeldraad

- Coating van metalen geleiders die worden gebruikt voor het wikkelen van spoelen voor transformatoren, motoren, enz.

Lamineren van hout en kunststof

- Het aaneenhechten van hout en/of kunststof voor de vervaardiging van laminaten.

(1) De Commissie overweegt voor deze sector een regulering voor de daar gebruikte producten in te voeren; het is derhalve mogelijk dat voor deze sector een andere aanpak wordt gevolgd, zodat zij buiten het toepassingsgebied van dit voorstel valt.

BIJLAGE II

OMSCHRIJVING VAN TECHNISCHE TERMEN

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

kleefstof

- een preparaat, met inbegrip van alle voor een juist gebruik benodigde organische oplosmiddelen of preparaten die organische oplosmiddelen bevatten, dat wordt gebruikt om afzonderlijke delen van een vervaardigd artikel samen te kleven;

gehalogeneerd organisch oplosmiddel

- een organisch oplosmiddel dat ten minste één halogeenatoom per molekuul bevat;

coating

- een preparaat, met inbegrip van alle voor een juist gebruik benodigde organische oplosmiddelen of preparaten die organische oplosmiddelen bevatten, dat ervoor wordt gebruikt, op een oppervlak voor een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te zorgen;

verbruik

- de totale hoeveelheid organische oplosmiddelen die per kalenderjaar of een andere periode van twaalf maanden in een installatie of een proces wordt gebracht, verminderd met eventuele vluchtige organische stoffen die voor hergebruik worden teruggewonnen;

inkt

- een preparaat, met inbegrip van alle voor een juist gebruik benodigde organische oplosmiddelen of preparaten die organische oplosmiddelen bevatten, dat bij een drukproces wordt gebruikt om een tekst of afbeeldingen op een oppervlak af te drukken;

voortschrijdend gemiddelde over acht uur

- het rekenkundig gemiddelde van alle valide waarden die de voorgaande acht uur onder normale bedrijfsomstandigheden zijn geregistreerd, eens per uur berekend over elke periode van acht uur van normale bedrijfsomstandigheden;

nominale capaciteit

- de massa van de organische oplosmiddelen die een installatie gemiddeld over één dag maximaal gebruikt, als de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden bij de ontwerpoutput functioneert;

normaal bedrijf

- alle perioden waarin een installatie of een proces in bedrijf is, met uitzondering van het opstarten en stilleggen en het onderhoud van apparatuur;

preparaat

- een mengsel of oplossing, bestaande uit twee of meer stoffen;

hergebruik van organische oplosmiddelen

- het gebruik van uit een installatie teruggewonnen organische oplosmiddelen voor elk technisch of commercieel doel, met inbegrip van het gebruik als brandstof wanneer dit tot tevredenheid van de bevoegde instantie wordt aangetoond, maar met uitzondering van de verwerking van deze teruggewonnen organische oplosmiddelen als afval;

normale omstandigheden

- een temperatuur van 273,15 Kelvin en een druk van 101,3 kPa;

opstarten en stilleggen

- activiteiten die worden uitgevoerd wanneer een proces, een deel van de installatie of een reservoir in of buiten bedrijf wordt gesteld of in of uit de onbelaste toestand wordt gebracht. Regelmatig oscillerende procesfasen worden niet als opstarten of stilleggen beschouwd;

kleine installatie

- een installatie die onder de punten 6, 11 of 12 van bijlage III, deel A, of binnen het interval tussen de laagste drempelwaarden van de punten 1, 3, 4, 5, 8, 10, 13, 16 of 18 van bijlage III, deel A, valt;

lak

- een doorzichtige coating;

afgassen

- de uiteindelijke uitstoot van gassen met organische verbindingen of andere verontreinigende stoffen uit een schoorsteen, een afgaskanaal of apparatuur voor afgasreiniging in de lucht. Het volumetrisch debiet wordt uitgedrukt in [m³/uur] bij normale omstandigheden.

BIJLAGE III

A. DREMPELWAARDEN EN EMISSIEBEPERKING

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Afwijking van artikel 5, lid 2

Installaties die volgens bovenstaande tabel moeten voldoen aan een emissiegrenswaarde van 75 mg C/m³ of 100 mg C/m³ en waar apparatuur voor het reinigen van afgassen in gebruik is die voldoet aan een emissiegrenswaarde van 150 mg C/m³ en niet vóór 1994 in gebruik is genomen, behoeven niet aan de emissiegrenswaarden in bovenstaande tabel te voldoen, mits de totale emissie van de installatie niet hoger is dan het geval zou zijn als aan alle eisen van bovenstaande tabel zou zijn voldaan.

Coating van voertuigen

De emissiegrenswaarden zijn uitgedrukt in gram uitgestoten oplosmiddel per m² vervaardigd product.

Het oppervlak van de in onderstaande tabel vermelde producten wordt als volgt gedefinieerd:

- het berekende oppervlak van het totale elektroforetisch coatingvlak en het oppervlak van delen die eventueel in latere fasen van het coatingproces worden toegevoegd en met dezelfde coating worden bekleed als voor het desbetreffende product wordt gebruikt, of het totale oppervlak van het in de installatie gecoate product.

Het oppervlak van het elektroforetisch coatingvlak wordt berekend met de volgende formule:

>NUM>2 × totaalgewicht product zonder coating

>DEN>gemiddelde dikte metaalplaat × dichtheid metaalplaat

Deze methode wordt ook gebruikt voor andere gecoate onderdelen van metaalplaat.

Voor de berekening van het oppervlak van de andere toegevoegde delen of het totale in de installatie gecoate oppervlak wordt gebruik gemaakt van CAD (computergesteund ontwerp) of andere gelijkwaardige methoden.

De totale emissiegrenswaarde in onderstaande tabel heeft betrekking op alle procesfasen die in dezelfde installatie worden uitgevoerd vanaf elektroforetische coating of een ander soort coatingproces tot en met het uiteindelijke in de was zetten en polijsten van de toplaag, alsmede de oplosmiddelen die bij het reinigen van procesapparatuur worden gebruikt. De grenswaarde wordt uitgedrukt als de totale massa organische verbindingen per m² totaaloppervlak van het gecoate product.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Installaties voor de coating van voertuigen beneden de in bovenstaande tabel vermelde drempelwaarden voor het oplosmiddelenverbruik moeten voldoen aan de in bijlage III, deel A, vermelde eisen voor de sector overspuiten van voertuigen.

B. REDUCTIEPROGRAMMA

1. Beginselen

Het reductieprogramma is bedoeld om de mogelijkheid te bieden de emissie op een andere manier in dezelfde mate te beperken als door de toepassing van grenswaarden zou gebeuren. Bij de opzet van het programma wordt rekening gehouden met de volgende gegevens:

i) wanneer de vervangingsproducten met weinig of geen oplosmiddelen nog in ontwikkeling zijn, moet de exploitant extra tijd krijgen om zijn reductieprogramma voor de emissie uit te voeren;

ii) het referentiepunt voor de emissiebeperking moet zo goed mogelijk overeenkomen met de emissie die het resultaat zou zijn als er geen beperkende maatregelen zouden worden genomen.

De volgende regeling geldt voor installaties waar voor het product een constant gehalte aan vaste stof kan worden aangenomen en voor de bepaling van het referentiepunt voor de emissiebeperking kan worden gebruikt. Wanneer deze methode niet bruikbaar is, kan de bevoegde instantie een andere ontheffingsregeling hanteren die naar haar overtuiging aan de hier geschetste beginselen voldoet.

2. Praktische uitvoering

i) De exploitant dient een reductieprogramma voor de emissie in waarin met name de daling van het gemiddelde gehalte aan oplosmiddelen van de totale input en/of de verhoging van het rendement bij het gebruik van vaste stoffen wordt vermeld die moet leiden tot een beperking van de totale emissie van de installatie tot een bepaald percentage van de jaarlijkse referentie-emissie, de zogenoemde beoogde emissie. Dit moet volgens het volgende tijdschema gebeuren:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ii) De jaarlijkse referentie-emissie wordt als volgt berekend:

a) eerst wordt de totale massa bepaald aan vaste stof in de hoeveelheid coating en/of inkt en/of lak en/of kleefstof die per jaar wordt gebruikt;

b) de jaarlijkse referentie-emissie wordt berekend door de volgens punt a) bepaalde massa te vermenigvuldigen met de in onderstaande tabel vermelde factor. De bevoegde instanties kunnen deze factoren voor individuele installaties aanpassen om rekening te houden met een aangetoonde stijging van het rendement bij het gebruik van vaste stoffen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

iii) De beoogde emissie wordt berekend door de jaarlijkse referentie-emissie te vermenigvuldigen met een percentage dat gelijk is aan:

- (de diffuse-emissiegrenswaarde + 15) voor installaties die onder punt 6 en binnen het laagste drempelwaarde-interval van de punten 8 en 10 van bijlage III, deel A, vallen;

- (de diffuse-emissiegrenswaarde + 5) voor alle andere installaties.

iv) Aan de eisen wordt voldaan als het feitelijk verbruik van oplosmiddelen, bepaald aan de hand van het oplosmiddelenbeheersplan, kleiner is dan of gelijk is aan de beoogde emissie.

BIJLAGE IV

OPLOSMIDDELEN-BEHEERSPLAN

1. Inleiding

In deze bijlage worden richtsnoeren gegeven voor de uitvoering van een beheersplan voor oplosmiddelen. Allereerst worden de beginselen vermeld (punt 2), vervolgens worden regels inzake de massabalans gegeven (punt 3) en tenslotte wordt aangegeven welke eisen aan de controle op de naleving worden gesteld (punt 4).

2. Beginselen

Het beheersplan voor oplosmiddelen beoogt het volgende:

i) controle of aan de eisen van artikel 8, lid 4, wordt voldaan;

ii) specificatie van de mogelijkheden voor emissiebeperking in de toekomst;

iii) verstrekking van informatie over het verbruik van oplosmiddelen, de emissie van oplosmiddelen en de naleving van deze richtlijn aan het publiek mogelijk te maken.

3. Definities

Met de volgende definities worden regels gegeven ter bepaling van de massabalans.

Input van organische oplosmiddelen

I1. De hoeveelheid aangekochte organische oplosmiddelen als zodanig of in preparaten, die in het proces wordt ingevoerd gedurende de termijn waarover de massabalans wordt bepaald.

I2. De hoeveelheid teruggewonnen en als oplosmiddel in het proces hergebruikte organische oplosmiddelen als zodanig of in preparaten (de gerecycleerde oplosmiddelen worden zoveel keer meegerekend als ze opnieuw in het proces worden ingebracht).

Output van organische oplosmiddelen

O1. Afgevangen emissie van organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen ten gevolge van het verbruik van oplosmiddelen, uitgestoten aan het uiteinde van de schoorsteen of aan de uitlaatzijde van de apparatuur voor afgasreiniging.

O2. In water geloosde organische oplosmiddelen, eventueel rekening houdend met de afvalwaterzuivering bij de berekening van O5.

O3. De hoeveelheid organische oplosmiddelen die als verontreiniging of als residu in de bij het proces vervaardigde producten achterblijft.

O4. Niet-afgevangen emissie van organische oplosmiddelen in de lucht. Het gaat hierbij om de algemene ventilatie van ruimtes, waarbij de lucht via ramen, deuren, luchtafvoerkanalen en soortgelijke openingen in het buitenmilieu terechtkomt.

O5. Organische oplosmiddelen en/of organische verbindingen die door chemische of fysische reacties verloren gaan (met inbegrip van hoeveelheden die door verbranding, een andere zuivering van afgassen of afvalwaterzuivering vernietigd worden of bijvoorbeeld door absorptie opgevangen worden, mits deze niet bij O6, O7 of O8 worden meegerekend).

O6. Organische oplosmiddelen in ingezameld afval.

O7. Organische oplosmiddelen als zodanig of in preparaten die als een artikel met handelswaarde worden verkocht of bestemd zijn om te worden verkocht.

O8. Organische oplosmiddelen in preparaten die voor hergebruik worden teruggewonnen maar niet opnieuw in het proces worden ingebracht, mits deze niet bij O7 worden meegerekend.

O9. Organische oplosmiddelen die in de bodem worden gebracht.

4. Richtsnoeren voor het gebruik van een beheersplan voor oplosmiddelen voor controle op de naleving

Het specifieke voorschrift waarvoor de controle wordt uitgevoerd zal bepalend zijn voor de wijze waarop het beheersplan voor oplosmiddelen wordt gebruikt:

i) Controle op de naleving van het reductieprogramma in bijlage III, deel B, waarbij de emissiegrenswaarde wordt uitgedrukt in uitgestoten oplosmiddel per eenheid product, en de eis in artikel 5, lid 3, onder b).

a) Voor alle processen die gebruik maken van bijlage III, deel B, moet het beheersplan voor oplosmiddelen jaarlijks worden gemaakt om het verbruik te bepalen. Het verbruik (V) kan met behulp van de volgende vergelijking worden berekend:

V = I1 - O8

Op soortgelijke wijze moet ook de in coatings gebruikte hoeveelheid vaste stof worden bepaald, zodat elk jaar de jaarlijkse referentie-emissie en de beoogde emissie kunnen worden berekend.

b) Voor de controle op de naleving van een emissiegrenswaarde die in uitgestoten oplosmiddel per eenheid product wordt uitgedrukt, moet het beheersplan voor oplosmiddelen jaarlijks worden gebruikt om de emissie te bepalen. De emissie (E) kan met behulp van de volgende vergelijking worden berekend:

E = DE + O1

Hierbij is DE de diffuse emissie, zoals gedefinieerd onder punt ii), onder a). De emissie moet vervolgens worden gedeeld door de parameter voor het desbetreffende product.

c) Voor controle op de naleving van de voorschriften van artikel 5, lid 3, onder b), moet het beheersplan voor oplosmiddelen jaarlijks worden gebruikt om de totale emissie van alle betrokken processen te bepalen en moet dit getal vervolgens worden vergeleken met de totale emissie die zou zijn veroorzaakt als de voorschriften van bijlage III voor elk proces afzonderlijk zouden zijn nageleefd.

ii) Bepaling van de diffuse emissie om deze met de richt- en grenswaarden in bijlage III, deel A, te kunnen vergelijken:

a) Methodologie

De diffuse emissie (DE) kan met behulp van de volgende vergelijking worden berekend:

DE = I1 - O1 - O5 - O6 - O7 - O8

Deze hoeveelheid kan door rechtstreekse meting van de verschillende factoren worden bepaald. Het is ook mogelijk een gelijkwaardige berekening op een andere manier uit te voeren, bijvoorbeeld met behulp van de afvangrendement van het proces.

De diffuse-emissiegrenswaarde wordt uitgedrukt als een percentage van de input, die met behulp van de volgende vergelijking kan worden berekend:

I = I1 + I2

b) Frequentie

De diffuse emissie voor een deel van de installatie kan met behulp van een kort maar volledig meetpakket worden bepaald. Dit behoeft dan niet meer te gebeuren totdat de apparatuur wordt gewijzigd. Tenzij echter elk deel van de installatie afzonderlijk aan de diffuse-emissiegrenswaarden voldoet, moet het beheersplan voor oplosmiddelen toch jaarlijks voor de installatie als geheel worden gebruikt om te controleren of deze aan de diffuse-emissiegrenswaarde voldoet.

Top