EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996PC0511

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's

/* COM/96/0511 def. - SYN 96/0304 */

PB C 129 van 25/04/1997, p. 14–18 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996PC0511

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's /* COM/96/0511 DEF - SYN 96/0304 */

Publicatieblad Nr. C 129 van 25/04/1997 blz. 0014


Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (97/C 129/08) (Voor de EER relevante tekst) COM(96) 511 def. - 96/0304(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 25 maart 1997)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag, in samenwerking met het Europees Parlement,

Overwegende dat in artikel 130 R van het Verdrag is bepaald, dat het beleid van de Gemeenschap op milieugebied dient bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens en het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en dat dit beleid dient te berusten op het beginsel van preventief handelen, en dat zulks onder meer vereist dat het milieuaspect naar behoren wordt geïntegreerd in de plannen en programma's die de lidstaten als onderdeel van het besluitvormingsproces inzake ruimtelijke ordening vaststellen om als kader te dienen voor latere vergunningen, met name vergunningen waarop Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1) van toepassing is;

Overwegende dat deze richtlijn een hoog milieubeschermingsniveau beoogt door de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 130 R, lid 1, en van procedurele aard is, daar zij in een milieubeoordelingsprocedure voorziet die door de bevoegde instantie moet worden gevolgd voorafgaand aan de definitieve besluitvorming met betrekking tot plannen en programma's die gevolgen voor het milieu kunnen hebben;

Overwegende dat de milieubeoordeling een belangrijk instrument is voor de opneming van milieuoverwegingen in dergelijke plannen en programma's, omdat zij garandeert dat de betrokken instanties reeds vóór de vaststelling van die plannen en programma's rekening houden met de mogelijke milieugevolgen van de uitvoering daarvan;

Overwegende dat in het vijfde actieprogramma op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling (2) het belang van een beoordeling van de mogelijke milieueffecten van plannen en programma's wordt beklemtoond;

Overwegende dat de diverse in de lidstaten toegepaste milieubeoordelingssystemen tekortschieten, omdat zij niet op alle wezenlijke plannen en programma's van toepassing zijn die de basis vormen voor daaropvolgende vergunningen en omdat zij niet altijd de minimale procedurele voorschriften omvatten die nodig zijn om een hoog niveau van milieubescherming te garanderen;

Overwegende dat de in de Gemeenschap toegepaste milieubeoordelingssystemen voor plannen en programma's met name niet garanderen, dat adequaat grensoverschrijdend overleg wordt gepleegd in gevallen waarin de uitvoering van een in één lidstaat voorbereid plan of programma aanzienlijke gevolgen voor het milieu in een andere lidstaat kan hebben;

Overwegende dat daarom een initiatief door de Gemeenschap noodzakelijk is om een algemene regeling inzake milieubeoordelingen tot stand te brengen die deze lacunes zal aanvullen en aldus zal bijdragen tot de verwezenlijking van de in het Verdrag omschreven milieudoelstellingen;

Overwegende dat de richtlijn, met het oog op het subsidiariteitsbeginsel en om de nodige eenvormigheid en doorzichtigheid te garanderen, de algemene beginselen van het milieubeoordelingssysteem dient te omschrijven, terwijl de vaststelling van de procedurele details aan de lidstaten wordt overgelaten;

Overwegende dat krachtens deze richtlijn die plannen en programma's aan een milieubeoordeling dienen te worden onderworpen welke als onderdeel van het besluitvormingsproces inzake ruimtelijke ordening worden vastgesteld om als basis te dienen voor daaropvolgende vergunningen, waaronder strategische plannen en programma's in de sectoren energie, afvalbeheer, waterbeheer, industrie (waaronder delfstoffenwinning), telecommunicatie en toerisme, alsmede bepaalde plannen en programma's op het gebied van de vervoersinfrastructuur;

Overwegende dat dergelijke plannen en programma's in twee soorten procedures worden vastgesteld en dat de richtlijn van toepassing dient te zijn op de in elk van beide procedures vastgestelde plannen en programma's, namelijk op door de bevoegde instanties vastgestelde plannen en programma's, in welk geval de milieubeoordeling moet worden uitgevoerd voordat de betrokken bevoegde instantie het plan of programma vaststelt, en op bij wet vastgestelde plannen en programma's, in welk geval de beoordeling moet worden uitgevoerd voordat het plan of programma aan de wetgevingsprocedure wordt onderworpen;

Overwegende dat, wanneer krachtens deze richtlijn een milieubeoordeling is vereist, deze moet worden uitgevoerd op basis van een milieuverklaring die de informatie bevat welke, gelet op de fase van de besluitvorming waarin het plan of programma zich bevindt, nodig is om de mogelijke aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de uitvoering van het plan of programma te beoordelen;

Overwegende dat, ter verzekering van de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces en de volledigheid en betrouwbaarheid van de voor de beoordeling verstrekte informatie, moet worden bepaald, dat de voor de betrokken milieuaspecten bevoegde instanties en/of organen alsmede het betrokken publiek in de loop van de milieubeoordeling van de plannen en programma's worden geraadpleegd;

Overwegende dat, wanneer de uitvoering van een plan of programma dat in één lidstaat is voorbereid, aanzienlijke gevolgen voor het milieu in een andere lidstaat kan hebben, ervoor moet worden gezorgd dat de betrokken lidstaten terzake overleg plegen;

Overwegende dat de bevoegde instantie met de resultaten van de milieubeoordeling rekening moet houden alvorens zij het plan of programma vaststelt of aan de wetgevingsprocedure onderwerpt, met dien verstande dat alleen deze instantie oordeelt en de eindbeslissing neemt;

Overwegende dat de toepassing en de doeltreffendheid van deze richtlijn zeven jaar na de inwerkingtreding ervan moeten worden beoordeeld,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn heeft ten doel in een hoog milieubeschermingsniveau te voorzien door ervoor te zorgen dat bepaalde plannen en programma's aan een milieubeoordeling worden onderworpen en de resultaten van de beoordeling bij de voorbereiding en vaststelling van deze plannen en programma's in aanmerking worden genomen.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "plan" en "programma"

i) plannen en programma's voor ruimtelijke ordening

- die door een bevoegde instantie worden voorbereid en vastgesteld of die door een bevoegde instantie worden voorbereid met het oog op de vaststelling daarvan bij wet,

- die een onderdeel zijn van het besluitvormingsproces betreffende de ruimtelijke ordening en bedoeld zijn om als kader te dienen voor daaropvolgende vergunningen en

- die bepalingen bevatten betreffende de aard, de omvang, de plaats of de exploitatie van projecten,

ii) wijzigingen van bestaande plannen en programma's, zoals omschreven onder i).

Hiertoe behoren plannen en programma's voor de sectoren vervoer (waaronder vervoercorridors, haveninstallaties en luchthavens), energie, afvalbeheer, waterbeheer, industrie (waaronder delfstoffenwinning), telecommunicatie en toerisme;

b) "bevoegde instantie": de instantie die de lidstaten aanwijzen om de uit deze richtlijn voortvloeiende taken uit te voeren;

c) "vergunning": het besluit van de bevoegde instantie waardoor de opdrachtgever het recht verkrijgt het project uit te voeren;

d) "project":

- de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken,

- andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap, inclusief de ingrepen voor de ontginning van bodemschatten;

e) "milieubeoordeling": het opstellen van een milieuverklaring, het plegen van overleg en de inaanmerkingneming van de milieuverklaring en de resultaten van het overleg overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 8.

Artikel 3

De eisen van deze richtlijn worden ofwel opgenomen in de bestaande procedures van de lidstaten voor de vaststelling van plannen en programma's of voor de onderwerping aan de wetgevingsprocedure ofwel in procedures die ter uitvoering van deze richtlijn worden vastgesteld.

Artikel 4

1. Een milieubeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 8 wordt uitgevoerd voordat de bevoegde instantie een plan of programma vaststelt of aan de wetgevingsprocedure onderwerpt.

2. De verplichting van lid 1 is alleen van toepassing op de plannen en programma's waarvan het eerste formele voorbereidende besluit na de in artikel 12, lid 1, bedoelde datum is genomen.

3. Kleinere wijzigingen van bestaande plannen en programma's moeten alleen aan een milieubeoordeling worden onderworpen wanneer de lidstaten van oordeel zijn dat dergelijke wijzigingen aanzienlijke ongunstige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

4. Plannen of programma's die het specifieke gebruik van kleinere gebieden op plaatselijk niveau vastleggen, moeten alleen aan een milieubeoordeling worden onderworpen wanneer de lidstaten van oordeel zijn dat zij aanzienlijke ongunstige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Artikel 5

1. Wanneer krachtens artikel 4 een milieubeoordeling is vereist, stelt de bevoegde instantie een milieuverklaring op, die de in de bijlage genoemde soorten informatie bevat.

2. De informatie in de krachtens lid 1 opgestelde milieuverklaring dient zo omstandig te zijn als redelijkerwijs nodig wordt geacht om de belangrijke directe en indirecte gevolgen van de uitvoering van het betrokken plan of programma voor de mens, de fauna, de flora, de bodem, het water, de atmosfeer, het klimaat, het landschap, de materiële bestaansbronnen en het culturele erfgoed te beoordelen, zulks in aanmerking genomen de uitvoerigheid van dat plan of programma, de fase van het besluitvormingsproces waarin het zich bevindt en de mate waarin bepaalde aspecten beter op andere niveaus van dat proces tot in bijzonderheden kunnen worden beoordeeld.

3. Ter bepaling van de reikwijdte en omstandigheid van de in de milieuverklaring te verstrekken informatie, pleegt de bevoegde instantie overleg met de in artikel 6, lid 3, bedoelde betrokken milieu-instanties en/of milieuorganen.

4. De milieuverklaring omvat een niet-technische samenvatting van de in de verklaring verstrekte informatie.

Artikel 6

1. De betrokken milieu-instanties en/of milieuorganen en het betrokken publiek wordt een afschrift van het ontwerpplan of -programma en van de overeenkomstig artikel 5 opgestelde milieuverklaring ter beschikking gesteld.

2. De betrokken milieu-instanties en/of milieuorganen en het betrokken publiek wordt de gelegenheid geboden hun advies over het ontwerpplan of -programma en de bijbehorende milieuverklaring kenbaar te maken, alvorens het plan of programma wordt vastgesteld of aan de wetgevingsprocedure wordt onderworpen.

3. De lidstaten wijzen de te raadplegen instanties en/of organen aan die wegens hun specifieke milieuverantwoordelijkheden kunnen zijn betrokken bij de gevolgen voor het milieu van de uitvoering van de plannen en programma's.

4. De lidstaten wijzen het te raadplegen betrokken publiek aan en houden hierbij rekening met de fase van het besluitvormingproces waarin het plan of programma zich bevindt.

5. De lidstaten stellen nadere regels vast inzake de kennisgeving aan en raadpleging van de betrokken milieu-instanties en/of -organen en het betrokken publiek.

Artikel 7

1. Ingeval een lidstaat van oordeel is, dat de uitvoering van een plan of programma dat met betrekking tot zijn grondgebied wordt opgesteld, aanzienlijke gevolgen voor het milieu in een andere lidstaat kan hebben of ingeval een lidstaat die in aanmerkelijke mate kan worden geraakt daarom verzoekt, stelt de lidstaat op welks grondgebied het plan of programma wordt opgesteld, een afschrift van het ontwerpplan of -programma en de desbetreffende milieuverklaring ter beschikking van de andere lidstaat voordat het plan of programma door de bevoegde instantie wordt vastgesteld of aan de wetgevingsprocedure wordt onderworpen.

2. Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 1 een afschrift van een ontwerpplan of -programma en de desbetreffende milieuverklaring ontvangt, deelt hij de andere lidstaat mee of hij terzake overleg wil voeren voordat het plan of programma wordt vastgesteld dan wel aan de wetgevingsprocedure wordt onderworpen; in dit geval treden de betrokken lidstaten in overleg over de mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen die aan de uitvoering van het plan of programma zijn verbonden en over de voorgenomen maatregelen om die gevolgen te verminderen of op te heffen.

3. Wanneer lidstaten overeenkomstig dit artikel in overleg moeten treden, komen zij aan het begin van dat overleg een redelijk tijdschema voor de duur van dat overleg overeen.

Artikel 8

Vóór de vaststelling van het plan of programma of vóór de onderwerping ervan aan de wetgevingsprocedure houdt de bevoegde instantie rekening met de overeenkomstig artikel 5 opgestelde milieuverklaring, de eventueel overeenkomstig artikel 6 geformuleerde adviezen en de resultaten van het overeenkomstig artikel 7 gevoerde overleg. De bevoegde instantie kan met name in het plan of programma de wijzigingen aanbrengen die zij in het licht van de milieuverklaring, de eventuele adviezen en het overleg passend acht.

Artikel 9

1. Wanneer een plan of programma wordt vastgesteld, geeft de bevoegde instantie de betrokken milieu-instanties en/of milieuorganen, het betrokken publiek en elke krachtens artikel 7 geraadpleegde lidstaat hiervan kennis en doet zij de aldus in kennis gestelde instanties en personen de volgende stukken toekomen:

a) een exemplaar van het plan of programma in de vorm waarin het is vastgesteld, en

b) een verklaring over de manier waarop overeenkomstig artikel 8 rekening is gehouden met de ingevolge artikel 5 opgestelde milieuverklaring, de eventueel overeenkomstig artikel 6 gegeven adviezen en de resultaten van het overeenkomstig artikel 7 gevoerde overleg.

2. De lidstaten stellen nadere regels vast betreffende de in lid 1 genoemde stukken.

Artikel 10

1. Een krachtens deze richtlijn uitgevoerde milieubeoordeling laat de vereisten van Richtlijn 85/337/EEG alsmede de andere eisen van het Gemeenschapsrecht onverlet.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op de beheersplannen die specifiek voor speciale beschermingszones zijn opgesteld en krachtens artikel 6, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG (3) zijn vastgesteld.

3. Geen enkele bepaling van deze richtlijn geeft het recht een wettelijke maatregel waarbij een plan of programma is vastgesteld, in rechte te toetsen.

Artikel 11

1. De lidstaten en de Commissie wisselen informatie uit over de bij de uitvoering van deze richtlijn opgedane ervaring.

2. Zeven jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de toepassing en de doeltreffendheid van deze richtlijn.

3. Zo nodig kan de Commissie, in het licht van het in lid 2 bedoelde verslag, bij de Raad een voorstel tot wijziging van deze richtlijn indienen.

Artikel 12

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de soorten plannen en programma's mee die zij aan een milieubeoordeling overeenkomstig deze richtlijn willen onderwerpen.

Artikel 13

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB nr. L 175 van 5. 7. 1985, blz. 40.

(2) PB nr. C 138 van 17. 5. 1993, blz. 5.

(3) PB nr. L 206 van 22. 7. 1992, blz. 7.

BIJLAGE

In artikel 5 bedoelde informatie

Informatie met betrekking tot de volgende aspecten:

a) de inhoud van het plan of programma en de belangrijkste doelstellingen daarvan;

b) de milieukenmerken van alle gebieden die in aanmerkelijke mate door het plan of programma kunnen worden geraakt;

c) alle bestaande milieuproblemen die voor het plan of programma relevant zijn, inzonderheid die welke betrekking hebben op gebieden met een bijzondere ecologische waarde zoals de gebieden die krachtens de Richtlijnen 79/409/EEG (1) en 92/43/EEG zijn aangewezen;

d) de internationaal, communautair en door lidstaten vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming (waaronder de doelstellingen die zijn vastgesteld in andere plannen en programma's van hetzelfde niveau) die voor het betrokken plan of programma relevant zijn, en de manier waarop bij de opstelling daarvan met deze doelstellingen en andere milieuaspecten rekening is gehouden;

e) de mogelijke aanzienlijke gevolgen voor het milieu, die aan de uitvoering van het plan of programma zijn verbonden;

f) alternatieve manieren om de doelstellingen van het plan of programma te bereiken welke bij de opstelling ervan in overweging zijn genomen (bijvoorbeeld alternatieve ontwikkelingsmodellen of alternatieve vestigingsplaatsen), en de redenen waarom aan deze alternatieven niet de voorkeur is gegeven;

g) de voorgenomen maatregelen om aanzienlijke ongunstige gevolgen voor het milieu van de uitvoering van het plan of programma te vermijden, te bestrijden en zo mogelijk te compenseren;

h) eventuele problemen (zoals technische tekortkomingen of het ontbreken van kennis) die zich bij het bijeenbrengen van de vereiste informatie hebben voorgedaan.

(1) PB nr. L 103 van 25. 4. 1979, blz. 1.

Top