EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51996PC0331

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen

/* COM/96/0331 def. - SYN 96/0182 */

PB C 59 van 26/02/1997, p. 9–20 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51996PC0331

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen /* COM/96/0331 DEF - SYN 96/0182 */

Publicatieblad Nr. C 059 van 26/02/1997 blz. 0009


Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (97/C 59/06) COM(96) 331 def. - 96/0182(SYN)

(Door de Commissie ingediend op 13 november 1996)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag,

(1) Overwegende dat een efficiënt gebruik van het vervoerbestel in de Europese Gemeenschap onder meer afhangt van de totstandbrenging van een billijke en doeltreffende prijsstelling in het vervoerwezen, een en ander op basis van het beginsel "de gebruiker betaalt";

(2) Overwegende dat de toepassing van dit beginsel de totstandkoming noodzakelijk maakt van een passende wettelijke regeling, met behulp waarvan alle Lid-Staten, waar toepasselijk, hun werkelijke weginfrastructuurkosten kunnen terugkrijgen en externe kosten in rekening kunnen brengen;

(3) Overwegende dat de Lid-Staten op een behoorlijke werking van de interne markt moeten toezien en belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de Gemeenschap moeten voorkomen; dat een behoorlijke werking van de interne vervoermarkt de verkleining nodig maakt van de verschillen in concurrentievoorwaarden in de sector goederenvervoer over de weg, die voortvloeien uit niet te rechtvaardigen verschillen in hoogte van de met het wegvervoer verband houdende lasten, hieronder begrepen belastingen en andere relevante heffingen; dat de motorrijtuigenbelastingen en de gebruiksrechten derhalve tussen een maximum- en een minimumniveau moeten worden vastgesteld;

(4) Overwegende dat het ter verzekering van een duurzame vervoersector in de Gemeenschap belangrijk is, dat het gebruik van milieuvriendelijkere middelen voor het vervoer van goederen wordt aangemoedigd;

(5) Overwegende dat deze doelstellingen in fasen moeten worden verwezenlijkt, teneinde te voorkomen dat de stabiliteit op de wegvervoermarkt in gevaar wordt gebracht;

(6) Overwegende dat met de vaststelling van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG (2) en van Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (3), gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG, reeds een bepaalde mate van harmonisatie op het gebied van de brandstofaccijnzen is verwezenlijkt;

(7) Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 5 juli 1995 in zaak C-21/94, Parlement/Raad (4), Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten (5) nietig heeft verklaard, terwijl het de gevolgen van die richtlijn handhaafde tot de vaststelling van een nieuwe richtlijn ter zake; dat Richtlijn 93/89/EEG derhalve door de onderhavige richtlijn moet worden vervangen;

(8) Overwegende dat de aanpassing van de nationale heffingsstelsels onder de huidige omstandigheden moet worden beperkt tot bedrijfsvoertuigen die een bepaald totaalgewicht overschrijden;

(9) Overwegende dat minimumtarieven voor de motorrijtuigenbelasting niet van toepassing behoeven te zijn in Lid-Staten waar een gebruiksrechtenstelsel wordt gehanteerd;

(10) Overwegende dat het gebruik van voertuigen die milieu- en wegvriendelijker zijn moet worden aangemoedigd door een grotere mate van differentiatie van de gehanteerde economische instrumenten, voor zover de werking van de interne markt hiervan geen hinder ondervindt;

(11) Overwegende dat voor bepaalde vormen van plaatselijk binnenlands vervoer, met slechts weinig betekenis voor de communautaire vervoersmarkt, thans verlaagde tarieven van de motorrijtuigenbelasting gelden; dat, teneinde een harmonieuze overgang mogelijk te maken, de Lid-Staten moeten worden gemachtigd tijdelijk van de minimumtarieven af te wijken;

(12) Overwegende dat de Lid-Staten moeten worden gemachtigd voor voertuigen waarvan het gebruik waarschijnlijk geen weerslag op de vervoermarkt van de Gemeenschap zal hebben, lagere tarieven of vrijstellingen van motorrijtuigenbelasting toe te passen;

(13) Overwegende dat de bestaande vervalsingen van de mededinging niet louter door de harmonisatie van de belastingen of van de brandstofaccijnzen kunnen worden opgeheven, maar dat zij, in afwachting van in technisch en economisch opzicht geschiktere heffingsvormen, kunnen worden afgezwakt door de mogelijkheid, tolgelden en/of gebruiksrechten voor het gebruik van autosnelwegen te handhaven of in te voeren, dat de Lid-Staten bovendien gemachtigd moeten worden heffingen op te leggen voor het gebruik van bruggen, tunnels, bergpassen en gevoelige routes;

(14) Overwegende dat de vaststelling van "gevoelige routes" door de Commissie moet geschieden volgens een procedure die voorziet in een Raadgevend Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten; dat het bestaan van andere adequate vervoersdiensten een voorwaarde vooraf moet zijn om een weg als gevoelig aan te merken;

(15) Overwegende dat tolgelden en gebruiksrechten noch discriminerend mogen zijn, noch buitensporige formaliteiten mogen meebrengen en evenmin tot belemmeringen aan de binnengrenzen mogen leiden; dat er derhalve toereikende maatregelen moeten worden getroffen om betaling van tolgelden en gebruiksrechten te allen tijde en met verschillende gangbare betaalmiddelen mogelijk te maken;

(16) Overwegende dat de gebruiksrechtentarieven gerelateerd moeten zijn aan de duur van het gebruik van de betrokken infrastructuren en de door de wegvoertuigen veroorzaakte werkelijke kosten zo dicht mogelijk moeten benaderen; dat dit op korte termijn moet worden nagestreefd door de invoering van een beperkte mate van tariefdifferentiatie, naar gelang van de aan de infrastructuurvoorzieningen en het milieu toegebrachte schade;

(17) Overwegende dat, teneinde een eenvormige toepassing van de gebruiksrechten en de tolgelden te waarborgen, bepaalde regels dienen te worden vastgesteld om de voorwaarden voor toepassing ervan te bepalen, zoals de eigenschappen van de infrastructuurvoorzieningen waarop de gebruiksrechten en tolgelden worden toegepast, de infrastructuur- en externe-kostenelementen waarop deze tarieven betrekking kunnen hebben en de maximale en minimale waarden van bepaalde tarieven; dat in het geval van tolheffing bij de vaststelling van de toltarieven ook rekening kan worden gehouden met de opbrengst van kapitaal dat voor een bij soortgelijke investeringen haalbaar percentage is geïnvesteerd;

(18) Overwegende dat twee of meer Lid-Staten de mogelijkheid moet worden gegeven met het oog op de invoering van een gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten samen te werken, mits aan bepaalde bijkomende voorwaarden wordt voldaan;

(19) Overwegende dat overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel de onderhavige richtlijn zich overeenkomstig artikel 3B, derde alinea, van het Verdrag beperkt tot wat nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken;

(20) Overwegende dat, met het oog op de herziening van de bepalingen van deze richtlijn en een eventuele aanpassing daarvan teneinde een meer territoriaal gericht heffingssysteem te ontwikkelen, een strak tijdschema dient te worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de op zware vrachtvoertuigen van toepassing zijnde motorrijtuigenbelastingen, tolgelden en gebruiksrechten, zoals omschreven in artikel 2.

Deze richtlijn geldt niet voor voertuigen die uitsluitend vervoer verrichten binnen de niet-Europese gebiedsdelen van de Lid-Staten.

Zij geldt evenmin voor voertuigen die geregistreerd zijn op de Canarische eilanden, Ceuta en Melilla en de Azoren en Madeira, en die uitsluitend vervoer verrichten binnen die grondgebieden of tussen die grondgebieden en het continentale grondgebied van Spanje, respectievelijk Portugal.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "autosnelweg": een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorvoertuigen, zonder uitwegen naar aanliggende percelen, en die

i) behalve op bepaalde plaatsen of bepaalde tijden, is voorzien van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn hetzij door een strook die niet voor het verkeer is bestemd, hetzij, bij uitzondering, op andere wijze;

ii) geen andere weg, geen spoor- of tramweg of voetpad gelijkvloers kruist; en

iii) door specifieke verkeerstekens als autosnelweg is aangeduid;

b) "tolgeld": een bedrag dat wordt geïnd voor een door een voertuig tussen twee punten van een van de in artikel 7, lid 2, bedoelde infrastructuurvoorzieningen afgelegd traject en dat is gebaseerd op de afgelegde afstand en op de categorie van het voertuig;

c) "gebruiksrecht": een bedrag dat gedurende een bepaalde tijdsduur recht geeft op het gebruik door een voertuig van de in artikel 7, lid 2, bedoelde infrastructuurvoorzieningen;

d) "voertuig": een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen dat uitsluitend bestemd is voor het goederenvervoer over de weg en waarvan het maximaal toegestane totaalgewicht ten minste 12 ton bedraagt;

e) "Euro I": een voertuig met de kenmerken vastgelegd in regel A van de tabel in punt 8.3.1.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG van de Raad (6);

f) "Euro II": een voertuig met de kenmerken, vastgelegd in regel B van de tabel in punt 8.3.1.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG;

g) "gevoelige route": een infrastructuurvoorziening waar in overeenstemming met artikel 7, lid 2, tolgelden of gebruiksrechten kunnen worden geheven, die voldoet aan de in artikel 9, lid 2, genoemde criteria en die als zodanig is bepaald volgens de procedure van artikel 10;

h) "externe kosten": de kosten van verkeersopstoppingen, luchtverontreiniging en geluidshinder;

i) "gemachtigde vervoerondernemers": vervoerondernemers die aan Richtlijn 95/18/EEG van de Raad (7) voldoen in het geval van spoorwegondernemingen en van Richtlijn 87/540/EEG van de Raad (8) in het geval van binnenvaartondernemingen;

j) "vrije toegang": toegang in de zin van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad (9) voor spoorwegen en van Verordeningen van de Raad (EEG) nr. 2919/85 (10), (EEG) nr. 3921/91 (11) en (EG) nr. 1356/96 (12) voor de binnenvaart.

HOOFDSTUK II Motorrijtuigenbelasting

Artikel 3

1. De in artikel 1 bedoelde motorrijtuigenbelastingen zijn:

- België: verkeersbelasting op de autovoertuigen/taxe de circulation sur les véhicules automobiles;

- Denemarken: vægtafgift af motorkøretøjer m.v.;

- Duitsland: Kraftfahrzeugsteuer;

- Griekenland: ÔÝëç êõêëïöïñßáò;

- Spanje: a) impuesto sobre vehículos de tracción mecánica,

b) impuesto sobre actividades económicas (uitsluitend wat betreft het gedeelte van de belasting dat voor motorvoertuigen wordt geheven);

- Frankrijk: a) taxe spéciale sur certains véhicules routiers,

b) taxe différentielle sur les véhicules à moteur;

- Ierland: vehicle excise duty;

- Italië: a) tassa automobilistica,

b) addizionale del 5 % sulla tassa automobilistica;

- Luxemburg: taxe sur les véhicules automoteurs;

- Nederland: motorrijtuigenbelasting;

- Oostenrijk: Kraftfahrzeugsteuer;

- Portugal: a) imposto de camionagem,

b) imposto de circulação;

- Finland: moottoriajoneuvovero/motorfordonsskatt;

- Zweden: fordonsskatt;

- Verenigd Koninkrijk: vehicle excise duty.

2. Een Lid-Staat die één van de in lid 1 genoemde belastingen door een andere, soortgelijke belasting vervangt, stelt de Commissie daarvan in kennis opdat zij de nodige wijzigingen kan aanbrengen.

Artikel 4

Elke Lid-Staat stelt de procedures voor heffing en inning van de in artikel 3 genoemde belastingen vast.

Artikel 5

De in artikel 3 genoemde belastingen worden ten aanzien van in een Lid-Staat geregistreerde voertuigen uitsluitend door de Lid-Staat van registratie geheven.

Artikel 6

1. Ongeacht de structuur van de in artikel 3 genoemde belastingen stellen de Lid-Staten de tarieven van deze belastingen zodanig vast, dat zij voor elke in bijlage I omschreven categorie of subcategorie voertuigen niet lager dan de minimumtarieven en niet hoger dan de maximumtarieven liggen, die in die bijlage zijn genoemd.

De Lid-Staten mogen evenwel motorrijtuigenbelasting beneden deze minimumtarieven heffen indien zij een gebruiksrechtenstelsel hanteren dat met deze richtlijn in overeenstemming is.

Motorrijtuigenbelastingen voor niet-Euro-voertuigen dienen minstens 10 % hoger te liggen dan die voor gelijkwaardige voertuigen van de categorie Euro I. De belastingtarieven voor voertuigen van categorie Euro I dienen ten minste 10 % hoger te liggen dan die voor gelijkwaardige voertuigen van categorie Euro II.

2. De Lid-Staten kunnen verlaagde tarieven of vrijstellingen toepassen voor

- militaire voertuigen, voertuigen van de burgerbescherming, de brandweer en andere diensten voor eerstehulpverlening, alsook politievoertuigen en voertuigen voor wegonderhoud,

- voertuigen die slechts af en toe deelnemen aan het verkeer op de openbare weg in de Lid-Staat van registratie en die door natuurlijke of rechtspersonen worden gebruikt die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, mits het vervoer door deze voertuigen niet leidt tot vervalsing van de mededinging, en behoudens toestemming van de Commissie.

3. Onder voorbehoud van de in artikel 13 bedoelde toetsing kunnen de Lid-Staten tot 1 juli 1998 speciale afwijkingen toepassen voor voertuigen met ten hoogste drie assen die uitsluitend voor binnenlands plaatselijk vervoer worden gebruikt.

4. Aan een Lid-Staat kan volgens de procedure van artikel 10 toestemming worden verleend, om specifieke redenen van sociaal-economische aard of in verband met de in die Lid-Staat aanwezige infrastructuurvoorzieningen verdere vrijstellingen of verlagingen van de motorrijtuigenbelasting te handhaven. Deze vrijstellingen of verlagingen mogen alleen betrekking hebben op in de betrokken Lid-Staat geregistreerde voertuigen die uitsluitend binnen een nauwkeurig afgebakend gedeelte van het grondgebied van die Lid-Staat vervoer verrichten.

5. Onverminderd het bepaalde in lid 1, tweede alinea, en de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, en in artikel 6 van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad (13), mogen de Lid-Staten geen enkele vrijstelling of verlaging van de in artikel 3 genoemde belastingen toekennen, wanneer hierdoor het bedrag van de verschuldigde belasting onder de in lid 1 bedoelde minimumtarieven zou komen te liggen.

HOOFDSTUK III Tolgelden en gebruiksrechten

Artikel 7

1. De Lid-Staten mogen tolgelden en/of gebruiksrechten handhaven of invoeren, mits aan de in de leden 2 tot en met 11 gestelde voorwaarden is voldaan.

2. Tolgelden en gebruiksrechten worden slechts geheven voor het gebruik van bruggen, tunnels, bergpaswegen, gevoelige routes; autosnelwegen of andere met autosnelwegen vergelijkbare meerbaanswegen.

In Lid-Staten zonder algemeen net van autosnelwegen of tweebaanswegen (met gescheiden rijbanen) met soortgelijke kenmerken, mogen tolgelden of gebruiksrechten worden geheven voor het gebruik van de hoogste wegencategorie in die Lid-Staat.

Na raadpleging van de Commissie volgens de procedure van Beschikking 62/308/EEG van de Raad (14) mogen tolgelden en gebruiksrechten, met name op grond van veiligheidsoverwegingen, eveneens worden geheven voor het gebruik van andere delen van het hoofdwegennet.

Na overleg met de Commissie volgens de procedure van voornoemde beschikking kunnen door de betrokken Lid-Staten speciale regelingen voor grensgebieden worden getroffen.

3. Tolgelden en gebruiksrechten mogen niet beide tegelijkertijd voor het gebruik van hetzelfde tracé worden geheven; de Lid-Staten mogen evenwel ook tolgelden heffen voor het gebruik van bruggen, tunnels, bergpassen en gevoelige routes die deel uitmaken van wegennetten waarover gebruiksrechten worden geheven.

4. Onverminderd lid 11 van dit artikel en artikel 9, worden de gebruiksrechten en tolgelden geheven zonder directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de vervoeronderneming of van de herkomst of de bestemming van het voertuig.

5. Tolgelden en gebruiksrechten worden zodanig geheven en geïnd en de betaling ervan wordt zodanig gecontroleerd dat de doorstroming van het verkeer zo min mogelijk wordt gehinderd en iedere verplichte verificatie of controle aan de binnengrenzen van de Gemeenschap wordt voorkomen. Hiertoe werken de Lid-Staten samen methodes uit om vervoersondernemingen in staat te stellen 24 uur per etmaal, met gebruikmaking van alle gangbare betaalmiddelen, binnen en buiten de Lid-Staten waar deze worden toegepast, hun gebruiksrechten te voldoen. De Lid-Staten zullen op de punten waar de tolgelden en gebruiksrechten worden geïnd toereikende faciliteiten verschaffen, opdat het normale veiligheidsniveau op de weg gehandhaafd blijft.

6. Met ingang van 1 januari 1998 stellen de betrokken Lid-Staten voor alle voertuigcategorieën de gebruiksrechten met inbegrip van administratieve kosten vast, waarvan de hoogte ligt tussen 50 % en 100 % van de in bijlage III vastgestelde maximumtarieven voor de verschillende in de bijlagen II en III aangegeven voertuigcategorieën. Ongeacht de gekozen hoogte dienen de heffingen voor individuele voertuigcategorieën in dezelfde verhouding tot elkaar te staan als de in bijlage III genoemde maximumtarieven.

Deze maxima worden om de twee jaar opnieuw bezien, de eerste maal op 1 januari 2001. Voor zover nodig zal de Commissie voorstellen voor dienstige aanpassingen doen, die vervolgens door de Raad, onder de in het Verdrag aangegeven voorwaarden, worden vastgesteld.

7. Het tarief van de gebruiksrechten is evenredig met de duur van het gebruik van de betrokken infrastructuurvoorzieningen.

De betaling van de gebruiksrechten zal mogelijk zijn op jaar-, maand-, week- en dagbasis, waarbij de tarieven steeds gelijk zijn aan respectievelijk >NUM>1

>DEN>1

,

>NUM>1

>DEN>12

,

>NUM>1

>DEN>50

en >NUM>1

>DEN>250

van het jaartarief in iedere voertuigcategorie.

Voor op zijn grondgebied geregistreerde voertuigen mag een Lid-Staat uitsluitend jaartarieven hanteren.

8. De toltarieven worden zodanig vastgesteld dat de opbrengsten ervan niet hoger zijn dan de kosten van de aanleg, de exploitatie en de uitbreiding van de infrastructuurvoorzieningen waarover deze tolgelden worden geheven, vermeerderd met een zelfde opbrengst als bij soortgelijke investeringsprojecten haalbaar is. Bovendien mogen de Lid-Staten een aan vergelijkbare externe kosten gerelateerde externe-kostenfactor van ten hoogste 0,03 ecu per kilometer in rekening brengen.

9. Aan de Lid-Staten kan na verstrekking van hun motiveringen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, volgens de procedure van artikel 10 worden toegestaan, gevoelige routes hogere kosten te berekenen dan in lid 8 is bepaald. Onder geen beding mag de externe-kostencomponent 0,5 ecu per kilometer te boven gaan.

Aan de Lid-Staten kan op grond van hun motiveringen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, volgens de procedure van artikel 10 worden toegestaan, op gevoelige routes, waar geen tolgelden worden geheven, een specifieke dagheffing voor externe kosten van ten hoogste 15 ecu te berekenen.

10. De bepaling van de gevoelige routes, zoals bedoeld in de leden 3 en 9 van dit artikel geschiedt volgens de procedure van artikel 10 en aan de hand van de in artikel 9, lid 2, neergelegde criteria.

11. De Lid-Staten kunnen ervoor zorg dragen, dat de juiste emissie- en schadeklasse van de op hun grondgebied geregistreerde voertuigen snel kan worden bepaald. Bij ontbreken van een hiertoe strekkend stuk mag de Lid-Staat dezelfde heffingen als voor niet-Euro-voertuigen en voertuigen in schadeklasse III toepassen.

Artikel 8

1. Twee of meer Lid-Staten kunnen samenwerken bij de invoering van een gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten op hun grondgebied. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de Commissie nauw betrokken wordt bij deze werkzaamheden, alsmede bij de latere werking en de eventuele wijziging van dit stelsel.

2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 7 gelden ten aanzien van een dergelijk gemeenschappelijk stelsel de volgende bepalingen:

a) de deelnemende Lid-Staten stellen de gemeenschappelijke gebruiksrechten vast op een niveau dat niet hoger, respectievelijk lager ligt dan de in artikel 7, leden 6, 7 en 8, genoemde maximum- en minimumtarieven;

b) de betaling van het gemeenschappelijke gebruiksrecht geeft toegang tot het door elke deelnemende Lid-Staat in overeenstemming met artikel 7, lid 2, vastgestelde wegennet;

c) andere Lid-Staten kunnen zich bij het gemeenschappelijke stelsel aansluiten;

d) de deelnemende Lid-Staten werken een verdeelsleutel uit, die elk van hen een billijk aandeel in de inkomsten uit het gebruiksrecht biedt.

Artikel 9

1. Met het oog op de bepaling van de gevoelige routes en de vaststelling van de hierop toe te passen heffingen overeenkomstig de in artikel 10 beschreven procedure verstrekken de Lid-Staten de Commissie alle desbetreffende gegevens alsmede hun motivering van de voorgestelde heffingen. In de motivering van de voorgestelde heffingen dient het volgende te worden beschreven: de voor de vaststelling van de tarieven gebruikte methode en berekeningswijze, de maatregelen ter vermindering van de door alle weggebruikers in het gebied veroorzaakte relevante externe kosten en de maatregelen ter bestrijding van de luchtverontreiniging uit alle bronnen in het gebied.

2. De criteria die worden toegepast ter bepaling van de gevoelige routes zijn afhankelijk van het geval: de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of een autosnelweg overbelast is en/of het verkeer op deze weg in aanzienlijke mate tot een slechte luchtkwaliteit en/of tot geluidshinder in de omgeving bijdraagt, in het bijzonder in zones en agglomeraties als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (15). Te vervullen bijkomende voorwaarden zijn: de beschikbaarheid van adequate vervoerdiensten door andere vervoerwijzen, hetgeen met name vrije en niet-discriminerende toegang van gemachtigde vervoerondernemers tot infrastructurele voorzieningen meebrengt alsmede het bestaan van maatregelen ter bestrijding van de luchtverontreiniging uit alle bronnen in het gebied.

Artikel 10

1. De Commissie wordt bijgestaan door het krachtens Beschikking 65/271/EEG van de Raad (16) ingestelde Raadgevend Comité, dat door één harer vertegenwoordigers wordt voorgezeten.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij met zijn advies rekening heeft gehouden.

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 11

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de toepassing door de Lid-Staten van:

a) specifieke belastingen of specifieke rechten

- die bij de registratie van het voertuig worden geïnd;

- die op voertuigen of ladingen waarvan het gewicht of de afmetingen buiten de norm vallen worden geheven.

b) parkeergelden en specifieke heffingen op stadsverkeer.

Artikel 12

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt de tegenwaarde van de ecu in de verschillende nationale valuta eenmaal per jaar vastgesteld. De voor deze omrekening toe te passen koersen zijn de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte koersen van de eerste werkdag van oktober. Zij worden toegepast vanaf 1 januari van het volgende kalenderjaar.

Artikel 13

1. Uiterlijk op 31 december 1999 brengt de Commissie aan de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van de onderhavige richtlijn en de gevolgen van Richtlijn 93/89/EEG, waarbij rekening wordt gehouden met de technologische ontwikkelingen en de verkeersopstoppingen.

Teneinde de Commissie in staat te stellen het bovengenoemde verslag op te stellen verstrekken de Lid-Staten haar uiterlijk op 1 juni 1999 de noodzakelijke inlichtingen.

Voor zover nodig gaat dit verslag vergezeld van voorstellen tot invoering van een gemeenschappelijke regeling voor de toerekening van door het wegverkeer veroorzaakte kosten dat gebaseerd is op het territorialiteitsbeginsel en waarbij rekening wordt gehouden met infrastructuur- en externe kosten, alsmede met het potentiële regionale effect. In dit geval zal de Raad uiterlijk op 30 juni 2000 een gemeenschappelijke regeling goedkeuren, die ten laatste op 1 januari 2001 in werking zal treden.

2. De Lid-Staten die elektronische systemen voor de inning van tolgelden en/of gebruiksrechten invoeren, werken met het oog op de nodige interoperabiliteit tussen deze systemen, met elkaar samen. De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 1998 een tussentijds verslag ter zake op. In dit verslag zal zij ondermeer de mogelijkheden bestuderen van elektronische-tolheffingssystemen met automatische classificatie en controle.

Artikel 14

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 15

De Lid-Staten stellen het stelsel van straffen van toepassing op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van die straffen te verzekeren. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De Lid-Staten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 1997 van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen erop zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 16

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

(1) PB nr. L 316 van 31. 10. 1992, blz. 12.

(2) PB nr. L 365 van 31. 12. 1994, blz. 46.

(3) PB nr. L 316 van 31. 10. 1992, blz. 19.

(4) Jurispr. 1995, blz. I-1827.

(5) PB nr. L 279 van 12. 11. 1993, blz. 32.

(6) PB nr. L 36 van 9. 2. 1988, blz. 13. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/542/EEG (PB nr. L 295 van 25. 10. 1991, blz. 1).

(7) PB nr. L 143 van 27. 6. 1995, blz. 70

(8) PB nr. L 322 van 12. 11. 1987, blz. 20.

(9) PB nr. L 237 van 24. 8. 1991, blz. 25.

(10) PB nr. L 280 van 22. 10. 1985, blz. 4.

(11) PB nr. L 373 van 31. 12. 1991, blz. 1.

(12) PB nr. L 175 van 13. 7. 1996, blz. 7.

(13) PB nr. L 368 van 17. 12. 1992, blz. 38.

(14) PB nr. 23 van 3. 4. 1962, blz. 720/62. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 73/402/EEG van de Raad (PB nr. L 347 van 17. 12. 1973, blz. 48).

(15) Gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 5/96 (PB nr. C 59 van 28. 2. 1996, blz. 24).

(16) PB nr. 88 van 24. 5. 1965, blz. 1473/65.

BIJLAGE I

TARIEVEN VAN DE MOTORRIJTUIGENBELASTING

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Voertuigcategorieën zoals bedoeld in artikel 7, lid 6 en bijlage III

De voertuigen worden ingedeeld in categorie I, II en III, naar gelang van de belasting die zij voor het wegdek vormen; deze indeling geschiedt in volgorde van "schadelijkheid" (m.a.w. voertuigen in klasse I zijn het minst schadelijk voor de weginfrastructuur).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

1. Maximumbedrag van de op jaarbasis geheven gebruiksrechten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 6

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Minimumbedrag van de op jaarbasis geheven gebruiksrechten, als bedoeld in artikel 7, lid 6

De minimumjaartarieven van de gebruiksrechten zijn vastgesteld op 50 % van de hierboven aangegeven maximumbedragen.

Top