Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51995PC0430

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende statistische enquêtes inzake melk en zuivelprodukten

    /* COM/95/430 def. - CNS 95/0234 */

    PB C 321 van 01/12/1995, p. 6–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51995PC0430

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende statistische enquêtes inzake melk en zuivelprodukten /* COM/95/430 DEF - CNS 95/0234 */

    Publicatieblad Nr. C 321 van 01/12/1995 blz. 0006


    Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende statistische enquêtes inzake melk en zuivelprodukten (95/C 321/05) COM(95) 430 def. - 95/0234(CNS)

    (Door de Commissie ingediend op 8 september 1995)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement,

    Overwegende dat Richtlijn 72/280/EEG van de Raad van 31 juli 1972 betreffende statistische enquêtes van de Lid-Staten inzake melk en zuivelprodukten (1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, meerdere malen is gewijzigd; dat het, nu er opnieuw wijzigingen moeten worden aangebracht, omwille van de duidelijkheid wenselijk is om genoemde richtlijn te herwerken;

    Overwegende dat de Commissie voor de vervulling van haar taken uit hoofde van het Verdrag en de communautaire bepalingen betreffende de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten behoefte heeft aan nauwkeurige gegevens over de produktie en het gebruik van melk en aan nauwkeurige, regelmatige en conjuncturele informatie over de levering van melk aan de ondernemingen die deze behandelen of verwerken, en over de produktie van zuivelprodukten in de Lid-Staten van de Gemeenschap;

    Overwegende dat er op basis van uniforme criteria enquêtes over de produktie en het gebruik van melk op de landbouwbedrijven moeten worden gehouden; dat de nauwkeurigheid van deze enquêtes moet toenemen en dat er in alle Lid-Staten maandelijkse enquêtes moeten worden gehouden bij de ondernemingen die de melk behandelen en verwerken;

    Overwegende dat er ter verkrijging van vergelijkbare resultaten niet alleen gemeenschappelijke criteria voor de afbakening van het waarnemingsgebied moeten worden vastgelegd, maar dat ook de in de enquête op te nemen kenmerken en de wijze waarop de enquête moet worden uitgevoerd, dienen te worden vastgesteld;

    Overwegende dat de bij de toepassing van de vorige richtlijn opgedane ervaring heeft aangetoond dat een verlichting van de daarin vervatte bepalingen, met name opheffing van de verplichting om weekgegevens in te dienen, wenselijk is;

    Overwegende dat de Commissie, met het oog op een goed beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en met name van de markt voor melk en zuivelprodukten, regelmatig en binnen redelijke termijnen dient te beschikken over betrouwbare gegevens over de produktie en de activiteit van deze sector;

    Overwegende dat het door het toenemende belang van het melkeiwitgehalte van de zuivelprodukten nodig is nu al over informatie ter zake te beschikken;

    Overwegende dat nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie, met name in het kader van het bij Besluit 72/279/EEG van de Raad ingestelde Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, nodig is, teneinde de tenuitvoerlegging van de bepalingen van onderhavige richtlijn te vergemakkelijken,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De Lid-Staten:

    1. houden bij de in artikel 2 omschreven enquête-eenheden enquêtes betreffende de in artikel 4 gespecificeerde gegevens en stellen de Commissie in kennis van de maandelijkse, jaarlijkse en driejaarlijkse resultaten daarvan;

    2. a) houden jaarlijks bij de landbouwbedrijven, die worden gedefinieerd overeenkomstig de in artikel 7 genoemde procedure, een enquête naar de produktie en het gebruik van melk;

    b) zijn gemachtigd gegevens uit andere officiële bronnen te gebruiken. In dat geval stellen zij de Commissie hiervan overeenkomstig artikel 5, lid 4, op de hoogte.

    Artikel 2

    De in artikel 1, punt 1, bedoelde enquêtes hebben betrekking op:

    1. ondernemingen of landbouwbedrijven die volle melk - en eventueel zuivelprodukten - kopen, hetzij rechtstreeks bij landbouwbedrijven, hetzij bij de onder punt 2 bedoelde ondernemingen, teneinde deze te verwerken tot zuivelprodukten;

    2. ondernemingen die melk of room ophalen en deze volledig of gedeeltelijk zonder behandeling of verwerking aan de in punt 1 bedoelde ondernemingen overdragen. De Lid-Staten nemen passende maatregelen om bij de presentatie van de resultaten dubbeltellingen te voorkomen.

    Artikel 3

    1. Als melk in de zin van deze richtlijn wordt beschouwd koe-, schape-, geite- en buffelmelk. De maandelijkse enquêtes als bedoeld in artikel 4, punt 1, zijn beperkt tot koemelk.

    2. De lijst van zuivelprodukten waarop de enquêtes betrekking hebben, wordt volgens de procedure van artikel 7 vastgesteld; deze lijst kan volgens dezelfde procedure worden gewijzigd.

    3. De uniforme definities voor de maateenheden die bij de mededeling van de resultaten dienen te worden gebruikt, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7.

    Artikel 4

    De in artikel 1, punt 1, bedoelde enquêtes worden zodanig opgezet dat ten minste de onder de punten 1 tot en met 3 bedoelde gegevens kunnen worden medegedeeld. De vragenlijsten worden zodanig opgesteld dat dubbeltellingen worden voorkomen. De gegevens hebben betrekking op:

    1. maandelijks:

    a) de opgehaalde hoeveelheden melk en room en het vetgehalte daarvan, alsmede het eiwitgehalte van de opgehaalde koemelk; deze gegevens worden ingedeeld naar het land waar de produkten zijn opgehaald;

    b) de hoeveelheid van bepaalde behandelde en voor levering beschikbare verse zuivelprodukten en van bepaalde vervaardigde zuivelprodukten;

    2. jaarlijks:

    a) de hoeveelheid en het vet- en eiwitgehalte van de beschikbare melk en room;

    b) de gegevens met betrekking tot de opgehaalde koemelk, ingedeeld naar het land waar de produkten zijn opgehaald;

    c) de hoeveelheid behandelde en voor levering beschikbare verse zuivelprodukten, alsmede de hoeveelheid vervaardigde overige zuivelprodukten, ingedeeld naar soort;

    d) de hoeveelheid melkvetten in de zuivelprodukten;

    e) het gebruik van de grondstoffen in de vorm van volle en magere melk;

    f) de hoeveelheid melkeiwitten in de zuivelprodukten;

    3. om de drie jaar (vanaf 31 december 1997):

    het aantal enquête-eenheden, bedoeld in artikel 2, naar grootteklasse.

    De in artikel 1, punt 2, bedoelde enquêtes en/of officiële bronnen dienen zodanig te worden opgezet dat ten minste de jaarlijkse gegevens over de beschikbare hoeveelheid en het gebruik van melk in het landbouwbedrijf kunnen worden medegedeeld.

    Artikel 5

    1. Onverminderd het bepaalde in de tweede alinea, worden de in artikel 1, punt 1, bedoelde enquêtes gehouden als volledige tellingen bij zuivelfabrieken die samen ten minste 98 % van de melk in de betrokken Lid-Staat ophalen; het saldo wordt geschat op basis van representatieve steekproeven of van gegevens uit andere bronnen.

    Lid-Staten met meer dan 2 000 zuivelfabrieken kunnen de in artikel 4, punt 1, bedoelde maandelijkse enquêtes uitvoeren door middel van representatieve steekproeven. In dit geval mag de steekproeffout niet meer bedragen dan 1 % (betrouwbaarheidsinterval van 68 %) van de totale hoeveelheid opgehaalde melk in het land.

    2. De in artikel 1, punt 2, onder a), bedoelde enquêtes worden gehouden in de vorm van representatieve steekproefenquêtes. In dit geval mag de steekproeffout niet meer dan 1 % bedragen van de totale produktie van het land.

    3. Wanneer het verkrijgen van de in artikel 4, punt 2, onder f), bedoelde gegevens moeilijkheden oplevert, kunnen de Lid-Staten deze gegevens schatten met behulp van technische coëfficiënten.

    4. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om volledige resultaten te verkrijgen met een toereikende graad van nauwkeurigheid. Zij doen de Commissie alle gegevens toekomen die de beoordeling van de nauwkeurigheid van de ingezonden resultaten mogelijk maakt, met name:

    a) de gebruikte vragenlijsten;

    b) de methoden ter voorkoming van dubbeltellingen;

    c) de methoden voor de omzetting van de met behulp van vragenlijsten verkregen gegevens in de communautaire tabellen.

    Artikel 6

    1. De tabellen die bij het indienen van de gegevens worden gebruikt, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7.

    Volgens dezelfde procedure kunnen deze tabellen worden gewijzigd.

    2. De Lid-Staten dienen de in lid 3 bedoelde resultaten, inclusief de gegevens die krachtens hun nationale wetgeving of de regels op het gebied van de statistische geheimhouding als vertrouwelijk zijn bestempeld, in overeenkomstig de bepalingen van Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (2).

    3. De Lid-Staten zenden de Commissie zo spoedig mogelijk na de samenvatting van de gegevens, en uiterlijk:

    a) 45 dagen na het eind van de referentiemaand, de maandelijkse resultaten als bedoeld in artikel 4, punt 1;

    b) in april van het jaar volgende op het referentiejaar:

    - de jaarlijkse resultaten als bedoeld in artikel 4, punt 2, onder a) tot en met d),

    - de resultaten van de overzichten als bedoeld in artikel 1, lid 2;

    c) in juni van het jaar volgende op het referentiejaar, de jaarlijkse resultaten als bedoeld in artikel 4, punt 2, onder e) en f);

    d) in september van het jaar volgende op het jaar van de referentiedatum, de resultaten als bedoeld in artikel 4, punt 3.

    4. De Commissie brengt de door de Lid-Staten ingediende gegevens samen en deelt hun alle resultaten mede.

    Artikel 7

    1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel beschreven procedure, wordt deze procedure bij het bij besluit van de Raad van 31 juli 1972 ingestelde Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, hierna "comité" te noemen, ingeleid door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

    2. Het comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

    De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen.

    De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

    Artikel 8

    De Commissie legt uiterlijk op 31 december 1998 een rapport over de bij de toepassing van deze richtlijn opgedane ervaringen, en met name over de verzameling van de gegevens over melkeiwitten, aan de Raad voor. De Commissie stelt bij deze gelegenheid de wijzigingen voor die noodzakelijk blijken te zijn.

    Artikel 9

    1. Richtlijn 72/280/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 1996.

    2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

    Artikel 10

    De Lid-Staten treffen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen, teneinde aan de onderhavige richtlijn te voldoen vóór 1 januari 1996.

    Wanneer de Lid-Staten deze maatregelen aannemen, wordt hierin een verwijzing naar de onderhavige richtlijn opgenomen, of wordt bij de publikatie ervan een dergelijke verwijzing opgenomen.

    De modaliteiten van deze verwijzing worden door de Lid-Staten vastgesteld.

    Artikel 11

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 12

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    (1) PB nr. L 179 van 7. 8. 1972, blz. 2.

    (2) PB nr. L 151 van 15. 6. 1990, blz. 1.

    BIJLAGE

    SCHAKELSCHEMA

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Top