Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1351

    Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013

    PE/21/2024/REV/1

    PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/1351

    22.5.2024

    VERORDENING (EU) 2024/1351 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 14 mei 2024

    betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, punt e), en artikel 79, lid 2, punten a), b) en c),

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moet de Unie ervoor zorgen dat er geen personencontroles aan de binnengrenzen plaatsvinden en een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, immigratie en beheer van de buitengrenzen van de lidstaten uitstippelen op basis van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, op een wijze die billijk is ten aanzien van onderdanen van derde landen en staatlozen en die in overeenstemming is met het internationaal recht en het recht van de Unie, met inbegrip van de grondrechten.

    (2)

    Om het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te versterken, is een alomvattende aanpak van asiel- en migratiebeheer nodig, die interne en externe componenten moet bundelen. De doeltreffendheid van een dergelijke aanpak staat of valt met het gezamenlijk aanpakken en consequent en geïntegreerd uitvoeren van alle componenten.

    (3)

    Deze verordening moet bijdragen tot een dergelijke alomvattende aanpak door het vaststellen van een gemeenschappelijk kader voor het optreden van de Unie en de lidstaten, elk binnen hun respectieve bevoegdheden, op het gebied van het beleid inzake asiel- en relevant migratiebeheer, door handhaving en uitwerking van de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, met inbegrip van de financiële effecten van die beginselen, tussen de lidstaten, die ten grondslag liggen aan het asiel- en migratiebeleid overeenkomstig artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid moeten het uitgangspunt zijn op basis waarvan de lidstaten gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het migratiebeheer delen, met name op het gebied waarvoor het gemeenschappelijk Europees asielstelsel geldt.

    (4)

    De lidstaten moeten daarom alle noodzakelijke maatregelen nemen, onder meer om personen in nood toegang tot internationale bescherming en adequate opvangvoorzieningen te bieden, om legale trajecten te bevorderen, om de effectieve toepassing mogelijk te maken van de regels om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, om de terugkeer van onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor verblijf op het grondgebied van de lidstaten op doeltreffende wijze te beheren, om de irreguliere migratie en niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen en staatlozen tussen de lidstaten te voorkomen, om migrantensmokkel en mensenhandel te bestrijden en de daardoor veroorzaakte kwetsbaarheden te beperken, en om andere lidstaten te ondersteunen met solidariteitsbijdragen, om zo hun bijdrage aan de alomvattende aanpak te leveren.

    (5)

    Om de samenwerking met derde landen op het gebied van asiel en migratie te versterken, ook wat overname en het aanpakken van de onderliggende oorzaken en drijvende krachten van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding betreft, moeten op maat gesneden en wederzijds voordelige partnerschappen met die landen worden bevorderd en opgezet. Dergelijke partnerschappen moeten een kader bieden voor betere coördinatie van de relevante beleidsmaatregelen en -instrumenten van de Unie in betrekkingen met derde landen, en gebaseerd zijn op mensenrechten, de rechtsstaat en de eerbiediging van de gemeenschappelijke waarden van de Unie. Voor wat betreft de externe componenten van de alomvattende aanpak, doet niets in deze verordening afbreuk aan de reeds bestaande verdeling van bevoegdheden tussen de lidstaten en de Unie, of tussen de instellingen van de Unie. Die bevoegdheden zullen verder worden uitgeoefend met volledige inachtneming van de procedureregels van de Verdragen en in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name wat betreft niet-bindende instrumenten van de Unie.

    (6)

    Het gemeenschappelijk kader is nodig om het groeiend verschijnsel van gemengde aankomsten van personen die internationale bescherming behoeven en van personen die die bescherming niet nodig hebben, doeltreffend aan te pakken, in het besef dat de verantwoordelijkheid voor irreguliere aankomsten van migranten en asielzoekers in de Unie niet moet worden gedragen door de afzonderlijke lidstaten alleen, maar door de Unie als geheel. Het toepassingsgebied van deze verordening moet ook toegelaten personen omvatten.

    (7)

    Om te zorgen voor de samenhang en doeltreffendheid van de acties en maatregelen van de Unie en haar lidstaten, handelend binnen hun respectieve bevoegdheden is er behoefte aan geïntegreerde beleidsvorming en een alomvattende aanpak op het gebied van asiel- en migratiebeheer, met inbegrip van zowel de interne als de externe componenten ervan. De Unie en de lidstaten moeten, elk binnen hun respectieve bevoegdheden en in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie en internationale verplichtingen, zorgen voor de samenhang en uitvoering van het asiel- en migratiebeleid.

    (8)

    Om ervoor te zorgen dat hun asiel-, opvang- en migratiestelsels goed zijn voorbereid en dat elk onderdeel van die stelsels voldoende capaciteit heeft, moeten de lidstaten over de nodige personele, materiële en financiële middelen en infrastructuur beschikken om het asiel- en migratiebeleid doeltreffend uit te kunnen voeren en moeten zij hun bevoegde autoriteiten het nodige personeel toewijzen voor de uitvoering van deze verordening. De lidstaten moeten ook zorgen voor passende coördinatie tussen de betrokken nationale autoriteiten en met de nationale autoriteiten van de andere lidstaten.

    (9)

    Vanuit een strategische aanpak moeten de lidstaten beschikken over nationale strategieën die hen in staat stellen hun asiel- en migratiebeheersystemen doeltreffend uit te voeren, met volledige nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van het Unie- en het internationaal recht. In die strategieën moeten preventieve maatregelen zijn opgenomen om het risico van migratiedruk te verminderen, alsook informatie over noodplannen, onder meer als voorzien in Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad (4) en relevante informatie over de in deze verordening vervatte beginselen van geïntegreerde beleidsvorming en van solidariteit en de billijke verdeling van de verantwoordelijkheid en de daaruit voortvloeiende wettelijke verplichtingen op nationaal niveau. De Commissie en relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie, in het bijzonder het Asielagentschap van de Europese Unie (het “Asielagentschap”), moeten in staat zijn de lidstaten te ondersteunen bij de vaststelling van hun nationale strategieën. Ook de raadpleging van lokale en regionale overheden door de lidstaten, in overeenstemming met het nationale recht en waar nodig, zou de nationale strategieën kunnen verbeteren en versterken. Om ervoor te zorgen dat de nationale strategieën met betrekking tot specifieke kernelementen vergelijkbaar zijn, moet door de Commissie een gemeenschappelijk model worden opgesteld.

    (10)

    Om ervoor te zorgen dat er een doeltreffend monitoringsysteem is om de toepassing van het asielacquis van de Unie te waarborgen, moet in nationale strategieën van de lidstaten ook rekening worden gehouden met de resultaten van de monitoring door het Asielagentschap en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, en andere relevante organen, instanties, agentschappen of organisaties, de relevante delen van de evaluatie die is uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2022/922 van de Raad (5) en de evaluaties die zijn uitgevoerd in lijn met artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad (6). De lidstaten kunnen ook de resultaten van andere relevante toezichtmechanismen in aanmerking nemen.

    (11)

    De Commissie dient een Europese langetermijnstrategie voor asiel- en migratiebeheer (de “strategie”) vast te stellen, met daarin de strategische aanpak om een consistente uitvoering van de nationale strategieën op het niveau van de Unie te waarborgen, in overeenstemming met de beginselen die in deze verordening en in het primaire recht van de Unie en het toepasselijke internationale recht zijn vastgelegd.

    (12)

    Aangezien het belangrijk is ervoor te zorgen dat de Unie voorbereid is op en in staat is zich aan te passen aan de zich ontwikkelende en evoluerende realiteit op het gebied van asiel- en migratiebeheer, moet de Commissie jaarlijks een Europees jaarverslag over asiel en migratie (het “verslag”) vaststellen. Het verslag moet een beoordeling bevatten van de situatie op het gebied van asiel, opvang en migratie in de voorafgaande twaalf maanden langs alle migratieroutes naar en in alle lidstaten, moet dienen als instrument voor vroegtijdige waarschuwing en bewustmaking voor de Unie op het gebied van migratie en asiel, en moet een strategisch situatieoverzicht en prognoses voor het volgende jaar bevatten. In het verslag moet onder meer worden aangegeven in hoeverre de Unie en de lidstaten voorbereid zijn om te reageren op en zich aan te passen aan de ontwikkeling van de migratiesituatie en wat de resultaten zijn van het toezicht door de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Unie. De in het verslag opgenomen gegevens, informatie en beoordelingen moeten in aanmerking worden genomen in de besluitvormingsprocedures met betrekking tot het solidariteitsmechanisme als vernoemd in deel IV van deze verordening.

    (13)

    Het verslag moet worden opgesteld in overleg met de lidstaten en de bevoegde organen, instanties en agentschappen van de Unie. Ten behoeve van dat verslag dient de Commissie gebruik te maken van bestaande rapportagemechanismen, hoofdzakelijk de geïntegreerde situatiekennis en -analyse, mits de geïntegreerde politieke crisisrespons wordt geactiveerd, en het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie dat is vastgesteld bij Aanbeveling (EU) 2020/1366 van de Commissie (7). Om ervoor te zorgen dat de Unie voorbereid is op en in staat is zich aan te passen aan de zich ontwikkelende en evoluerende realiteit op het gebied van asiel- en migratiebeheer, en bijgevolg voor het succesvol functioneren van de jaarlijkse asiel- en migratiecyclus en het solidariteitsmechanisme, is het van het grootste belang dat de lidstaten, de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie bijdragen aan dergelijke bestaande rapportagemechanismen en waken over de adequate en tijdige uitwisseling van informatie en gegevens. Daarnaast moet rekening worden gehouden met informatie uit andere relevante bronnen, waaronder het Europees migratienetwerk, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen en de Internationale Organisatie voor Migratie. De Commissie mag de lidstaten alleen om extra informatie vragen als die informatie niet via die rapportagemechanismen en de relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie beschikbaar is, teneinde dubbel werk te vermijden.

    (14)

    Om ervoor te zorgen dat de nodige instrumenten voorhanden zijn om de lidstaten te helpen het hoofd te bieden aan uitdagingen die zich kunnen voordoen als gevolg van de aanwezigheid op hun grondgebied van onderdanen van derde landen of staatlozen, ongeacht hoe zij de buitengrenzen van de lidstaten hebben overschreden, moet het verslag vergezeld gaan van een besluit waarin wordt bepaald in welke lidstaten sprake is van migratiedruk, een risico van migratiedruk in het komende jaar of een significante migratiesituatie (het “besluit”). Lidstaten waar sprake is van migratiedruk, moeten kunnen beschikken over de solidariteitsbijdragen uit de jaarlijkse solidariteitspool.

    (15)

    Om de lidstaten waar sprake is van migratiedruk en de bijdragende lidstaten voorspelbaarheid te bieden, moeten het verslag en het besluit vergezeld gaan van een voorstel van de Commissie waarin concrete jaarlijkse solidariteitsmaatregelen worden vermeld, met inbegrip van herplaatsingen, financiële bijdragen en, waar nodig, alternatieve solidariteitsmaatregelen, alsook de becijferde orde van grootte daarvan die voor het komende jaar op Unieniveau waarschijnlijk nodig zullen zijn, waarbij moet worden erkend dat de diverse vormen van solidariteit gelijkwaardig zijn. De soorten en de becijferde orde van grootte van de in het voorstel van de Commissie genoemde maatregelen moeten ten minste overeenkomen met de jaarlijkse minimumdrempels voor herplaatsing en financiële bijdragen. Die drempels moeten in deze verordening worden vastgelegd teneinde de voorspelbare planning door de bijdragende lidstaten te waarborgen en minimumgaranties te bieden voor de begunstigde lidstaten. Waar dat nodig wordt geacht, zou de Commissie in haar voorstel hogere jaarlijkse aantallen voor herplaatsing of financiële bijdragen kunnen vastleggen. Om ervoor te zorgen dat solidariteitsmaatregelen gelijkwaardig blijven, moet de verhouding tussen de in deze verordening vastgestelde jaarlijkse aantallen worden gehandhaafd. In dezelfde geest moet het voorstel van de Commissie bij de vaststelling van de jaarlijkse aantallen rekening houden met uitzonderlijke situaties waarvoor volgens de prognoses het komende jaar geen behoefte aan solidariteit zou bestaan.

    (16)

    Met het oog op een betere coördinatie op het niveau van de Unie en gezien de bijzondere kenmerken van het bij deze verordening ingestelde solidariteitsstelsel, dat gebaseerd is op door elke lidstaat in het kader van het EU-solidariteitsforum op hoog niveau (het “forum op hoog niveau”) gedane toezeggingen, waarbij de betrokken lidstaat volledig vrij is in de keuze van de vorm van solidariteit, moet de uitvoeringsbevoegdheid voor de vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool worden toegekend aan de Raad, handelend op basis van een voorstel van de Commissie. In de uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool moeten concrete jaarlijkse solidariteitsmaatregelen worden vermeld, met inbegrip van herplaatsingen, financiële bijdragen en, waar nodig, alternatieve solidariteitsmaatregelen, alsook de becijferde orde van grootte daarvan die voor het komende jaar op Unieniveau waarschijnlijk nodig zal zijn, waarbij moet worden erkend dat de diverse vormen van solidariteit gelijkwaardig zijn. De uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool moet ook de specifieke toezeggingen bevatten die elke lidstaat heeft gedaan.

    (17)

    Begunstigde lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om acties uit te voeren in of met betrekking tot derde landen, overeenkomstig het toepassingsgebied en de doelstellingen van deze verordening en van Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (8).

    (18)

    De lidstaten en de Commissie dienen ervoor te zorgen dat de grondrechten en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) geëerbiedigd worden bij de uitvoering van de acties die met de financiële bijdragen worden gefinancierd. De in artikel 15 van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgestelde randvoorwaarden, met inbegrip van de horizontale randvoorwaarde inzake de “doeltreffende toepassing en uitvoering van het Handvest van de grondrechten”, moeten van toepassing zijn op de programma’s van de lidstaten die door de financiële bijdragen worden ondersteund. Bij het selecteren van de acties die met de financiële bijdragen worden ondersteund, moeten de lidstaten de bepalingen van artikel 73 van Verordening (EU) 2021/1060 toepassen, met inaanmerkingneming van het Handvest. Voor de acties die met de financiële bijdragen worden gefinancierd, moeten de lidstaten de beheers- en controlesystemen toepassen die voor hun programma’s zijn vastgesteld in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/1060. De lidstaten moeten de begroting van de Unie beschermen en financiële correcties toepassen door de steun uit de financiële bijdragen geheel of gedeeltelijk in te trekken wanneer de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven onregelmatig blijken te zijn, in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/1060. De Commissie kan de betalingstermijn uitstellen, betalingen geheel of gedeeltelijk opschorten en financiële correcties toepassen in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060.

    (19)

    In het kader van de operationalisering van de jaarlijkse solidariteitspool, moeten de bijdragende lidstaten over de mogelijkheid beschikken om op verzoek van een begunstigde lidstaat alternatieve solidariteitsbijdragen te leveren. Alternatieve solidariteitsbijdragen moeten praktische en operationele waarde hebben. Indien de Commissie, na overleg met de betrokken lidstaat, van oordeel is dat dergelijke maatregelen zoals aangegeven door de betrokken lidstaat nodig zijn, moeten die bijdragen worden vermeld in het voorstel van de Commissie voor een uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool. Het moet de bijdragende lidstaten toegestaan zijn voornoemde bijdragen toe te zeggen, zelfs wanneer zij niet in het voorstel van de Commissie voor een uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool zijn vermeld, en zij moeten als financiële solidariteit worden geteld, waarbij de financiële waarde ervan op realistische wijze moet worden beoordeeld en toegepast. Indien de begunstigde lidstaat in een bepaald jaar niet om die bijdragen verzoekt, moeten zij aan het einde van het jaar worden omgezet in financiële bijdragen.

    (20)

    Om het besluitvormingsproces te vergemakkelijken, mag het voorstel van de Commissie voor een uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool niet openbaar worden gemaakt totdat het door de Raad is goedgekeurd.

    (21)

    Met het oog op de doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijk kader en om lacunes vast te stellen, problemen aan te pakken en te voorkomen dat de druk op asiel-, opvang- en migratiestelsels toeneemt, moet de Commissie de migratiesituatie monitoren en informatie daarover verstrekken door middel van regelmatige verslagen.

    (22)

    Om een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, solidariteit zoals verankerd in artikel 80 VWEU en een evenwicht qua inspanningen tussen de lidstaten te waarborgen, moet een verplicht solidariteitsmechanisme worden ingesteld dat doeltreffende steun biedt aan lidstaten waar sprake is van migratiedruk en ervoor zorgt dat snel toegang wordt geboden tot billijke en doeltreffende procedures voor het verlenen van internationale bescherming. Een dergelijk mechanisme moet voorzien in verschillende soorten gelijkwaardige solidariteitsmaatregelen en moet flexibel zijn en in staat zijn zich snel aan te passen aan de veranderende aard van de uitdagingen in verband met migratie. De solidariteitsrespons moet per geval worden opgesteld zodat die op de behoeften van de betrokken lidstaat is toegesneden.

    (23)

    Om erop toe te zien dat het solidariteitsmechanisme soepel wordt uitgevoerd, moet de Commissie een EU-solidariteitscoördinator benoemen. De EU-solidariteitscoördinator moet de praktische aspecten van het solidariteitsmechanisme controleren en coördineren en als centraal contactpunt fungeren. De EU-solidariteitscoördinator moet de communicatie tussen de lidstaten bij de uitvoering van deze verordening vergemakkelijken. De EU-solidariteitscoördinator moet, in samenwerking met het Asielagentschap, coherente werkmethoden bevorderen voor de identificatie van personen die voor herplaatsing in aanmerking komen en voor de koppeling van die personen aan de lidstaten van herplaatsing, met name om ervoor te zorgen dat betekenisvolle banden in aanmerking worden genomen. Om de rol van de EU-solidariteitscoördinator doeltreffend te kunnen vervullen, moet het bureau van de EU-solidariteitscoördinator beschikken over voldoende personeel en middelen en moet de EU-solidariteitscoördinator kunnen deelnemen aan bijeenkomsten van het forum op hoog niveau.

    (24)

    Om de doeltreffende uitvoering van het bij deze verordening ingestelde solidariteitsmechanisme te waarborgen, dienen vertegenwoordigers van de lidstaten op ministerieel of ander hoog politiek niveau te worden bijeengeroepen in een forum op hoog niveau, dat het verslag, het besluit en het voorstel van de Commissie voor een uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool moet bespreken, de balans moet opmaken van de algemene situatie en tot een conclusie moet komen over de solidariteitsmaatregelen en de orde van grootte ervan die nodig zijn voor de oprichting van de jaarlijkse solidariteitspool en, zo nodig, andere migratieresponsmaatregelen. Om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse solidariteitspool soepel functioneert en operationeel is, moet een EU-solidariteitsforum op technisch niveau (het “forum op technisch niveau”), bestaande uit vertegenwoordigers op voldoende hoog niveau, zoals hooggeplaatste ambtenaren van de betrokken autoriteiten van de lidstaten, worden bijeengeroepen en worden voorgezeten door de EU-solidariteitscoördinator namens de Commissie. Het Asielagentschap en, indien passend en indien zij door de EU-solidariteitscoördinator worden uitgenodigd, het Europese grens- en kustwacht agentschap en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, moeten deelnemen aan het forum op technisch niveau.

    (25)

    Aangezien opsporings- en reddingsoperaties voortvloeien uit internationale verplichtingen, kunnen de lidstaten die te maken krijgen met aanhoudende ontschepingen ten gevolge van opsporings- en reddingsoperaties mogelijk in aanmerking komen voor solidariteitsmaatregelen. Er moet een indicatief percentage kunnen worden vastgesteld van de solidariteitsmaatregelen die voor de betrokken lidstaten mogelijk nodig kunnen blijken. Daarnaast moeten de lidstaten rekening houden met de kwetsbaarheden van personen die bij dergelijke ontschepingen aankomen.

    (26)

    Om tijdig te kunnen reageren op de situatie van migratiedruk, moet de EU-solidariteitscoördinator steun verlenen aan de snelle herplaatsing van verzoekers om internationale bescherming en van personen die die bescherming reeds genieten die in aanmerking komen voor herplaatsing. De begunstigde lidstaat moet een lijst opstellen van personen die voor herplaatsing in aanmerking komen, desgevraagd met de hulp van het Asielagentschap, en moet gebruik kunnen maken van door de EU-solidariteitscoördinator ontwikkelde instrumenten. Te herplaatsen personen moeten in de gelegenheid worden gesteld om informatie te verstrekken over het bestaan van betekenisvolle banden met specifieke lidstaten, maar mogen niet het recht hebben om een specifieke lidstaat van herplaatsing te kiezen.

    (27)

    Met het oog op een adequate solidariteitsrespons, en wanneer de bijdragen van de lidstaten ontoereikend zijn in verhouding tot de vastgestelde behoeften, moet de Raad het forum op hoog niveau opnieuw bijeen kunnen roepen om de lidstaten in staat te stellen aanvullende solidariteitsbijdragen toe te zeggen.

    (28)

    Bij de beoordeling of in een lidstaat sprake is van migratiedruk, een risico van migratiedruk of een significante migratiesituatie, moet de Commissie, op basis van een brede kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling, rekening houden met een breed scala van factoren, waaronder de relevante aanbevelingen van het Asielagentschap en informatie die is verzameld op grond van het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie. Dergelijke factoren moeten het volgende omvatten: het aantal verzoeken om internationale bescherming, irreguliere grensoverschrijdingen, ongeoorloofde bewegingen van onderdanen van derde landen en staatlozen tussen de lidstaten, uitgevaardigde en uitgevoerde terugkeerbesluiten, uitgevaardigde en uitgevoerde overdrachtsbesluiten, het aantal aankomsten over zee onder meer door ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties, de kwetsbaarheid van asielzoekers en de mate waarin een lidstaat zijn asiel- en opvangcijfer kan beheren, de specifieke kenmerken van de geografische ligging van de lidstaten en hun betrekkingen met relevante derde landen en mogelijke situaties waarin migranten worden geïnstrumentaliseerd.

    (29)

    Er moet worden voorzien in een mechanisme met behulp waarvan de lidstaten die in het besluit worden genoemd als lidstaten waar sprake is van migratiedruk of die zichzelf als zodanig beschouwen, gebruik kunnen maken van de jaarlijkse solidariteitspool. De lidstaten die in het besluit worden genoemd als lidstaten die onder druk staan, moeten gebruik kunnen maken van de jaarlijkse solidariteitspool op eenvoudige wijze kunnen doen door gewoon de Commissie en de Raad op de hoogte te stellen van hun voornemen om ervan gebruik te maken, waarna de EU-solidariteitscoördinator namens de Commissie het forum op technisch niveau bijeen moet roepen. De lidstaten die van zichzelf menen dat er sprake is van migratiedruk, moeten, om gebruik te kunnen maken van de pool, een naar behoren onderbouwde motivering van het bestaan en de omvang van de migratiedruk en andere relevante informatie verstrekken in de vorm van een kennisgeving die de Commissie onverwijld moet beoordelen. De begunstigde lidstaten moeten op redelijke en evenredige wijze gebruikmaken van de jaarlijkse solidariteitspool, rekening houdend met de solidariteitsbehoeften van de andere lidstaten waar sprake is van migratiedruk. De EU-solidariteitscoördinator moet ervoor zorgen dat de beschikbare solidariteitsbijdragen evenwichtig worden verdeeld over de begunstigde lidstaten. Wanneer een lidstaat van zichzelf meent zich in een crisissituatie te bevinden, moet de procedure van Verordening (EU) 2024/1359 van het Europees Parlement en de Raad (10) van toepassing zijn.

    (30)

    Wanneer de lidstaten zelf begunstigde zijn, mogen zij niet ertoe worden verplicht hun toegezegde bijdragen aan de jaarlijkse solidariteitspool daadwerkelijk te leveren. Tegelijkertijd moet het voor een lidstaat waar sprake is van migratiedruk of een significante migratiesituatie, of voor een lidstaat die van zichzelf meent dat er sprake is van migratiedruk of een significante migratiesituatie, waardoor zijn vermogen om zijn toegezegde bijdrage daadwerkelijk te leveren in het gedrang zou kunnen komen als gevolg van uitdagingen die die lidstaat moet aangaan, mogelijk zijn om te verzoeken om een volledige of gedeeltelijke vermindering van zijn toegezegde bijdrage.

    (31)

    Er moet een referentiesleutel op basis van de omvang van de bevolking en van het bbp van de lidstaten worden toegepast in overeenstemming met het als verplichting geldende beginsel van een billijke verdeling voor de werking van het solidariteitsmechanisme, aan de hand waarvan de totale bijdrage van elke lidstaat kan worden vastgesteld. Een lidstaat kan op vrijwillige basis een totale bijdrage leveren die hoger is dan zijn verplichte billijk aandeel, om zo lidstaten waar sprake is van migratiedruk bij te staan. Voor de operationalisering van de jaarlijkse solidariteitspool moeten de bijdragende lidstaten hun toezeggingen nakomen in verhouding tot hun totale toezegging, zodat telkens als de solidariteitspool wordt aangesproken, die lidstaten volgens hun billijk aandeel bijdragen. Om de werking van deze verordening te waarborgen, mogen de bijdragende lidstaten niet worden verplicht hun solidariteitstoezeggingen ten aanzien van de begunstigde lidstaat na te komen wanneer de Commissie in die begunstigde lidstaat systemische tekortkomingen met betrekking tot de regels van deel III van deze verordening heeft vastgesteld die ernstige negatieve gevolgen kunnen hebben voor de werking van deze verordening.

    (32)

    Naast de jaarlijkse solidariteitspool beschikken de lidstaten, met name wanneer er sprake is van migratiedruk of een significante migratiesituatie, evenals de Unie, over de permanente EU-toolbox voor migratiesteun de “toolbox”), die maatregelen omvat die kunnen helpen om aan de behoeften tegemoet te komen en de druk op de lidstaten te verlichten, en die deel uitmaken van het acquis of de beleidsinstrumenten van de Unie. Teneinde te garanderen dat alle relevante instrumenten doeltreffend worden gebruikt om het hoofd te bieden aan specifieke uitdagingen in verband met migratie, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om te bepalen welke maatregelen uit de toolbox nodig zijn, onverminderd de toepasselijke Uniewetgeving, indien van toepassing. De lidstaten moeten ernaar streven onderdelen van de toolbox te gebruiken in combinatie met de jaarlijkse solidariteitspool. Het gebruik van maatregelen uit de toolbox mag echter geen voorwaarde zijn om in aanmerking te komen voor solidariteitsmaatregelen.

    (33)

    Als solidariteitsmaatregel op secundair niveau moeten er verantwoordelijkheidscompensaties worden ingevoerd, op grond waarvan de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek wordt overgedragen aan de bijdragende lidstaat, afhankelijk van de vraag of de herplaatsingstoezeggingen bepaalde in deze verordening vastgelegde drempels bereiken. In bepaalde omstandigheden wordt de toepassing van verantwoordelijkheidscompensaties verplicht om de begunstigde lidstaten voldoende voorspelbaarheid te bieden. Bijdragen aan solidariteit door middel van verantwoordelijkheidscompensaties moeten worden meegeteld als onderdeel van het verplichte billijk aandeel van de bijdragende lidstaat. Er moet een systeem van waarborgen worden ingesteld om stimulansen voor irreguliere migratie naar de Unie en niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen en staatlozen tussen lidstaten zoveel mogelijk te voorkomen en de vlotte werking van de regels voor het bepalen van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming te ondersteunen. Wanneer de toepassing van de verantwoordelijkheidscompensaties verplicht wordt, blijft een bijdragende lidstaat die herplaatsingen heeft toegezegd en die geen verzoeken om internationale bescherming in behandeling heeft genomen waarvoor de begunstigde lidstaat is bepaald als verantwoordelijke lidstaat, ter compensatie verplicht om zijn herplaatsingstoezegging uit te voeren.

    (34)

    Hoewel herplaatsing in de eerste plaats van toepassing moet zijn op verzoekers om internationale bescherming, en aangezien bijzondere aandacht moet worden besteed aan kwetsbare personen, dient de toepassing ervan flexibel te blijven. Gezien het vrijwillige karakter ervan moeten bijdragende en begunstigde lidstaten hun voorkeuren kenbaar kunnen maken wat betreft de personen die voor herplaatsing in aanmerking komen. Die voorkeuren moeten redelijk zijn in het licht van de vastgestelde behoeften en de in de begunstigde lidstaat beschikbare profielen, opdat de toegezegde herplaatsingen daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd.

    (35)

    Organen, instanties en agentschappen van de Unie op het gebied van asiel-, grens- en migratiebeheer moeten op verzoek de lidstaten en de Commissie kunnen helpen bij de uitvoering van de verordening door expertise en operationele ondersteuning zoals voorzien in hun respectieve mandaten te leveren.

    (36)

    Het gemeenschappelijke Europees Asielstelsel is geleidelijk tot stand gebracht als een gemeenschappelijke ruimte waarin bescherming wordt geboden en die stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het “Verdrag van Genève”), waardoor, in overeenstemming met het beginsel van non-refoulement, wordt gewaarborgd dat niemand naar het land van vervolging wordt teruggestuurd. Onverminderd de verantwoordelijkheidscriteria die in deze verordening zijn opgenomen, worden de lidstaten, die alle het beginsel van non-refoulement eerbiedigen, in dat opzicht beschouwd als veilige landen voor onderdanen van derde landen.

    (37)

    Het is wenselijk dat een duidelijke en werkbare methode om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming wordt opgenomen in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel zoals aangegeven door de Europese Raad tijdens zijn bijzondere bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999. Die methode moet zijn gebaseerd op objectieve en zowel voor de lidstaten als voor de betrokken personen eerlijke criteria. Met de methode moet met name snel kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, teneinde de vlotte en daadwerkelijke toegang tot billijke en doeltreffende procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen en de doelstelling om verzoeken om internationale bescherming snel te behandelen, niet te ondermijnen.

    (38)

    Om het begrip van de toepasselijke procedures aanzienlijk te vergroten, moeten de lidstaten aan personen op wie deze verordening van toepassing is, zo spoedig mogelijk en in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijs geacht kunnen worden te begrijpen, alle relevante informatie verstrekken over de toepassing van deze verordening, met name informatie over de criteria ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat, de respectieve procedures en informatie over hun rechten en verplichtingen uit hoofde van deze verordening, met inbegrip van de gevolgen van niet-naleving. Om er zeker van te zijn dat het belang van het kind wordt gevrijwaard en om te waarborgen dat minderjarigen worden betrokken bij de in deze verordening beschreven procedures, dienen de lidstaten minderjarigen op een kindvriendelijke manier informatie te verstrekken, rekening houdend met hun leeftijd en mate van volwassenheid. Het Asielagentschap moet daartoe, in nauwe samenwerking met de nationale autoriteiten, gemeenschappelijk informatiemateriaal ontwikkelen, alsook specifieke informatie voor niet-begeleide minderjarigen en kwetsbare verzoekers.

    (39)

    Het verstrekken van kwaliteitsvolle informatie en juridische ondersteuning met betrekking tot de procedure die moet worden gevolgd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is en met betrekking tot de rechten en plichten van de verzoekers in die procedure is in het belang van zowel de lidstaten als de verzoekers. Om de doeltreffendheid van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat te vergroten en een correcte toepassing van de verantwoordelijkheidscriteria van deze verordening te waarborgen, moet juridische counseling worden opgenomen als een volwaardig onderdeel van het systeem ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat. Daartoe moet op verzoek juridische counseling ter beschikking worden gesteld van verzoekers, teneinde hen te begeleiden en bij te staan bij de toepassing van de criteria en de mechanismen ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.

    (40)

    Deze verordening moet voortbouwen op de beginselen in Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11), en daarnaast de vastgestelde uitdagingen aanpakken en het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid ontwikkelen als onderdeel van het gemeenschappelijk kader, in lijn met artikel 80 VWEU. Daartoe moet een nieuw verplicht solidariteitsmechanisme het mogelijk maken dat de lidstaten beter voorbereid zijn om migratie te beheren, situaties aan te pakken waarin lidstaten met migratiedruk worden geconfronteerd en regelmatige solidaire bijstand tussen de lidstaten te bevorderen. De doeltreffende uitvoering van een dergelijk solidariteitsmechanisme is, samen met een doeltreffend systeem ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat, een essentiële voorwaarde voor het goed functioneren van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel als geheel.

    (41)

    Deze verordening moet van toepassing zijn op verzoekers om subsidiaire bescherming en personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, teneinde te zorgen voor gelijke behandeling van alle verzoekers om internationale bescherming en alle personen die internationale bescherming genieten en voor samenhang met het huidige asielacquis van de Unie, in het bijzonder met Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad (12).

    (42)

    Om ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen en staatlozen die worden hervestigd of toegelaten overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad (13) of aan wie internationale bescherming of een humanitaire status is verleend in het kader van een nationale hervestigingsregeling, worden teruggebracht naar de lidstaat die hen heeft toegelaten of hervestigd, dient deze verordening ook van toepassing te zijn op toegelaten personen die zonder toestemming aanwezig zijn op het grondgebied van een andere lidstaat.

    (43)

    Om redenen van efficiëntie en rechtszekerheid is het van essentieel belang dat deze verordening wordt gebaseerd op het beginsel dat de verantwoordelijkheid slechts eenmaal wordt bepaald, tenzij een van de in deze verordening genoemde gronden voor beëindiging van toepassing is.

    (44)

    Richtlijn (EU) 2024/1346 moet van toepassing zijn op alle procedures waarbij verzoekers uit hoofde van deze verordening betrokken zijn, met inachtneming van de beperkingen bij de toepassing van die richtlijn.

    (45)

    Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad (14) moet van toepassing zijn naast en onverminderd de procedurele waarborgen uit hoofde van deze verordening, met inachtneming van de beperkingen bij de toepassing van die verordening.

    (46)

    Overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind de eerste overweging te vormen. Bij het beoordelen van het belang van het kind dienen de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige op de korte, middellange en lange termijn, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en mate van volwassenheid, alsook met diens achtergrond, terdege in aanmerking te nemen. Voorts dienen voor niet-begeleide minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid specifieke procedurele waarborgen te worden vastgelegd, waaronder de aanstelling van een vertegenwoordiger.

    (47)

    Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgestelde waarborgen voor minderjarigen daadwerkelijk worden toegepast, moeten de lidstaten erop toezien dat het personeel van de bevoegde autoriteiten aan wie verzoeken betreffende niet-begeleide minderjarigen worden voorgelegd, de nodige opleiding krijgt, bijvoorbeeld overeenkomstig de desbetreffende richtsnoeren van het Asielagentschap, op gebieden zoals de rechten en individuele behoeften van de minderjarige, vroegtijdige opsporing van slachtoffers van mensenhandel of misbruik, alsook beste praktijken om verdwijning van de minderjarige te voorkomen.

    (48)

    Overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven een eerste overweging te vormen.

    (49)

    Onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten inzake nationaliteitsverkrijging en onverminderd het feit dat het uit hoofde van het internationaal recht aan elke lidstaat staat om, met inachtneming van het recht van de Unie, de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van de nationaliteit vast te stellen, dienen de lidstaten bij de toepassing van deze verordening hun internationale verplichtingen jegens staatlozen na te komen in overeenstemming met de internationale mensenrechteninstrumenten, inclusief, indien toepasselijk, uit hoofde van het Verdrag betreffende de status van staatlozen dat op 28 september 1954 te New York is aangenomen. Waar nodig moeten de lidstaten ernaar streven staatlozen te identificeren en hun bescherming te versterken, zodat staatlozen fundamentele grondrechten kunnen genieten en het risico op discriminatie of ongelijke behandeling wordt verkleind.

    (50)

    Om te voorkomen dat personen die een veiligheidsrisico vormen, worden overgedragen tussen de lidstaten, is het nodig ervoor te zorgen dat de lidstaat waar het eerst een verzoek wordt geregistreerd de verantwoordelijkheidscriteria niet toepast of de begunstigde lidstaat de herplaatsingsprocedure niet toepast wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokken persoon een bedreiging vormt voor de binnenlandse veiligheid.

    (51)

    Om te waarborgen dat verzoeken om internationale bescherming van de leden van een gezin grondig worden behandeld door één enkele lidstaat, de beslissingen daarover coherent zijn en gezinsleden niet van elkaar worden gescheiden, moet het mogelijk zijn de procedures ter bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van die verzoeken gezamenlijk af te handelen.

    (52)

    De definitie van gezinslid moet de realiteit van de huidige migratietrends weerspiegelen, waarbij verzoekers vaak op het grondgebied van de lidstaten aankomen na een langere periode van doorreis. De definitie moet bijgevolg ook gezinnen die buiten het land van herkomst, maar vóór de aankomst op het grondgebied van de lidstaat zijn gevormd, omvatten.

    (53)

    Om ervoor te zorgen dat het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd, dient het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn of haar kind, broer of zus, of ouder vanwege zwangerschap of moederschap, de gezondheidssituatie of de hoge leeftijd van de verzoeker een bindend verantwoordelijkheidscriterium te zijn. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, dient de aanwezigheid van een gezinslid, broer of zus, of familielid op het grondgebied van een andere lidstaat die voor de niet-begeleide minderjarige kan zorgen, eveneens een bindend verantwoordelijkheidscriterium te worden. Ter ontmoediging van niet-toegestane verplaatsingen van niet-begeleide minderjarigen bij ontstentenis van een gezinslid, broer of zus, of familielid, die niet in het belang van het kind zijn, moet de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat zijn waar het verzoek om internationale bescherming van de niet-begeleide minderjarige het eerst is geregistreerd indien dat in het belang van het kind is. Indien de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten om internationale bescherming heeft verzocht en een lidstaat van mening is dat het niet in het belang van het kind is om dat kind op basis van een individuele beoordeling over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat, moet die lidstaat verantwoordelijk worden voor de behandeling van het nieuwe verzoek.

    (54)

    De regels inzake bewijs moeten een gezinshereniging sneller mogelijk maken dan uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013. Daarom moet worden verduidelijkt dat formele bewijsmiddelen, zoals originele bewijsstukken en DNA-onderzoek, niet nodig mogen worden geacht wanneer de indirecte bewijzen samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd zijn om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming vast te stellen. De autoriteiten van de lidstaten moeten alle beschikbare informatie in overweging nemen, zoals foto’s, bewijs van contact en getuigenverklaringen, om zich een billijk oordeel te vormen van de verwantschap. Om de vroegtijdige vaststelling van mogelijke gevallen waarbij gezinsleden betrokken zijn, te vergemakkelijken, moet de verzoeker een door het Asielagentschap ontwikkeld modelformulier ontvangen. Indien mogelijk vult de verzoeker het modelformulier in vóór het persoonlijk onderhoud. Rekening houdend met het belang van gezinsbanden binnen de hiërarchie van de verantwoordelijkheidscriteria, moet bij de relevante procedures van deze verordening prioriteit worden gegeven aan alle gevallen waarbij gezinsleden betrokken zijn.

    (55)

    Wanneer verzoekers in het bezit zijn van een diploma of andere kwalificatie, dient de lidstaat waar het diploma is afgegeven, verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van hun verzoek, mits het verzoek minder dan zes jaar na de afgifte van het diploma of de kwalificatie is geregistreerd, wat zorgt voor een snelle behandeling van het verzoek in de lidstaat waarmee de verzoeker op basis van een dergelijk diploma betekenisvolle banden heeft.

    (56)

    Aangezien een lidstaat verantwoordelijk moet blijven voor een persoon die irregulier zijn grondgebied is binnengekomen, is het ook nodig te voorzien in de situatie waarin de persoon het grondgebied binnenkomt na een opsporings- en reddingsoperatie. Er moet worden voorzien in een uitzondering op het verantwoordelijkheidscriterium voor de situatie waarin een lidstaat personen heeft herplaatst die de buitengrens van een andere lidstaat op irreguliere wijze of na een opsporings- en reddingsoperatie hebben overschreden. In een dergelijke situatie moet de lidstaat van herplaatsing de verantwoordelijke lidstaat zijn wanneer de betrokken persoon om internationale bescherming verzoekt.

    (57)

    Een lidstaat moet echter naar eigen goeddunken om humanitaire, sociale of culturele redenen of uit mededogen kunnen afwijken van de verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden, familieleden of andere familierelaties bijeen te brengen en een verzoek om internationale bescherming dat bij die lidstaat of bij een andere lidstaat is geregistreerd, te behandelen, ook al is hij volgens de criteria van deze verordening niet verantwoordelijk voor de behandeling.

    (58)

    Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgelegde procedures worden nageleefd en om belemmeringen voor de doeltreffende toepassing ervan te voorkomen, en in het bijzonder om onderduiking van onderdanen van derde landen en staatlozen en hun niet-toegestane verplaatsingen tussen de lidstaten te vermijden, is het nodig duidelijke verplichtingen vast te stellen voor de verzoeker in het kader van de procedure en waarvan die tijdig en naar behoren in kennis moet worden gesteld. Niet-naleving van dergelijke verplichtingen moet leiden tot passende en evenredige procedurele gevolgen voor de verzoeker en tot passende en evenredige gevolgen wat betreft zijn opvangvoorzieningen. Wanneer de lidstaten nagaan of de verzoeker zijn of haar verplichtingen naleeft en of hij of zij meewerkt met de bevoegde autoriteitenmoeten zij, in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening, rekening houden met de individuele omstandigheden van de verzoeker. Conform het Handvest moet de lidstaat waar een dergelijke verzoeker aanwezig is, er in elk geval voor zorgen dat in de dringende materiële behoeften van die verzoeker wordt voorzien.

    (59)

    Om de mogelijkheid te beperken dat het gedrag van verzoekers kan leiden tot beëindiging van de verantwoordelijkheid of tot verschuiving ervan naar een andere lidstaat, moeten de termijnen die leiden tot beëindiging of de verschuiving van verantwoordelijkheid indien de persoon het grondgebied van de lidstaten tijdens de behandeling van het verzoek verlaat of onderduikt om zich aan een overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat te onttrekken, worden verlengd. Daarnaast moet de verschuiving van de verantwoordelijkheid wanneer de kennisgevende lidstaat de termijn voor het verzenden van een kennisgeving inzake terugname niet in acht heeft genomen, worden geschrapt om omzeiling van de regels en belemmering van de procedure te ontmoedigen. Wanneer een persoon op irreguliere wijze een lidstaat is binnengekomen zonder asiel aan te vragen, moet de periode waarna de verantwoordelijkheid van die lidstaat eindigt en een andere lidstaat waar die persoon vervolgens een verzoek indient, verantwoordelijk wordt, worden verlengd om personen verder aan te sporen de regels na te leven en een verzoek in te dienen in de eerste lidstaat van binnenkomst en aldus niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen en staatlozen tussen de lidstaten te beperken en de algehele efficiëntie van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verhogen.

    (60)

    Er dient een persoonlijk onderhoud met de verzoeker plaats te vinden om gemakkelijker te kunnen bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, tenzij de verzoeker is ondergedoken, het persoonlijk onderhoud niet heeft bijgewoond zonder gegronde redenen of de door de verzoeker verstrekte informatie toereikend is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Om er zeker van te zijn dat alle relevante informatie van de verzoeker wordt verkregen om correct vast te kunnen stellen welke lidstaat verantwoordelijk is, moet een lidstaat die het persoonlijk onderhoud achterwege laat de verzoeker de mogelijkheid bieden om alle aanvullende informatie te overleggen, met inbegrip van naar behoren gemotiveerde redenen op basis waarvan de autoriteit de noodzaak van een persoonlijk onderhoud kan overwegen. Zodra het verzoek om internationale bescherming wordt geregistreerd, moet de verzoeker met name in kennis worden gesteld van de toepassing van deze verordening, van het feit dat op basis van objectieve criteria is bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn of haar verzoek om internationale bescherming, van zijn of haar rechten en verplichtingen uit hoofde van deze verordening en van de gevolgen van niet-naleving van de verplichtingen.

    (61)

    Om ervoor te zorgen dat het persoonlijk onderhoud zoveel mogelijk bijdraagt tot de snelle en efficiënte vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat, moet het personeel dat de verzoekers ondervraagt voldoende zijn opgeleid, met inbegrip van algemene kennis over problemen die het vermogen van de verzoeker om te worden ondervraagd negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de verzoeker mogelijk het slachtoffer is geweest van foltering of mensenhandel.

    (62)

    Teneinde de grondrechten van verzoekers op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de rechten van het kind en de bescherming tegen onmenselijke en vernederende behandeling als gevolg van een overdracht daadwerkelijk te beschermen, dienen verzoekers te kunnen beschikken over het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, beperkt tot die rechten, overeenkomstig met name artikel 47 van het Handvest en de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    (63)

    Met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening moeten de lidstaten in alle gevallen in Eurodac aangeven welke lidstaat verantwoordelijk is nadat de procedures ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat zijn afgerond, met inbegrip in gevallen waarin de verantwoordelijkheid voortvloeit uit het niet naleven van de termijnen voor het verzenden of beantwoorden van overnameverzoeken of voor het uitvoeren van een overdracht, en in gevallen waarin de lidstaat waar het eerste verzoek is ingediend, verantwoordelijk wordt of het onmogelijk is de overdracht naar de in de eerste plaats verantwoordelijke lidstaat uit te voeren vanwege een reëel risico voor de verzoeker op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest als gevolg van de overdracht aan die lidstaat en vervolgens wordt bepaald dat een andere lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.

    (64)

    Met het oog op een snelle vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat moeten de termijnen voor het indienen en beantwoorden van overnameverzoeken, voor het doen van kennisgevingen inzake terugname en voor het instellen van en het beslissen over beroepen, worden gestroomlijnd en ingekort, onverminderd de grondrechten van de verzoekers.

    (65)

    De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat een persoon niet in bewaring mag worden gehouden om de enkele reden dat hij of zij internationale bescherming zoekt. De bewaring dient zo kort mogelijk te duren en te beantwoorden aan het noodzakelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel, en mag alleen als uiterste maatregel worden toegestaan. De bewaring van verzoekers moet in het bijzonder in overeenstemming zijn met artikel 31 van het Verdrag van Genève. De procedures waarin deze verordening voorziet met betrekking tot een in bewaring gehouden persoon moeten bij voorrang en binnen zo kort mogelijke termijnen worden uitgevoerd. Wat de algemene waarborgen met betrekking tot bewaring en, indien passend, de bewaringsvoorwaarden betreft, moeten de lidstaten ook ten aanzien van personen die op basis van deze verordening in bewaring worden gehouden, de bepalingen van Richtlijn (EU) 2024/1346 toepassen. Minderjarigen mogen in de regel niet in bewaring worden gehouden en er moeten inspanningen worden geleverd om hen in een opvang te plaatsen met speciale voorzieningen voor minderjarigen. In uitzonderlijke omstandigheden, bij wijze van laatste toevluchtsmaatregel, nadat is vastgesteld dat andere minder dwingende alternatieve maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast en nadat is geoordeeld dat bewaring in het belang van het kind is, kunnen minderjarigen in de omstandigheden zoals voorzien in Richtlijn (EU) 2024/1346 in bewaring worden gesteld.

    (66)

    Tekortkomingen in, of het instorten van, asielstelsels, vaak verergerd door bijzondere druk, zouden de soepele werking van het bij deze verordening ingevoerde stelsel in gevaar kunnen brengen, waardoor schending dreigt van de rechten van verzoekers, zoals die zijn verankerd in het asielacquis van de Unie en in het Handvest, en van andere internationale mensenrechten en vluchtelingenrechten.

    (67)

    Loyale samenwerking tussen de lidstaten is van essentieel belang voor de goede werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Een dergelijke samenwerking houdt onder meer in dat de in deze verordening vastgestelde procedureregels naar behoren worden toegepast, met name door ervoor te zorgen dat de passende praktische regelingen worden getroffen en uitgevoerd die nodig zijn om te waarborgen dat de overdrachten daadwerkelijk plaatsvinden.

    (68)

    Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie (15) kunnen overdrachten naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, plaatsvinden op basis van vrijwilligheid, in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide. De lidstaten dienen vrijwillige overdrachten te bevorderen door passende informatie aan de betrokken persoon te verstrekken, en erop toe te zien dat overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek of onder geleide op humane wijze plaatsvinden, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de menselijke waardigheid, en geheel in het belang van het kind, en met de grootst mogelijke consideratie voor de ontwikkelingen in de desbetreffende jurisprudentie, in het bijzonder wat overdrachten op humanitaire gronden betreft.

    (69)

    Mits dat noodzakelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, moeten de lidstaten specifieke informatie die relevant is voor dat doel kunnen delen zonder de toestemming van de verzoeker, indien die informatie noodzakelijk is voor de bevoegde autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat om hun verplichtingen na te komen, met name die welke voortvloeien uit Verordening (EU) 2024/1348.

    (70)

    Om een duidelijke en doeltreffende herplaatsingsprocedure te waarborgen, moeten specifieke regels voor begunstigde en bijdragende lidstaten worden vastgesteld. Indien de verantwoordelijkheid niet vóór de herplaatsing werd vastgesteld, moet de lidstaat van herplaatsing verantwoordelijk worden, behalve in de gevallen waarin de gezinsgerelateerde criteria van toepassing zijn. De regels en waarborgen met betrekking tot overdrachten in deze verordening moeten, indien relevant, ook van toepassing zijn op overdrachten ten behoeve van herplaatsing. Zulke regels moeten ervoor zorgen dat de eenheid van het gezin bewaard blijft en dat personen die een bedreiging zouden kunnen vormen voor de binnenlandse veiligheid niet worden herplaatst.

    (71)

    Als lidstaten herplaatsing als solidariteitsbijdrage uitvoeren, moet passende en evenredige financiële steun uit de Uniebegroting worden verleend. Om de lidstaten ertoe aan te zetten prioriteit te geven aan de herplaatsing van niet-begeleide minderjarigen moet een hogere stimuleringsbijdrage worden verstrekt met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen.

    (72)

    Het moet mogelijk zijn de middelen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1147, en van andere relevante fondsen van de Unie (de “fondsen”), beschikbaar te maken om de lidstaten ondersteuning te bieden bij de toepassing van deze verordening, strokend met de regels voor het gebruik van de fondsen en onverminderd andere door de fondsen ondersteunde prioriteiten. In dat verband moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van de toewijzingen in het kader van hun respectieve programma’s, met inbegrip van de bedragen die beschikbaar worden gesteld na de tussentijdse evaluatie. Het moet mogelijk zijn aanvullende steun in het kader van thematische faciliteiten beschikbaar te stellen, in het bijzonder voor lidstaten die hun capaciteit aan de buitengrenzen mogelijk moeten vergroten of die worden geconfronteerd met specifieke druk op of behoeften van hun asiel- en opvangstelsels en hun buitengrenzen.

    (73)

    Verordening (EU) 2021/1147 moet worden gewijzigd om te waarborgen dat de Uniebegroting volledig bijdraagt aan de totale subsidiabele uitgaven voor solidariteitsacties, en om specifieke rapportageverplichtingen met betrekking tot die acties in te voeren, als onderdeel van de bestaande rapportageverplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de fondsen.

    (74)

    Bij de vaststelling van de subsidiabiliteitsperiode voor de uitgaven voor solidariteitsacties moet rekening worden gehouden met de noodzaak om solidariteitsacties tijdig uit te voeren. Gezien het solidaire karakter van de financiële overdrachten uit hoofde van deze verordening moeten dergelijke overdrachten bovendien volledig worden gebruikt voor de financiering van solidariteitsacties.

    (75)

    De toepassing van deze verordening kan eenvoudiger en doeltreffender worden gemaakt door middel van bilaterale regelingen tussen de lidstaten om de communicatie tussen de bevoegde diensten te verbeteren, de proceduretermijnen te verkorten, de behandeling van overnameverzoeken of kennisgevingen inzake terugname te vereenvoudigen, of door praktische regels vast te stellen voor de overdracht van verzoekers en om die doeltreffender uit te voeren.

    (76)

    De continuïteit tussen het systeem ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat dat bij Verordening (EU) nr. 604/2013 was ingesteld, en het systeem dat nu bij deze verordening wordt vastgesteld, moet worden gewaarborgd. Evenzo moet worden gezorgd voor samenhang tussen deze verordening en Verordening (EU) 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad (16).

    (77)

    Één of meer netwerken van bevoegde autoriteiten van de lidstaten moet worden opgezet en gefaciliteerd door het Asielagentschap teneinde de praktische samenwerking en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden in verband met de toepassing van deze verordening te verbeteren, met inbegrip van de ontwikkeling van praktische instrumenten en richtsnoeren. Die netwerken moeten ernaar streven regelmatig bijeen te komen om het vertrouwen en een gemeenschappelijk inzicht in eventuele uitdagingen die gepaard gaan met de uitvoering van deze verordening in de lidstaten, te vergroten.

    (78)

    De werking van het Eurodac-systeem, zoals ingesteld bij Verordening (EU) 2024/1358, moet de toepassing van deze verordening vergemakkelijken.

    (79)

    De toepassing van het visuminformatiesysteem (VIS), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (17), en in het bijzonder de uitvoering van de artikelen 21 en 22 daarvan, moet de toepassing van deze verordening vergemakkelijken.

    (80)

    Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen uit hoofde van instrumenten van internationaal recht, waaronder de desbetreffende jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

    (81)

    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (18) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten uit hoofde van deze verordening. De lidstaten moeten alle passende technische en organisatorische maatregelen uitvoeren om te waarborgen en te kunnen aantonen dat de verwerking wordt uitgevoerd overeenkomstig die verordening en de in deze verordening opgenomen nadere voorschriften ter zake. Die maatregelen moeten met name zorgen voor de beveiliging van de uit hoofde van deze verordening verwerkte persoonsgegevens en moeten in het bijzonder onwettige of ongeoorloofde toegang tot of vrijgave, wijziging of verlies van verwerkte persoonsgegevens voorkomen. De bevoegde toezichthoudende autoriteit of autoriteiten van elke lidstaat moet of moeten toezien op de wettigheid van de verwerking van persoonsgegevens door de betrokken autoriteiten, met inbegrip van de verzending ervan naar de met veiligheidscontroles belaste autoriteiten. In het bijzonder moeten personen van wie persoonsgegevens worden verwerkt zonder onnodige vertraging ervan op de hoogte worden gesteld wanneer een inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor hun rechten en vrijheden uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679.

    (82)

    Bij de uitvoering van deze verordening moeten de lidstaten en de organen, instanties en agentschappen van de Unie alle passende en nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat gegevens op een veilige manier worden bewaard.

    (83)

    Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie bepaalde uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (19), met uitzondering van uitvoeringsbesluiten van de Commissie waarin wordt bepaald of in een lidstaat sprake is van migratiedruk, een risico van migratiedruk of een significante migratiesituatie.

    (84)

    Teneinde te voorzien in aanvullende regels moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van: de identificatie van gezinsleden, broers of zussen, of familieleden van niet-begeleide minderjarigen, de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen; de criteria ter beoordeling van het vermogen van een familielid om voor een niet-begeleide minderjarige te zorgen, ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers of zussen, of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven; de elementen waar rekening mee gehouden moet worden ter beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie; de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie met betrekking tot afhankelijke personen; de criteria ter beoordeling van het vermogen van de betrokken persoon om voor de afhankelijke persoon te zorgen en de elementen waarmee rekening moet worden gehouden ter beoordeling van het onvermogen om gedurende een significante tijdsspanne te reizen, met volledige inachtneming van het belang van het kind zoals bepaald in deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (20). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (85)

    Verordening (EU) nr. 604/2013 moet op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient die verordening te worden ingetrokken.

    (86)

    Voor een doeltreffend toezicht op de toepassing van deze verordening moeten regelmatig evaluaties worden verricht.

    (87)

    Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die worden gewaarborgd in het Unie- en het internationaal recht, waaronder het Handvest. Deze verordening is met name gericht op volledige waarborging van het recht op asiel dat wordt gegarandeerd door artikel 18 van het Handvest, en van de rechten die worden erkend uit hoofde van de artikelen 1, 4, 7, 24 en 47 daarvan. De lidstaten moeten deze verordening derhalve dienovereenkomstig toepassen, met volledige inachtneming van die grondrechten.

    (88)

    Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze dat in een van de lidstaten is geregistreerd, en de vaststelling van een solidariteitsmechanisme om lidstaten te ondersteunen bij de aanpak van situaties van migratiedruk, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en daarom wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening beter op het niveau van de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

    (89)

    Met het oog op de consistente uitvoering van deze verordening op het moment dat zij van toepassing wordt, moeten uitvoeringsplannen op het niveau van de Unie en op nationaal niveau worden ontwikkeld en uitgevoerd, waarin voor elke lidstaat lacunes en operationele stappen worden vermeld.

    (90)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken. Aangezien de delen III, V en VII van deze verordening wijzigingen inhouden in de zin van artikel 3 van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de criteria en instrumenten om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend in Denemarken of een andere lidstaat van de Europese Unie en “Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van de doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (21), moet Denemarken, op het ogenblik van de aanneming van de wijzigingen of binnen een termijn van 30 dagen daarna, de Commissie in kennis stellen van zijn besluit om de inhoud van die wijzigingen al dan niet ten uitvoer te leggen.

    (91)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2, en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Ierland.

    (92)

    Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormen de delen III, V en VII van deze verordening nieuwe wettelijke bepalingen op een gebied waarvan sprake is in de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend (22).

    (93)

    Wat Zwitserland betreft, vormen de delen III, V en VII van deze verordening een besluit of maatregel tot wijziging of aanvulling van de bepalingen bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (23).

    (94)

    Wat Liechtenstein betreft, vormen de delen III, V en VII van deze verordening een besluit of maatregel tot wijziging of aanvulling van de bepalingen bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend, waarnaar wordt verwezen in artikel 3 van het protocol tussen de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (24),

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    DEEL I

    ONDERWERP EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Onderwerp

    In overeenstemming met het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, zoals verankerd in artikel 80 VWEU, en met het doel het wederzijds vertrouwen te versterken, voorziet deze verordening in:

    a)

    een gemeenschappelijk kader voor het beheer van asiel en migratie in de Unie en voor de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

    b)

    een solidariteitsmechanisme;

    c)

    de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    “onderdaan van een derde land”: een persoon die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en die geen persoon is die onder het Unierecht inzake vrij verkeer valt zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (25);

    2)

    “staatloze”: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens recht, als onderdaan wordt beschouwd;

    3)

    “verzoek om internationale bescherming” of “verzoek”: een vraag om bescherming van een lidstaat door een onderdaan van een derde land of een staatloze die kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wenst;

    4)

    “verzoeker”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

    5)

    “behandeling van een verzoek om internationale bescherming”: een behandeling van de ontvankelijkheid of de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 en Verordening (EU) 2024/1347, met uitzondering van procedures ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig deze verordening;

    6)

    “intrekking van een verzoek om internationale bescherming”: de expliciete of de impliciete intrekking van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347;

    7)

    “persoon die internationale bescherming geniet”: een onderdaan van een derde land of een staatloze aan wie internationale bescherming is verleend zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 4), van Verordening (EU) 2024/1347;

    8)

    “gezinslid”: voor zover het gezin reeds bestond voordat de verzoeker of het gezinslid op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die op het grondgebied van een lidstaat aanwezig zijn:

    a)

    de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner van de verzoeker met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van diens recht dat betrekking heeft op onderdanen van derde landen;

    b)

    een minderjarig kind van paren als bedoeld in punt a), of van de verzoeker, mits dat kind niet gehuwd is en ongeacht of zij volgens het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

    c)

    indien de verzoeker een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of een andere volwassene die voor de verzoeker verantwoordelijk is, krachtens het recht of volgens de praktijk van de lidstaat waar de volwassene aanwezig is;

    d)

    indien de persoon die internationale bescherming geniet een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of een andere volwassene die voor die persoon verantwoordelijk is, krachtens het recht of volgens de praktijk van de lidstaat waar de persoon die internationale bescherming geniet, aanwezig is;

    9)

    “familielid”: de volwassen tante of oom of grootouder van de verzoeker die op het grondgebied van een lidstaat aanwezig is, ongeacht of de verzoeker volgens het nationale recht een wettig, buitenechtelijk of geadopteerd kind is;

    10)

    “minderjarige”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

    11)

    “niet-begeleide minderjarige”: een minderjarige die zonder begeleiding van een voor hem of haar volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, en zolang die minderjarige niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene is gesteld, met inbegrip van een minderjarige die, nadat hij of zij het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen, zonder begeleiding wordt achtergelaten;

    12)

    “vertegenwoordiger”: een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen in procedures waarin in deze verordening is voorzien, teneinde het belang van het kind te behartigen en zo nodig de handelingsbevoegdheid voor de minderjarige uit te oefenen;

    13)

    “verblijfstitel”: een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land of een staatloze wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsbevel dat tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsmachtigingen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen volgens deze verordening of tijdens de behandeling van een verzoek om internationale bescherming of een aanvraag voor een verblijfsvergunning;

    14)

    “visum”: de machtiging of de beslissing van een lidstaat die vereist is met het oog op een doorreis of de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of verscheidene lidstaten, met inbegrip van:

    a)

    een overeenkomstig het Unierecht of nationale recht afgegeven machtiging of beslissing die vereist is voor de binnenkomst voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat van meer dan 90 dagen;

    b)

    een overeenkomstig het Unierecht of nationale recht afgegeven machtiging of beslissing die vereist is voor de binnenkomst voor een doorreis via, of een voorgenomen verblijf in, die lidstaat van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen;

    c)

    een machtiging of beslissing die geldig is voor een doorreis via de internationale transitzones van één of meer luchthavens van de lidstaten;

    15)

    “diploma of kwalificatie”: een diploma of kwalificatie, behaald en geattesteerd in een lidstaat na een studieperiode van ten minste één academisch jaar op het grondgebied van een lidstaat in het kader van een erkend nationaal of regionaal onderwijs- of beroepsopleidingsprogramma dat ten minste gelijkwaardig is aan niveau 2 van de International Standard Classification of Education en dat wordt beheerd door een onderwijsinstelling op grond van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat, met uitzondering van onlinecursussen of andere vormen van afstandsleren;

    16)

    “onderwijsinstelling”: een openbare of particuliere instelling voor onderwijs of beroepsopleiding die in een lidstaat is gevestigd en door een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht of volgens de administratieve praktijk is erkend op basis van transparante criteria;

    17)

    “onderduiken”: de handeling waarbij een betrokken persoon niet beschikbaar blijft voor de bevoegde administratieve of gerechtelijke autoriteiten, bijvoorbeeld door:

    a)

    het grondgebied van een lidstaat te verlaten zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten om redenen die niet buiten de controle van die persoon vallen;

    b)

    te verzuimen melding te doen van afwezigheid in een bepaald opvangcentrum of aangewezen gebied van verblijf indien een lidstaat dat vereist, of

    c)

    te verzuimen voor de bevoegde autoriteiten te verschijnen indien die autoriteiten dat vereisen;

    18)

    “onderduikrisico”: het in een individueel geval bestaan van specifieke redenen en omstandigheden, die zijn gebaseerd op nationaalrechtelijk gedefinieerde objectieve criteria, om aan te nemen dat een betrokken persoon op wie de in deze verordening vastgestelde procedures van toepassing zijn, zou kunnen onderduiken;

    19)

    “begunstigde lidstaat”: een lidstaat die steun krijgt uit solidariteitsbijdragen als vastgesteld in deel IV van deze verordening;

    20)

    “bijdragende lidstaat”: een lidstaat die, al dan niet verplicht, voorziet in solidariteitsbijdragen voor een begunstigde lidstaat als vastgesteld in deel IV van deze verordening;

    21)

    “overdracht”: de uitvoering van een op grond van artikel 42 genomen besluit;

    22)

    “herplaatsing”: de overdracht van een verzoeker of een persoon die internationale bescherming geniet van het grondgebied van een begunstigde lidstaat naar het grondgebied van een bijdragende lidstaat;

    23)

    “opsporings- en reddingsoperaties”: opsporings- en reddingsoperaties als bedoeld in het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee van 1979 dat op 27 april 1979 in Hamburg is aangenomen;

    24)

    “migratiedruk”: een situatie die wordt veroorzaakt door aankomsten via land, zee of lucht of door verzoeken van onderdanen van derde landen of staatlozen op een zodanige schaal dat zij voor een lidstaat, rekening houdend met de algemene situatie in de Unie, zelfs als er sprake is van een goed voorbereid asiel-, opvang- en migratiestelsel tot onevenredige verplichtingen leiden en onmiddellijke actie vereisen, met name solidariteitsbijdragen op grond van deel IV van deze verordening; rekening houdend met de specifieke kenmerken van de geografische locatie van een lidstaat, heeft “migratiedruk” betrekking op situaties waarbij een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen aankomt of de kans daarop bestaat, onder meer wanneer dergelijke aankomsten het gevolg zijn van herhaaldelijke ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties, of het gevolg zijn van niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen of staatlozen tussen de lidstaten;

    25)

    “significante migratiesituatie”: een situatie die verschilt van migratiedruk en waarbij het cumulatieve effect van de jaarlijkse aankomsten, in het heden en het verleden, van onderdanen van derde landen of staatlozen ertoe leidt dat een goed voorbereid asiel-, opvang- en migratiestelsel de grenzen van zijn capaciteit bereikt;

    26)

    “opvangvoorzieningen”: opvangvoorzieningen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6), van Richtlijn (EU) 2024/1346;

    27)

    “toegelaten persoon”: een persoon die door een lidstaat voor toelating is aanvaard op grond van Verordening (EU) 2024/1350 of krachtens een nationale hervestigingsregeling buiten het kader van die verordening;

    28)

    “EU-solidariteitscoördinator”: de door de Commissie benoemde persoon op grond van, en met het mandaat zoals gedefinieerd in, artikel 15 van deze verordening.

    DEEL II

    GEMEENSCHAPPELIJK KADER VOOR ASIEL- EN MIGRATIEBEHEER

    HOOFDSTUK I

    De alomvattende aanpak

    Artikel 3

    Alomvattende aanpak van asiel- en migratiebeheer

    1.   De gezamenlijke acties van de Unie en de lidstaten op het gebied van asiel- en migratiebeheer, binnen hun respectieve bevoegdheden, zijn gebaseerd op het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid zoals verankerd in artikel 80 VWEU, op basis van een alomvattende aanpak, en worden gestuurd door het beginsel van geïntegreerde beleidsvorming, met naleving van het internationaal en het Unierecht, met inbegrip van de grondrechten.

    Met het algemene doel om asiel en migratie doeltreffend te beheren binnen het kader van het toepasselijke Unierecht, hebben die acties de volgende doelstellingen:

    a)

    te zorgen voor samenhang tussen beleidsmaatregelen inzake asiel- en migratiebeheer wat betreft het beheer van migratiestromen naar de Unie;

    b)

    aanpakken van de relevante migratieroutes, en niet-toegestane verplaatsingen tussen de lidstaten.

    2.   De Commissie, de Raad en de lidstaten zorgen voor een consistente uitvoering van het beleid inzake asiel- en migratiebeheer, zowel wat de interne als de externe componenten van dat beleid betreft, in overleg met instellingen en organen, instanties en agentschappen die verantwoordelijk zijn voor extern beleid.

    Artikel 4

    Interne componenten van de alomvattende aanpak

    Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen houden de interne componenten van de alomvattende aanpak de volgende elementen in:

    a)

    nauwe samenwerking en wederzijds partnerschap tussen de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie, de lidstaten en internationale organisaties;

    b)

    doeltreffend beheer van de buitengrenzen van de lidstaten, op basis van het Europees geïntegreerd grensbeheer als vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (26);

    c)

    volledige eerbiediging van de verplichtingen van het internationaal en het Unierecht met betrekking tot op zee geredde personen;

    d)

    snelle en daadwerkelijke toegang tot een eerlijke en efficiënte procedure voor internationale bescherming op het grondgebied van de lidstaten, ook aan de buitengrenzen van de lidstaten, in de territoriale wateren of in de transitzones van de lidstaten, en erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als vluchteling of persoon die subsidiaire bescherming geniet, overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 en Verordening (EU) 2024/1347;

    e)

    bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming;

    f)

    doeltreffende maatregelen ter beperking van stimulansen voor en ter voorkoming van niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen en staatlozen tussen de lidstaten;

    g)

    toegang voor verzoekers tot adequate opvangvoorzieningen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346;

    h)

    doeltreffend beheer van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (27);

    i)

    doeltreffende maatregelen ter stimulering en ondersteuning van de integratie van personen die internationale bescherming genieten in de lidstaten;

    j)

    maatregelen ter bestrijding van uitbuiting en ter beperking van illegale tewerkstelling in overeenstemming met Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (28);

    k)

    indien van toepassing, de inzet en het gebruik van de operationele instrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet, onder meer door het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Asielagentschap van de Europese Unie (het “Asielagentschap”), en van de informatiesystemen van de Unie die worden geëxploiteerd door het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA).

    Artikel 5

    Externe componenten van de alomvattende aanpak

    Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen zorgen de Unie en de lidstaten, binnen hun respectieve bevoegdheden, voor de bevordering en totstandbrenging van op maat gesneden en wederzijds voordelige partnerschappen, met volledige naleving van het internationaal en het Unierecht en op basis van de volledige eerbiediging van de mensenrechten, en bevorderen zij nauwe samenwerking met relevante derde landen op bilateraal, regionaal, multilateraal en internationaal niveau, onder meer om:

    a)

    legale migratie en legale trajecten te bevorderen voor onderdanen van derde landen die internationale bescherming nodig hebben of die anderszins toelating hebben om legaal in de lidstaten te verblijven;

    b)

    partners te steunen die grote aantallen migranten en vluchtelingen opvangen die bescherming nodig hebben, en hun operationele capaciteit op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer te vergroten, met volledige eerbiediging van de mensenrechten;

    c)

    irreguliere migratie te voorkomen en migrantensmokkel en mensenhandel te bestrijden, en tevens de kwetsbaarheden die daardoor worden veroorzaakt te verminderen, waarbij het recht om te verzoeken om internationale bescherming wordt gewaarborgd;

    d)

    de onderliggende oorzaken en drijvende factoren van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aan te pakken;

    e)

    doeltreffende terugkeer, overname en re-integratie te versterken;

    f)

    volledige uitvoering van het gemeenschappelijk visumbeleid te waarborgen.

    Artikel 6

    Beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid

    1.   Bij de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nemen de Unie en de lidstaten het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid zoals verankerd in artikel 80 VWEU in acht en houden zij rekening met hun gemeenschappelijk belang bij de doeltreffende werking van het beleid inzake asiel- en migratiebeheer van de Unie.

    2.   Bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening werken de lidstaten nauw samen en zorgen zij voor:

    a)

    het opzetten en in stand houden van nationale asiel- en migratiebeheersystemen die doeltreffende toegang bieden tot procedures voor internationale bescherming, het verlenen van internationale bescherming aan verzoekers die die nodig hebben, en de doeltreffende en waardige terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG, waarbij zij ook voorzien en investeren in de adequate opvang voor verzoekers om internationale bescherming, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346;

    b)

    de toewijzing van de noodzakelijke middelen en voldoende bekwaam personeel voor de uitvoering van deze verordening, en met het oog daarop, indien de lidstaten dat nodig achten of waar van toepassing, verzoeken zij de relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie om steun;

    c)

    het nemen van alle maatregelen die nodig en evenredig zijn, met volledige naleving van de grondrechten, om irreguliere migratie naar het grondgebied van de lidstaten te voorkomen en terug te dringen, onder meer om migrantensmokkel en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden en om de rechten van de slachtoffers van migrantensmokkel en van mensenhandel te beschermen;

    d)

    de correcte en snelle toepassing van de regels ter bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en, indien nodig, de uitvoering van de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat op grond van deel III, hoofdstukken I tot en met VI, en deel IV, hoofdstuk I;

    e)

    de doeltreffende ondersteuning van andere lidstaten in de vorm van solidariteitsbijdragen op basis van de in deel II of deel IV vastgestelde behoeften;

    f)

    het nemen van doeltreffende maatregelen ter beperking van stimulansen voor en ter voorkoming van niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen en staatlozen tussen de lidstaten.

    3.   Om de lidstaten te ondersteunen bij het nakomen van hun verplichtingen omvat de permanente EU-toolbox voor migratiesteun ten minste het volgende:

    a)

    operationele en technische bijstand door de relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie overeenkomstig hun mandaat, met name het Asielagentschap overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (29), het Europees Grens- en kustwachtagentschap overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1896, en het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (30);

    b)

    steun uit de fondsen van de Unie voor de uitvoering van het in dit deel vastgestelde gemeenschappelijk kader overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1147 en, waar relevant, Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad (31);

    c)

    afwijkingen in het acquis van de Unie om de lidstaten de nodige instrumenten te bieden om te reageren op specifieke uitdagingen op het gebied van migratie als bedoeld in Verordeningen (EU) 2024/1359 en (EU) 2024/1348 en in Verordening (EU) 2024/1349 van het Europees Parlement en de Raad (32);

    d)

    activering van het Uniemechanisme voor civiele bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2021/836 van het Europees Parlement en de Raad (33);

    e)

    maatregelen om terugkeer- en re-integratieactiviteiten te faciliteren, onder meer door samenwerking met derde landen, met volledige naleving van de grondrechten;

    f)

    versterkte acties en sectoroverschrijdende activiteiten in het kader van de externe dimensie van migratie;

    g)

    intensivering van diplomatieke en politieke contacten;

    h)

    gecoördineerde communicatiestrategieën;

    i)

    ondersteuning van doeltreffend en op mensenrechten gebaseerd migratiebeleid in derde landen;

    j)

    bevordering van legale migratie en goed georganiseerde mobiliteit, onder meer door versterking van bilaterale, regionale en internationale partnerschappen op het gebied van migratie, gedwongen ontheemding, legale trajecten en mobiliteitspartnerschappen.

    Artikel 7

    Strategische aanpak voor het beheer van asiel en migratie op nationaal niveau

    1.   De lidstaten beschikken over nationale strategieën waarin zij een strategische aanpak vaststellen om ervoor te zorgen dat zij de capaciteit hebben om hun asiel- en migratiebeheersysteem doeltreffend uit te voeren, met volledige naleving van hun verplichtingen uit hoofde van het Unie- en het internationaal recht en rekening houdend met hun specifieke situatie, met name hun geografische locatie.

    Bij de vaststelling van hun nationale strategieën kunnen de lidstaten de Commissie en relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie, met name het Asielagentschap, raadplegen, evenals lokale en regionale autoriteiten, waar passend en in overeenstemming met het nationale recht. Die strategieën omvatten ten minste het volgende:

    a)

    preventieve maatregelen om het risico van migratiedruk te verminderen en noodplannen, waarbij rekening wordt gehouden met de noodplannen op grond van Verordening (EU) 2019/1896, Verordening (EU) 2021/2303 en Richtlijn (EU) 2024/1346 en de verslagen van de Commissie die zijn uitgebracht op grond van Aanbeveling (EU) 2020/1366;

    b)

    informatie over de wijze waarop de in dit deel vermelde beginselen door de lidstaten ten uitvoer worden gelegd en over de wijze waarop aan de daaruit voortvloeiende wettelijke verplichtingen op nationaal niveau wordt voldaan;

    c)

    informatie over de wijze waarop rekening is gehouden met de resultaten van de monitoring door het Asielagentschap en het Europees Grens- en kustwachtagentschap, van de evaluatie die is uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2022/922 en van het toezicht dat is uitgevoerd overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1356.

    2.   In de nationale strategieën wordt rekening gehouden met andere relevante strategieën en bestaande steunmaatregelen, met name de steunmaatregelen uit hoofde van Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/2303, en zij stroken met, en vormen een aanvulling op, de nationale strategieën voor Europees geïntegreerd grensbeheer die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 6, van Verordening (EU) 2019/1896.

    3.   De lidstaten zenden hun nationale strategieën voor asiel- en migratiebeheer zes maanden vóór de vaststelling van de in artikel 8 bedoelde strategie toe aan de Commissie.

    4.   De financiële en operationele steun van de Unie, met inbegrip van operationele steun van haar organen, instanties en agentschappen, voor de nakoming van de verplichtingen, wordt verleend overeenkomstig Verordeningen (EU) 2019/1986, (EU) 2021/1147, (EU) 2021/2303 en, waar relevant, Verordening (EU) 2021/1148.

    5.   De Commissie monitort en verstrekt informatie over de migratiesituatie door middel van regelmatige verslagen op basis van gegevens en informatie die worden verstrekt door de Europese Dienst voor extern optreden, het Asielagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, Europol en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, en met name de informatie die is verzameld op grond van Aanbeveling (EU) 2020/1366 en in het kader van het netwerk inzake het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie, en zo nodig informatie die door de lidstaten wordt verstrekt.

    6.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een model vast dat de lidstaten moeten gebruiken om ervoor te zorgen dat hun nationale strategieën vergelijkbaar zijn wat specifieke kernelementen betreft, zoals noodplannen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 8

    Een Europese langetermijnstrategie voor asiel- en migratiebeheer

    1.   De Commissie stelt na raadpleging van de lidstaten, rekening houdend met de relevante verslagen en analyses van organen, instanties en agentschappen van de Unie en voortbouwend op de in artikel 7 bedoelde nationale strategieën, een vijfjarige Europese strategie voor asiel- en migratiebeheer (de “strategie”) op waarin de strategische aanpak om te zorgen voor een consistente uitvoering van de nationale strategieën wordt uiteengezet. De Commissie zendt de strategie toe aan het Europees Parlement en de Raad. De strategie is niet juridisch bindend.

    2.   De strategie wordt uiterlijk op 12 december 2025 voor het eerst vastgesteld en vervolgens om de vijf jaar.

    3.   De strategie omvat de in de artikelen 4 en 5 genoemde componenten, kent een prominente rol toe aan de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en houdt ook rekening met:

    a)

    de uitvoering van de nationale strategieën voor asiel- en migratiebeheer van de lidstaten, bedoeld in artikel 7, en de overeenstemming daarvan met het Unie- en het internationaal recht;

    b)

    relevante informatie die door de Commissie op grond van Aanbeveling (EU) 2020/1366 is verzameld;

    c)

    informatie die door de Commissie en het Asielagentschap is verzameld over de uitvoering van het asielacquis van de Unie;

    d)

    informatie die is verkregen van de Europese Dienst voor extern optreden en relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie, met name verslagen van het Asielagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten;

    e)

    andere relevante informatie, onder meer van de lidstaten, toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en andere relevante organen, instanties, agentschappen of organisaties.

    HOOFDSTUK II

    De jaarlijkse cyclus inzake migratiebeheer

    Artikel 9

    Het Europees jaarverslag over asiel en migratie

    1.   De Commissie stelt jaarlijks een Europees jaarverslag over asiel en migratie vast waarin de situatie op het gebied van asiel, opvang en migratie in de voorgaande twaalf maanden en eventuele ontwikkelingen worden beoordeeld, en aan de hand waarvan een strategisch situatieoverzicht wordt gegeven op het gebied van migratie en asiel dat ook dient als instrument voor vroegtijdige waarschuwing en bewustmaking voor de Unie (het “verslag”).

    2.   Het verslag is gebaseerd op relevante kwantitatieve en kwalitatieve gegevens en informatie die worden verstrekt door de lidstaten, de Europese Dienst voor extern optreden, het Asielagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, Europol en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten. Het kan ook rekening houden met door andere relevante organen, instanties, agentschappen of organisaties verstrekte informatie.

    3.   Het verslag bevat de volgende elementen:

    a)

    een beoordeling van de algemene situatie met betrekking tot alle migratieroutes naar de Unie en in alle lidstaten, met name:

    i)

    het aantal verzoeken om internationale bescherming en de nationaliteit van de verzoekers;

    ii)

    het aantal geïdentificeerde niet-begeleide minderjarigen en, indien beschikbaar, personen met bijzondere opvang- of procedurele behoeften;

    iii)

    het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen aan wie internationale bescherming is verleend, overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347;

    iv)

    het aantal beslissingen in eerste aanleg en het aantal definitieve beslissingen inzake asiel;

    v)

    de opvangcapaciteit van de lidstaten;

    vi)

    het aantal onderdanen van derde landen waarvan de autoriteiten van de lidstaten hebben vastgesteld dat zij niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf in de lidstaat, met inbegrip van verblijfsduuroverschrijders zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 19, van Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad (34);

    vii)

    het aantal terugkeerbesluiten dat door de lidstaten is uitgevaardigd en het aantal onderdanen van derde landen dat het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten overeenkomstig een terugkeerbesluit dat in overeenstemming is met Richtlijn 2008/115/EG;

    viii)

    het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat door de lidstaten is toegelaten via Unie- en nationale regelingen voor hervestiging of toelating op humanitaire gronden;

    ix)

    het aantal onderdanen van derde landen op wie de grensprocedure waarin is voorzien in de Verordeningen (EU) 2024/1348 en (EU) 2024/1349 is toegepast, alsook hun nationaliteit;

    x)

    het aantal inkomende en uitgaande overnameverzoeken of kennisgevingen inzake terugname overeenkomstig de artikelen 39 en 41;

    xi)

    het aantal overdrachtsbesluiten en het aantal overeenkomstig deze verordening uitgevoerde overdrachten;

    xii)

    het aantal en de nationaliteit van onderdanen van derde landen die na opsporings- en reddingsoperaties zijn ontscheept, en het aantal door die onderdanen van derde landen ingediende verzoeken om internationale bescherming;

    xiii)

    de lidstaten waar herhaaldelijke aankomsten over zee hebben plaatsgevonden, met name als gevolg van ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties;

    xiv)

    het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen aan wie toegang is geweigerd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2016/399;

    xv)

    het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat tijdelijke bescherming overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (35) geniet;

    xvi)

    het aantal personen dat is aangehouden in verband met een irreguliere overschrijding van een land-, zee- of luchtbuitengrens en, mits daarover verifieerbare gegevens beschikbaar zijn, het aantal pogingen tot irreguliere grensoverschrijding;

    xvii)

    de steun die door de organen, instanties en agentschappen van de Unie aan de lidstaten is verleend;

    b)

    een prognose voor het komende jaar, met inbegrip van het verwachte aantal aankomsten over zee, gebaseerd op de algemene migratiesituatie in het voorgaande jaar en rekening houdend met de huidige situatie, waarbij ook rekening wordt gehouden met de eerdere druk;

    c)

    informatie over de mate van paraatheid in de Unie en in de lidstaten en de mogelijke effecten van de verwachte situaties;

    d)

    informatie over de capaciteit van de lidstaten, met name over de opvangcapaciteit;

    e)

    de resultaten van de monitoring door het Asielagentschap en de Europese grens- en kustwacht en de evaluatie die is uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2022/922, alsook van het toezicht dat is uitgevoerd overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1356, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, tweede alinea, punt c), van deze verordening;

    f)

    een beoordeling waarbij wordt nagegaan of er solidariteitsmaatregelen en maatregelen in het kader van de permanente EU-toolbox voor migratiesteun nodig zijn om de betrokken lidstaat of lidstaten te ondersteunen.

    4.   De Commissie stelt het verslag elk jaar uiterlijk op 15 oktober vast en zendt het toe aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.   Het verslag vormt de basis voor besluiten op het niveau van de Unie over de maatregelen die nodig zijn voor het beheer van migratiesituaties.

    6.   Het eerste verslag wordt uiterlijk op 15 oktober 2025 gepubliceerd.

    7.   Ten behoeve van het verslag verstrekken de lidstaten en het Asielagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, Europol en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten de in artikel 10 bedoelde informatie elk jaar uiterlijk op 1 juni.

    8.   De Commissie roept elk jaar in de eerste helft van juli een bijeenkomst van het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie bijeen om de eerste beoordeling van de situatie toe te lichten en informatie uit te wisselen met de leden van dat mechanisme. Wat de samenstelling en de werkwijze van het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie betreft, is de oorspronkelijke versie van Aanbeveling (EU) 2020/1366 van toepassing.

    9.   De lidstaten en de relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie verstrekken de Commissie elk jaar uiterlijk op 1 september bijgewerkte informatie.

    10.   De Commissie roept elk jaar uiterlijk op 30 september een bijeenkomst van het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie bijeen om de geconsolideerde beoordeling van de situatie toe te lichten. Wat de samenstelling en de werkwijze van het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie betreft, is de oorspronkelijke versie van Aanbeveling (EU) 2020/1366 van toepassing.

    Artikel 10

    Informatie voor het beoordelen van de algemene migratiesituatie, migratiedruk, een risico van migratiedruk of een significante migratiesituatie

    1.   Wanneer de Commissie de algemene migratiesituatie beoordeelt en nagaat of in een lidstaat sprake is van migratiedruk, een risico van migratiedruk of een significante migratiesituatie, gebruikt zij het in artikel 9 bedoelde verslag en houdt zij rekening met alle nadere informatie op grond van artikel 9, lid 3, punt a).

    2.   De Commissie houdt ook rekening met de volgende elementen:

    a)

    de door de betrokken lidstaat verstrekte informatie, met inbegrip van een schatting van zijn behoeften en capaciteit en zijn paraatheidsmaatregelen en eventuele aanvullende relevante informatie die is opgenomen in de in artikel 7 bedoelde nationale strategie;

    b)

    de mate waarin op het gebied van migratie, alsook op het gebied van terugkeer en overname, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het jaarverslag overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (36), wordt samengewerkt met derde landen van herkomst en doorreis, eerste landen van asiel en veilige derde landen zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2024/1348;

    c)

    de geopolitieke situatie in relevante derde landen, alsook de onderliggende oorzaken van migratie, mogelijke situaties van instrumentalisering van migranten en mogelijke ontwikkelingen op het gebied van irreguliere aankomsten via de buitengrenzen van lidstaten die van invloed zouden kunnen zijn op migratiebewegingen;

    d)

    de relevante aanbevelingen waarin is voorzien in artikel 20 van Verordening (EU) 2022/922 van de Raad, artikel 15 van Verordening (EU) 2021/2303 en artikel 32, lid 7, van Verordening (EU) 2019/1896;

    e)

    informatie die op grond van Aanbeveling (EU) 2020/1366 is verzameld;

    f)

    de geïntegreerde situatiekennis- en -analyseverslagen uit hoofde van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1993 van de Raad (37), mits de geïntegreerde politieke crisisrespons is geactiveerd, of het situatiekennis- en analyseverslag inzake migratie dat is gepubliceerd in het kader van de eerste fase van het EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie, wanneer de geïntegreerde politieke crisisrespons niet is geactiveerd;

    g)

    informatie in het kader van de verslaglegging inzake visumliberalisering en dialogen met derde landen;

    h)

    de driemaandelijkse bulletins over migratie en andere verslagen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten;

    i)

    de steun die door organen, instanties en agentschappen van de Unie aan de lidstaten is verleend;

    j)

    relevante delen van het kwetsbaarheidsbeoordelingsverslag bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) 2019/1896;

    k)

    de omvang en tendens van niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen of staatlozen tussen lidstaten op basis van de beschikbare informatie van de relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie en de analyse van gegevens uit relevante informatiesystemen.

    3.   Om te beoordelen of een lidstaat met een significante migratiesituatie wordt geconfronteerd, houdt de Commissie daarnaast rekening met het cumulatieve effect van de jaarlijkse aankomsten, in het heden en het verleden, van onderdanen van derde landen of staatlozen.

    Artikel 11

    Uitvoeringsbesluit van de Commissie ter bepaling van de lidstaten waar sprake is van migratiedruk, van een risico van migratiedruk of van een significante migratiesituatie

    1.   Samen met het in artikel 9 bedoelde verslag stelt de Commissie een uitvoeringsbesluit vast waarin wordt bepaald of in een bepaalde lidstaat sprake is van migratiedruk, een risico van migratiedruk in het komende jaar, of een significante migratiesituatie.

    Met het oog daarop raadpleegt de Commissie de betrokken lidstaten. De Commissie kan een termijn voor die raadpleging vaststellen.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 gebruikt de Commissie de op grond van artikel 10 verzamelde informatie, waarbij zij rekening houdt met alle elementen van het in artikel 9 bedoelde verslag, alle migratieroutes, met inbegrip van de specifieke kenmerken van het structurele verschijnsel van ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties en niet-toegestane verplaatsingen van onderdanen van derde landen en staatlozen tussen de lidstaten, alsook de eerder ervaren druk op de betrokken lidstaat en de huidige situatie.

    3.   Wanneer een lidstaat gedurende de laatste twaalf maanden geconfronteerd is geweest met een groot aantal aankomsten als gevolg van herhaalde ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties, beschouwt de Commissie die lidstaat als een lidstaat waar sprake is van migratiedruk, mits de schaal van die aankomsten zodanig groot is dat zij zelfs voor het goed voorbereide asiel-, opvang- en migratiestelsel van de betrokken lidstaat tot onevenredige verplichtingen leiden.

    4.   De Commissie stelt het uitvoeringsbesluit elk jaar uiterlijk op 15 oktober vast en zendt het toe aan het Europees Parlement en de Raad.

    Artikel 12

    Voorstel van de Commissie voor een uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool

    1.   Elk jaar dient de Commissie, op basis van en samen met het in artikel 9 bedoelde verslag, een voorstel in voor een uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool die nodig is om de migratiesituatie in het komende jaar op evenwichtige en doeltreffende wijze aan te pakken. Dat voorstel geeft de geschatte jaarlijkse solidariteitsbehoeften van de lidstaten waar sprake is van migratiedruk weer.

    2.   In het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel van de Commissie worden de totale jaarlijkse cijfers voor vereiste herplaatsingen en financiële bijdragen voor de jaarlijkse solidariteitspool op het niveau van de Unie vastgesteld, ten minste op het volgende niveau:

    a)

    30 000 voor herplaatsingen;

    b)

    600 miljoen EUR voor financiële bijdragen.

    In het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel van de Commissie worden ook voor elke lidstaat jaarlijkse indicatieve bijdragen vastgesteld aan de hand van de toepassing van de referentiesleutel van artikel 66 om de toezegging van zijn solidariteitsbijdragen (de “toezeggingsronde”) op grond van artikel 13 te vergemakkelijken.

    3.   Bij het bepalen van het niveau van de Uniebrede verantwoordelijkheid die door alle lidstaten moet worden gedeeld en het daaruit voortvloeiende niveau van solidariteit, houdt de Commissie rekening met relevante kwalitatieve en kwantitatieve criteria, waaronder, voor het betrokken jaar, het totale aantal aankomsten, de gemiddelde percentages ingewilligde asielverzoeken en de gemiddelde terugkeerpercentages. De Commissie houdt er ook rekening mee dat de lidstaten die een begunstigde lidstaat op grond van artikel 58, lid 1, zullen worden, niet verplicht zijn gevolg te geven aan hun toegezegde solidariteitsbijdragen.

    De Commissie kan een hoger aantal herplaatsingen en hogere financiële bijdragen vaststellen dan het niveau dat in lid 2 van dit artikel is vermeld, en kan andere vormen van solidariteit vaststellen, zoals uiteengezet in artikel 56, lid 2, punt c), naargelang de behoefte aan dergelijke maatregelen die voortvloeien uit de specifieke uitdagingen op het gebied van migratie in de betrokken lidstaat. Om ervoor te zorgen dat de verschillende soorten solidariteitsmaatregelen gelijkwaardig blijven, wordt de verhouding tussen de in lid 2, punten a) en b), van dit artikel vermelde cijfers gehandhaafd.

    4.   Niettegenstaande lid 2 van dit artikel wordt in uitzonderlijke situaties, indien uit de door de lidstaten en de relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie op grond van artikel 9, lid 2, verstrekte informatie of de door de Commissie op grond van artikel 11, lid 1, uitgevoerde raadplegingen niet blijkt dat er solidariteitsbijdragen voor het komende jaar nodig zijn, terdege met die constatatie rekening gehouden in het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel van de Commissie.

    5.   Wanneer de Commissie in een in artikel 11 bedoeld uitvoeringsbesluit heeft vastgesteld dat in één of meer lidstaten sprake is van migratiedruk als gevolg van grote aantallen aankomsten wegens herhaalde ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken lidstaten, stelt de Commissie het indicatieve percentage van de jaarlijkse solidariteitspool vast dat aan die lidstaten ter beschikking moet worden gesteld.

    6.   De Commissie stelt het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel elk jaar uiterlijk op 15 oktober vast en zendt het toe aan de Raad. De Commissie zendt dat voorstel gelijktijdig toe aan het Europees Parlement. Totdat de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad is vastgesteld, wordt het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel van de Commissie niet openbaar gemaakt. Het voorstel krijgt de rubricering “RESTREINT UE/EU RESTRICTED” en wordt als zodanig behandeld overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad (38).

    Artikel 13

    Het EU-solidariteitsforum op hoog niveau

    1.   Met het oog op de doeltreffende uitvoering van deel IV van deze verordening wordt een EU-solidariteitsforum op hoog niveau (het “forum op hoog niveau”) opgericht, bestaande uit de vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt. De lidstaten worden vertegenwoordigd op het niveau van verantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid dat passend is voor de uitvoering van de aan het forum op hoog niveau toegekende taken.

    Derde landen die met de Unie een overeenkomst hebben gesloten over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat of in dat derde land is ingediend, kunnen indien passend worden uitgenodigd om deel te nemen aan het forum op hoog niveau om op ad-hocbasis bij te dragen aan solidariteit.

    2.   De Raad roept het forum op hoog niveau bijeen binnen 15 dagen na de vaststelling van het in artikel 9 bedoelde verslag, het in artikel 11 bedoelde besluit en het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie.

    3.   Tijdens de in lid 2 bedoelde bijeenkomst behandelt het forum op hoog niveau het in artikel 9 bedoelde verslag, het in artikel 11 bedoelde besluit en het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie en maakt het de balans op van de algemene situatie. Er wordt tevens een conclusie bereikt in verband met de solidariteitsmaatregelen en het vereiste bijdrageniveau op grond van de procedure van artikel 57 en, indien dat noodzakelijk wordt geacht, met andere migratieresponsmaatregelen met betrekking tot verantwoordelijkheid, paraatheid en noodsituaties, alsook met de externe dimensie van migratie. Tijdens die bijeenkomst van het forum op hoog niveau doen de lidstaten toezeggingen in verband met hun solidariteitsbijdragen voor de totstandbrenging van de jaarlijkse solidariteitspool op grond van artikel 57.

    4.   Wanneer de Raad, op aansturen van een lidstaat of op verzoek van de Commissie, van oordeel is dat de solidariteitsbijdragen voor de jaarlijkse solidariteitspool ontoereikend zijn in verhouding tot de vastgestelde behoeften, onder meer wanneer aanzienlijke verminderingen zijn toegekend overeenkomstig de artikelen 61 en 62, of in één of meer lidstaten waar sprake is van migratiedruk de behoeften groter zijn dan verwacht, of de algemene situatie aanvullende solidariteitssteun vereist, roept de Raad het forum op hoog niveau bij gewone meerderheid opnieuw bijeen om de lidstaten te verzoeken aanvullende solidariteitsbijdragen te verstrekken. Bij elke toezeggingsronde wordt de in artikel 57 vastgestelde procedure gevolgd.

    Artikel 14

    Het EU-solidariteitsforum op technisch niveau

    1.   Om ervoor te zorgen dat deel IV van deze verordening soepel functioneert, wordt een EU-solidariteitsforum op technisch niveau (het “forum op technisch niveau”) opgericht, dat door de EU-solidariteitscoördinator, namens de Commissie, wordt bijeengeroepen en voorgezeten.

    2.   Het forum op technisch niveau bestaat uit vertegenwoordigers van de relevante autoriteiten van de lidstaten op een niveau dat hoog genoeg is om de aan het forum toegekende taken uit te voeren.

    3.   Derde landen die met de Unie een overeenkomst hebben gesloten over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat of in dat derde land is ingediend, kunnen indien passend worden uitgenodigd om deel te nemen aan het forum op technisch niveau om op ad-hocbasis bij te dragen aan solidariteit.

    4.   Het Asielagentschap neemt deel aan het forum op technisch niveau. Het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten nemen, waar passend en indien zij door de EU-solidariteitscoördinator worden uitgenodigd, deel aan het forum op technisch niveau. Ook agentschappen van de Verenigde Naties kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen, afhankelijk van hun betrokkenheid bij het solidariteitsmechanisme.

    5.   Na de vaststelling van de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad roept de EU-solidariteitscoördinator een eerste bijeenkomst van het forum op technisch niveau bijeen. Na die eerste bijeenkomst komt het forum op technisch niveau op gezette tijden en zo vaak als nodig bijeen, met name op grond van artikel 58, lid 3, en artikel 59, lid 6, om het solidariteitsmechanisme tussen de lidstaten operationeel te maken en de solidariteitsbehoeften met de vastgestelde bijdragen aan te pakken.

    Artikel 15

    De EU-solidariteitscoördinator

    1.   De Commissie benoemt een EU-solidariteitscoördinator die de uitvoering van het solidariteitsmechanisme overeenkomstig deel IV van deze verordening op technisch niveau coördineert.

    2.   De EU-solidariteitscoördinator:

    a)

    ondersteunt de activiteiten in verband met herplaatsing van de begunstigde lidstaat naar de bijdragende lidstaat;

    b)

    coördineert en ondersteunt de communicatie tussen de lidstaten, organen, instanties, agentschappen en entiteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van het solidariteitsmechanisme;

    c)

    zorgt voor een overzicht van de behoeften van de begunstigde lidstaten en de bijdragen van de bijdragende lidstaten en de follow-up van de lopende uitvoering van solidariteitsmaatregelen;

    d)

    organiseert op gezette tijden bijeenkomsten tussen de autoriteiten van de lidstaten om te waarborgen dat de jaarlijkse solidariteitspool op doeltreffende en efficiënte wijze operationeel is, zodat de interactie en samenwerking tussen de lidstaten zo goed mogelijk verloopt;

    e)

    bevordert beste praktijken bij de uitvoering van het solidariteitsmechanisme;

    f)

    roept het forum op technisch niveau bijeen en zit het voor;

    g)

    verricht de taken die worden bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2024/1359.

    3.   Voor de toepassing van lid 2 wordt de EU-solidariteitscoördinator bijgestaan door een bureau en worden de nodige financiële en personele middelen ter beschikking gesteld zodat de EU-solidariteitscoördinator zijn taken doeltreffend kan uitvoeren. De EU-solidariteitscoördinator werkt nauw samen met het Asielagentschap, onder meer in verband met de praktische details van herplaatsing uit hoofde van deze verordening.

    4.   In het in artikel 9 bedoelde verslag wordt een stand van zaken gegeven in verband met de uitvoering en werking van het solidariteitsmechanisme.

    5.   De lidstaten verstrekken de EU-solidariteitscoördinator de nodige gegevens en informatie opdat de EU-solidariteitscoördinator zijn taken doeltreffend kan uitvoeren.

    DEEL III

    CRITERIA EN MECHANISMEN VOOR HET BEPALEN VAN DE VERANTWOORDELIJKE LIDSTAAT

    HOOFDSTUK I

    Algemene beginselen en waarborgen

    Artikel 16

    Toegang tot de procedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

    1.   De lidstaten behandelen een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend, ook aan de grens of in de transitzones. Het verzoek wordt door één enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die op basis van de criteria van deel III, hoofdstuk II, of de clausules van hoofdstuk III van dit deel, verantwoordelijk is.

    2.   Onverminderd de in deel IV van deze verordening vermelde regels, wanneer op basis van de in deze verordening genoemde criteria niet kan worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, is de eerste lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming werd geregistreerd verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

    3.   Indien het voor een lidstaat niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen omdat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker als gevolg van de overdracht aan die lidstaat een reëel risico zou lopen op schending van zijn of haar grondrechten die neerkomt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest, gaat de met het bepalen van de verantwoordelijkheid belaste lidstaat voort met het onderzoeken van de criteria van deel III, hoofdstuk II, of de clausules van hoofdstuk III van dit deel, teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.

    Indien een lidstaat op grond van de eerste alinea van dit lid de overdracht aan een volgens de criteria van deel III, hoofdstuk II, of de clausules van hoofdstuk III van dit deel, aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd geregistreerd niet kan uitvoeren, en niet kan vaststellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, wordt die lidstaat de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

    4.   Indien er geen veiligheidscontrole waarin artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1356 voorziet op grond van die verordening is uitgevoerd, onderzoekt de eerste lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd zo spoedig mogelijk na de registratie van het verzoek of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat die verzoeker een bedreiging vormt voor de binnenlandse veiligheid, alvorens de criteria voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat op grond van hoofdstuk II, of de clausules van hoofdstuk III van dit deel toe te passen.

    Indien er een veiligheidscontrole waarin artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1356 voorziet, is uitgevoerd, maar de eerste lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, gegronde redenen heeft om te onderzoeken of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat die verzoeker een bedreiging vormt voor de binnenlandse veiligheid, voert die lidstaat het onderzoek zo spoedig mogelijk na de registratie van het verzoek uit, alvorens de criteria voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat op grond van hoofdstuk II, of de clausules van hoofdstuk III van dit deel, toe te passen.

    Indien uit de overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1356 of overeenkomstig de eerste en tweede alinea van dit lid uitgevoerde veiligheidscontrole blijkt dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat die verzoeker een bedreiging vormt voor de binnenlandse veiligheid, is de lidstaat die de veiligheidscontrole uitvoert de verantwoordelijke lidstaat en is artikel 39 van deze verordening niet van toepassing.

    5.   Iedere lidstaat behoudt het recht om, met inachtneming van de regels en waarborgen die zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2024/1348, een verzoeker naar een veilig derde land te zenden.

    Artikel 17

    Verplichtingen van de verzoeker en medewerking met de bevoegde autoriteiten

    1.   Een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan en geregistreerd in de lidstaat van eerste binnenkomst.

    2.   In afwijking van lid 1 geldt dat wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze in het bezit is van een geldige verblijfstitel of een geldig visum, het verzoek om internationale bescherming wordt gedaan en geregistreerd in de lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven.

    Wanneer een onderdaan van een derde land of een staatloze in het bezit is van een verlopen verblijfsvergunning of visum, of wanneer die verblijfstitel of dat visum nietig werd verklaard, werd ingetrokken of werd herroepen, wordt het verzoek om internationale bescherming gedaan en geregistreerd in de lidstaat waar die persoon zich bevindt.

    3.   De verzoeker verleent volledige medewerking aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het verzamelen van de biometrische gegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1358 en in de onder deze verordening vallende aangelegenheden, met name door zo spoedig mogelijk en uiterlijk tijdens het in artikel 22 van deze verordening bedoelde onderhoud alle elementen en informatie waarover hij beschikt te verstrekken en bekend te maken die relevant zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, onder meer door identiteitsdocumenten in te dienen indien de verzoeker in het bezit is van dergelijke documenten. Indien de verzoeker op het tijdstip van het onderhoud niet in staat is bewijs over te leggen ter staving van de aangereikte elementen en informatie of het in artikel 22, lid 1, van deze verordening bedoelde modelformulier in te vullen, stelt de bevoegde autoriteit binnen de in artikel 39, lid 1, van deze verordening bedoelde tijdspanne een redelijke termijn voor het overleggen van dat bewijs vast, rekening houdend met de individuele omstandigheden van het geval.

    4.   De verzoeker wordt vereist aanwezig te zijn in:

    a)

    de in de leden 1 en 2 bedoelde lidstaat in afwachting van de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat en, indien toepasselijk, de uitvoering van de overdrachtsprocedure;

    b)

    de verantwoordelijke lidstaat;

    c)

    de lidstaat van herplaatsing na een overdracht op grond van artikel 67, lid 11.

    5.   Wanneer een overdrachtsbesluit overeenkomstig artikel 42, lid 2, en artikel 67, lid 10, ter kennis van de verzoeker wordt gebracht, werkt de verzoeker met de bevoegde autoriteiten mee en komt dat besluit na.

    Artikel 18

    Gevolgen van niet-nakoming

    1.   Mits de verzoeker in kennis is gesteld van zijn of haar verplichtingen en de gevolgen van de niet-nakoming daarvan overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2024/1356 of artikel 5, lid 1, en artikel 21 van Richtlijn (EU) 2024/1346, heeft de verzoeker vanaf het moment van kennisgeving van een besluit tot overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat geen recht op de opvangvoorzieningen als vermeld in de artikelen 17 tot en met 20 van die richtlijn in een andere lidstaat dan die waar de verzoeker op grond van artikel 17, lid 4, van deze verordening vereist wordt aanwezig te zijn.

    De eerste alinea doet geen afbreuk aan de noodzaak om een levensstandaard te waarborgen die in overeenstemming is met het recht van de Unie, met inbegrip van het Handvest, en internationale verplichtingen.

    2.   Elementen en informatie die relevant zijn om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is en die na het verstrijken van de termijn zijn aangereikt of verstrekt, worden alleen in aanmerking genomen indien verzoekers bewijs leveren dat bepalend is voor de juiste toepassing van deze verordening, met name met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen en gezinshereniging.

    3.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer de verzoeker zich niet bevindt in de lidstaat waar die vereist wordt aanwezig te zijn en er voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de verzoeker aanwezig is redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker het slachtoffer zou kunnen zijn geweest van een van de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (39).

    4.   De lidstaten houden bij de toepassing van dit artikel rekening met de individuele omstandigheden van de verzoeker, met inbegrip van elk reëel risico op schending van de grondrechten in de lidstaat waar de verzoeker vereist wordt aanwezig te zijn. Alle door de lidstaten getroffen maatregelen moeten evenredig zijn.

    Artikel 19

    Recht op informatie

    1.   Zodra dat mogelijk is en in elk geval uiterlijk op de datum waarop een verzoek om internationale bescherming in een lidstaat is geregistreerd, verstrekken de bevoegde autoriteiten van die lidstaat de verzoeker informatie over de toepassing van deze verordening, de rechten van de verzoeker op grond van deze verordening en de in artikel 17 vermelde verplichtingen, alsook over de in artikel 18 vermelde gevolgen van niet-nakoming. Die informatie heeft met name betrekking op:

    a)

    de doelstellingen van deze verordening;

    b)

    de medewerking met de bevoegde autoriteiten die van de verzoeker wordt verwacht als vermeld in artikel 17;

    c)

    het feit dat het recht om te verzoeken om internationale bescherming niet inhoudt dat de verzoeker een keuze heeft met betrekking tot welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming of met betrekking tot welke lidstaat de lidstaat van herplaatsing is;

    d)

    de gevolgen van het indienen van een ander verzoek in een andere lidstaat, alsook de gevolgen van het verlaten van de lidstaat waar de verzoeker op grond van artikel 17, lid 4, vereist wordt aanwezig te zijn, en met name het feit dat de verzoeker alleen recht heeft op de in artikel 18, lid 1, vermelde opvangvoorzieningen;

    e)

    de criteria en de procedures om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, de rangorde van die criteria in de verschillende fasen van de procedure en de duur ervan;

    f)

    de bepalingen met betrekking tot gezinshereniging en, in dat verband, de toepasselijke definitie van gezinsleden en familieleden, het recht om te verzoeken het in artikel 22, lid 1, bedoelde modelformulier te ontvangen, met inbegrip van informatie over personen en entiteiten die bijstand kunnen verlenen bij het invullen van het modelformulier, alsook informatie over nationale, internationale of andere relevante organisaties die de identificatie en opsporing van gezinsleden kunnen vergemakkelijken;

    g)

    het recht op en het doel van het persoonlijk onderhoud overeenkomstig artikel 22, de procedure en de verplichting om mondeling of door middel van het verstrekken van documenten of andere informatie, indien toepasselijk ook via het in artikel 22, lid 1, bedoelde modelformulier, zo vroeg mogelijk in de procedure alle relevante informatie te verstrekken die kan helpen om de aanwezigheid van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de lidstaten vast te stellen, met inbegrip van informatie over de middelen waarmee de verzoeker dergelijke informatie kan verstrekken, alsook alle bijstand die de lidstaat kan bieden bij het opsporen van gezinsleden of familieleden;

    h)

    de verplichting voor de verzoeker om zo vroeg mogelijk in de procedure alle relevante informatie bekend te maken die zou kunnen helpen bij het vaststellen van het bestaan van eerdere verblijfstitels, visa of onderwijsdiploma’s;

    i)

    de gelegenheid om de bevoegde autoriteiten naar behoren gemotiveerde redenen voor te leggen om te overwegen artikel 35, lid 1, toe te passen;

    j)

    de verplichting voor de verzoeker om identiteitsdocumenten in te dienen indien de verzoeker in het bezit is van dergelijke documenten en om met de bevoegde autoriteiten mee te werken bij het verzamelen van de biometrische gegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1358;

    k)

    het bestaan van het recht op een doeltreffend rechtsmiddel om voor een rechterlijke instantie een overdrachtsbesluit aan te vechten binnen de in artikel 43, lid 2, gestelde termijn en het feit dat de reikwijdte van een dergelijk beroep beperkt is zoals bepaald in artikel 43, lid 1;

    l)

    het recht om kosteloos juridische counseling te krijgen over aangelegenheden in verband met de toepassing van de criteria van hoofdstuk II, of de clausules van hoofdstuk III van dit deel, in alle fasen van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat, als vermeld in artikel 21;

    m)

    in het geval van beroep of bezwaar, het recht om op verzoek kosteloze rechtsbijstand te krijgen indien de betrokken persoon de kosten daarvan niet kan opbrengen;

    n)

    het feit dat onderduiken zal leiden tot een verlenging van de termijn overeenkomstig artikel 46;

    o)

    het feit dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Asielagentschap persoonsgegevens van de verzoeker zullen verwerken, onder meer om gegevens over de verzoeker uit te wisselen, uitsluitend om hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen en met volledige nakoming van de voorschriften inzake de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het Unie- en het nationaal recht;

    p)

    de desbetreffende categorieën van persoonsgegevens;

    q)

    het recht op toegang tot de gegevens betreffende de verzoeker en het recht te verzoeken dat die gegevens worden rechtgezet indien ze onjuist zijn of worden gewist indien ze onrechtmatig verwerkt zijn, alsook de procedures om die rechten te doen gelden, met inbegrip van de contactgegevens van de in artikel 52 bedoelde autoriteiten en van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten die verantwoordelijk zijn om kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens, en van de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

    r)

    in het geval van een niet-begeleide minderjarige, de waarborgen en rechten die in dat verband van toepassing zijn op de verzoeker, de rol en de verantwoordelijkheden van de vertegenwoordiger en de procedure voor het vertrouwelijk en veilig indienen van klachten tegen een vertegenwoordiger op een wijze die het recht van het kind om te worden gehoord, volledig eerbiedigt;

    s)

    het feit dat wanneer de indirecte bewijzen niet coherent, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd zijn om de verantwoordelijkheid vast te stellen, de lidstaat kan verzoeken om een DNA-test of bloedonderzoek om het bestaan van familiebanden aan te tonen, of om een beoordeling van de leeftijd van de verzoeker;

    t)

    indien van toepassing, de in de artikelen 67 en 68 vermelde herplaatsingsprocedure.

    2.   De verzoeker heeft de mogelijkheid om informatie te vragen over de voortgang van de procedure en de bevoegde autoriteiten stellen de verzoeker van die mogelijkheid in kennis. Indien de verzoeker minderjarig is, hebben de minderjarige en de ouder of vertegenwoordiger de mogelijkheid om dergelijke informatie te vragen.

    Artikel 20

    Toegankelijkheid van informatie

    1.   De in artikel 19 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, in heldere en eenvoudige bewoordingen en in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzoeker die verstaat. De lidstaten maken gebruik van het op grond van lid 2 van dit artikel voor dat doel opgestelde gemeenschappelijke voorlichtingsmateriaal. Het gemeenschappelijk voorlichtingsmateriaal is ook online beschikbaar, op een open en gemakkelijk toegankelijk platform voor verzoekers om internationale bescherming.

    Indien dat nodig is om ervoor te zorgen dat de verzoeker de informatie goed begrijpt, wordt de informatie ook mondeling verstrekt, waar passend in samenhang met het in artikel 22 bedoelde persoonlijk onderhoud. Met het oog daarop krijgt de verzoeker de gelegenheid vragen te stellen om de verstrekte informatie te verduidelijken. De lidstaten kunnen gebruikmaken van ondersteunende multimedia-apparatuur.

    2.   Het Asielagentschap stelt, in nauwe samenwerking met de verantwoordelijke nationale autoriteiten, gemeenschappelijk voorlichtingsmateriaal op, alsook specifieke informatie voor niet-begeleide minderjarigen en kwetsbare verzoekers, indien nodig voor verzoekers met specifieke procedurele of opvangbehoeften, waarin ten minste de in artikel 19 bedoelde informatie is opgenomen. Dat gemeenschappelijk voorlichtingsmateriaal bevat tevens informatie over de toepassing van Verordening (EU) 2024/1358 en met name over het doeleinde waarvoor de gegevens van een verzoeker in Eurodac mogen worden verwerkt.

    Het gemeenschappelijk voorlichtingsmateriaal wordt zodanig opgesteld dat de lidstaten dat kunnen aanvullen met extra informatie die specifiek is voor de lidstaat in kwestie.

    3.   Indien de verzoeker minderjarig is, wordt de in artikel 19 bedoelde informatie op een kindvriendelijke manier door adequaat opgeleid personeel en in aanwezigheid van de vertegenwoordiger van de verzoeker verstrekt.

    Artikel 21

    Recht op juridische counseling

    1.   Verzoekers hebben het recht om op doeltreffende wijze een krachtens het nationale recht als zodanig erkende of toegelaten juridisch adviseur of andere counselor te raadplegen over aangelegenheden in verband met de toepassing van de criteria van hoofdstuk II, of de clausules van hoofdstuk III van dit deel, in alle fasen van de in deze verordening bepaalde procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.

    2.   Onverminderd het recht van de verzoeker om op eigen kosten een eigen juridisch adviseur of andere counselor te kiezen, kan een verzoeker in het kader van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat om kosteloze juridische counseling verzoeken.

    3.   Kosteloze juridische counseling wordt verstrekt door juridisch adviseurs of andere counselors die krachtens het nationale recht zijn erkend of toegelaten om verzoekers counseling te verstrekken, hen bij te staan of te vertegenwoordigen, of door niet-gouvernementele organisaties die krachtens het nationale recht zijn geaccrediteerd om juridische diensten of vertegenwoordiging aan verzoekers te bieden.

    Voor de toepassing van de eerste alinea kan de doeltreffende toegang tot kosteloze juridische counseling worden gewaarborgd door een persoon te belasten met het in de administratieve fase van de procedure verstrekken van juridische counseling aan meerdere verzoekers tegelijkertijd.

    4.   De lidstaten kunnen de verstrekking van juridische counseling organiseren overeenkomstig hun nationale stelsels.

    5.   De lidstaten stellen specifieke procedureregels vast met betrekking tot de regelingen voor het indienen en behandelen van verzoeken voor het verstrekken van kosteloze juridische counseling zoals bepaald in dit artikel.

    6.   Voor de toepassing van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat houdt de kosteloze juridische counseling de verstrekking in van:

    a)

    richtsnoeren en toelichting met betrekking tot de criteria en procedures om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over rechten en plichten in alle fasen van die procedure;

    b)

    richtsnoeren en bijstand met betrekking tot het verstrekken van informatie die kan helpen bij het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig de criteria van hoofdstuk II van dit deel;

    c)

    richtsnoeren en bijstand met betrekking tot het in artikel 22, lid 1, bedoelde modelformulier.

    7.   Onverminderd lid 1 kan de verstrekking van kosteloze juridische counseling in het kader van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat worden uitgesloten indien de verzoeker reeds door een juridisch adviseur wordt bijgestaan en vertegenwoordigd.

    8.   Met het oog op de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten het Asielagentschap om bijstand verzoeken. Daarnaast kan aan de lidstaten financiële steun worden verleend uit fondsen van de Unie, overeenkomstig de rechtshandelingen die op dergelijke financiering van toepassing zijn.

    Artikel 22

    Persoonlijk onderhoud

    1.   Om de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat te vergemakkelijken, voeren de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast als bedoeld in artikel 38, lid 1, een persoonlijk onderhoud met de verzoeker met het oog op de toepassing van artikel 39. Het onderhoud biedt de verzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 19 ontvangen informatie juist te begrijpen.

    De bevoegde autoriteiten verzamelen informatie over de specifieke situatie van de verzoeker door proactief vragen te stellen die kunnen helpen bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is met het oog op de toepassing van artikel 39.

    Indien er aanwijzingen zijn dat de verzoeker gezinsleden of familieleden in een lidstaat heeft, ontvangt de verzoeker een door het Asielagentschap te ontwikkelen modelformulier. De verzoeker vult dat modelformulier in met de informatie waarover hij of zij beschikt om de toepassing van artikel 39 te vergemakkelijken. Indien mogelijk vult de verzoeker dat modelformulier in vóór het persoonlijk onderhoud vermeld in dit artikel.

    Het Asielagentschap ontwikkelt het in de derde alinea van dit lid bedoelde modelformulier uiterlijk op 12 april 2025. Het Asielagentschap ontwikkelt ook richtsnoeren voor de identificatie en opsporing van gezinsleden om de toepassing van de artikelen 25 tot en met 28 en artikel 34 door de verzoekende en de aangezochte lidstaat overeenkomstig de artikelen 39 en 40 te ondersteunen.

    De verzoeker krijgt de gelegenheid om de bevoegde autoriteiten naar behoren gemotiveerde redenen voor te leggen om hen te doen overwegen artikel 35, lid 1, toe te passen.

    2.   Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud indien:

    a)

    de verzoeker is ondergedoken;

    b)

    de verzoeker het persoonlijk onderhoud niet heeft bijgewoond en geen gegronde redenen voor die afwezigheid heeft gegeven;

    c)

    de verzoeker, na de in artikel 19 bedoelde informatie te hebben ontvangen, reeds met andere middelen de informatie heeft verstrekt die relevant is om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.

    Voor de toepassing van punt c) van de eerste alinea biedt de lidstaat die het onderhoud achterwege laat, de verzoeker de gelegenheid om alle verdere informatie te verstrekken die relevant is om op correcte wijze de verantwoordelijke lidstaat te bepalen binnen de in artikel 39, lid 1, bedoelde termijn, met inbegrip van naar behoren gemotiveerde redenen op basis waarvan de autoriteit de noodzaak van een persoonlijk onderhoud kan overwegen.

    3.   Het persoonlijk onderhoud vindt tijdig plaats en in ieder geval voordat er een overnameverzoek op grond van artikel 39 wordt gedaan.

    4.   Het persoonlijk onderhoud wordt gevoerd in de taal waaraan de verzoeker de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die de verzoeker verstaat en waarin de verzoeker helder kan communiceren. Een onderhoud met niet-begeleide en, in voorkomend geval, begeleide minderjarigen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de rechten en de bijzondere behoeften van minderjarigen op kindgerichte en aan de context aangepaste wijze gevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd en mate van volwassenheid van de minderjarige, in aanwezigheid van de vertegenwoordiger en, indien van toepassing, de juridisch adviseur van de minderjarige. Zo nodig wordt voorzien in een tolk die kan zorgen voor een goede communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijk onderhoud voert. Tijdens het persoonlijk onderhoud kan ook worden voorzien in de aanwezigheid van een cultureel bemiddelaar. Indien mogelijk en indien de verzoeker daarom verzoekt, zijn de persoon die het onderhoud voert en, indien van toepassing, de tolk van het geslacht waaraan de verzoeker de voorkeur geeft.

    5.   De lidstaten kunnen, indien dat naar behoren gerechtvaardigd wordt door de omstandigheden, het persoonlijk onderhoud per videoconferentie voeren. In dat geval voorzien de lidstaten in de nodige regelingen voor passende faciliteiten, procedurele en technische normen, rechtsbijstand en vertolking, rekening houdend met de richtsnoeren van het Asielagentschap.

    6.   Het persoonlijk onderhoud vindt plaats in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding is gewaarborgd. Het wordt gevoerd door een krachtens het nationale recht gekwalificeerde persoon. Verzoekers van wie is vastgesteld dat zij bijzondere procedurele waarborgen nodig hebben op grond van Verordening (EU) 2024/1348 krijgen passende ondersteuning om de voorwaarden te scheppen die nodig zijn om doeltreffend alle elementen aan te reiken die het mogelijk maken te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Het personeel dat het onderhoud met verzoekers voert, beschikt ook over algemene kennis betreffende factoren die het vermogen van verzoekers om aan een onderhoud deel te nemen negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de persoon in het verleden is gefolterd of het slachtoffer is geweest van mensenhandel.

    7.   De lidstaat die het persoonlijk onderhoud voert, maakt een geluidsopname van het onderhoud en stelt daarvan een schriftelijke samenvatting op met ten minste de belangrijkste informatie die de verzoeker tijdens het onderhoud heeft verstrekt. De verzoeker wordt vooraf in kennis gesteld van het feit dat er een dergelijke opname wordt gemaakt en het doel daarvan. In geval van twijfel over de door de verzoeker tijdens het persoonlijk onderhoud afgelegde verklaringen, prevaleert de geluidsopname. De samenvatting kan de vorm van een verslag of een standaardformulier aannemen. De lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeker of de krachtens het nationale recht als zodanig erkende of toegelaten juridisch adviseur of andere counselor die de verzoeker juridisch vertegenwoordigt, tijdig toegang tot de samenvatting heeft, zo snel mogelijk na het onderhoud en in elk geval voordat de bevoegde autoriteiten een besluit nemen over de verantwoordelijke lidstaat. De verzoeker krijgt de gelegenheid om aan het einde van het persoonlijk onderhoud of binnen een bepaalde termijn mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over onjuiste vertalingen of misverstanden of andere feitelijke onjuistheden in de schriftelijke samenvatting.

    Artikel 23

    Waarborgen voor minderjarigen

    1.   Bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, vormt het belang van het kind de eerste overweging voor de lidstaten. Procedures die betrekking hebben op minderjarigen worden met prioriteit behandeld.

    2.   Elke lidstaat waar een niet-begeleide minderjarige aanwezig is, zorgt ervoor dat de minderjarige wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger met betrekking tot de relevante procedures die zijn voorzien in deze verordening. De vertegenwoordiger beschikt over de middelen, kwalificaties, opleiding, expertise en onafhankelijkheid om ervoor te zorgen dat tijdens de procedures die uit hoofde van deze verordening worden uitgevoerd, rekening wordt gehouden met het belang van het kind. De vertegenwoordiger heeft toegang tot de inhoud van de relevante documenten in het dossier van de verzoeker, met inbegrip van het specifieke voorlichtingsmateriaal voor niet-begeleide minderjarigen, en houdt de niet-begeleide minderjarige op de hoogte van de voortgang van de procedures uit hoofde van deze verordening.

    Indien een verzoek wordt gedaan door een persoon die beweert minderjarig te zijn of ten aanzien van wie er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat het om een minderjarige gaat, en die niet begeleid is:

    a)

    wijzen de bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk en in ieder geval op tijd, en om de minderjarige te kunnen bijstaan in het kader van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat, een persoon aan met de nodige vaardigheden en expertise om de minderjarige voorlopig bij te staan teneinde het belang en het algemeen welzijn van de betrokken persoon te waarborgen zodat de minderjarige gebruik kan maken van de rechten uit hoofde van deze verordening en, indien van toepassing, om als vertegenwoordiger op te treden totdat er een vertegenwoordiger is aangesteld;

    b)

    stellen de bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk en uiterlijk vijftien werkdagen na de datum waarop het verzoek is gedaan, een vertegenwoordiger aan.

    In het geval van een onevenredig aantal verzoeken gedaan door niet-begeleide minderjarigen of in andere uitzonderlijke situaties kan de termijn voor het aanwijzen van een vertegenwoordiger op grond van de tweede alinea, punt b), met tien werkdagen worden verlengd.

    Indien de bevoegde autoriteit tot de conclusie komt dat een verzoeker die beweert minderjarig te zijn zonder enige twijfel ouder is dan achttien jaar, is zij niet verplicht een vertegenwoordiger aan te wijzen overeenkomstig dit lid.

    De vertegenwoordiger of de in de tweede alinea, punt a), bedoelde persoon worden van hun taken ontheven indien de bevoegde autoriteiten, na de in artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1348 bedoelde leeftijdsbeoordeling, niet aannemen dat de verzoeker minderjarig is of van oordeel zijn dat de verzoeker niet minderjarig is, of indien de verzoeker niet langer een niet-begeleide minderjarige is.

    Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, wijst zij een persoon aan die ervoor verantwoordelijk is om ten aanzien van de minderjarige haar taken uit te voeren. De eerste alinea is van toepassing op die persoon.

    De vertegenwoordiger waarin in de eerste alinea wordt voorzien, kan dezelfde persoon of organisatie zijn als die waarin artikel 23 van Verordening (EU) 2024/1348 voorziet.

    3.   De lidstaten betrekken de vertegenwoordiger van een niet-begeleide minderjarige gedurende de gehele procedure om vast te stellen welke lidstaat uit hoofde van deze verordening verantwoordelijk is. De vertegenwoordiger staat de niet-begeleide minderjarige bij om informatie te verstrekken die relevant is voor de beoordeling van het belang van het kind overeenkomstig lid 4, ook wat betreft de uitoefening van het recht om te worden gehoord, en, voor zover dat relevant is, ondersteunt de vertegenwoordiger de contacten van de minderjarige met andere actoren, zoals organisaties voor het traceren van familieleden, waarbij de vertrouwelijkheidsverplichtingen ten aanzien van de minderjarige naar behoren in acht worden genomen.

    4.   Om het belang van het kind te beoordelen, werken de lidstaten nauw met elkaar samen en houden zij met name naar behoren rekening met de volgende factoren:

    a)

    de mogelijkheden op het gebied van gezinshereniging;

    b)

    het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige op de korte, middellange en lange termijn, met inbegrip van situaties waarbij de betrokken persoon met extra kwetsbaarheden te maken heeft, zoals trauma, specifieke gezondheidsbehoeften of een handicap, met bijzondere aandacht voor de etnische, religieuze, culturele en taalachtergrond van de minderjarige en met inachtneming van de behoefte aan stabiliteit en continuïteit wat sociale en onderwijsgerelateerde zorg betreft;

    c)

    veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van enige vorm van geweld of uitbuiting, met inbegrip van mensenhandel;

    d)

    de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en mate van volwassenheid;

    e)

    indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, de informatie die wordt verstrekt door de vertegenwoordiger in de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige aanwezig is;

    f)

    andere redenen die relevant zijn om het belang van het kind te beoordelen.

    5.   Alvorens een niet-begeleide minderjarige over te dragen, stelt de overdragende lidstaat de verantwoordelijke lidstaat of de lidstaat van herplaatsing daarvan in kennis, en die bevestigt dat onverwijld alle passende maatregelen als bedoeld in de artikelen 16 en 27 van Richtlijn (EU) 2024/1346 en artikel 23 van Verordening (EU) 2024/1348 zullen worden genomen, met inbegrip van de aanstelling van een vertegenwoordiger in de verantwoordelijke lidstaat of in de lidstaat van herplaatsing. Elk besluit om een niet-begeleide minderjarige over te dragen, wordt voorafgegaan door een individuele beoordeling van het belang van het kind. De beoordeling wordt gebaseerd op de in lid 4 van dit artikel genoemde relevante factoren en de conclusies van de beoordeling van die factoren worden duidelijk vermeld in het overdrachtsbesluit. De beoordeling vindt onverwijld plaats door naar behoren opgeleid personeel dat over de nodige kwalificaties en expertise beschikt om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met het belang van het kind.

    6.   Met het oog op de toepassing van artikel 25 onderneemt de lidstaat waar het verzoek van de niet-begeleide minderjarige om internationale bescherming voor het eerst is geregistreerd onmiddellijk passende acties om na te gaan of er gezinsleden, broers of zussen, of familieleden van de niet-begeleide minderjarige op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn, waarbij het belang van het kind wordt beschermd.

    Daartoe kan die lidstaat de hulp van internationale of andere relevante organisaties inroepen en de toegang van de minderjarige tot de opsporingsdiensten van dergelijke organisaties faciliteren.

    De personeelsleden van de in artikel 52 bedoelde bevoegde autoriteiten die verzoeken betreffende niet-begeleide minderjarigen behandelen, krijgen een passende opleiding met betrekking tot de specifieke behoeften van minderjarigen, die voor de toepassing van deze verordening relevant zijn.

    7.   Teneinde de passende acties tot identificatie van de gezinsleden of familieleden van een niet-begeleide minderjarige die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven te faciliteren op grond van lid 6 van dit artikel, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast, met inbegrip van een standaardformulier voor de uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    HOOFDSTUK II

    Criteria voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat

    Artikel 24

    Rangorde van de criteria

    1.   De in dit hoofdstuk vastgestelde criteria aan de hand waarvan de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, zijn van toepassing in de volgorde waarin zij in dit hoofdstuk voorkomen.

    2.   Welke lidstaat volgens de in dit hoofdstuk vermelde criteria de verantwoordelijke lidstaat is, wordt bepaald op basis van de situatie op het tijdstip waarop het verzoek om internationale bescherming voor het eerst bij een lidstaat werd geregistreerd.

    Artikel 25

    Niet-begeleide minderjarigen

    1.   Wanneer de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, zijn alleen de in dit artikel vermelde criteria van toepassing. Die criteria zijn van toepassing in de volgorde waarin zij voorkomen in de leden 2 tot en met 5.

    2.   De verantwoordelijke lidstaat is de lidstaat waar een gezinslid of een broer of zus van de niet-begeleide minderjarige zich wettig ophoudt, tenzij wordt aangetoond dat dat niet in het belang van het kind is. Indien de verzoeker een gehuwde minderjarige is van wie de echtgenoot zich niet wettig op het grondgebied van de lidstaten ophoudt, is de verantwoordelijke lidstaat de lidstaat waar de vader, moeder of een andere volwassene die krachtens het recht of volgens de praktijk van die lidstaat voor de minderjarige verantwoordelijk is, of een broer of zus van de minderjarige zich wettig ophoudt, tenzij wordt aangetoond dat dat niet in het belang van het kind is.

    3.   Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is die een familielid heeft dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor de minderjarige kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met dat familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, tenzij wordt aangetoond dat dat niet in het belang van het kind is.

    4.   Indien in meer dan één lidstaat gezinsleden, broers of zussen of familieleden als bedoeld in de leden 2 en 3 verblijven, wordt op basis van het belang van het kind bepaald welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.

    5.   Bij ontstentenis van gezinsleden, broers of zussen of familieleden als bedoeld in de leden 2 en 3 is de lidstaat waar het verzoek van de niet-begeleide minderjarige om internationale bescherming voor het eerst is geregistreerd de verantwoordelijke lidstaat, indien dat in het belang van het kind is.

    6.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 78 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a)

    de identificatie van gezinsleden, broers of zussen of familieleden van niet-begeleide minderjarigen;

    b)

    de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie;

    c)

    de criteria om te beoordelen of een familielid in staat is voor een niet-begeleide minderjarige te zorgen, ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers of zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven.

    Bij de uitoefening van haar bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, beperkt de Commissie zich tot het vooropstellen van het belang van het kind, zoals bepaald in artikel 23, lid 4.

    7.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige methoden vast voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten voor de toepassing van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 26

    Gezinsleden die wettig in een lidstaat verblijven

    1.   Wanneer een gezinslid van de verzoeker is toegelaten te verblijven in een lidstaat als persoon die internationale bescherming geniet, of in een lidstaat verblijft op basis van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (40) of een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is verleend overeenkomstig het nationale recht indien die richtlijn niet van toepassing is in de betrokken lidstaat, is die lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokken personen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

    2.   Wanneer het gezinslid in het verleden was toegelaten voor verblijf als persoon die internationale bescherming geniet, maar later burger van een lidstaat is geworden, is die lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek, mits de betrokken personen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

    3.   De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op kinderen die geboren zijn nadat het gezinslid op het grondgebied van de lidstaten is aangekomen.

    Artikel 27

    Gezinsleden die om internationale bescherming verzoeken

    Wanneer een gezinslid van een verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, is die lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokken personen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

    Artikel 28

    Gezinsprocedure

    Indien verzoeken om internationale bescherming van meerdere gezinsleden of minderjarige ongehuwde broers of zussen gelijktijdig in dezelfde lidstaat zijn geregistreerd of met dusdanig korte tussenpozen dat de procedures ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat allemaal tegelijk kunnen worden afgewikkeld, en indien de toepassing van de criteria van deze verordening tot gevolg zou hebben dat die personen van elkaar worden gescheiden, wordt in de volgende volgorde bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van hun verzoeken:

    a)

    de lidstaat die volgens de criteria verantwoordelijk is voor de overname van het grootste aantal van hen;

    b)

    de lidstaat die volgens de criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek van de oudste van hen.

    Artikel 29

    Afgifte van verblijfstitels of visa

    1.   Wanneer de verzoeker houder is van een geldige verblijfstitel, is de lidstaat die die titel heeft afgegeven verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

    2.   Wanneer de verzoeker houder is van een geldig visum, is de lidstaat die dat visum heeft afgegeven verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij dat visum namens een andere lidstaat is afgegeven uit hoofde van een vertegenwoordigingsregeling zoals voorzien in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 810/2009. In dat geval is de vertegenwoordigde lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

    3.   Wanneer de verzoeker houder is van meerdere geldige verblijfstitels of visa die door verschillende lidstaten zijn afgegeven, wordt in de volgende volgorde bepaald welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming:

    a)

    de lidstaat die de verblijfstitel met het langste verblijfsrecht heeft afgegeven of, indien de geldigheidsduur niet verschilt, de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven die het laatst verstrijkt;

    b)

    indien het om gelijksoortige visa gaat, de lidstaat die het visum heeft afgegeven die het laatst verstrijkt;

    c)

    indien het niet om gelijksoortige visa gaat, de lidstaat die het visum met de langste geldigheidsduur heeft afgegeven of, indien de geldigheidsduur niet verschilt, de lidstaat die het visum heeft afgegeven die het laatst verstrijkt.

    4.   Indien de verzoeker houder is van één of meer verblijfstitels waarvan de geldigheid minder dan drie jaar vóór de registratie van het verzoek is verlopen of die minder dan drie jaar vóór de registratie van het verzoek nietig zijn verklaard, zijn herroepen of ingetrokken, of van één of meer visa waarvan de geldigheid minder dan 18 maanden vóór de registratie van het verzoek is verlopen of die minder dan 18 maanden vóór de registratie van het verzoek nietig zijn verklaard, zijn herroepen of zijn ingetrokken, zijn de leden 1, 2 en 3 van toepassing.

    5.   Het feit dat de verblijfstitel of het visum is afgegeven op basis van een valse of fictieve identiteit of op vertoon van valse, vervalste of ongeldige documenten, vormt geen belemmering voor het toewijzen van de verantwoordelijkheid aan de lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven. De lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven, is echter niet verantwoordelijk indien de lidstaat kan aantonen dat er is gefraudeerd nadat de verblijfstitel of het visum werd afgegeven.

    Artikel 30

    Diploma’s of andere kwalificaties

    1.   Indien de verzoeker in het bezit is van een door een in een lidstaat gevestigde onderwijsinstelling afgegeven diploma of kwalificatie, is die lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits het verzoek minder dan zes jaar na afgifte van het diploma of de kwalificatie is geregistreerd.

    2.   Indien de verzoeker in het bezit is van meer dan één diploma of kwalificatie, afgegeven door onderwijsinstellingen in verschillende lidstaten, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de lidstaat die het diploma of de kwalificatie heeft afgegeven na de langste studieperiode of, indien de studieperioden identiek zijn, de lidstaat waar het meest recente diploma of de meest recente kwalificatie is behaald.

    Artikel 31

    Visumvrijstelling

    1.   Indien een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van de lidstaten binnenkomt via een lidstaat waar de betrokken persoon niet visumplichtig is, is die lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

    2.   Lid 1 is niet van toepassing indien het verzoek om internationale bescherming van de onderdaan van een derde land of de staatloze wordt geregistreerd in een andere lidstaat waar de betrokken persoon evenmin visumplichtig is voor binnenkomst op het grondgebied. In dat geval is die andere lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

    Artikel 32

    Verzoeken in een internationale transitzone van een luchthaven

    Indien in een internationale transitzone van een luchthaven van een lidstaat een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan, is die lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek.

    Artikel 33

    Binnenkomst

    1.   Indien aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs zoals beschreven in de lijsten bedoeld in artikel 40, lid 4, van deze verordening, met inbegrip van de in Verordening (EU) 2024/1358 bedoelde gegevens, wordt vastgesteld dat een verzoeker op irreguliere wijze de grens van een lidstaat via land, zee of lucht heeft overschreden vanuit een derde land, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de eerste lidstaat waar de verzoeker is binnengekomen. Die verantwoordelijkheid eindigt indien het verzoek meer dan 20 maanden na de datum waarop die grensoverschrijding heeft plaatsgevonden, wordt geregistreerd.

    2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel, berust, indien aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs zoals beschreven in de lijsten bedoeld in artikel 40, lid 4, van deze verordening, met inbegrip van de in Verordening (EU) 2024/1358 bedoelde gegevens, wordt vastgesteld dat een verzoeker na een opsporings- en reddingsoperatie op het grondgebied van een lidstaat is ontscheept, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij die lidstaat. Die verantwoordelijkheid eindigt indien het verzoek meer dan twaalf maanden na de datum waarop die ontscheping heeft plaatsgevonden, wordt geregistreerd.

    3.   De leden 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing indien aan de hand van bewijsmiddelen of indirect bewijs zoals beschreven in de lijsten bedoeld in artikel 40, lid 4, van deze verordening, met inbegrip van de in Verordening (EU) 2024/1358 bedoelde gegevens, kan worden vastgesteld dat de verzoeker na de grens te hebben overschreden op grond van artikel 67 van deze verordening is herplaatst naar een andere lidstaat. In dat geval is die andere lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

    HOOFDSTUK III

    Afhankelijke personen en discretionaire clausules

    Artikel 34

    Afhankelijke personen

    1.   Wanneer een verzoeker wegens een zwangerschap, het hebben van een pasgeboren kind, een ernstige geestelijke of lichamelijke aandoening, een zware handicap, een ernstig psychisch trauma of hoge leeftijd afhankelijk is van de hulp van een kind, broer of zus, of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of wanneer het kind, de broer of zus, of de ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er familiebanden bestonden voordat de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten aankwam, dat het kind, de broer of zus, of de ouder, dan wel de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen, en dat de betrokken personen, na over die mogelijkheid te zijn geïnformeerd, schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

    Indien er aanwijzingen zijn dat een kind, broer of zus, of ouder wettig verblijft op het grondgebied van de lidstaat waar de afhankelijke persoon zich ophoudt, gaat die lidstaat na of het kind, de broer of zus, of de ouder voor de afhankelijke persoon kan zorgen alvorens een overnameverzoek op grond van artikel 39 in te dienen.

    2.   Indien het kind, de broer of zus, of de ouder bedoeld in lid 1 wettig verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt, is de lidstaat waar dat kind, de broer of zus, of de ouder wettig verblijft de verantwoordelijke lidstaat, tenzij de gezondheidstoestand van de verzoeker hem gedurende een significante tijdsspanne belet naar die lidstaat te reizen. In dat geval is de lidstaat waar de verzoeker zich ophoudt de verantwoordelijke lidstaat. Dat brengt voor die lidstaat niet de verplichting met zich mee dat het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker naar die lidstaat moet worden gebracht.

    3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 78 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

    a)

    de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie;

    b)

    de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie;

    c)

    de criteria om te beoordelen of de betrokken persoon in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen;

    d)

    de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het onvermogen van de betrokken persoon om gedurende een significante tijdsspanne te reizen.

    4.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige methoden vast voor overleg en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten voor de toepassing van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 35

    Discretionaire clausules

    1.   In afwijking van artikel 16, lid 1, kan een lidstaat besluiten een in die lidstaat geregistreerd verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is de lidstaat daartoe volgens de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.

    2.   De lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is geregistreerd en die de procedure uitvoert om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, kan te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van betekenisvolle banden op basis van familie-, sociale of culturele overwegingen, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 25 tot en met 28 en artikel 34 vastgelegde criteria. De betrokken personen stemmen daar schriftelijk mee in.

    Het overnameverzoek omvat alle elementen waarover de verzoekende lidstaat beschikt die nodig zijn om het de aangezochte lidstaat mogelijk te maken de situatie te beoordelen.

    De aangezochte lidstaat verricht alle verificaties die nodig zijn om de in het verzoek aangevoerde humanitaire gronden te onderzoeken en geeft binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek een antwoord aan de verzoekende lidstaat via het netwerk voor elektronische communicatie dat tot stand is gebracht uit hoofde van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003. In geval van een afwijzing wordt vermeld om welke redenen het verzoek wordt afgewezen.

    HOOFDSTUK IV

    Verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat

    Artikel 36

    Verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat

    1.   De uit hoofde van deze verordening verantwoordelijke lidstaat is verplicht:

    a)

    een verzoeker van wie het verzoek in een andere lidstaat werd geregistreerd, over te nemen onder de in de artikelen 39, 40 en 46 vastgelegde voorwaarden;

    b)

    een verzoeker, een onderdaan van een derde land of een staatloze ten aanzien van wie die lidstaat uit hoofde van artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1358 werd aangewezen als de verantwoordelijke lidstaat, terug te nemen onder de in de artikelen 41 en 46 van deze verordening vastgelegde voorwaarden;

    c)

    een toegelaten persoon die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan of die irregulier verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat die de betrokken persoon heeft toegelaten overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1350, of die internationale bescherming of een humanitaire status heeft toegekend in het kader van een nationale hervestigingsregeling, terug te nemen onder de in de artikelen 41 en 46 van deze verordening vastgelegde voorwaarden.

    2.   Voor de toepassing van deze verordening is het niet mogelijk de situatie van een minderjarige die de verzoeker vergezelt en onder de definitie van gezinslid valt, te scheiden van de situatie van het gezinslid, en de minderjarige wordt overgenomen of teruggenomen door de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van dat gezinslid, zonder dat daarvoor schriftelijke instemming van de betrokken persoon vereist is, ook al is de minderjarige zelf geen individuele verzoeker, tenzij wordt aangetoond dat dat niet in het belang van het kind is. Hetzelfde geldt voor kinderen die na de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten zijn geboren, zonder dat een nieuwe procedure voor hun overname hoeft te worden ingeleid.

    Niettegenstaande de in artikel 26 bepaalde vereiste schriftelijke toestemming is bij de inleiding van een nieuwe procedure voor de overname van een minderjarige ten aanzien van een lidstaat die op grond van artikel 26 als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, geen schriftelijke toestemming van de betrokken personen vereist, tenzij wordt aangetoond dat de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat niet in het belang van het kind is.

    3.   In de situaties als bedoeld in lid 1, punten a) en b), van dit artikel behandelt de verantwoordelijke lidstaat, of voltooit ze de behandeling van, het verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348.

    Artikel 37

    Beëindiging van de verantwoordelijkheid

    1.   Wanneer een lidstaat een verblijfstitel afgeeft aan de verzoeker, besluit om artikel 35 toe te passen, van mening is dat het niet in het belang van het kind is om een niet-begeleide minderjarige aan de verantwoordelijke lidstaat over te dragen, of de betrokken persoon niet binnen de in artikel 46 gestelde termijnen aan de verantwoordelijke lidstaat overdraagt, wordt die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat en gaan de in artikel 36 vastgestelde verplichtingen over op die lidstaat. In voorkomend geval stelt die lidstaat de voorheen verantwoordelijke lidstaat, de lidstaat die een procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat uitvoert of de lidstaat die om overname van de verzoeker is verzocht of die een kennisgeving inzake terugname heeft ontvangen, in kennis via het netwerk voor elektronische communicatie dat tot stand is gebracht uit hoofde van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003.

    De lidstaat die op grond van de eerste alinea van dit lid verantwoordelijk wordt, geeft aan dat hij de verantwoordelijke lidstaat is geworden op grond van artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) 2024/1358.

    2.   Na de behandeling van een verzoek in het kader van de grensprocedure op grond van Verordening (EU) 2024/1348 komen de in artikel 36, lid 1, van deze verordening vastgelegde verplichtingen te vervallen 15 maanden nadat een besluit waarbij een verzoek wordt afgewezen als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond wat de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus betreft of een besluit waarbij een verzoek impliciet of expliciet ingetrokken wordt verklaard, definitief is geworden.

    Een verzoek dat na de in de eerste alinea bedoelde termijn wordt geregistreerd, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een nieuw verzoek, hetgeen aanleiding geeft tot een nieuwe procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.

    3.   Niettegenstaande de eerste alinea van lid 2 van dit artikel vervalt, wanneer de betrokken persoon binnen de in die alinea bedoelde termijn van 15 maanden in een andere lidstaat om internationale bescherming verzoekt en er op de datum van het verstrijken van die termijn van 15 maanden een terugnameprocedure loopt, de verantwoordelijkheid niet totdat de terugnameprocedure is afgerond of totdat de termijnen waarbinnen de overdragende lidstaat overeenkomstig artikel 46 de overdracht moet verrichten, zijn verstreken.

    4.   De in artikel 36, lid 1, van deze verordening vastgelegde verplichtingen komen te vervallen wanneer de verantwoordelijke lidstaat op basis van overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2226 geregistreerde en opgeslagen gegevens of ander bewijs vaststelt dat de betrokken persoon het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste negen maanden heeft verlaten, tenzij de betrokken persoon in het bezit is van een geldige verblijfstitel die is afgegeven door de verantwoordelijke lidstaat.

    Een verzoek dat na de in de eerste alinea bedoelde periode van afwezigheid is geregistreerd, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een nieuw verzoek, hetgeen aanleiding geeft tot een nieuwe procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.

    5.   De in artikel 36, lid 1, punt b), van deze verordening vastgelegde verplichting om een onderdaan van een derde land of een staatloze terug te nemen, komt te vervallen wanneer op basis van de actualisering van de in artikel 16, lid 2, punt d), van Verordening (EU) 2024/1358 bedoelde gegevensreeks wordt vastgesteld dat de betrokken persoon het grondgebied van de lidstaten gedwongen dan wel vrijwillig heeft verlaten overeenkomstig een terugkeerbesluit of een verwijderingsbevel dat is uitgevaardigd na de intrekking of afwijzing van het verzoek.

    Een verzoek dat na een daadwerkelijke verwijdering of vrijwillige terugkeer wordt geregistreerd, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een nieuw verzoek, hetgeen aanleiding geeft tot een nieuwe procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.

    HOOFDSTUK V

    Procedures

    AFDELING I

    Begin van de procedure

    Artikel 38

    Begin van de procedure

    1.   De lidstaat waar een verzoek om internationale bescherming voor het eerst is geregistreerd op grond van Verordening (EU) 2024/1348 of, in voorkomend geval, de lidstaat van herplaatsing begint onverwijld met de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.

    2.   Indien de verzoeker onderduikt, zet de lidstaat waar een verzoek voor het eerst is geregistreerd of, in voorkomend geval, de lidstaat van herplaatsing, de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat voort.

    3.   De lidstaat die de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat heeft uitgevoerd of die op grond van artikel 16, lid 4, van deze verordening verantwoordelijk is geworden, vermeldt in Eurodac op grond van artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1358 onverwijld het volgende:

    a)

    zijn verantwoordelijkheid op grond van artikel 16, lid 2;

    b)

    zijn verantwoordelijkheid op grond van artikel 16, lid 3;

    c)

    zijn verantwoordelijkheid op grond van artikel 16, lid 4;

    d)

    zijn verantwoordelijkheid als gevolg van het feit dat hij de in artikel 39 vastgestelde termijnen niet in acht heeft genomen;

    e)

    de verantwoordelijkheid van de lidstaat die een verzoek tot overname van de verzoeker op grond van artikel 40 heeft aanvaard;

    f)

    zijn verantwoordelijkheid op grond van artikel 68, lid 3.

    Totdat dergelijke informatie is toegevoegd, zijn de procedures van lid 4 van dit artikel van toepassing.

    4.   Een verzoeker die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat of die in die lidstaat een verzoek om internationale bescherming doet tijdens de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat, wordt onder de in de artikelen 41 en 46 vastgelegde voorwaarden teruggenomen door de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast.

    Die verplichting komt te vervallen wanneer de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, vaststelt dat de verzoeker een verblijfstitel van een andere lidstaat heeft verkregen.

    5.   Een verzoeker die zich zonder verblijfstitel in een lidstaat ophoudt of die in die lidstaat een verzoek om internationale bescherming doet nadat een andere lidstaat heeft bevestigd dat de betrokken persoon op grond van artikel 67, lid 9, moet worden herplaatst, en voordat de overdracht aan de lidstaat van herplaatsing op grond van artikel 67, lid 11, is uitgevoerd, wordt onder de in de artikelen 41 en 46 vastgelegde voorwaarden door die lidstaat teruggenomen. Die verplichting komt te vervallen wanneer de lidstaat van herplaatsing vaststelt dat de verzoeker een verblijfstitel van een andere lidstaat heeft verkregen.

    AFDELING II

    Procedures voor overnameverzoeken

    Artikel 39

    Indiening van een overnameverzoek

    1.   De in artikel 38, lid 1, bedoelde lidstaat die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dat verzoek, verzoekt die andere lidstaat onmiddellijk en in ieder geval binnen twee maanden na de registratie van het verzoek, om overname van de verzoeker. De lidstaten geven voorrang aan verzoeken die werden gedaan op basis van de artikelen 25 tot en met 28 en 34.

    Niettegenstaande de eerste alinea van dit lid wordt in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen op grond van de artikelen 22 en 24 van Verordening (EU) 2024/1358 of een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008, het verzoek tot overname verzonden binnen een maand na ontvangst van een dergelijke treffer.

    Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt gedaan, is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

    Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, zet de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, indien hij van oordeel is dat dat in het belang van het kind is, de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat voort en verzoekt hij een andere lidstaat de verzoeker over te nemen, met name als het verzoek gebaseerd is op artikel 26, 27 of 34, niettegenstaande het verstrijken van de in de eerste en tweede alinea van dit lid vastgestelde termijnen.

    2.   De verzoekende lidstaat kan verzoeken om met spoed te antwoorden indien het verzoek om internationale bescherming werd geregistreerd nadat een besluit tot weigering van toegang of een terugkeerbesluit werd uitgevaardigd.

    In het overnameverzoek wordt gemotiveerd op welke gronden met spoed een antwoord nodig is en binnen welke termijn dat antwoord wordt verlangd. Die termijn bedraagt minstens één week.

    3.   Het overnameverzoek bevat volledige en gedetailleerde redenen, op basis van alle omstandigheden van het geval, met inbegrip van de relevante elementen uit de verklaring van de verzoeker, met betrekking tot de in hoofdstuk II bedoelde criteria en, indien van toepassing, het in artikel 22, lid 1, bedoelde modelformulier. Het verzoek wordt met behulp van een standaardformulier ingediend en gestaafd met bewijsmiddelen of indirecte bewijzen zoals beschreven in de in artikel 40, lid 4, bedoelde lijsten of andere documentatie of informatie ter onderbouwing van het verzoek, aan de hand waarvan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat kunnen nagaan of die lidstaat op grond van de criteria van deze verordening verantwoordelijk is.

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige methoden vast voor het voorbereiden en het indienen van overnameverzoeken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 40

    Beantwoording van een overnameverzoek

    1.   De aangezochte lidstaat verricht de nodige controles en beantwoordt het verzoek tot overname van een verzoeker onverwijld en in ieder geval binnen één maand na ontvangst van het verzoek. De lidstaten geven voorrang aan verzoeken die werden gedaan op basis van de artikelen 25 tot en met 28 en artikel 34. Daartoe kan de aangezochte lidstaat nationale, internationale of andere relevante organisaties om bijstand verzoeken bij het verifiëren van de relevante bewijsmiddelen en indirecte bewijzen die door de verzoekende lidstaat zijn overgelegd, met name in verband met de identificatie en opsporing van gezinsleden.

    2.   Niettegenstaande lid 1 beantwoordt de aangezochte lidstaat, in het geval van een Eurodac-treffer met gegevens die zijn opgeslagen op grond van de artikelen 22 en 24 van Verordening (EU) 2024/1358 of in het geval van een VIS-treffer met gegevens die zijn opgeslagen op grond van artikel 21, lid 2, van Verordening (EG) nr. 767/2008, het verzoek binnen twee weken na ontvangst ervan.

    3.   Voor het afhandelen van de procedure ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat worden bewijsmiddelen en indirecte bewijzen gebruikt.

    4.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen twee lijsten vast, waarin volgens de criteria van de tweede en derde alinea van dit lid de relevante bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld, en evalueert die lijsten periodiek. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder bewijsmiddelen verstaan de formele bewijzen die op grond van deze verordening de verantwoordelijkheid bepalen, mits er geen bewijs is van het tegendeel. De lidstaten leveren de Commissie modellen van de verschillende soorten administratieve documenten, overeenkomstig de in de lijst van formele bewijzen gegeven type-indeling.

    Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder indirecte bewijzen verstaan de aanwijzingen die, hoewel weerlegbaar, voldoende kunnen zijn volgens de bewijskracht die eraan wordt toegekend. De bewijskracht van indirect bewijs wordt, in samenhang met de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van het verzoek om internationale bescherming, per geval beoordeeld.

    5.   De vereisten inzake bewijsmiddelen en indirecte bewijzen gaan niet verder dan noodzakelijk is voor de correcte toepassing van deze verordening.

    6.   De aangezochte lidstaat erkent zijn verantwoordelijkheid mits de indirecte bewijzen samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd zijn om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is.

    Wanneer het verzoek wordt gedaan op basis van de artikelen 25 tot en met 28 en artikel 34 en de aangezochte lidstaat niet van oordeel is dat het indirecte bewijs samenhangend, verifieerbaar en voldoende gedetailleerd is om de verantwoordelijkheid vast te stellen, vermeldt hij de redenen daarvoor in het in lid 8 van dit artikel bedoelde antwoord.

    7.   Indien de verzoekende lidstaat op grond van artikel 39, lid 2, heeft verzocht om met spoed te antwoorden, antwoordt de aangezochte lidstaat binnen de verlangde termijn of, bij gebreke daarvan, binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.

    8.   Indien de aangezochte lidstaat binnen de in lid 1 van dit artikel genoemde termijn van één maand, of indien toepasselijk binnen de in de leden 2 en 7 van dit artikel bedoelde termijn van twee weken, geen bezwaar maakt tegen het verzoek door middel van een gemotiveerd antwoord, dat gegrond is op alle omstandigheden van het geval met betrekking tot de in hoofdstuk II bedoelde relevante criteria, staat dat ontbreken van bezwaar gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en brengt de verplichting met zich mee om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. Het gemotiveerde antwoord wordt gestaafd door bewijsmiddelen en indirecte bewijzen, indien beschikbaar.

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een standaardformulier op voor gemotiveerde antwoorden op grond van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    AFDELING III

    Procedures voor kennisgevingen inzake terugname

    Artikel 41

    Indiening van een kennisgeving inzake terugname

    1.   In een situatie als bedoeld in artikel 36, lid 1, punt b) of c), doet de lidstaat waar de persoon zich ophoudt, onmiddellijk en in elk geval binnen twee weken na ontvangst van de Eurodac-treffer een kennisgeving inzake terugname. Indien de kennisgeving inzake terugname niet binnen die termijn wordt gedaan, laat dat de verplichting van de verantwoordelijke lidstaat om de betrokken persoon terug te nemen onverlet.

    2.   Een kennisgeving inzake terugname vindt plaats door middel van een standaardformulier en bevat bewijsmiddelen of indirecte bewijzen als beschreven in de in artikel 40, lid 4, bedoelde lijsten of relevante elementen uit de verklaringen van de betrokken persoon.

    3.   De in kennis gestelde lidstaat bevestigt de ontvangst van de kennisgeving binnen twee weken aan de lidstaat die de kennisgeving heeft gedaan, tenzij de in kennis gestelde lidstaat binnen die termijn aantoont dat hij op grond van artikel 37 niet verantwoordelijk is, of dat de kennisgeving inzake terugname is gebaseerd op een onjuiste aanwijzing van de verantwoordelijke lidstaat op grond van Verordening (EU) 2024/1358.

    4.   Wanneer binnen de in lid 3 bedoelde termijn van twee weken geen actie wordt ondernomen, staat dat gelijk met een bevestiging van ontvangst van de kennisgeving.

    5.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige methoden vast voor het voorbereiden en het indienen van kennisgevingen inzake terugname. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    AFDELING IV

    Procedurele waarborgen

    Artikel 42

    Kennisgeving van een overdrachtsbesluit

    1.   De met het bepalen van de verantwoordelijkheid belaste lidstaat waarvan het overnameverzoek met betrekking tot de in artikel 36, lid 1, punt a), bedoelde verzoeker is aanvaard of die een kennisgeving inzake terugname heeft gedaan met betrekking tot de in artikel 36, lid 1, punten b) en c), bedoelde personen, neemt uiterlijk twee weken na de aanvaarding of bevestiging een overdrachtsbesluit.

    2.   Wanneer de aangezochte of in kennis gestelde lidstaat de overname van een verzoeker aanvaardt of de terugname van een persoon bedoeld in artikel 36, lid 1, punt b) of c), bevestigt, stelt de overdragende lidstaat de betrokken persoon onverwijld, schriftelijk en in duidelijke taal in kennis van het besluit om hem of haar over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat en, indien van toepassing, van het feit dat hij zijn of haar verzoek om internationale bescherming niet zal behandelen, van de termijnen voor het uitvoeren van de overdracht en van de verplichting op grond van artikel 17, lid 5, om het besluit na te komen.

    3.   Indien een krachtens het nationale recht als zodanig erkende of toegelaten juridisch adviseur of andere counselor die de betrokken persoon juridisch vertegenwoordigt, kunnen de lidstaten die juridisch adviseur of andere counselor in plaats van de betrokken persoon van het in lid 1 bedoelde besluit in kennis stellen en, indien van toepassing, het besluit aan de betrokken persoon meedelen.

    4.   Het in lid 1 van dit artikel bedoelde besluit bevat ook informatie over de beschikbare rechtsmiddelen op grond van artikel 43, onder meer over het recht om te verzoeken om opschortende werking, alsook over de termijnen waarbinnen die rechtsmiddelen moeten worden ingesteld en de overdracht moet plaatsvinden en vermeldt, indien nodig, indien de betrokken persoon zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich moet melden.

    De lidstaten zien erop toe dat aan de betrokken persoon, samen met het in lid 1 bedoelde besluit, informatie wordt meegedeeld over personen of instanties die de betrokken persoon rechtsbijstand kunnen verlenen, tenzij die informatie eerder is verstrekt.

    5.   Wanneer de betrokken persoon niet juridisch wordt vertegenwoordigd door een krachtens het nationale recht als zodanig erkende of toegelaten juridisch adviseur of andere counselor, verstrekken de lidstaten hem informatie over de voornaamste elementen van het besluit, met inbegrip van informatie over de beschikbare rechtsmiddelen en de termijnen om die in te stellen, in een taal die de betrokken persoon begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden verondersteld dat de betrokken persoon die begrijpt.

    Artikel 43

    Rechtsmiddelen

    1.   De verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 36, lid 1, punten b) en c), heeft het recht tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een doeltreffend rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.

    De draagwijdte van een dergelijk rechtsmiddel is beperkt tot een beoordeling of:

    a)

    de overdracht voor de betrokken persoon een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling zou inhouden in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten;

    b)

    er sprake is van omstandigheden na het overdrachtsbesluit die bepalend zijn voor de juiste toepassing van deze verordening;

    c)

    inbreuk is gemaakt op de artikelen 25 tot en met 28 en artikel 34, in het geval van op grond van artikel 36, lid 1, punt a), overgenomen personen.

    2.   De lidstaten voorzien in een termijn van ten minste een week maar niet meer dan drie weken na de kennisgeving van een overdrachtsbesluit waarbinnen de betrokken persoon zijn recht op het instellen van een doeltreffend rechtsmiddel op grond van lid 1 kan uitoefenen.

    3.   De betrokken persoon heeft het recht om binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van het overdrachtsbesluit, die in ieder geval niet langer mag zijn dan de door de lidstaten op grond van lid 2 vastgestelde termijn, een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van zijn of haar beroep of bezwaar. De lidstaten kunnen in hun nationale recht bepalen dat het verzoek om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten samen met het beroep op grond van lid 1 moet worden ingediend. De lidstaten zorgen ervoor dat er een doeltreffend rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek is gegeven. Een beslissing over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit wordt genomen binnen een maand na de datum waarop de bevoegde rechterlijke instantie dat verzoek heeft ontvangen.

    Indien de betrokken persoon zijn of haar recht om om opschortende werking te verzoeken, niet heeft uitgeoefend, schort het beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op.

    Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.

    Indien opschortende werking wordt toegekend, tracht de rechterlijke instantie binnen een maand na de beslissing om opschortende werking toe te kennen, een beslissing ten gronde te nemen over het beroep of het bezwaar.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken persoon toegang heeft tot rechtsbijstand en zo nodig tot taalkundige bijstand.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat rechtsbijstand en vertegenwoordiging in de beroepsprocedure op verzoek kosteloos worden verstrekt indien de betrokken persoon de kosten niet kan dragen. De lidstaten kunnen bepalen dat de behandeling van personen op wie deze verordening van toepassing is, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de doorgaans aan hun burgers gegunde behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

    De lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet worden toegestaan wanneer de bevoegde autoriteit of een rechterlijke instantie van oordeel is dat het beroep of bezwaar geen reële kans van slagen heeft, mits de toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging daardoor niet willekeurig wordt beperkt.

    Wanneer op grond van de tweede alinea door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie een besluit wordt genomen om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging te verlenen, voorzien de lidstaten in een doeltreffend rechtsmiddel om dat besluit voor een rechterlijke instantie aan te vechten. Indien het besluit wordt aangevochten, vormt het rechtsmiddel een integrerend onderdeel van het in lid 1 bedoelde rechtsmiddel.

    De lidstaten zien erop toe dat de rechtsbijstand en de vertegenwoordiging niet willekeurig worden beperkt, en dat de daadwerkelijke toegang van de betrokken persoon tot de rechter niet wordt belemmerd.

    De rechtsbijstand omvat ten minste het voorbereiden van de vereiste procedurestukken. Juridische vertegenwoordiging omvat ten minste de vertegenwoordiging voor een rechterlijke instantie en kan worden beperkt tot juridische adviseurs of andere counselors die specifiek bij het nationale recht zijn aangewezen om te voorzien in rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

    De procedures voor toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden bij nationaal recht vastgesteld.

    AFDELING V

    Bewaring ten behoeve van overdracht

    Artikel 44

    Bewaring

    1.   De lidstaten houden niemand in bewaring om de enkele reden dat hij aan de bij deze verordening ingestelde procedure onderworpen is.

    2.   Wanneer er een onderduikrisico bestaat of indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde, kunnen de lidstaten de betrokken persoon in bewaring houden om overdrachtsprocedures overeenkomstig deze verordening veilig te stellen, op basis van een individuele beoordeling van de situatie van de betrokken persoon en enkel voor zover bewaring evenredig is en andere, minder dwingende alternatieve maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

    3.   De bewaring duurt zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd.

    4.   Met betrekking tot de bewaringsomstandigheden en de waarborgen die gelden voor de op grond van dit artikel in bewaring gehouden verzoekers, zijn de artikelen 11, 12 en 13 van Richtlijn (EU) 2024/1346 van toepassing.

    5.   Bewaring op grond van dit artikel vindt plaats op schriftelijk bevel van administratieve of rechterlijke instanties. In het bevel tot bewaring worden de feitelijke en juridische gronden vermeld waarop het gebaseerd is. Wanneer de bewaring wordt bevolen door een administratieve instantie, zorgen de lidstaten er ambtshalve en/of op verzoek van de verzoeker voor dat de rechtmatigheid van de bewaring door de rechter met spoed wordt getoetst.

    Artikel 45

    Termijnen voor gedetineerde verzoekers

    1.   In afwijking van de artikelen 39 en 41 bedraagt, wanneer een persoon op grond van artikel 44 in bewaring wordt gehouden, de termijn voor het indienen van een overnameverzoek of een kennisgeving inzake terugname niet meer dan twee weken vanaf het tijdstip van registratie van het verzoek om internationale bescherming of twee weken vanaf de ontvangst van de Eurodac-treffer wanneer er geen nieuw verzoek is geregistreerd in de kennisgevende lidstaat.

    Wanneer een persoon in een later stadium dan de registratie van het verzoek in bewaring wordt gehouden, bedraagt de termijn voor het indienen van een overnameverzoek of een kennisgeving inzake terugname niet langer dan een week vanaf de datum waarop de persoon in bewaring is gesteld.

    2.   In afwijking van artikel 40, lid 1, geeft de aangezochte lidstaat zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen een week na ontvangst van het verzoek, antwoord. Het zonder antwoord laten verstrijken van de termijn van een week staat gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen en te voorzien in een passende aankomstregeling.

    3.   In afwijking van artikel 46 wordt de overdracht van een persoon die in bewaring wordt gehouden van de overdragende lidstaat naar de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en binnen vijf weken vanaf:

    a)

    de datum waarop het verzoek tot overname is aanvaard of de kennisgeving inzake terugname is bevestigd, of

    b)

    de datum waarop het beroep of bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 43, lid 3.

    4.   Wanneer de overdragende lidstaat zich niet houdt aan de termijnen voor het indienen van een overnameverzoek of een kennisgeving inzake terugname of geen overdrachtsbesluit neemt binnen de in artikel 42, lid 1, gestelde termijn, of wanneer de overdracht niet binnen de in lid 3 van dit artikel genoemde termijn van vijf weken geschiedt, wordt de betrokken persoon niet langer in bewaring gehouden. De artikelen 39, 41 en 46 blijven van overeenkomstige toepassing.

    AFDELING VI

    Overdrachten

    Artikel 46

    Gedetailleerde voorschriften en termijnen

    1.   Een verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 36, lid 1, punten b) en c), wordt overeenkomstig het nationale recht van de overdragende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de overdragende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat, zodra dat praktisch mogelijk is en binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het overnameverzoek of de bevestiging van de kennisgeving inzake terugname door een andere lidstaat, of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar tegen een overdrachtsbesluit met opschortende werking overeenkomstig artikel 43, lid 3.

    De lidstaten geven voorrang aan overdrachten van verzoekers na de aanvaarding van verzoeken die werden gedaan op basis van de artikelen 25 tot en met 28 en artikel 34.

    Indien de overdracht gebeurt ten behoeve van herplaatsing, vindt de overdracht plaats binnen de in artikel 67, lid 11, vastgestelde termijn.

    Als overdrachten naar de verantwoordelijke lidstaat plaatsvinden in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide, dragen de lidstaten er zorg voor dat dat op humane wijze gebeurt, en volledig in overeenstemming met en met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en andere grondrechten.

    De overdragende lidstaat verstrekt de betrokken persoon zo nodig een doorlaatbewijs. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen betreffende het model van dat doorlaatbewijs vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    De verantwoordelijke lidstaat laat de overdragende lidstaat weten dat de betrokken persoon is aangekomen of dat hij of zij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld.

    2.   Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de in lid 1, eerste alinea, gestelde termijn, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokken persoon over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de overdragende lidstaat. Die termijn kan, indien de overdracht niet kon worden uitgevoerd wegens de gevangenzetting van de betrokken persoon, worden verlengd tot ten hoogste één jaar, of, indien die betrokken persoon, of een gezinslid dat samen met de betrokken persoon moet worden overgedragen, is ondergedoken, zich fysiek tegen de overdracht verzet, er opzettelijk voor zorgt dat hij of zij niet in staat is te worden overgedragen, of niet aan de medische vereisten voor de overdracht voldoet, tot ten hoogste drie jaar vanaf het moment dat de verzoekende lidstaat de verantwoordelijke lidstaat daarvan in kennis stelt.

    Indien de betrokken persoon opnieuw ter beschikking van de autoriteiten komt en de resterende tijd van de in lid 1 bedoelde termijn minder dan drie maanden bedraagt, beschikt de overdragende lidstaat over een termijn van drie maanden om de overdracht uit te voeren.

    3.   Indien een persoon ten onrechte is overgedragen of indien een overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar wordt vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, neemt de lidstaat die de overdracht heeft verricht, de betrokken persoon onmiddellijk terug.

    4.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige methoden vast voor het overleg en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten voor de toepassing van dit artikel, met name in geval van uitgestelde of te laat verrichte overdrachten, overdrachten na impliciete aanvaarding, overdrachten van minderjarigen of afhankelijke personen, en overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 47

    Kosten van overdrachten

    1.   Overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) 2021/1147 wordt voor de overdracht van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 36, lid 1, punt b) of c), van deze verordening op grond van artikel 46 van deze verordening, een bijdrage betaald aan de lidstaat die de overdracht verricht.

    2.   Wanneer de betrokken persoon terug moet worden overgedragen aan een lidstaat omdat hij ten onrechte is overgedragen of omdat het overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar is vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, worden de kosten van het opnieuw overdragen gedragen door de lidstaat die de overdracht oorspronkelijk heeft verricht.

    3.   Van personen die worden overgedragen op grond van deze verordening, wordt niet vereist dat zij de kosten van dergelijke overdrachten dragen.

    Artikel 48

    Uitwisseling van relevante informatie voordat een overdracht wordt verricht

    1.   De lidstaat die de overdracht van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 36, lid 1, punt b) of c), verricht, deelt de verantwoordelijke lidstaat adequate en ter zake dienende persoonsgegevens betreffende de over te dragen persoon mee die beperkt blijven tot wat nodig is om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationale recht van de verantwoordelijke lidstaat, die persoon de juiste ondersteuning kunnen verlenen, zoals de onmiddellijke medische zorg die noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van die persoon, teneinde de continuïteit van de bij deze verordening en andere toepasselijke rechtsinstrumenten op asielgebied toegekende bescherming en rechten te waarborgen. Die informatie wordt binnen een redelijke termijn voordat de overdracht plaatsvindt, aan de verantwoordelijke lidstaat verstrekt om ervoor te zorgen dat zijn bevoegde autoriteiten over voldoende tijd beschikken om de nodige maatregelen te nemen.

    2.   De overdragende lidstaat verstrekt de verantwoordelijke lidstaat alle informatie die essentieel is om de rechten van de over te dragen persoon te waarborgen en eventuele onmiddellijke bijzondere behoeften van die persoon te lenigen, en in het bijzonder:

    a)

    informatie over maatregelen die de verantwoordelijke lidstaat onmiddellijk moet nemen om ervoor te zorgen dat op gepaste wijze rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, zoals eventuele onmiddellijk vereiste medische zorg en eventuele maatregelen ter bescherming van het belang van het kind;

    b)

    contactgegevens van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de ontvangende lidstaat, indien van toepassing;

    c)

    in het geval van minderjarigen, informatie over de beoordeling van het belang van het kind en informatie over de opleiding van de minderjarigen;

    d)

    indien toepasselijk, een bepaling van de leeftijd van de verzoeker;

    e)

    indien toepasselijk, het informatieformulier op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2024/1356, met inbegrip van alle bewijzen waarnaar in het formulier wordt verwezen;

    f)

    eventuele andere relevante informatie.

    3.   De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de overeenkomstig artikel 52 van deze verordening bij de Commissie aangemelde autoriteiten, die daarbij gebruikmaken van het uit hoofde van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 opgerichte elektronische communicatienetwerk. De uitgewisselde informatie wordt uitsluitend voor de in lid 1 van dit artikel genoemde doeleinden gebruikt en wordt niet verder verwerkt.

    4.   Om de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te vergemakkelijken, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een standaardformulier vast voor de verstrekking van de op grond van dit artikel vereiste gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    5.   Artikel 51, leden 8 en 9, is van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

    Artikel 49

    Uitwisseling van voor de veiligheid relevante informatie voordat een overdracht wordt verricht

    Indien de overdragende lidstaat over informatie beschikt die erop wijst dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 36, lid 1, punt b) of c), een risico vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde in een lidstaat, stellen de bevoegde autoriteiten van die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat met het oog op het toepassen van artikel 41 in kennis van het bestaan van die informatie. De informatie wordt via de passende kanalen uitgewisseld tussen de rechtshandhavingsautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van die lidstaten.

    Artikel 50

    Uitwisseling van gezondheidsgegevens voordat een overdracht wordt verricht

    1.   Enkel om ervoor te zorgen dat de adequate medische verzorging of behandeling gegeven wordt aan met name kwetsbare personen, waaronder personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, minderjarigen en personen die zijn blootgesteld aan foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, verstrekt de overdragende lidstaat, voor zover zijn bevoegde autoriteit overeenkomstig het nationale recht daarover kan beschikken, de verantwoordelijke lidstaat informatie over eventuele bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, die in specifieke gevallen ook informatie over de fysieke of mentale gezondheidstoestand van die persoon kan omvatten. Die informatie wordt doorgegeven in een gemeenschappelijke gezondheidsverklaring met de nodige bijgevoegde stukken. De verantwoordelijke lidstaat zorgt ervoor dat goed in die bijzondere behoeften wordt voorzien, met name als het gaat om essentiële medische zorg.

    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de in de eerste alinea bedoelde gemeenschappelijke gezondheidsverklaring op. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    2.   De overdragende lidstaat verstrekt de in lid 1 bedoelde informatie aan de verantwoordelijke lidstaat enkel nadat de eerstgenoemde lidstaat de uitdrukkelijke instemming verkregen heeft van de verzoeker of zijn of haar vertegenwoordiger, of wanneer het verstrekken van de informatie nodig is ter bescherming van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, of, indien de betrokken persoon lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn instemming te betuigen, ter bescherming van de vitale belangen van de betrokken persoon of van een andere persoon. Het ontbreken van instemming, inclusief het weigeren van instemming vormt geen beletsel voor de overdracht.

    3.   De in lid 1 bedoelde persoonlijke gezondheidsgegevens worden alleen verwerkt door gezondheidswerkers die, uit hoofde van het nationale recht, onderworpen zijn aan het beroepsgeheim, of door andere personen voor wie een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht uit hoofde van hun beroep geldt.

    4.   De uitwisseling van informatie uit hoofde van dit artikel vindt alleen plaats tussen de in lid 3 bedoelde gezondheidswerkers of andere personen. De uitgewisselde informatie wordt uitsluitend voor de in lid 1 genoemde doeleinden gebruikt en wordt niet verder verwerkt.

    5.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige methoden vast voor de uitwisseling van de in lid 1 bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    6.   Artikel 51, leden 8 en 9, is van toepassing op de uitwisseling van informatie op grond van dit artikel.

    HOOFDSTUK VI

    Administratieve samenwerking

    Artikel 51

    Informatie-uitwisseling

    1.   Elke lidstaat verstrekt aan alle lidstaten die daarom vragen, adequate en ter zake dienende persoonsgegevens betreffende een persoon die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, die beperkt blijven tot dat wat nodig is om:

    a)

    vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

    b)

    het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

    c)

    alle andere uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen;

    d)

    uitvoering te geven aan een terugkeerbesluit.

    2.   De in lid 1 bedoelde informatie heeft uitsluitend betrekking op:

    a)

    de nadere persoonsgegevens van de betrokken persoon en, indien passend, van zijn gezinsleden, familieleden of andere familierelaties, namelijk volledige naam en, indien passend, vroegere namen, bijnamen of pseudoniemen, huidige en vorige nationaliteit, geboortedatum en -plaats);

    b)

    informatie over identiteits- en reisdocumenten, met inbegrip van informatie over nummer, geldigheidsduur, datum van afgifte, instantie die het document heeft afgegeven en plaats van afgifte;

    c)

    alle andere informatie die nodig is om de identiteit van de betrokken persoon vast te stellen, inclusief biometrische gegevens die overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1358 door de betrokken lidstaat zijn genomen van de verzoeker, in het bijzonder met het oog op de toepassing van artikel 67, lid 8, van deze verordening;

    d)

    informatie over de verblijfplaatsen en reisroutes;

    e)

    informatie over de door een lidstaat afgegeven verblijfstitels of visa;

    f)

    informatie over de plaats waar het verzoek is geregistreerd;

    g)

    informatie over de datum waarop een eventueel vroeger verzoek om internationale bescherming is geregistreerd, de datum waarop het huidige verzoek is geregistreerd, de stand van de procedure en de strekking van de eventueel genomen beslissing.

    3.   De verantwoordelijke lidstaat kan, voor zover dat nodig is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, een andere lidstaat verzoeken hem te informeren over de door de verzoeker opgegeven redenen ter staving van zijn of haar verzoek en, in voorkomend geval, de redenen van de jegens de verzoeker genomen beslissing. Indien de verantwoordelijke lidstaat artikel 55 van Verordening (EU) 2024/1348 toepast, kan die lidstaat ook informatie vragen aan de hand waarvan zijn bevoegde autoriteiten kunnen nagaan of er nieuwe elementen naar voren zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd. De aangezochte lidstaat kan weigeren op het verzoek in te gaan als de verstrekking van dergelijke informatie ten koste gaat van essentiële staatsbelangen of van de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokken persoon of van anderen. De verzoeker wordt vooraf door de verzoekende lidstaat op de hoogte gebracht over welke specifieke informatie is opgevraagd en wat de reden was voor het opvragen daarvan.

    4.   Elk verzoek om informatie wordt enkel ingediend in het kader van een specifiek verzoek om internationale bescherming of overdracht ten behoeve van herplaatsing. Dat verzoek wordt gemotiveerd en als het verzoek bedoeld is om het bestaan na te gaan van een criterium op grond waarvan de aangezochte lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen, wordt erin aangegeven op welk bewijs, waaronder betrokken informatie uit betrouwbare bronnen over de wijze waarop verzoekers het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, of op welke gedetailleerde en verifieerbare gegevens in de verklaringen van de verzoeker het verzoek is gebaseerd. Dergelijke informatie uit betrouwbare bronnen is als zodanig onvoldoende om de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van een lidstaat krachtens deze verordening te bepalen, maar kan bijdragen tot de beoordeling van andere indicaties met betrekking tot een individuele verzoeker.

    5.   De aangezochte lidstaat moet binnen drie weken antwoorden. Eventuele overschrijdingen van die termijn worden naar behoren gemotiveerd. Het niet antwoorden binnen drie weken ontslaat de aangezochte lidstaat niet van zijn antwoordplicht. Indien die aangezochte lidstaat informatie achterhoudt waaruit blijkt dat hij de verantwoordelijke lidstaat is, mag die lidstaat het verstrijken van de in artikel 39 gestelde termijnen niet aanvoeren als reden om niet in te gaan op een overnameverzoek. In dat geval worden de in artikel 39 gestelde termijnen voor de indiening van een overnameverzoek verlengd met de duur van overschrijding van de antwoordtermijn door de aangezochte lidstaat.

    6.   De uitwisseling van informatie vindt plaats op verzoek van een lidstaat en uitsluitend tussen de autoriteiten die daartoe door elke lidstaat zijn aangewezen en gemeld bij de Commissie overeenkomstig artikel 52, lid 1.

    7.   De uitgewisselde informatie mag slechts voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt. In elke lidstaat mag die informatie, afhankelijk van de aard ervan en afhankelijk van de bevoegdheid van de autoriteit waarvoor ze bestemd zijn, slechts worden verstrekt aan de autoriteiten en rechterlijke instanties die tot taak hebben:

    a)

    vast te stellen welke lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is;

    b)

    het verzoek om internationale bescherming te behandelen;

    c)

    alle andere uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen na te komen.

    8.   De lidstaat die de gegevens verstrekt, ziet erop toe dat die informatie juist en bijgewerkt is. Wanneer blijkt dat de lidstaat onjuiste informatie heeft verstrekt of informatie die niet meegedeeld had mogen worden, worden de ontvangende lidstaten daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht. Zij zijn verplicht die informatie te corrigeren of te wissen.

    9.   In elke betrokken lidstaat wordt de verstrekking of de ontvangst van de uitgewisselde informatie geregistreerd in het persoonlijk dossier van de betrokken persoon of in een register.

    Artikel 52

    Bevoegde autoriteiten en middelen

    1.   Elke lidstaat deelt de Commissie onverwijld mee welke bevoegde autoriteiten belast zijn met de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening en eventuele wijzigingen daarvan. De lidstaten zorgen ervoor dat die autoriteiten over voldoende personele, materiële en financiële middelen beschikken om hun taken in verband met de toepassing van de procedures ter bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming op snelle en efficiënte wijze te kunnen vervullen en met name om de procedurele rechten en grondrechten te kunnen waarborgen, een vlot verloop van de procedure voor gezinshereniging van in verschillende lidstaten verblijvende gezinsleden of familieleden te kunnen waarborgen, binnen de gestelde termijnen te kunnen antwoorden op informatie- en overnameverzoeken en kennisgevingen inzake terugname en om, indien van toepassing, hun verplichtingen uit hoofde van deel IV na te kunnen komen.

    2.   De Commissie publiceert een geconsolideerde lijst van de in lid 1 bedoelde autoriteiten in het Publicatieblad van de Europese Unie. Wanneer die lijst wordt gewijzigd, publiceert de Commissie eenmaal per jaar een bijgewerkte geconsolideerde versie.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde personeel van de autoriteiten de nodige opleiding krijgt betreffende de toepassing van deze verordening.

    4.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen veilige elektronische communicatiekanalen op voor het verzenden van informatie, biometrische gegevens genomen overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1358, verzoeken, kennisgevingen, antwoorden en alle andere schriftelijke correspondentie tussen de in lid 1 bedoelde autoriteiten en tussen die autoriteiten en het Asielagentschap, en om ervoor te zorgen dat de verzenders automatisch een elektronisch bewijs van ontvangst krijgen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Artikel 53

    Administratieve regelingen

    1.   De lidstaten kunnen onderling op bilaterale basis administratieve regelingen treffen voor de praktische toepassing van deze verordening, teneinde deze gemakkelijker en doeltreffender ten uitvoer te leggen. Die regelingen kunnen betrekking hebben op:

    a)

    de uitwisseling van verbindingsambtenaren;

    b)

    de vereenvoudiging van de procedures en de verkorting van de termijnen voor de indiening en de behandeling van overnameverzoeken of kennisgevingen inzake terugname;

    c)

    solidariteitsbijdragen die zijn gedaan op grond van deel IV.

    2.   De lidstaten mogen tevens bestaande krachtens Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad (41) en Verordening (EU) nr. 604/2013 getroffen, administratieve regelingen behouden. Voor zover dergelijke regelingen niet verenigbaar zijn met deze verordening wijzigen de betrokken lidstaten die regelingen zodanig dat de onverenigbare elementen worden weggenomen.

    3.   Alvorens een regeling als bedoeld in lid 1, punt b), te treffen of te wijzigen, raadplegen de betrokken lidstaten de Commissie om na te gaan of de regeling verenigbaar is met deze verordening.

    4.   Indien de Commissie van oordeel is dat een regeling als bedoeld in lid 1, punt b), onverenigbaar is met deze verordening, stelt zij de betrokken lidstaten daarvan binnen een redelijke termijn in kennis. De betrokken lidstaten doen al het nodige om de regeling binnen een redelijke termijn zodanig te wijzigen dat dergelijke onverenigbare elementen worden weggenomen.

    5.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle regelingen bedoeld in lid 1, alsook van eventuele opzegging of wijziging van die regelingen.

    Artikel 54

    Netwerk van verantwoordelijke eenheden

    Het Asielagentschap ontwikkelt en faciliteert de activiteiten van één of meer netwerken van de in artikel 52, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteiten, met het oog op een betere praktische samenwerking, onder meer in het kader van overdrachten, en uitwisseling van informatie over alle aangelegenheden in verband met de volledige toepassing van deze verordening, met inbegrip van de ontwikkeling van praktische instrumenten, beste praktijken en richtsnoeren.

    Het Europees Grens- en kustwachtagentschap en andere relevante organen, instanties en agentschappen van de Unie kunnen indien nodig deel uitmaken van dergelijke netwerken.

    HOOFDSTUK VII

    Conciliatie

    Artikel 55

    Conciliatie

    1.   Met het oog op de goede werking van de uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanismen en de oplossing van problemen bij de toepassing ervan, vindt, wanneer twee of meer lidstaten moeilijkheden ondervinden om in het kader van deze verordening samen te werken of onderling deze verordening toe te passen, op verzoek van één of meer van de betrokken lidstaten onverwijld overleg tussen hen plaats om binnen een redelijke termijn passende oplossingen te vinden, overeenkomstig het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking.

    Indien passend kan informatie over de ondervonden moeilijkheden en de gevonden oplossing met de Commissie en de andere lidstaten worden gedeeld in het kader van het in artikel 77 bedoelde comité.

    2.   Wanneer uit hoofde van lid 1 geen oplossing wordt gevonden of de moeilijkheden voortduren, kunnen één of meer van de betrokken lidstaten de Commissie verzoeken om te overleggen met de betrokken lidstaten om passende oplossingen te vinden. De Commissie laat dat overleg onverwijld plaatsvinden. De betrokken lidstaten nemen actief deel aan het overleg. De lidstaten en de Commissie nemen alle passende maatregelen om de kwestie onverwijld op te lossen. De Commissie kan aanbevelingen richten tot de betrokken lidstaten met vermelding van de te nemen maatregelen en de passende termijnen.

    Indien passend kan informatie over de ondervonden moeilijkheden, de gedane aanbevelingen en de gevonden oplossing met de andere lidstaten worden gedeeld in het kader van het in artikel 77 bedoelde comité.

    De in dit artikel vastgelegde procedure laat in individuele gevallen de in deze verordening vastgestelde termijnen onverlet.

    3.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie om toe te zien op de toepassing van het recht van de Unie uit hoofde van de artikelen 258 en 260 VWEU. Het doet ook geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de betrokken lidstaten om hun geschil overeenkomstig artikel 273 VWEU aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voor te leggen of aan de mogelijkheid voor elke lidstaat om zich overeenkomstig artikel 259 VWEU tot dat Hof te wenden.

    DEEL IV

    SOLIDARITEIT

    HOOFDSTUK I

    Solidariteitsmechanisme

    Artikel 56

    Jaarlijkse solidariteitspool

    1.   De jaarlijkse solidariteitspool, die de bijdragen omvat die zijn opgenomen in de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad, zoals toegezegd door de lidstaten tijdens de bijeenkomst van het forum op hoog niveau, dient als het belangrijkste solidariteitsresponsinstrument voor lidstaten die onder migratiedruk staan, op basis van de behoeften die zijn vastgesteld in het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie.

    2.   De jaarlijkse solidariteitspool bestaat uit de volgende soorten solidariteitsmaatregelen, die als gelijkwaardig worden beschouwd:

    a)

    herplaatsing, overeenkomstig de artikelen 67 en 68:

    i)

    van verzoekers om internationale bescherming;

    ii)

    indien bilateraal overeengekomen door de betrokken bijdragende en de begunstigde lidstaat, van personen die internationale bescherming genieten aan wie die bescherming verleend is binnen de drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad;

    b)

    financiële bijdragen van de lidstaten die in de eerste plaats gericht zijn op projecten in de lidstaten op het gebied van migratie, opvang, asiel, re-integratie voor terugkeer, grensbeheer en operationele steun, die ook kunnen dienen ter ondersteuning van acties in of met betrekking tot derde landen die een rechtstreeks effect zouden kunnen hebben op de migratiestromen aan de buitengrenzen van de lidstaten of die het asiel-, opvang- en migratiestelsel van het betrokken derde land kunnen verbeteren, waaronder programma’s voor begeleide vrijwillige terugkeer en re-integratie, overeenkomstig artikel 64;

    c)

    alternatieve solidariteitsmaatregelen op het gebied van migratie, opvang, asiel, terugkeer en re-integratie en grensbeheer, gericht op operationele steun, capaciteitsopbouw, diensten, personeelsondersteuning, faciliteiten en technische uitrusting overeenkomstig artikel 65.

    Acties in of met betrekking tot de in de eerste alinea, punt b), van dit lid bedoelde derde landen worden uitgevoerd door begunstigde lidstaten overeenkomstig het toepassingsgebied en de doelstellingen van deze verordening en van Verordening (EU) 2021/1147.

    3.   De in lid 2, punt b), bedoelde financiële bijdragen voor projecten in derde landen zijn met name gericht op:

    a)

    het vergroten van de capaciteit voor asiel en opvang in derde landen, onder meer door het versterken van de deskundigheid en capaciteit van personen en instanties;

    b)

    het bevorderen van legale migratie en goed georganiseerde mobiliteit, onder meer door het versterken van bilaterale, regionale en internationale partnerschappen op het gebied van migratie, gedwongen ontheemding, legale trajecten en mobiliteitspartnerschappen;

    c)

    het ondersteunen van de begeleide vrijwillige terugkeer en programma’s voor duurzame re-integratie van terugkerende migranten en hun gezinnen;

    d)

    het terugdringen van kwetsbaarheden als gevolg van migrantensmokkel en mensenhandel, alsook het opzetten van programma’s ter bestrijding van migrantensmokkel en programma’s ter bestrijding van mensenhandel;

    e)

    het ondersteunen van doeltreffend en op mensenrechten gebaseerd migratiebeleid.

    Artikel 57

    Uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool

    1.   Op basis van het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie en in aansluiting op de toezeggingsronde die heeft plaatsgevonden in het in artikel 13 bedoelde forum op hoog niveau stelt de Raad jaarlijks, vóór het einde van elk kalenderjaar, een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool, met inbegrip van het referentiegetal van de vereiste herplaatsingen en financiële bijdragen voor de jaarlijkse solidariteitspool op het niveau van de Unie en de specifieke toezeggingen die door elke lidstaat tijdens de in artikel 13 bedoelde bijeenkomst van het forum op hoog niveau zijn gedaan voor elke in artikel 56, lid 2, bedoelde soort solidariteitsbijdrage. De Raad stelt de in dit lid bedoelde uitvoeringshandeling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast. De Raad kan het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid wijzigen.

    2.   In de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad wordt zo nodig ook het indicatieve percentage van de jaarlijkse solidariteitspool vastgesteld dat beschikbaar kan worden gesteld aan lidstaten die onder migratiedruk staan als gevolg van een groot aantal aankomsten ingevolge herhaalde ontschepingen na opsporings- en reddingsoperaties, rekening houdend met de geografische kenmerken van de betrokken lidstaten. Daarnaast kunnen in de uitvoeringshandeling van de Raad ook andere soorten solidariteitsmaatregelen als genoemd in artikel 56, lid 2, punt c), worden opgenomen, afhankelijk van de behoeften aan dergelijke maatregelen ingevolge de specifieke uitdagingen op het gebied van migratie in de betrokken lidstaten.

    3.   Tijdens de in artikel 13 bedoelde bijeenkomst van het forum op hoog niveau komen de lidstaten een algemeen referentiegetal overeen voor elke solidariteitsmaatregel in de jaarlijkse solidariteitspool, op basis van het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie. Tijdens die bijeenkomst doen de lidstaten tevens toezeggingen betreffende hun bijdragen aan de jaarlijkse solidariteitspool, overeenkomstig lid 4 van dit artikel en het verplichte billijk aandeel berekend volgens de in artikel 66 bedoelde referentiesleutel.

    4.   Bij de uitvoering van lid 3 van dit artikel kunnen de lidstaten volledig vrij kiezen voor een van de in artikel 56, lid 2, genoemde soorten solidariteitsmaatregelen of voor een combinatie daarvan. Lidstaten die alternatieve solidariteitsmaatregelen toezeggen, vermelden de financiële waarde van dergelijke maatregelen, vastgesteld op basis van objectieve criteria. Indien de alternatieve solidariteitsmaatregelen niet zijn opgenomen in het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie, kunnen de lidstaten dergelijke maatregelen toch nog toezeggen. Indien de begunstigde lidstaten in een bepaald jaar niet om dergelijke maatregelen verzoeken, worden zij omgezet in financiële bijdragen.

    Artikel 58

    Informatie over het voornemen van een lidstaat die in het besluit van de Commissie is aangemerkt als lidstaat die onder migratiedruk staat om van de jaarlijkse solidariteitspool gebruik te maken

    1.   Een lidstaat die in het in artikel 11 bedoelde besluit is aangemerkt als lidstaat die onder migratiedruk staat en die voornemens is gebruik te maken van de jaarlijkse solidariteitspool, stelt, na de vaststelling van de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad, de Commissie en de Raad van dat voornemen in kennis. De Commissie stelt het Europees Parlement daarvan in kennis.

    2.   De betrokken lidstaat vermeldt informatie over het soort en het niveau van de in artikel 56, lid 2, bedoelde solidariteitsmaatregelen die nodig zijn om de situatie aan te pakken, waaronder, indien relevant, het gebruik van de onderdelen van de permanente EU-toolbox voor migratiesteun. Indien die lidstaat voornemens is om gebruik te maken van financiële bijdragen, vermeldt hij ook de relevante uitgavenprogramma’s van de Unie.

    3.   Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie heeft de betrokken lidstaat toegang tot de jaarlijkse solidariteitspool overeenkomstig artikel 60. De EU-solidariteitscoördinator roept onverwijld en in ieder geval binnen 10 dagen na ontvangst van de informatie het forum op technisch niveau bijeen om de solidariteitsmaatregelen operationeel te maken.

    Artikel 59

    Kennisgeving van de behoefte om van de jaarlijkse solidariteitspool gebruik te maken door een lidstaat die zichzelf als lidstaat onder migratiedruk beschouwt

    1.   Indien een lidstaat die niet in het in artikel 11 bedoelde besluit is aangemerkt als lidstaat die onder migratiedruk staat, maar die zichzelf als lidstaat onder migratiedruk beschouwt, stelt de Commissie in kennis van zijn behoefte om gebruik te maken van de jaarlijkse solidariteitspool en informeert de Raad daarover. De Commissie stelt het Europees Parlement daarvan in kennis.

    2.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving bevat de volgende informatie:

    a)

    een naar behoren onderbouwde motivering van het bestaan en de omvang van de migratiedruk in de kennisgevende lidstaat, met inbegrip van geactualiseerde gegevens met betrekking tot de in artikel 9, lid 3, punt a), bedoelde indicatoren;

    b)

    informatie over het soort en het niveau van de in artikel 56 bedoelde solidariteitsmaatregelen die nodig zijn om de situatie aan te pakken, waaronder, indien relevant, het gebruik van de onderdelen van de permanente EU-toolbox voor migratiesteun en, indien de betrokken lidstaat voornemens is gebruik te maken van financiële bijdragen, de identificatie van de relevante uitgavenprogramma’s van de Unie;

    c)

    een beschrijving van de wijze waarop de het gebruik van de jaarlijkse solidariteitspool de situatie kan stabiliseren;

    d)

    hoe de betrokken lidstaat voornemens is eventuele vastgestelde kwetsbaarheden op het gebied van verantwoordelijkheid, paraatheid of veerkracht aan te pakken.

    3.   Het Asielagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, alsook de betrokken lidstaat, staan de Commissie, indien zij daarom verzoekt, bij bij het opstellen van een beoordeling van de migratiedruk.

    4.   De Commissie beoordeelt de kennisgeving onverwijld, rekening houdend met de in de artikelen 9 en 10 bedoelde informatie, de vraag of de kennisgevende lidstaat in het in artikel 11 bedoelde besluit is aangemerkt als lidstaat die onder migratiedruk dreigt te komen, de algemene situatie in de Unie, de situatie in de kennisgevende lidstaat gedurende de voorafgaande 12 maanden, en de door de kennisgevende lidstaat geuite behoeften, en stelt een besluit vast over de vraag of de lidstaat als een lidstaat wordt beschouwd die onder migratiedruk staat. Indien de Commissie besluit dat die lidstaat onder migratiedruk staat, wordt de betrokken lidstaat een begunstigde lidstaat, tenzij hem overeenkomstig lid 6 van dit artikel de toegang tot de jaarlijkse solidariteitspool wordt ontzegd.

    5.   De Commissie stelt de betrokken lidstaat, het Europees Parlement en de Raad onverwijld in kennis van het besluit.

    6.   Indien bij het besluit van de Commissie wordt vastgesteld dat de kennisgevende lidstaat onder migratiedruk staat, roept de EU-solidariteitscoördinator het forum op technisch niveau onverwijld en binnen twee weken na de toezending van het besluit van de Commissie aan de betrokken lidstaat, het Europees Parlement en de Raad bijeen met het oog op het operationeel maken van de solidariteitsmaatregelen. De EU-solidariteitscoördinator roept het forum op technisch niveau bijeen, tenzij de Commissie van oordeel is, of de Raad bij uitvoeringshandeling besluit dat is vastgesteld binnen twee weken na de toezending van het besluit van de Commissie aan de betrokken lidstaat, het Europees Parlement en de Raad, dat de jaarlijkse solidariteitspool beschikt over onvoldoende capaciteit om de betrokken lidstaat toegang te bieden tot de jaarlijkse solidariteitspool of dat er andere objectieve redenen zijn om die lidstaat niet in aanmerking te laten komen voor toegang tot de jaarlijkse solidariteitspool.

    7.   Indien de Raad besluit dat de jaarlijkse solidariteitspool beschikt over onvoldoende capaciteit, is artikel 13, lid 4, van toepassing en wordt het forum op hoog niveau uiterlijk één week na het besluit van de Commissie bijeengeroepen.

    In het geval dat de Commissie besluit tot afwijzing van een verzoek van een lidstaat om als lidstaat onder migratiedruk te worden beschouwd, kan de kennisgevende lidstaat een nieuwe kennisgeving met aanvullende relevante informatie indienen bij de Commissie en de Raad.

    Artikel 60

    Operationalisering en coördinatie van solidariteitsbijdragen

    1.   Binnen het forum op technisch niveau, werken de lidstaten onderling en met de Commissie samen om te waarborgen dat de jaarlijkse solidariteitspool gedurende het betrokken jaar op doeltreffende en efficiënte wijze operationeel is en dat de solidariteitsmaatregelen op evenwichtige wijze en tijdig ten uitvoer worden gelegd, in het licht van de vastgestelde en beoordeelde behoeften en de beschikbare solidariteitsbijdragen.

    2.   De EU-solidariteitscoördinator coördineert de operationalisering van de solidariteitsbijdragen, opdat de beschikbare solidariteitsbijdragen evenwichtig over de begunstigde lidstaten worden verdeeld, en houdt daarbij rekening met de ontwikkelingen met betrekking tot de migratiesituatie.

    3.   De lidstaten geven bij het operationeel maken van de vastgestelde solidariteitsmaatregelen uitvoering aan de door hen met betrekking tot een bepaald jaar toegezegde solidariteitsbijdragen bedoeld in artikel 56, uitgezonderd de uitvoering van financiële bijdragen, vóór het einde van dat jaar, onverminderd artikel 65, lid 3, en artikel 67, lid 12.

    De bijdragende lidstaten voeren hun toezeggingen vóór het einde van het jaar uit in verhouding tot hun totale toezegging aan de jaarlijkse solidariteitspool voor een bepaald jaar.

    De lidstaten waaraan overeenkomstig artikel 61 of 62 een volledige vermindering van solidariteitsbijdragen is toegekend of die zelf een begunstigde lidstaat zijn op grond van artikel 58, lid 1, of artikel 59, lid 4, zijn niet verplicht uitvoering te geven aan hun toegezegde solidariteitsbijdragen bedoeld in artikel 56, lid 2, voor een bepaald jaar.

    Bijdragende lidstaten zijn niet verplicht uitvoering te geven aan hun toezeggingen op grond van artikel 56, lid 2, of verantwoordelijkheidscompensaties op grond van artikel 63 toe te passen ten aanzien van een begunstigde lidstaat, indien de Commissie, in het in artikel 11 of artikel 59, lid 4, bedoelde besluit, in die begunstigde lidstaat systemische tekortkomingen met betrekking tot de regels van deel III van deze verordening heeft vastgesteld die ernstige negatieve gevolgen kunnen hebben voor de werking van deze verordening.

    4.   Tijdens de eerste bijeenkomst van het forum op technisch niveau in de jaarlijkse cyclus kunnen bijdragende en begunstigde lidstaten, in het licht van de vastgestelde behoeften, redelijke voorkeuren uiten inzake de profielen van beschikbare herplaatsingskandidaten en inzake een mogelijke planning voor de uitvoering van hun solidariteitsbijdragen, rekening houdend met de noodzaak van dringende maatregelen voor de begunstigde lidstaten.

    De EU-solidariteitscoördinator faciliteert de interactie en samenwerking tussen de lidstaten ter zake.

    Bij de uitvoering van herplaatsingen geven de lidstaten voorrang aan de herplaatsing van kwetsbare personen.

    5.   De organen, instanties en agentschappen van de Unie die bevoegd zijn op het gebied van asiel- en grens- en migratiebeheer, verlenen op verzoek en binnen hun respectieve mandaten ondersteuning aan de lidstaten en de Commissie om de juiste tenuitvoerlegging en werking van dit deel te waarborgen. Die steun kan worden verleend in de vorm van analyses, deskundigheid en operationele ondersteuning. De EU-solidariteitscoördinator coördineert alle bijstand van deskundigen of teams die worden ingezet door het Asielagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap of andere organen, instanties of agentschappen van de Unie met betrekking tot de operationalisering van de solidariteitsbijdragen.

    6.   Elk jaar in januari vanaf 2025 en daarna, bevestigen de lidstaten aan de EU-solidariteitscoördinator de niveaus van elke solidariteitsmaatregel waaraan in het voorgaande jaar uitvoering werd gegeven.

    Artikel 61

    Vermindering van de solidariteitsbijdragen in gevallen van migratiedruk

    1.   Een lidstaat die in een in artikel 11 bedoeld besluit is aangemerkt als lidstaat onder migratiedruk of die zichzelf als zodanig beschouwt en die niet overeenkomstig artikel 58 gebruik heeft gemaakt van de jaarlijkse solidariteitspool of niet overeenkomstig artikel 59 kennis heeft gegeven van de behoefte om van de jaarlijkse solidariteitspool gebruik te maken, kan te allen tijde verzoeken om een gedeeltelijke of volledige vermindering van zijn toegezegde bijdragen vermeld in de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad.

    De betrokken lidstaat dient zijn verzoek in bij de Commissie. De betrokken lidstaat zendt zijn verzoek ter informatie toe aan de Raad.

    2.   Indien de in lid 1 van dit artikel bedoelde verzoekende lidstaat een lidstaat is die in een in artikel 11 bedoeld besluit niet is aangemerkt als lidstaat onder migratiedruk maar zichzelf wel als zodanig beschouwt, wordt door de lidstaat in het verzoek:

    a)

    een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de volledige of gedeeltelijke vermindering van zijn toegezegde bijdragen de situatie kan stabiliseren;

    b)

    vermeld of de toegezegde bijdrage kan worden vervangen door een ander soort solidariteitsbijdrage;

    c)

    vermeld hoe die lidstaat eventuele vastgestelde kwetsbaarheden op het gebied van verantwoordelijkheid, paraatheid of veerkracht zal aanpakken;

    d)

    een naar behoren onderbouwde motivering opgenomen van het bestaan en de omvang van de migratiedruk in de verzoekende lidstaat.

    Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek houdt de Commissie ook rekening met de in de artikelen 9 en 10 genoemde informatie.

    3.   De Commissie stelt de Raad na uiterlijk vier weken na ontvangst van het overeenkomstig dit artikel ingediende verzoek in kennis van haar beoordeling van het verzoek. De Commissie stelt ook het Europees Parlement in kennis van die beoordeling.

    4.   Na ontvangst van de beoordeling van de Commissie stelt de Raad een uitvoeringshandeling vast om te bepalen of de lidstaat toestemming krijgt om af te wijken van de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad.

    Artikel 62

    Vermindering van de solidariteitsbijdragen in significante migratiesituaties

    1.   Een lidstaat die in een in artikel 11 bedoeld besluit is aangemerkt als lidstaat die geconfronteerd wordt met een significante migratiesituatie of die zichzelf als zodanig beschouwt, kan te allen tijde verzoeken om een gedeeltelijke of volledige vermindering van de door hem toegezegde bijdragen zoals vastgelegd in de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad.

    De betrokken lidstaat dient zijn verzoek in bij de Commissie. De betrokken lidstaat zendt zijn verzoek ter informatie toe aan de Raad.

    2.   Indien de verzoekende lidstaat in een in artikel 11 bedoeld besluit is aangemerkt als lidstaat die geconfronteerd wordt met een significante migratiesituatie wordt in het verzoek:

    a)

    een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de volledige of gedeeltelijke vermindering van zijn toegezegde bijdragen de situatie kan stabiliseren;

    b)

    vermeld of de toegezegde bijdrage kan worden vervangen door een ander soort solidariteitsbijdrage;

    c)

    vermeld hoe die lidstaat eventuele vastgestelde kwetsbaarheden op het gebied van verantwoordelijkheid, paraatheid of veerkracht zal aanpakken;

    d)

    een naar behoren onderbouwde motivering opgenomen waarmee wordt toegelicht op welk gebied van het asiel-, opvang- en migratiestelsel de maximale capaciteit is bereikt en hoe de maximale capaciteit van die lidstaat van invloed is op zijn vermogen om zijn toezegging na te komen.

    3.   Indien de verzoekende lidstaat in een in artikel 11 bedoeld besluit niet is aangemerkt als lidstaat die geconfronteerd wordt met een significante migratiesituatie, maar zich wel als zodanig beschouwt, bevat het verzoek, naast de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie, ook een naar behoren onderbouwde motivering inzake de ernst van de significante migratiesituatie in de verzoekende lidstaat. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek houdt de Commissie ook rekening met de in de artikelen 9 en 10 bedoelde informatie en de eventuele vaststelling in een in artikel 11 bedoeld besluit dat de lidstaat onder migratiedruk dreigt te komen.

    4.   De Commissie stelt de Raad na uiterlijk vier weken na ontvangst van het overeenkomstig dit artikel ingediende verzoek in kennis van haar beoordeling van het verzoek. De Commissie stelt ook het Europees Parlement in kennis van die beoordeling.

    5.   Na ontvangst van de beoordeling van de Commissie stelt de Raad een uitvoeringshandeling vast om te bepalen of de lidstaat toestemming krijgt om af te wijken van de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad.

    Artikel 63

    Verantwoordelijkheidscompensaties

    1.   Indien de herplaatsingstoezeggingen aan de jaarlijkse solidariteitspool vastgesteld in de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad 50 % of meer bedragen van het in het in artikel 12 bedoelde voorstel van de Commissie voor een uitvoeringshandeling van de Raad genoemde getal, kan een begunstigde lidstaat de andere lidstaten verzoeken de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming waarvoor de begunstigde lidstaat als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt, in plaats van herplaatsingen overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 69.

    2.   Een bijdragende lidstaat kan aan de begunstigde lidstaten laten weten bereid te zijn om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming waarvoor een begunstigde lidstaat als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt, in plaats van herplaatsingen:

    a)

    indien de in lid 1 vastgestelde drempel is bereikt, of

    b)

    indien de bijdragende lidstaat 50 % of meer van zijn verplichte billijk aandeel in de jaarlijkse solidariteitspool die is vastgesteld in de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad, heeft toegezegd als herplaatsingen.

    Indien een bijdragende lidstaat zich daartoe bereid heeft verklaard en de begunstigde lidstaat daarmee instemt, past de begunstigde lidstaat de in artikel 69 vastgelegde procedure toe.

    3.   De bijdragende lidstaten nemen de verantwoordelijkheid op zich voor verzoeken om internationale bescherming waarvoor de begunstigde lidstaat als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt tot het hoogste van de in de punten a) en b) van dit lid bedoelde getallen is bereikt, indien na de bijeenkomst van het overeenkomstig artikel 13, lid 4, bijeengeroepen forum op hoog niveau de herplaatsingstoezeggingen aan de jaarlijkse solidariteitspool zoals vastgesteld in de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandeling van de Raad:

    a)

    lager liggen dan het in artikel 12, lid 2, punt a), genoemde getal, of

    b)

    lager liggen dan 60 % van het referentiegetal voor de berekening van het verplichte billijk aandeel van elke lidstaat voor herplaatsing met het oog op de vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool overeenkomstig artikel 57.

    4.   Lid 3 van dit artikel is ook van toepassing wanneer de in een bepaald jaar uit te voeren toezeggingen lager liggen dan het hoogste van de twee in de punten a) of b) van dat lid bedoelde getallen als gevolg van volledige of gedeeltelijke verminderingen die zijn toegekend overeenkomstig artikel 61 of artikel 62 of omdat begunstigde lidstaten als bedoeld in artikel 58, lid 1, en artikel 59, lid 4, niet verplicht zijn uitvoering te geven aan de solidariteitsbijdragen die zij voor een bepaald jaar hebben toegezegd.

    5.   Een bijdragende lidstaat die aan het einde van een bepaald jaar zijn toezeggingen niet heeft uitgevoerd of minder herplaatsingen heeft aanvaard op grond van artikel 67, lid 9, dan de door hem toegezegde herplaatsingen als bedoeld in artikel 57, lid 3, neemt, op verzoek van de begunstigde lidstaat, de verantwoordelijkheid op zich voor verzoeken om internationale bescherming waarvoor de begunstigde lidstaat als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt tot het aantal overeenkomstig artikel 57, lid 3, toegezegde herplaatsingen is bereikt, zo snel mogelijk na het einde van een bepaald jaar.

    6.   De bijdragende lidstaat wijst de individuele verzoeken waarvoor hij op grond van de leden 2 en 3 van dit artikel de verantwoordelijkheid op zich neemt en stelt de begunstigde lidstaat daarvan in kennis, met gebruikmaking van het uit hoofde van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1560/2003 opgezette elektronische communicatienetwerk.

    De bijdragende lidstaat wordt de verantwoordelijke lidstaat voor de aangewezen verzoeken en maakt zijn verantwoordelijkheid kenbaar op grond van artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) 2024/1358.

    7.   De lidstaten zijn niet verplicht de verantwoordelijkheid op zich te nemen op grond van lid 6, eerste alinea, van dit artikel die verder gaat dan hun billijk aandeel berekend volgens de in artikel 66 bedoelde referentiesleutel.

    8.   Dit artikel is slechts van toepassing indien:

    a)

    de verzoeker geen niet-begeleide minderjarige is;

    b)

    de begunstigde lidstaat op basis van de criteria van de artikelen 29 tot en met 33 als verantwoordelijk was aangemerkt;

    c)

    de in artikel 39, lid 1, vastgelegde overdrachtstermijn nog niet verstreken is;

    d)

    de verzoeker niet uit de bijdragende lidstaat is gevlucht;

    e)

    de betrokken persoon geen internationale bescherming geniet;

    f)

    de betrokken persoon geen toegelaten persoon is.

    9.   De bijdragende lidstaat kan dit artikel toepassen op onderdanen van derde landen of staatlozen van wie de verzoeken in de begunstigde lidstaat definitief zijn afgewezen. De artikelen 55 en 56 van Verordening (EU) 2024/1348 zijn van toepassing.

    Artikel 64

    Financiële bijdragen

    1.   Financiële bijdragen bestaan uit overdrachten van bedragen door de bijdragende lidstaten naar de begroting van de Unie en vormen externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (42). Financiële bijdragen worden gebruikt voor de uitvoering van de acties van de jaarlijkse solidariteitspool bedoeld in artikel 56, lid 2, punt b), van deze verordening.

    2.   De begunstigde lidstaten stellen acties vast die met de in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdragen kunnen worden gefinancierd en dienen die in bij het forum op technisch niveau. De Commissie onderhoudt nauwe contacten met de begunstigde lidstaten om ervoor te zorgen dat die acties in overeenstemming zijn met de doelstellingen van artikel 56, lid 2, punt b), en artikel 56, lid 3. De EU-solidariteitscoördinator houdt een inventaris bij van de acties en stelt die beschikbaar via het forum op technisch niveau.

    3.   De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast met voorschriften voor de werking van de financiële bijdragen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    4.   Indien het in artikel 57, lid 1, van deze verordening bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 10, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1147 bedoelde bedrag.

    5.   De lidstaten brengen aan de Commissie en aan het forum op technisch niveau verslag uit over de voortgang met betrekking tot de uitvoering van acties die worden gefinancierd met financiële bijdragen op grond van dit artikel.

    6.   De Commissie neemt in het in artikel 9 bedoelde verslag informatie op over de uitvoering van acties die gefinancierd worden met financiële bijdragen op grond van dit artikel, en over kwesties die van invloed zouden kunnen zijn op de uitvoering daarvan en de maatregelen die zijn genomen om die aan te pakken.

    Artikel 65

    Alternatieve solidariteitsmaatregelen

    1.   Bijdragen in de vorm van alternatieve solidariteitsmaatregelen zijn gebaseerd op een specifiek verzoek van de begunstigde lidstaat. Dergelijke bijdragen worden geteld als financiële solidariteit en de concrete waarde ervan wordt gezamenlijk en op realistische wijze vastgesteld door de bijdragende en de begunstigde lidstaten en meegedeeld aan de EU-solidariteitscoördinator voordat die bijdragen worden uitgevoerd.

    2.   De lidstaten voorzien uitsluitend in alternatieve solidariteitsmaatregelen die een aanvulling vormen op, en geen kopie zijn van, de solidariteitsmaatregelen waarin voorzien wordt door operaties van organen, instanties en agentschappen van de Unie of door financiering van de Unie op het gebied van asiel- en migratiebeheer in de begunstigde lidstaten. De lidstaten voorzien uitsluitend in alternatieve solidariteitsmaatregelen naast wat zij via de organen, instanties en agentschappen van de Unie verplicht zijn bij te dragen.

    3.   De begunstigde en de bijdragende lidstaten voltooien de uitvoering van overeengekomen alternatieve solidariteitsmaatregelen, zelfs als de geldigheid van de relevante uitvoeringshandelingen is verstreken.

    Artikel 66

    Referentiesleutel

    Het aandeel dat elke lidstaat overeenkomstig artikel 57, lid 3, in de solidariteitsbijdragen moet nemen, wordt berekend volgens de formule in bijlage I en is gebaseerd op de volgende criteria voor elke lidstaat, volgens de meest recente Eurostatgegevens:

    a)

    de omvang van de bevolking (wegingsfactor 50 %);

    b)

    het totale bbp (wegingsfactor 50 %).

    HOOFDSTUK II

    Procedurevoorschriften

    Artikel 67

    Procedure vóór herplaatsing

    1.   De in dit artikel vastgestelde procedure is van toepassing op de herplaatsing van personen als bedoeld in artikel 56, lid 2, punt a).

    2.   Alvorens de in dit artikel vastgelegde procedure toe te passen, vergewist de begunstigde lidstaat zich ervan dat er geen redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokken persoon een bedreiging vormt voor de interne veiligheid. Indien er vóór of tijdens de in dit artikel vastgestelde procedure redelijke gronden zijn om te veronderstellen dat de persoon een bedreiging vormt voor de interne veiligheid, onder andere wanneer een bedreiging voor de interne veiligheid is vastgesteld overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1356, past de begunstigde lidstaat de in dit artikel vastgestelde procedure niet toe of beëindigt hij die onmiddellijk. De begunstigde lidstaat sluit de betrokken persoon dan uit van toekomstige herplaatsing of overdracht aan een lidstaat. Indien de betrokken persoon een verzoeker om internationale bescherming is, is de begunstigde lidstaat de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig artikel 16, lid 4, van deze verordening.

    3.   Indien herplaatsing moet worden uitgevoerd, identificeert de begunstigde lidstaat de personen die voor herplaatsing in aanmerking komen. Het Asielagentschap biedt overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt k), van Verordening (EU) 2021/2303 de begunstigde lidstaat op diens verzoek bijstand bij het identificeren van te herplaatsen personen en bij het koppelen van die personen aan de lidstaten van herplaatsing.

    De lidstaat houdt, in voorkomend geval, rekening met het bestaan van betekenisvolle banden, zoals familiebanden of culturele banden, tussen de betrokken persoon en de lidstaat van herplaatsing. Met het oog daarop biedt de begunstigde lidstaat de te herplaatsen personen de mogelijkheid informatie te verschaffen over het bestaan van betekenisvolle banden met specifieke lidstaten en relevante informatie en documentatie aan te leveren om het bestaan van die banden aan te tonen. Die mogelijkheid houdt evenwel niet in dat de betrokken persoon op grond van dit artikel het recht heeft om een specifieke lidstaat van herplaatsing te kiezen.

    4.   Om te herplaatsen personen te identificeren en hen te koppelen aan de lidstaten van herplaatsing, kunnen begunstigde lidstaten gebruikmaken van instrumenten die zijn ontwikkeld door de EU-solidariteitscoördinator.

    Verzoekers die geen betekenisvolle banden hebben met een lidstaat, worden eerlijk verdeeld over de resterende lidstaten van herplaatsing.

    Wanneer de te herplaatsen geïdentificeerde persoon internationale bescherming geniet, wordt die persoon pas herplaatst nadat hij schriftelijk met herplaatsing heeft ingestemd.

    5.   Indien herplaatsing moet worden uitgevoerd, stelt de begunstigde lidstaat de in lid 1 van dit artikel bedoelde personen in kennis van de in dit artikel en artikel 68 vastgelegde procedure, alsook, in voorkomend geval, van de verplichtingen van artikel 17, leden 3, 4 en 5, en de gevolgen van niet-naleving als vermeld in artikel 18.

    De eerste alinea van dit lid is niet van toepassing op verzoekers voor wie de begunstigde lidstaat kan worden aangewezen als de verantwoordelijke lidstaat op grond van de criteria die zijn vastgesteld in de artikelen 25 tot en met 28 en artikel 34, met uitzondering van artikel 25, lid 5. Dergelijke verzoekers komen niet in aanmerking voor herplaatsing.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat gezinsleden op het grondgebied van dezelfde lidstaat worden herplaatst.

    7.   In de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen verstrekt de begunstigde lidstaat aan de lidstaat van herplaatsing zo spoedig mogelijk alle relevante informatie en documenten over de betrokken persoon met gebruikmaking van een standaardformulier, onder meer om de autoriteiten van de lidstaat van herplaatsing in staat te stellen na te gaan of er gronden zijn om aan te nemen dat de betrokken persoon een bedreiging vormt voor de interne veiligheid.

    8.   De lidstaat van herplaatsing onderzoekt de op grond van lid 7 door de begunstigde lidstaat verstrekte informatie en controleert of er geen redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokken persoon een bedreiging vormt voor de interne veiligheid. De lidstaat van herplaatsing kan ervoor kiezen die informatie te verifiëren via een persoonlijk onderhoud met de betrokken persoon. De betrokken persoon wordt naar behoren geïnformeerd over de aard en het doel van dergelijk onderhoud. Het persoonlijk onderhoud vindt plaats binnen de in lid 9 vastgelegde termijnen.

    9.   Indien er geen redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokken persoon een bedreiging vormt voor de interne veiligheid, bevestigt de lidstaat van herplaatsing binnen een week na ontvangst van de relevante informatie van de begunstigde lidstaat dat hij de betrokken persoon zal herplaatsen.

    Indien uit de controles blijkt dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokken persoon een bedreiging vormt voor de interne veiligheid, stelt de lidstaat van herplaatsing de begunstigde lidstaat binnen een week na ontvangst van de relevante informatie van die lidstaat in kennis van de aard van en de onderliggende elementen voor een signalering uit een relevante databank. In dergelijke gevallen vindt geen herplaatsing van de betrokken persoon plaats.

    In uitzonderlijke gevallen, wanneer kan worden aangetoond dat het onderzoek van de informatie bijzonder complex is of dat een groot aantal gevallen op hetzelfde moment moet worden gecontroleerd, kan de lidstaat van herplaatsing zijn antwoord geven na de in de eerste en de tweede alinea genoemde termijn van één week, maar in elk geval binnen twee weken. In dergelijke situaties deelt de lidstaat van herplaatsing zijn besluit om een antwoord uit te stellen aan de begunstigde lidstaat mee binnen de oorspronkelijke termijn van één week.

    Het zonder reactie laten verstrijken van de in de eerste en de tweede alinea genoemde termijn van één week of van de in de derde alinea genoemde termijn van twee weken, staat gelijk met de bevestiging van de ontvangst van de informatie, en brengt de verplichting mee de betrokken persoon te herplaatsen, met inbegrip van de verplichting te zorgen voor passende regelingen voor aankomst.

    10.   De begunstigde lidstaat neemt uiterlijk één week na de bevestiging door de lidstaat van herplaatsing een overdrachtsbesluit. Hij stelt de betrokken persoon onverwijld, en uiterlijk twee dagen vóór de overdracht in het geval van verzoekers om internationale bescherming en één week vóór de overdracht in het geval van personen die internationale bescherming genieten, schriftelijk in kennis van het besluit om hem of haar aan die lidstaat over te dragen.

    Indien de te herplaatsen persoon een verzoeker is, leeft hij of zij het herplaatsingsbesluit na.

    11.   De betrokken persoon wordt overeenkomstig het nationale recht van de begunstigde lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de begunstigde lidstaat aan de lidstaat van herplaatsing, zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk vier weken vanaf de bevestiging door de lidstaat van herplaatsing, of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar tegen een overdrachtsbesluit met opschortende werking overeenkomstig artikel 43, lid 3.

    12.   De begunstigde lidstaten en de lidstaten van herplaatsing zetten het proces van herplaatsing voort, zelfs nadat het tijdschema voor de uitvoering of de geldigheid van de in artikelen 57, 61 en 62 bedoelde uitvoeringshandelingen van de Raad is verstreken.

    13.   Artikel 42, leden 3, 4 en 5, de artikelen 43 en 44, artikel 46, leden 1 en 3, artikel 47, leden 2 en 3, en de artikelen 48 en 50 zijn van overeenkomstige toepassing op de herplaatsingsprocedure.

    De begunstigde lidstaat die de overdracht uitvoert van een persoon die internationale bescherming geniet, verstrekt aan de lidstaat van herplaatsing alle in artikel 51, lid 2, bedoelde informatie over de gronden waarop de persoon die internationale bescherming geniet zijn of haar verzoek heeft gebaseerd, en deelt de gronden mee voor eventuele besluiten met betrekking tot de persoon die internationale bescherming geniet.

    14.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen eenvormige methoden vast voor het voorbereiden en het verstrekken van informatie en documenten ten behoeve van herplaatsing. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 77, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Bij de voorbereiding van die uitvoeringshandelingen kan de Commissie het Asielagentschap raadplegen.

    Artikel 68

    Procedure na herplaatsing

    1.   De lidstaat van herplaatsing laat de begunstigde lidstaat, het Asielagentschap en de EU-solidariteitscoördinator weten dat de betrokken persoon veilig is aangekomen of dat hij of zij zich niet binnen de gestelde termijn heeft gemeld.

    2.   Wanneer de lidstaat van herplaatsing een verzoeker heeft herplaatst voor wie de verantwoordelijke lidstaat nog niet is bepaald, past de lidstaat van herplaatsing de in deel III vastgestelde procedures toe, met uitzondering van artikel 16, lid 2, artikel 17, leden 1 en 2, artikel 25, lid 5, artikel 29, artikel 30 en artikel 33, leden 1 en 2.

    Indien de verantwoordelijke lidstaat niet kan worden bepaald uit hoofde van de eerste alinea van dit lid, is de lidstaat van herplaatsing verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

    De lidstaat van herplaatsing geeft zijn verantwoordelijkheid aan in Eurodac op grond van artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1358.

    3.   Wanneer een verzoeker, voor wie de begunstigde lidstaat eerder op andere gronden dan de in artikel 67, lid 5, tweede alinea, bedoelde criteria als verantwoordelijke lidstaat was aangemerkt, werd herplaatst, wordt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming overgedragen aan de lidstaat van herplaatsing.

    De verantwoordelijkheid voor de beoordeling van eventuele verdere verklaringen of enig volgend verzoek van de betrokken persoon overeenkomstig de artikelen 55 en 56 van Verordening (EU) 2024/1348 wordt eveneens overgedragen aan de lidstaat van herplaatsing.

    De lidstaat van herplaatsing geeft zijn verantwoordelijkheid aan in Eurodac op grond van artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) 2024/1358.

    4.   Wanneer een persoon die internationale bescherming geniet is herplaatst, verleent de lidstaat van herplaatsing automatisch de internationale-beschermingsstatus, met eerbiediging van de status die door de begunstigde lidstaat is verleend.

    Artikel 69

    Procedure voor verantwoordelijkheidscompensaties uit hoofde van artikel 63, leden 1 en 2

    1.   Indien een begunstigde lidstaat op grond van artikel 63, leden 1 en 2, een andere lidstaat verzoekt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een aantal verzoeken om internationale bescherming op zich te nemen, stuurt hij zijn verzoek naar de bijdragende lidstaat en vermeldt hij het aantal verzoeken om internationale bescherming waarvoor de verantwoordelijkheid moet worden overgenomen in plaats van herplaatsingen.

    2.   De bijdragende lidstaat beantwoordt het verzoek binnen 30 dagen na ontvangst ervan.

    De bijdragende lidstaat kan besluiten de verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de behandeling van een lager aantal verzoeken om internationale bescherming dan door de begunstigde lidstaat werd gevraagd.

    3.   De lidstaat die een verzoek op grond van lid 2 van dit artikel heeft aanvaard, geeft aan voor welke individuele verzoeken om internationale bescherming hij de verantwoordelijkheid op zich neemt en vermeldt zijn verantwoordelijkheid op grond van artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) 2024/1358.

    Artikel 70

    Andere verplichtingen

    De lidstaten houden de Commissie, en met name de EU-solidariteitscoördinator, op de hoogte van de uitvoering van solidariteitsmaatregelen, met inbegrip van maatregelen voor samenwerking met een derde land.

    HOOFDSTUK III

    Financiële steun van de Unie

    Artikel 71

    Financiële steun

    De financiële steun na herplaatsing op grond van de hoofdstukken I en II van dit deel wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) 2021/1147, in overeenstemming met het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid.

    DEEL V

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 72

    Gegevensbeveiliging en -bescherming

    1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (43) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (44).

    2.   De lidstaten nemen passende technische en organisatorische maatregelen om de veiligheid van de in het kader van deze verordening verwerkte persoonsgegevens te garanderen en in het bijzonder om de onwettige of ongeoorloofde toegang tot of vrijgave, wijziging of verlies van verwerkte persoonsgegevens te voorkomen.

    3.   De bevoegde toezichthoudende autoriteit of autoriteiten van elke lidstaat ziet of zien op onafhankelijke wijze toe op de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens door de in artikel 52 bedoelde autoriteiten van de betrokken lidstaat, in overeenstemming met het nationale recht.

    Artikel 73

    Geheimhouding

    De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 52 bedoelde autoriteiten ten aanzien van alle informatie die zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door de in het nationale recht bepaalde geheimhoudingregels.

    Artikel 74

    Sancties

    De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties, met inbegrip van administratieve of strafrechtelijke sancties overeenkomstig nationaal recht, die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    Artikel 75

    Berekening van termijnen

    De in deze verordening voorgeschreven termijnen worden als volgt berekend:

    a)

    een in dagen, weken of maanden uitgedrukte termijn gaat in op het tijdstip waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt; de dag waarop die gebeurtenis of handeling plaatsvindt, wordt zelf niet bij de termijn in kwestie inbegrepen;

    b)

    een in weken of maanden uitgedrukte termijn loopt af bij het einde van de dag die in de laatste week of maand respectievelijk dezelfde dag van de week is of op dezelfde dag van de maand valt als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling die de termijn doet ingaan, heeft plaatsgevonden;

    c)

    indien, van een in maanden uitgedrukte termijn, de dag waarop de termijn zou moeten aflopen ontbreekt in de laatste maand van de termijn, loopt de termijn af om middernacht van de laatste dag van die laatste maand;

    d)

    zaterdagen, zondagen en in de betrokken lidstaat wettelijk erkende feestdagen zijn bij de termijnen inbegrepen; indien een termijn op een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkend feestdag afloopt, wordt de volgende werkdag als de laatste dag van de termijn beschouwd.

    Artikel 76

    Territoriale werkingssfeer

    De bepalingen van deze verordening zijn voor wat betreft de Franse Republiek slechts van toepassing op het Europese grondgebied van de Franse Republiek.

    Artikel 77

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 78

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 25, lid 6, en artikel 34, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar, vanaf 11 juni 2024. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 25, lid 6, en artikel 34, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een op grond van artikel 25, lid 6, of artikel 34, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 79

    Toezicht en evaluatie

    Uiterlijk op 1 februari 2028 en vervolgens jaarlijks toetst de Commissie de werking van de in deel IV van deze verordening bedoelde maatregelen en brengt zij verslag uit over de uitvoering van de in deze verordening vervatte maatregelen. Het verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd.

    Op gezette tijden en ten minste om de drie jaar toetst de Commissie de relevantie van de in artikel 12, lid 2, punten a) en b), vermelde aantallen en de algemene werking van deel III van deze verordening, met inbegrip van de vraag of de definitie van gezinsleden en de duur van de in dat deel vastgelegde termijnen moet worden gewijzigd, ten aanzien van de algemene migratiesituatie.

    Uiterlijk op 1 juli 2031, en vervolgens om de vijf jaar, verricht de Commissie een evaluatie van deze verordening, met bijzondere aandacht voor het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid zoals verankerd in artikel 80 VWEU. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslagen in over de belangrijkste bevindingen van die evaluatie. De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de termijn waarbinnen de Commissie elk verslag moet indienen alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van de verslagen.

    Artikel 80

    Statistieken

    Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad (45), verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) statistieken over de toepassing van deze verordening en van Verordening (EG) nr. 1560/2003.

    DEEL VI

    WIJZIGINGEN VAN ANDERE HANDELINGEN VAN DE UNIE

    Artikel 81

    Wijzigingen van Verordening (EU) 2021/1147

    Verordening (EU) 2021/1147 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    de punten 1) en 2) worden vervangen door:

    “1)

    “verzoeker om internationale bescherming”: een verzoeker zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4), van Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

    2)

    “persoon die internationale bescherming geniet”: een persoon die internationale bescherming geniet zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7), van Verordening (EU) 2024/1351;

    (*1)  Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1160 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).”;"

    b)

    punt 4) wordt vervangen door:

    “4)

    “gezinslid”: een gezinslid zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 8), van Verordening (EU) 2024/1351;”;

    c)

    de punten 11) en 12) worden vervangen door:

    “11)

    “onderdaan van een derde land”: een onderdaan van een derde land zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) 2024/1351;

    12)

    “niet-begeleide minderjarige”: een niet-begeleide minderjarige zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11), van Verordening (EU) 2024/1351;”;

    d)

    het volgende punt wordt toegevoegd:

    “15)

    “solidariteitsactie”: een actie, waarvan de reikwijdte wordt omschreven in artikel 56, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2024/1351, die wordt gefinancierd met financiële bijdragen van de lidstaten, als bedoeld in artikel 64, lid 1, van die verordening.”.

    2)

    In artikel 15 wordt het volgende lid ingevoegd:

    “6 bis.   Voor solidariteitsacties kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.”.

    3)

    Artikel 20 wordt vervangen door:

    “Artikel 20

    Middelen voor de overdracht van verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten

    1.   Een lidstaat ontvangt naast zijn toewijzingen uit hoofde van artikel 13, lid 1, punt a), van deze verordening een bedrag van:

    a)

    10 000 EUR per verzoeker om internationale bescherming voor wie die lidstaat verantwoordelijk wordt als gevolg van herplaatsing overeenkomstig de artikelen 67 en 68 van Verordening (EU) 2024/1351;

    b)

    10 000 EUR per persoon die internationale bescherming geniet en die wordt herplaatst naar die lidstaat overeenkomstig de artikelen 67 en 68 van Verordening (EU) 2024/1351.

    De in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde bedragen worden verhoogd tot 12 000 EUR voor elke verzoeker om internationale bescherming of persoon die internationale bescherming geniet en die een niet-begeleide minderjarige is die wordt herplaatst naar die lidstaat overeenkomstig de artikelen 67 en 68 van Verordening (EU) 2024/1351.

    2.   De lidstaat die de kosten van de in lid 1 bedoelde overdrachten dekt, ontvangt een bijdrage van 500 EUR voor elke aan een andere lidstaat overgedragen verzoeker om internationale bescherming en aan een andere lidstaat overgedragen persoon die internationale bescherming geniet.

    3.   De lidstaat die de kosten dekt van de in artikel 36, lid 1, punt a), b) of c), van Verordening (EU) 2024/1351 bedoelde overdrachten die overeenkomstig artikel 46 van die verordening worden uitgevoerd, ontvangt een bijdrage van 500 EUR per verzoeker om internationale bescherming die aan een andere lidstaat wordt overgedragen.

    4.   De in dit artikel, leden 1 tot en met 3, bedoelde bedragen worden aan het programma van een lidstaat toegewezen mits de persoon in verband met wie het bedrag werd toegewezen, daadwerkelijk aan die lidstaat werd overgedragen of als verzoeker werd geregistreerd in de lidstaat die verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351, al naargelang het geval. Die bedragen worden niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat, tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, na goedkeuring van de Commissie door middel van een wijziging van dat programma.

    5.   De in dit artikel bedoelde bedragen worden uitgekeerd in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.

    6.   Ten behoeve van controle- en audit bewaren de lidstaten de informatie die nodig is om de identiteit van de overgedragen personen en de datum van hun overdracht naar behoren te kunnen vaststellen.

    7.   Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op het gebied van herplaatsing en andere factoren die kunnen bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, binnen de grenzen van de beschikbare middelen, die bedragen aan te passen.”.

    4)

    In artikel 35, lid 2, wordt het volgende punt ingevoegd:

    “h bis)

    de uitvoering van solidariteitsacties, inclusief een overzicht van de financiële bijdragen per actie en een beschrijving van de belangrijkste resultaten die dankzij de financiering zijn bereikt;”.

    5)

    Aan bijlage II, punt 4, wordt het volgende punt toegevoegd:

    “c)

    het ondersteunen van solidariteitsacties, in overeenstemming met de reikwijdte van de steun als bedoeld in bijlage III.”.

    6)

    In bijlage VI, tabel 1, punt IV, wordt de volgende code ingevoegd:

    “007 solidariteitsacties”.

    7)

    In bijlage VI, tabel 3 worden de volgende codes ingevoegd:

    “006 Hervestiging en toelating op humanitaire gronden

    007 internationale bescherming (ingaande overdrachten)

    008 internationale bescherming (uitgaande overdrachten)

    009 solidariteitsacties”.

    Artikel 82

    Wijzigingen van Verordening (EU) 2021/1060

    Verordening (EU) 2021/1060 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    In artikel 36 wordt het volgende lid ingevoegd:

    “3 bis.   In afwijking van lid 3 van dit artikel wordt geen bijdrage van de Unie voor technische bijstand verstrekt ter ondersteuning van solidariteitsacties zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15), van de AMIF-verordening en artikel 2, punt 11), van de BMVI-verordening.”.

    2)

    Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    aan lid 6 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    “De eerste alinea van lid is niet van toepassing op de ondersteuning van solidariteitsacties zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15), van de AMIF-verordening en artikel 2, punt 11), van de BMVI-verordening.”;

    b)

    aan lid 7 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    “Wanneer een programma wordt gewijzigd om financiële ondersteuning in te voeren voor solidariteitsacties zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15), van de AMIF-verordening en artikel 2, punt 11), van de BMVI-verordening, kan in het programma worden bepaald dat de subsidiabiliteit van de uitgaven in verband met een dergelijke wijziging ingaat op 11 juni 2024.”.

    DEEL VII

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 83

    Intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013

    Verordening (EU) nr. 604/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2026.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

    Verordening (EG) nr. 1560/2003 blijft van kracht tenzij en totdat zij wordt gewijzigd bij op grond van deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen.

    Artikel 84

    Overgangsmaatregelen

    1.   Bij verzoeken die na 1 juli 2026 worden geregistreerd, wordt rekening gehouden met feiten die waarschijnlijk de verantwoordelijkheid van een lidstaat uit hoofde van deze verordening met zich meebrengt, zelfs als ze dateren van vóór die datum.

    2.   Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat vóór 1 juli 2026 is geregistreerd, wordt bepaald volgens de in Verordening (EU) nr. 604/2013 vastgelegde criteria.

    3.   Uiterlijk op 12 september 2024 dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Unie en de lidstaten, een gemeenschappelijk uitvoeringsplan in bij de Raad, waarin lacunes en de vereiste operationele stappen worden beoordeeld, om ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoende voorbereid zijn om deze verordening uiterlijk op 1 juli 2026 uit te voeren, en stelt zij het Europees Parlement daarvan in kennis.

    Op basis van dat gemeenschappelijk uitvoeringsplan stelt elke lidstaat, met de steun van de Commissie en de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Unie, uiterlijk op 12 december 2024 een nationaal uitvoeringsplan op, met de acties en het tijdschema voor de uitvoering daarvan. Elke lidstaat voltooit de uitvoering van zijn plan uiterlijk op 1 juli 2026.

    Voor de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten gebruikmaken van de steun van de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Unie en kunnen fondsen van de Unie de lidstaten financiële steun verlenen overeenkomstig de op die organen, instanties, agentschappen en fondsen toepasselijke rechtshandelingen.

    De Commissie houdt nauwlettend toezicht op de uitvoering van de in de tweede alinea bedoelde nationale uitvoeringsplannen.

    De Commissie geeft in de eerste twee verslagen bedoeld in artikel 9 een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het in dit bedoelde gemeenschappelijk uitvoeringsplan en de in dit lid bedoelde nationale uitvoeringsplannen.

    In afwachting van de in de vijfde alinea van dit lid bedoelde verslagen, licht de Commissie het Europees Parlement en de Raad om de zes maanden in over de stand van de uitvoering van het in dit bedoelde gemeenschappelijk uitvoeringsplan en de in dit bedoelde nationale uitvoeringsplannen.

    Artikel 85

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2026.

    De artikelen 7 tot en met 15, artikel 22, lid 1, vierde alinea, artikel 23, lid 7, artikel 25, leden 6 en 7, artikel 34, leden 3 en 4, artikel 39, lid 3, tweede alinea, artikel 40, lid 4, artikel 40, lid 8, tweede alinea, artikel 41, lid 5, artikel 46, lid 1, vijfde alinea, artikel 46, lid 4, artikel 48, lid 4, artikel 50, lid 1, tweede alinea, artikel 50, lid 5, artikel 52, lid 4, de artikelen 56 en 57, artikel 64, lid 3, artikel 67, lid 14, en de artikelen 78 en 84 zijn echter van toepassing met ingang van 11 juni 2024.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Brussel, 14 mei 2024.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    R. METSOLA

    Voor de Raad

    De voorzitter

    H. LAHBIB


    (1)   PB C 155 van 30.4.2021, blz. 58.

    (2)   PB C 175 van 7.5.2021, blz. 32.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.

    (4)  Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L, 2024/1346, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj).

    (5)  Verordening (EU) 2022/922 van de Raad van 9 juni 2022 betreffende de instelling en de werking van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle op de toepassing van het Schengenacquis, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1053/2013 (PB L 160 van 15.6.2022, blz. 1).

    (6)  Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 (PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj).

    (7)  Aanbeveling (EU) 2020/1366 van de Commissie van 23 september 2020 over een EU-mechanisme voor paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie (blauwdruk paraatheid en crisisbeheer in verband met migratie) (PB L 317 van 1.10.2020, blz. 26).

    (8)  Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1).

    (9)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

    (10)  Verordening (EU) 2024/1359 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende de aanpak van crisis- en overmachtsituaties op het gebied van migratie en asiel en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1147 (PB L, 2024/1359, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1359/oj ).

    (11)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).

    (12)  Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj).

    (13)  Verordening (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden, en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1147 (PB L, 2024/1350, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1350/oj).

    (14)  Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU (PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj).

    (15)  Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 222 van 5.9.2003, blz. 3).

    (16)  Verordening (EU) 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van biometrische gegevens om de Verordeningen (EU) 2024/1351 en (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/55/EG van de Raad doeltreffend toe te passen en om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en staatlozen te identificeren en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1358, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1358/oj).

    (17)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

    (18)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    (19)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (20)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (21)   PB L 66 van 8.3.2006, blz. 38.

    (22)   PB L 93 van 3.4.2001, blz. 40.

    (23)   PB L 53 van 27.2.2008, blz. 5.

    (24)   PB L 160 van 18.6.2011, blz. 39.

    (25)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

    (26)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

    (27)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

    (28)  Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).

    (29)  Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).

    (30)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

    (31)  Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 48).

    (32)  Verordening (EU) 2024/1349 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een terugkeergrensprocedure en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1148 (PB L, 2024/1349, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1349/oj).

    (33)  Verordening (EU) 2021/836 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 185 van 26.5.2021, blz. 1).

    (34)  Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2017 tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens en van gegevens over weigering van toegang ten aanzien van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot het EES voor rechtshandhavingsdoeleinden en tot wijziging van de overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EU) nr. 1077/2011 (PB L 327 van 9.12.2017, blz. 20).

    (35)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

    (36)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

    (37)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1993 van de Raad van 11 december 2018 inzake de geïntegreerde EU-regeling politieke crisisrespons (PB L 320 van 17.12.2018, blz. 28).

    (38)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

    (39)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

    (40)  Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).

    (41)  Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1).

    (42)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

    (43)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

    (44)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

    (45)  Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).


    BIJLAGE I

    Formule voor de referentiesleutel op grond van artikel 66:

    Image 1

    AandeelLS = 50 % BevolkingseffectLS + 50 % BBP-effectLS

    n: het totale aantal lidstaten


    BIJLAGE II

    Concordantietabel

    Verordening (EU) nr. 604/2013

    Deze verordening

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2, punt a)

    Artikel 2, punt 1)

    Artikel 2, punt b)

    Artikel 2, punt 3)

    Artikel 2, punt c)

    Artikel 2, punt 4)

    Artikel 2, punt d)

    Artikel 2, punt 5)

    Artikel 2, punt e)

    Artikel 2, punt 6)

    Artikel 2, punt f)

    Artikel 2, punt 7)

    Artikel 2, punt g)

    Artikel 2, punt 8)

    Artikel 2, punt h)

    Artikel 2, punt 9)

    Artikel 2, punt i)

    Artikel 2, punt 10)

    Artikel 2, punt j)

    Artikel 2, punt 11)

    Artikel 2, punt k)

    Artikel 2, punt 12)

    Artikel 2, punt l)

    Artikel 2, punt 13)

    Artikel 2, punt m)

    Artikel 2, punt 14)

    Artikel 2, punt n)

    Artikel 2, punt 18)

    Artikel 3

    Artikel 16

    Artikel 4

    Artikel 19

    Artikel 5

    Artikel 22

    Artikel 6

    Artikel 23

    Artikel 7

    Artikel 24

    Artikel 8

    Artikel 25

    Artikel 9

    Artikel 26

    Artikel 10

    Artikel 27

    Artikel 11

    Artikel 28

    Artikel 12

    Artikel 29

    Artikel 14

    Artikel 31

    Artikel 15

    Artikel 32

    Artikel 13

    Artikel 33

    Artikel 16

    Artikel 34

    Artikel 17

    Artikel 35

    Artikel 18

    Artikel 36

    Artikel 19

    Artikel 37

    Artikel 20

    Artikel 38

    Artikel 21

    Artikel 39

    Artikel 22

    Artikel 40

    Artikel 23

    Artikel 41

    Artikel 24

    Artikel 41

    Artikel 25

    Artikel 41

    Artikel 26

    Artikel 42

    Artikel 27

    Artikel 43

    Artikel 28

    Artikel 44

    Artikel 29

    Artikel 46

    Artikel 30

    Artikel 47

    Artikel 31

    Artikel 48

    Artikel 32

    Artikel 50

    Artikel 34

    Artikel 51

    Artikel 35

    Artikel 52

    Artikel 36

    Artikel 53

    Artikel 37

    Artikel 55


    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top