Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024L1712

Richtlijn (EU) 2024/1712 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan

PE/14/2024/REV/1

PB L, 2024/1712, 24.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1712/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1712/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1712

24.6.2024

RICHTLIJN (EU) 2024/1712 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juni 2024

tot wijziging van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Mensenhandel is een ernstig, vaak in het kader van georganiseerde misdaad gepleegd misdrijf, is een grove schending van de grondrechten en is uitdrukkelijk verboden bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). Het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en het ondersteunen van de slachtoffers van mensenhandel, ongeacht hun land van herkomst, blijft een prioriteit voor de Unie en de lidstaten.

(2)

Aan mensenhandel liggen verschillende oorzaken ten grondslag. Armoede, conflicten, ongelijkheid, gendergerelateerd geweld, het ontbreken van realistische kansen op werk of sociale steun, humanitaire crisissen, staatloosheid en discriminatie behoren tot de voornaamste factoren die mensen, met name vrouwen, kinderen en personen die tot gemarginaliseerde groepen behoren, kwetsbaar maken voor mensenhandel.

(3)

Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) is het belangrijkste rechtsinstrument van de Unie voor het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers van dit misdrijf. Die richtlijn voorziet in een breed kader voor de aanpak van mensenhandel door minimumvoorschriften vast te stellen voor de definitie van strafbare feiten en sancties. Zij bevat ook gemeenschappelijke bepalingen ter versterking van de preventie van mensenhandel, de aan slachtoffers verleende bijstand, alsmede hun bescherming, waarbij rekening wordt gehouden met het genderperspectief, evenals met het perspectief van mensen met een handicap en dat van de belangen van kinderen en waarbij een slachtoffergerichte aanpak wordt gehanteerd.

(4)

Mensenhandel kan worden verergerd wanneer het samengaat met discriminatie op grond van een combinatie van geslacht en andere door het Unierecht verboden discriminatiegronden. De lidstaten moeten daarom de nodige aandacht geven aan slachtoffers van intersectionele discriminatie en de daaruit voortvloeiende grotere kwetsbaarheid, door te voorzien in specifieke maatregelen wanneer er sprake is van intersectionele vormen van discriminatie. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan discriminatie op grond van ras en etnische afkomst.

(5)

In haar mededeling van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021-2025 heeft de Commissie een beleidsrespons geformuleerd met een multidisciplinaire en brede benadering die zowel de preventie van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, als de vervolging en veroordeling van mensenhandelaren bestrijkt. Die strategie omvat een reeks acties die in nauw overleg met maatschappelijke organisaties moeten worden uitgevoerd. Om de veranderende trends op het gebied van mensenhandel en de door de Commissie vastgestelde tekortkomingen aan te pakken, en nog krachtiger tegen dit misdrijf op te treden, is het noodzakelijk Richtlijn 2011/36/EU te wijzigen. De geconstateerde tekortkomingen in de strafrechtelijke respons die aanpassing van het rechtskader vereisen, hebben betrekking op strafbare feiten in verband met mensenhandel die in het belang van rechtspersonen zijn gepleegd, op samenwerking en coördinatie op Unie- en nationaal niveau en op de nationale systemen voor de vroegtijdige opsporing en identificatie van, gespecialiseerde bijstand aan en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel.

(6)

Uitbuiting van draagmoederschap, van gedwongen huwelijken en van illegale adoptie kunnen reeds vallen onder strafbare feiten op het gebied van mensenhandel zoals gedefinieerd in Richtlijn 2011/36/EU, voor zover aan alle criteria van die genoemde strafbare feiten is voldaan. Gezien de ernst van die praktijken en ten behoeve van de aanpak van strafbare feiten in verband met mensenhandel gepleegd voor andere doeleinden dan seksuele of arbeidsuitbuiting, die gestaag in aantal toenemen en aan belang winnen, is het echter noodzakelijk de uitbuiting van draagmoederschap, van gedwongen huwelijken en van illegale adoptie als vormen van uitbuiting in die richtlijn op te nemen, voor zover zij de constitutieve bestanddelen van mensenhandel omvatten, met inbegrip van het middelencriterium. Met name wat mensenhandel met het oog op de uitbuiting van draagmoederschap betreft, is deze richtlijn gericht op degenen die vrouwen dwingen of misleiden om draagmoeder te zijn. De in deze richtlijn gemaakte wijzigingen van Richtlijn 2011/36/EU doen geen afbreuk aan de definities van huwelijk, adoptie, gedwongen huwelijk en illegale adoptie, of daarmee verband houdende strafbare feiten, anders dan mensenhandel, indien het nationale of internationale recht daarin voorziet. Die voorschriften doen evenmin afbreuk aan de nationale regels inzake draagmoederschap, waaronder het strafrecht of het familierecht.

(7)

Kinderen die in een tehuis of een gesloten instelling worden geplaatst, vormen een groep die bijzonder kwetsbaar is voor mensenhandel. Ze kunnen slachtoffer worden van mensenhandel op het moment van plaatsing in die instellingen, gedurende hun verblijf en daarna.

(8)

Een toenemend aantal strafbare feiten in verband met mensenhandel wordt gepleegd met behulp van of gefaciliteerd door informatie- en communicatietechnologieën. Mensenhandelaars gebruiken vaak het internet en sociale media, onder meer om slachtoffers te werven, aan te bieden of uit te buiten, controle uit te oefenen en hun vervoer te organiseren. Internet en sociale media worden ook gebruikt voor de verspreiding van aan uitbuiting gerelateerd materiaal. Informatietechnologie bemoeilijkt ook de tijdige opsporing van het misdrijf en de identificatie van de slachtoffers en daders.

(9)

Het bestaande rechtskader in Richtlijn 2011/36/EU omvat reeds, binnen het toepassingsgebied van de definitie van mensenhandel, misdrijven die zijn gepleegd met behulp van informatie- en communicatietechnologieën, bijvoorbeeld bij het werven en uitbuiten van slachtoffers, het organiseren van hun vervoer en huisvesting, het online aanbieden van slachtoffers en het leggen van contact met potentiële klanten, het controleren van slachtoffers en het communiceren tussen daders, inclusief alle daarmee verband houdende financiële transacties. Om deze modus operandi van mensenhandelaars aan te pakken, moet de rechtshandhaving haar digitale capaciteiten en deskundigheid verbeteren en gelijke tred houden met technologische ontwikkelingen. Voorts wordt de lidstaten verzocht zich te beraden op het gebruik van preventieve maatregelen, met name maatregelen die tot doel hebben de vraag te ontmoedigen, waarmee het misbruik van onlinediensten voor mensenhandeldoeleinden kan worden aangepakt.

(10)

De strafmaat voor mensenhandel moet een weerspiegeling zijn van de grotere strafwaardigheid van ernstigere vormen van gedrag en van het schadelijker en langduriger effect daarvan op de slachtoffers. Hieronder valt ook het versterkende effect van de verspreiding van aan uitbuiting gerelateerd materiaal, met inbegrip van verspreiding in gesloten groepen die slechts voor een beperkt aantal deelnemers toegankelijk zijn. Daarom moet worden bepaald dat de verspreiding via informatie- en communicatietechnologieën van beelden, video’s of vergelijkbaar materiaal van seksuele aard waarbij het slachtoffer betrokken is, een verzwarende omstandigheid is.

(11)

Hoewel er geen verplichting bestaat om hogere straffen op te leggen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat rechters of rechtbanken de in deze richtlijn omschreven verzwarende omstandigheden kunnen laten meewegen bij de veroordeling van daders. Het behoort tot de beoordelingsvrijheid van de rechter of de rechtbank om te bepalen of de specifieke verzwarende omstandigheden worden meegewogen, rekening houdend met alle feiten van het betreffende geval. De lidstaten mogen niet verplicht zijn in verzwarende omstandigheden te voorzien wanneer in het nationale recht is bepaald dat de verspreiding via informatie- en communicatietechnologieën van beelden of video’s of vergelijkbaar materiaal van seksuele aard waarbij het slachtoffer betrokken is, als een afzonderlijk strafbaar feit moet worden beschouwd en dit strengere straffen uit hoofde van het nationale recht tot gevolg kan hebben.

(12)

Om te zorgen voor een krachtigere strafrechtelijke respons op ten voordele van rechtspersonen gepleegde strafbare feiten in verband met mensenhandel en om het plegen van die strafbare feiten te ontmoedigen, moet de sanctieregeling voor rechtspersonen worden verduidelijkt en afgestemd op andere strafrechtelijke instrumenten van de Unie. Uit hoofde van de Richtlijnen 2014/23/EU (4), 2014/24/EU (5) en 2014/25/EU (6) van het Europees Parlement en de Raad leidt een veroordeling, door middel van een definitief vonnis, wegens kinderarbeid of andere vormen van mensenhandel tot uitsluiting van deelname aan een aanbestedingsprocedure of procedure voor de gunning van concessies. Niettemin kunnen de lidstaten eveneens besluiten om onder de strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen die aan rechtspersonen kunnen worden opgelegd, de uitsluiting van dergelijke rechtspersonen van aanbestedingsprocedures of concessies op te nemen, om zo ook aanbestedingen en concessies onder de drempelwaarden van de desbetreffende richtlijnen te bestrijken.

(13)

Richtlijn (EU) 2024/1260 van het Europees Parlement en de Raad (7) legt minimumvoorschriften vast voor de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in strafzaken en is van toepassing op de strafbare feiten die onder Richtlijn 2011/36/EU vallen. De bepalingen van Richtlijn 2011/36/EU omtrent bevriezing en confiscatie zijn derhalve achterhaald en moeten worden ingetrokken.

(14)

Richtlijn 2011/36/EU voorziet in de mogelijkheid om slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen en niet te bestraffen voor strafbare feiten tot het plegen waarvan zij zijn gedwongen als rechtstreeks gevolg van het feit dat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Het is passend om het toepassingsgebied van de desbetreffende bepaling uit te breiden naar alle onwettige activiteiten die slachtoffers gedwongen hebben uitgevoerd als rechtstreeks gevolg van mensenhandel, zoals administratieve overtredingen in verband met prostitutie, bedelarij, rondhangen, zwartwerk of andere handelingen die niet van strafrechtelijke aard zijn, maar onderworpen zijn aan administratieve of financiële sancties, overeenkomstig het nationale recht, om de slachtoffers van mensenhandel verder aan te moedigen aangifte te doen van het misdrijf of om hulp en bijstand te zoeken en hen gerust te stellen met de mogelijkheden om niet aansprakelijk te worden gesteld.

(15)

Om de nationale capaciteit te vergroten om slachtoffers vroegtijdig op te sporen en te identificeren, en hen door te verwijzen naar de passende beschermings-, bijstands- en ondersteuningsdiensten, is het noodzakelijk om, bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, een of meerdere verwijzingsmechanismen in de lidstaten in te stellen. Het instellen van formele verwijzingsmechanismen en het aanwijzen van een nationaal contactpunt voor de grensoverschrijdende doorverwijzing van slachtoffers zijn essentiële maatregelen ter verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking. Een verwijzingsmechanisme moet een transparant, toegankelijk en geharmoniseerd kader zijn dat de vroegtijdige opsporing en identificatie van, ondersteuning van en bijstand aan de slachtoffers van mensenhandel vergemakkelijkt en hun doorverwijzing naar de verantwoordelijke nationale organisaties en instanties faciliteert. In een dergelijk kader moeten de deelnemende bevoegde autoriteiten, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden worden aangewezen en moeten hun respectieve taken worden vastgesteld, met inbegrip van de procedures en de communicatielijnen. Die verwijzingsmechanismen kunnen de vorm aannemen van een reeks vastgestelde procedures, richtsnoeren, samenwerkingsregelingen of protocollen. Een verwijzingsmechanisme moet gelden voor alle slachtoffers en voor alle vormen van mensenhandel, rekening houdend met de individuele kwetsbaarheid van de slachtoffers. De lidstaten worden aangespoord om zich te beperken tot één verwijzingsmechanisme indien de organisatie van het openbaar bestuur dit toelaat. Het contactpunt fungeert als contactpunt voor de grensoverschrijdende doorverwijzing van slachtoffers, in de betrekkingen tussen de autoriteiten of instellingen die verantwoordelijk zijn voor de grensoverschrijdende ondersteuning van slachtoffers in de verschillende lidstaten, maar niet als contactpunt voor de slachtoffers zelf. Contactpunten kunnen gebaseerd zijn op bestaande mechanismen of governancestructuren en hoeven niet in de plaats te komen van nationale klachtenmechanismen of meldpunten.

(16)

Om de bijstand en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat slachtoffers toegang hebben tot opvanghuizen en veilige huisvesting, aangepast aan de specifieke behoeften van slachtoffers van mensenhandel. Om de veiligheid van vermoedelijke of geïdentificeerde slachtoffers te vergroten, worden de lidstaten aangemoedigd te vereisen dat personeel dat in contact komt in opvangcentra met slachtoffers van mensenhandel geen strafblad heeft met strafbare feiten die verband houden met mensenhandel of met andere misdrijven of strafbare feiten die ernstige twijfels oproepen over hun vermogen om verantwoord met slachtoffers om te gaan.

(17)

Personen met een handicap, met name vrouwen en kinderen, lopen een hoger risico slachtoffer te worden van mensenhandel. De lidstaten moeten rekening houden met de specifieke behoeften van slachtoffers van mensenhandel met een handicap wanneer zij voor hen ondersteunende maatregelen voorzien.

(18)

De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat slachtoffers bijstand krijgen, ongeacht hun nationaliteit of het feit dat zij staatloos zijn, hun staatsburgerschap, hun verblijfplaats of verblijfsstatus en de vorm van uitbuiting. De bijstand moet gericht zijn op volledige re-integratie van de slachtoffers in de samenleving, en kan toegang tot onderwijs, opleiding en de arbeidsmarkt omvatten, in overeenstemming met het nationale recht, evenals hulp bij de terugkeer naar een zelfstandig leven.

(19)

De lidstaten moeten gedurende asielprocedures rekening houden met de specifieke kwetsbare positie van slachtoffers van mensenhandel die internationale bescherming kunnen behoeven, in voorkomend geval met inbegrip van bijzondere procedurele waarborgen overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad (8) en bijzondere opvangbehoeften overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(20)

Om te voorkomen dat slachtoffers binnen de Unie opnieuw worden verhandeld, is het belangrijk dat de lidstaten bij de overdracht van slachtoffers uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad (10) geen slachtoffers overdragen aan een lidstaat waar er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de slachtoffers, als gevolg van de overdracht aan die lidstaat, een reëel risico lopen op schending van hun grondrechten die neerkomt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest.

(21)

Slachtoffers van mensenhandel hebben het recht om internationale bescherming of een gelijkwaardige nationale status aan te vragen. Zij kunnen in voorkomend geval ook in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van Richtlijn 2004/81/EG van de Raad (11). Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de desbetreffende twee procedures elkaar aanvullen en elkaar niet uitsluiten.

(22)

Staatlozen lopen een groter risico om slachtoffer te worden van mensenhandel. Bij de toepassing van deze richtlijn is het belangrijk bijzondere aandacht te besteden aan die kwetsbare groep.

(23)

Kinderen worden beschouwd als een van de kwetsbaarste groepen die het doelwit zijn van criminele organisaties die bij mensenhandel betrokken zijn. Kinderen worden vaak uitgebuit door zulke criminele organisaties die hen werven zodat zij later aan criminele activiteiten gaan deelnemen. De lidstaten moeten het aanbod verzorgen of bevorderen van regelmatige en gespecialiseerde opleidingen aan professionals die met zulke kinderen in aanraking komen, om hen op te sporen en als slachtoffers te identificeren.

(24)

Elke maatregel die de vrijheid van kinderen beperkt teneinde hen te beschermen tegen mensenhandel, moet strikt noodzakelijk, evenredig en redelijk zijn voor het doel om het individuele kind te beschermen.

(25)

Om de betaling van schadevergoeding van slachtoffers te vergemakkelijken, mogen de lidstaten een nationaal fonds voor slachtoffers opzetten of vergelijkbare instrumenten, waarbij kan worden gedacht aan wetgeving die de schadevergoeding van slachtoffers van mensenhandel waarborgt.

(26)

Om een samenhangende beleidsrespons te formuleren om de vraag die mensenhandel stimuleert tegen te gaan en de strafrechtelijke inspanningen om dergelijke vraag in alle lidstaten terug te dringen, verder te versterken en te harmoniseren, is het van belang het gebruik van diensten waarbij het slachtoffer wordt uitgebuit om dergelijke diensten te verlenen en de gebruiker van de diensten weet dat de persoon die de dienst verleent een slachtoffer is van mensenhandel, strafbaar te stellen. De strafbaarstelling van dit feit maakt deel uit van een brede aanpak ter vermindering van de grote vraag die alle vormen van uitbuiting in de hand werkt. De strafbaarstelling mag alleen gericht zijn op het gebruik van diensten die worden verleend in het kader van uitbuiting die onder het misdrijf mensenhandel valt. Het strafbare feit mag derhalve niet van toepassing zijn op klanten die producten kopen die onder omstandigheden van arbeidsuitbuiting zijn geproduceerd, aangezien zij niet de gebruikers van een dienst zijn. Deze richtlijn stelt in dit verband een wettelijk minimumkader vast en het staat de lidstaten vrij strengere strafrechtelijke regels vast te stellen of te handhaven. De lidstaten kunnen in hun nationale recht het kopen van seksuele handelingen strafbaar stellen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de wijze waarop de lidstaten in hun nationale recht omgaan met prostitutie.

(27)

In deze richtlijn wordt het gebruik van een dienst door een slachtoffer van mensenhandel strafbaar gesteld indien de gebruiker van de dienst weet dat de persoon die de dienst verleent een slachtoffer is. Het begrip “wetenschap” moet worden uitgelegd in overeenstemming met het nationale recht. In alle gevallen moet bij de beoordeling of de gebruiker wist dat de persoon het slachtoffer was van mensenhandel en onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de zaak. Deze wetenschap kan worden afgeleid uit objectieve, feitelijke omstandigheden. De omstandigheden kunnen onder meer betrekking hebben op de slachtoffers zelf, de omstandigheden waaronder de slachtoffers de diensten moest verlenen en specifieke feiten die kunnen worden beschouwd als aanwijzingen dat de mensenhandelaar controle uitoefent over de slachtoffers. Omstandigheden met betrekking tot de slachtoffers zelf, zoals onvoldoende beheersing van een nationale of regionale taal, duidelijke tekenen van psychologisch of fysiek letsel of angst, of het niet kennen van de steden of plaatsen waar ze zich bevinden of geweest zijn, kunnen in aanmerking worden genomen. Wat de omstandigheden betreft die verband houden met de voorwaarden waaronder de diensten moesten worden verricht, kan rekening worden gehouden met de levens- en arbeidsomstandigheden van de dienstverlener en de staat van het pand waar de dienst werd verricht. Tekenen van controle van een mensenhandelaar over slachtoffers kunnen blijken uit duidelijke externe controlemaatregelen met betrekking tot de verleners van de diensten, hun beperkte bewegingsvrijheid of het feit dat de dienstverleners niet in het bezit zijn van hun nationale identiteitskaart of paspoort.

(28)

Preventie- en vraagreductiemaatregelen moeten doelgericht en gedifferentieerd worden uitgevoerd om doeltreffend in te spelen op de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van mensenhandel. Om de vraag die mensenhandel stimuleert te ontmoedigen en terug te dringen, is het belangrijk dat de lidstaten verdere passende maatregelen overwegen die gericht zijn op potentiële en huidige gebruikers, zoals specifiek opgezette bewustmakingscampagnes.

(29)

In de context van opleiding en om de doeltreffende uitvoering van de nationale bepalingen inzake de niet-vervolging of niet-bestraffing te waarborgen, moeten de lidstaten het openbaar ministerie en de rechtshandhavingsautoriteiten die in contact kunnen komen met de slachtoffers of potentiële slachtoffers van mensenhandel, hier bewuster van maken.

(30)

Om de nationale beleidsresponsen te versterken, moeten er nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of soortgelijke mechanismen worden opgericht en moeten de lidstaten onafhankelijke organen kunnen oprichten. Het behoort tot de bevoegdheid van de lidstaten om te beslissen welke entiteiten worden aangewezen of opgericht als nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of als soortgelijke mechanismen of onafhankelijke organen, ongeacht hun benaming, overeenkomstig het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten, mits die entiteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om de taken uit te voeren die in deze richtlijn zijn voorzien.

(31)

De verzameling van correcte, coherente en geanonimiseerde gegevens en de tijdige bekendmaking van verzamelde gegevens en statistieken zijn van fundamenteel belang om precies te weten op welke schaal mensenhandel in de Unie plaatsvindt. De lidstaten verplichten om jaarlijks op geharmoniseerde wijze statistische gegevens over mensenhandel te verzamelen en aan de Commissie mee te delen, zal de algemene kennis over het verschijnsel sterk bevorderen en ervoor zorgen dat beleid en strategieën op gegevens worden gebaseerd.

(32)

Ter ondersteuning van hun nationale beleid moeten de lidstaten ook nationale actieplannen ter bestrijding van mensenhandel ontwikkelen.

(33)

Met betrekking tot kinderen worden de lidstaten aangemoedigd ervoor te zorgen dat nationale systemen voor kinderbescherming specifieke plannen opstellen ter voorkoming van mensenhandel, met inbegrip van kinderen in tehuizen of gesloten instellingen.

(34)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, te weten het voorkomen en bestrijden van mensenhandel, en het beschermen van de slachtoffers van dat misdrijf, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en vanwege de omvang en het effect van de maatregelen beter op het niveau van de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(35)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en strookt met de beginselen die zijn erkend in het Handvest, met name waar het gaat om de eerbiediging en bescherming van de menselijke waardigheid, het verbod op slavernij, dwangarbeid en mensenhandel, het recht van eenieder op lichamelijke en geestelijke integriteit, het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, het recht op vrijheid en veiligheid, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de rechten van het kind, de rechten van personen met een handicap, het verbod op kinderarbeid, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake strafbare feiten en straffen. Deze richtlijn strekt er in het bijzonder toe de volledige eerbiediging te waarborgen van die rechten en beginselen, die dienovereenkomstig moeten worden toegepast.

(36)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland bij brief van 20 april 2023 te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen.

(37)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(38)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (12) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(39)

Richtlijn 2011/36/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2011/36/EU

Richtlijn 2011/36/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van prostitutie van anderen, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of dienstverlening, bedelarij daaronder begrepen, slavernij of met slavernij vergelijkbare praktijken, dienstbaarheid, uitbuiting van strafbare activiteiten, de verwijdering van organen, uitbuiting van draagmoederschap, van gedwongen huwelijken of van illegale adoptie.”

;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   De in lid 1 bedoelde handelingen die betrekking hebben op een kind zijn strafbaar als mensenhandel, ook al is geen van de in lid 1 genoemde middelen gebruikt. Dit lid is niet van toepassing op de uitbuiting van draagmoederschap als bedoeld in lid 3, tenzij de draagmoeder een kind is.”.

2)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt punt d) vervangen door:

“d)

gepaard is gegaan met ernstige geweldpleging of het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft toegebracht, met inbegrip van lichamelijk of psychologisch letsel.”

;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer het een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit betreft, de volgende zaken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht, als verzwarende omstandigheden worden beschouwd:

a)

het feit dat het strafbare feit door ambtenaren in de uitoefening van hun functie is gepleegd;

b)

het feit dat de dader, door middel van informatie- en communicatietechnologieën, beelden of video’s of vergelijkbaar materiaal van seksuele aard waarbij het slachtoffer betrokken is heeft verspreid of de verspreiding ervan heeft vergemakkelijkt.”.

3)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de inleidende tekst vervangen door:

“1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor de in artikel 2, artikel 3 en artikel 18 bis, lid 1, bedoelde strafbare feiten, te zijnen voordele gepleegd door een persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft, die gebaseerd is op:”

;

b)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

“2.   De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 2, artikel 3 en artikel 18 bis, lid 1, konden worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.

3.   De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen de natuurlijke personen die dader of uitlokker zijn van, dan wel medeplichtig zijn aan de in artikel 2, artikel 3 en artikel 18 bis, lid 1, bedoelde strafbare feiten, niet uit.”.

4)

Artikel 6 wordt vervangen door:

“Artikel 6

Sancties tegen rechtspersonen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon die volgens artikel 5, lid 1 of lid 2, aansprakelijk is gesteld, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende, al dan niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat sancties of maatregelen tegen rechtspersonen die volgens artikel 5, lid 1 of lid 2, aansprakelijk zijn gesteld voor de in artikel 2, artikel 3 en artikel 18 bis, lid 1, bedoelde strafbare feiten, al dan niet strafrechtelijke geldboetes en mogelijk andere al dan niet strafrechtelijke sancties of maatregelen omvatten zoals:

a)

uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;

b)

uitsluiting van toegang tot overheidsfinanciering, waaronder aanbestedingsprocedures, subsidies, concessies en vergunningen;

c)

een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten;

d)

intrekking van vergunningen en machtigingen voor activiteiten die hebben geleid tot het plegen van het desbetreffende strafbare feit;

e)

plaatsing onder toezicht van de rechter;

f)

gerechtelijke ontbinding;

g)

sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit;

h)

wanneer er sprake is van een algemeen belang, de bekendmaking van de rechterlijke beslissing, in haar geheel of een gedeelte ervan, die verband houdt met het gepleegde strafbare feit en de opgelegde sancties of maatregelen, onverminderd de regels inzake de privacy en de bescherming van persoonsgegevens.”.

5)

Artikel 7 wordt geschrapt.

6)

Artikel 8 wordt vervangen door:

“Artikel 8

Niet-vervolging of niet-bestraffing van het slachtoffer

De lidstaten nemen, in overeenstemming met de grondbeginselen van hun rechtsorde, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten gerechtigd zijn slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of te bestraffen wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele of andere onwettige activiteiten die een rechtstreeks gevolg is van een van de in artikel 2 bedoelde, jegens hen gepleegde handelingen.”.

7)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het onderzoek naar of de vervolging van in artikel 2, artikel 3 en artikel 18 bis, lid 1, bedoelde strafbare feiten niet afhankelijk is van de door een slachtoffer gedane aangifte of ingediende klacht, en dat de strafprocedure kan worden voortgezet zelfs indien het slachtoffer zijn of haar verklaring intrekt.”

;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen, eenheden of diensten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de hiertoe vereiste opleiding krijgen. De lidstaten zorgen ervoor dat personen, eenheden of diensten die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek en de vervolging van in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten die met behulp van informatie- of communicatietechnologie zijn gepleegd of gefaciliteerd, over voldoende deskundigheid en technologische capaciteiten beschikken. De lidstaten worden aangemoedigd om, indien mogelijk en in overeenstemming met hun nationale rechtsstelsels, binnen hun wetshandhavingsdiensten en openbare ministeries gespecialiseerde eenheden op te richten.”.

8)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de inleidende tekst vervangen door:

“1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in hun rechtsmacht ten aanzien van de in artikel 2, artikel 3 en artikel 18 bis, lid 1, bedoelde strafbare feiten die:”

;

b)

in lid 2 wordt de inleidende tekst vervangen door:

“2.   Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht tevens te vestigen over strafbare feiten in de zin van artikel 2, artikel 3 en artikel 18 bis, lid 1, die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, onder meer indien het strafbare feit is gepleegd:”.

9)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat slachtoffers vóór, tijdens, en gedurende een passende periode na, de strafprocedure van gespecialiseerde bijstand en ondersteuning worden voorzien in het kader van een op slachtoffers gerichte, genderbewuste, op handicaps toegesneden en kindvriendelijke benadering, en aldus hun rechten kunnen uitoefenen zoals bepaald in Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad (*1) en in deze richtlijn.

(*1)  Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).”;"

b)

de leden 4 en 5 worden vervangen door:

“4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen een of meerdere verwijzingsmechanismen in te stellen voor de vroegtijdige opsporing en identificatie van en bijstand en ondersteuning aan geïdentificeerde en vermoedelijke slachtoffers, in samenwerking met relevante hulpverleningsorganisaties, en om een contactpunt voor de grensoverschrijdende doorverwijzing van slachtoffers aan te wijzen.

De verwijzingsmechanismen, die overeenkomstig dit lid werkzaam zijn, vervullen ten minste de volgende taken:

a)

de vaststelling van minimumnormen voor de opsporing en vroegtijdige identificatie van slachtoffers, en de aanpassing van de procedures voor dergelijke opsporing en identificatie aan de verschillende vormen van uitbuiting die onder deze richtlijn vallen;

b)

de verwijzing van het slachtoffer naar de meest geschikte ondersteuning en bijstand;

c)

het opzetten van samenwerkingsregelingen of -protocollen met de asielautoriteiten om ervoor te zorgen dat er bijstand, ondersteuning en bescherming wordt geboden aan slachtoffers van mensenhandel die ook internationale bescherming behoeven of wensen aan te vragen, rekening houdend met de individuele omstandigheden van het slachtoffer.

5.   De in de leden 1 en 2 bedoelde bijstand en ondersteuning wordt op geïnformeerde wijze en in overleg verleend en behelst ten minste een levensstandaard die de slachtoffers in staat stelt in hun onderhoud te voorzien via maatregelen als een geschikte en veilige opvang, zoals opvanghuizen en andere geschikte tijdelijke huisvesting, en materiële bijstand, alsmede de noodzakelijke medische behandelingen, waaronder psychologische bijstand, advies en informatie, en indien nodig vertaling en vertolking.”

;

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“5 bis.   De in lid 5 bedoelde opvanghuizen en andere geschikte tijdelijke huisvesting worden in voldoende aantallen beschikbaar gesteld en zijn goed toegankelijk voor vermoedelijke en geïdentificeerde slachtoffers van mensenhandel. De opvanghuizen en andere geschikte tijdelijke huisvesting helpen hen bij hun herstel door te zorgen voor adequate en passende levensomstandigheden met het oog op een terugkeer naar een zelfstandig leven. Zij zijn ook uitgerust om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van kinderen, met inbegrip van minderjarige slachtoffers.”

;

d)

lid 6 wordt vervangen door:

“6.   De in lid 5 bedoelde informatie behelst in voorkomend geval informatie over bedenk- en hersteltijd overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG, en informatie over de mogelijke verlening van internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347 (*2) en Verordening (EU) 2024/1348 (*3) van het Europees Parlement en de Raad of overeenkomstig internationale instrumenten of andere soortgelijke nationale voorschriften.

(*2)  Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj)."

(*3)  Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU (PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj).”."

10)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 11 bis

Slachtoffers van mensenhandel die mogelijk internationale bescherming nodig hebben

1.   De lidstaten zorgen voor complementariteit en coördinatie tussen de autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van mensenhandel en de asielautoriteiten.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van mensenhandel hun recht kunnen uitoefenen om internationale bescherming of een soortgelijke nationale status aan te vragen, ook wanneer het slachtoffer bijstand, ondersteuning en bescherming krijgt als vermoedelijk of geïdentificeerd slachtoffer van mensenhandel.”.

11)

In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De in dit artikel bedoelde beschermingsmaatregelen zijn onverminderd de in Richtlijn 2012/29/EU vastgestelde rechten van toepassing.”.

12)

Aan artikel 13 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de procedures voor de aangifte van een strafbaar feit uit hoofde van deze richtlijn zowel veilig en, in overeenstemming met het nationale recht, vertrouwelijk zijn, als qua opzet en taalgebruik kindvriendelijk zijn in overeenstemming met de leeftijd en maturiteit van minderjarige slachtoffers.”.

13)

In artikel 14 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door:

“1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de specifieke acties die worden ondernomen om minderjarige slachtoffers van mensenhandel op korte en lange termijn bij te staan en te steunen bij hun fysieke en psychosociale herstel, worden ondernomen op basis van een individuele beoordeling van hun situatie in elk afzonderlijk geval, naar behoren rekening houdend met hun meningen, behoeften en belangen, teneinde tot een duurzame oplossing voor het kind te komen, met inbegrip van programma’s om hun overgang naar emancipatie en volwassenheid te ondersteunen om mensenhandel in het vervolg te voorkomen. Binnen een redelijke termijn bieden de lidstaten, in overeenstemming met het nationale recht, toegang tot onderwijs aan minderjarige slachtoffers en kinderen van slachtoffers die overeenkomstig artikel 11 bijstand en ondersteuning genieten.

2.   De lidstaten wijzen een voogd of een vertegenwoordiger voor het minderjarige slachtoffer van mensenhandel aan vanaf het moment dat de minderjarige is geïdentificeerd door de autoriteiten, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid de belangen van het minderjarige slachtoffer niet kunnen behartigen en/of het niet kunnen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het minderjarige slachtoffer. De lidstaten zorgen ervoor dat er, in geval van een belangenconflict tussen de voogd of de vertegenwoordiger en het minderjarige slachtoffer, een andere voogd of vertegenwoordiger wordt aangewezen.

3.   De lidstaten nemen, indien passend en mogelijk, maatregelen om bijstand en ondersteuning te verlenen aan de op hun grondgebied verblijvende gezinsleden van het minderjarige slachtoffer van mensenhandel. In het bijzonder passen de lidstaten, wanneer dit passend en mogelijk is, artikel 4 van Richtlijn 2012/29/EU toe op het gezin.”.

14)

De artikelen 17 en 18 worden vervangen door:

“Artikel 17

Schadevergoeding van slachtoffers

De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van mensenhandel toegang hebben tot bestaande regelingen voor de schadevergoeding van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven. De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale wetgeving een nationaal fonds voor slachtoffers of een vergelijkbaar instrument opzetten voor de schadevergoeding van slachtoffers.

Artikel 18

Preventie

1.   De lidstaten voorzien in passende maatregelen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van uitbuiting, zoals onderwijs, opleiding en campagnes, en in voorkomend geval met bijzondere aandacht voor de onlinedimensie, om de vraag die de voedingsbodem is voor alle vormen van uitbuiting in verband met mensenhandel te ontmoedigen en te doen afnemen.

2.   De lidstaten treffen, op genderbewuste en kindvriendelijke wijze, passende maatregelen, onder meer via het internet, zoals het opzetten, in voorkomend geval in samenwerking met betrokken organisaties uit het maatschappelijk middenveld en andere betrokken actoren, zoals de particuliere sector, van informatie- en bewustwordingscampagnes en onderzoeks- en opleidingsprogramma’s, onder meer op het gebied van de bevordering van digitale geletterdheid en vaardigheden en om het bewustzijn te vergroten en mensen, met name kinderen en personen met een handicap, te behoeden voor het gevaar dat zij het slachtoffer worden van mensenhandel.”.

15)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 18 bis

Strafbare feiten op het gebied van het gebruik van diensten verleend door een slachtoffer van mensenhandel

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, indien het een opzettelijke gedraging betreft, het gebruikmaken van diensten die worden verleend door een slachtoffer van een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit, een strafbaar feit vormt indien het slachtoffer wordt uitgebuit om dergelijke diensten te verlenen en de gebruiker van de diensten weet dat de persoon die de dienst verleent een slachtoffer is van een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op een overeenkomstig artikel 1 strafbaar gesteld feit doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke straffen worden gesteld.

Artikel 18 ter

Opleiding

1.   De lidstaten bevorderen of bieden regelmatige en gespecialiseerde opleidingen aan voor professionals die waarschijnlijk in contact zullen komen met slachtoffers of potentiële slachtoffers van mensenhandel, met inbegrip van eerstelijnspolitieagenten, gerechtsmedewerkers, bijstands- en ondersteuningsdiensten, arbeidsinspecteurs, sociale diensten en gezondheidswerkers, met als doel hen in staat te stellen mensenhandel te voorkomen en te bestrijden en secundaire victimisatie te voorkomen, en de slachtoffers op te sporen, te identificeren, bij te staan, te ondersteunen en te beschermen. Dergelijke opleidingen moeten gebaseerd zijn op de mensenrechten en slachtoffer-, gender-, handicap- en kindbewust zijn.

2.   Onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de verschillen in de organisatie van de rechterlijke macht in de Unie, moedigen de lidstaten zowel algemene als gespecialiseerde opleidingen aan voor rechters en openbare aanklagers die betrokken zijn bij strafprocedures, met als doel hen in staat te stellen mensenhandel te voorkomen en te bestrijden en secundaire victimisatie te voorkomen, en de slachtoffers op te sporen, te identificeren, bij te staan, te ondersteunen en te beschermen. Dergelijke opleidingen moeten gebaseerd zijn op de mensenrechten en slachtoffer-, gender-, handicap- en kindbewust zijn.”.

16)

Artikel 19 wordt vervangen door:

“Artikel 19

Nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of soortgelijke mechanismen en onafhankelijke organen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of soortgelijke mechanismen aan te stellen en hen te voorzien van toereikende middelen die nodig zijn om hun functies doeltreffend uit te voeren. De nationale coördinator voor de bestrijding van mensenhandel of het soortgelijke mechanisme werkt samen met relevante nationale, regionale en lokale instanties en agentschappen, met name rechtshandhavingsinstanties, met nationale verwijzingsmechanismen en met relevante maatschappelijke organisaties die op dit gebied actief zijn.

2.   De taken van de nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of soortgelijke mechanismen omvatten het monitoren van trends inzake mensenhandel, het meten van de resultaten van bestrijdingsmaatregelen, onder meer door statistieken te verzamelen in nauwe samenwerking met relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld die op dit gebied actief zijn, en rapportering.

De taken van de nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of soortgelijke mechanismen kunnen ook het volgende omvatten:

a)

het opstellen van noodplannen om de dreiging van mensenhandel in ernstige noodsituaties te voorkomen;

b)

bevordering, coördinatie en, in voorkomend geval, financiering van programma’s ter bestrijding van mensenhandel.

3.   De lidstaten kunnen ook onafhankelijke organen oprichten die onder meer tot taak hebben toezicht te houden op de uitvoering en het effect van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel, verslagen in te dienen over aangelegenheden die bijzondere aandacht van de bevoegde nationale autoriteiten vereisen en beoordelingen uit te voeren van de diepere oorzaken en trends van mensenhandel. Wanneer een dergelijke onafhankelijke instantie wordt opgericht, kunnen de lidstaten haar een of meer van de in lid 2 bedoelde taken toevertrouwen.”.

17)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 19 bis

Gegevensverzameling en statistieken

1.   De lidstaten zorgen voor een systeem voor de registratie, productie en verstrekking van geanonimiseerde statistische gegevens om toezicht te houden op de doeltreffendheid van hun systemen voor het bestrijden van de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten.

2.   De in lid 1 bedoelde statistische gegevens omvatten, ten minste, op centraal niveau beschikbare gegevens over:

a)

het aantal geïdentificeerde en vermoedelijke slachtoffers van in artikel 2 bedoelde strafbare feiten, uitgesplitst naar registrerende organisatie, geslacht, leeftijdsgroep (kind/volwassene), staatsburgerschap en vorm van uitbuiting, overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijken;

b)

het aantal personen dat wordt verdacht van de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten, uitgesplitst naar geslacht, leeftijdsgroep (kind/volwassene), staatsburgerschap en vorm van uitbuiting;

c)

het aantal personen tegen wie vervolging is ingesteld wegens in artikel 2 bedoelde strafbare feiten, uitgesplitst naar geslacht, leeftijdsgroep (kind/volwassene), staatsburgerschap, vorm van uitbuiting, en de aard van de definitieve beslissing tot vervolging;

d)

het aantal beslissingen tot vervolging (tenlasteleggingen van in artikel 2 bedoelde strafbare feiten, tenlasteleggingen van andere strafbare feiten, beslissingen om geen vervolging in te stellen, andere);

e)

het aantal personen dat veroordeeld is wegens in artikel 2 bedoelde strafbare feiten, uitgesplitst naar geslacht, leeftijdsgroep (kind/volwassene) en staatsburgerschap;

f)

het aantal rechterlijke uitspraken (d.w.z. vrijspraak, veroordelingen, andere) wegens in artikel 2 bedoelde strafbare feiten;

g)

het aantal in verband met in artikel 18 bis, lid 1, bedoelde strafbare feiten verdachte, vervolgde en veroordeelde personen, uitgesplitst naar geslacht en leeftijdsgroep (kind/volwassene).

3.   De lidstaten dienen, in principe vóór 30 september en indien dit niet mogelijk is, uiterlijk op 31 december van elk jaar bij de Commissie de in lid 2 bedoelde statistische gegevens over het voorgaande jaar in.

Artikel 19 ter

Nationaal actieplan ter bestrijding van mensenhandel

1.   De lidstaten stellen uiterlijk op 15 juli 2028 hun nationale actieplannen ter bestrijding van mensenhandel vast, die zijn ontwikkeld en geïmplementeerd in overleg met de in artikel 19 bedoelde nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of soortgelijke mechanismen, met de onafhankelijke organen en met relevante belanghebbenden die actief zijn op het gebied van de voorkoming en bestrijding van mensenhandel. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale actieplannen ter bestrijding van mensenhandel tenminste om de vijf jaar worden geëvalueerd en geactualiseerd.

2.   De nationale actieplannen ter bestrijding van mensenhandel mogen de volgende elementen omvatten:

a)

doelstellingen, prioriteiten en maatregelen ter bestrijding van mensenhandel voor alle vormen van uitbuiting, met inbegrip van specifieke maatregelen voor minderjarige slachtoffers;

b)

preventieve maatregelen, zoals onderwijs, bewustmakingscampagnes en opleidingen, en, in voorkomend geval, preventieve maatregelen in het kader van de noodrespons op de risico’s van mensenhandel als gevolg van humanitaire crisissen;

c)

maatregelen ter versterking van de strijd tegen mensenhandel, onder meer ter verbetering van het onderzoek naar en de vervolging van gevallen van mensenhandel en ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking;

d)

maatregelen ter versterking van de vroegtijdige identificatie van, bijstand aan, ondersteuning aan en bescherming van de slachtoffers van mensenhandel;

e)

procedures voor regelmatige monitoring en evaluatie van de uitvoering van de nationale actieplannen ter bestrijding van mensenhandel.

3.   De lidstaten delen hun nationale actieplannen ter bestrijding van mensenhandel en eventuele actualiseringen daarvan binnen drie maanden na aanneming mee aan de Commissie.

4.   De nationale actieplannen ter bestrijding van mensenhandel worden openbaar gemaakt.”.

18)

Artikel 20 wordt vervangen door:

“Artikel 20

Coördinatie van de strategie van de Unie tegen mensenhandel

1.   Om bij te dragen tot een gecoördineerde en geconsolideerde strategie van de Unie tegen mensenhandel, vergemakkelijken de lidstaten de taken van een EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel (EU anti-trafficking coordinator — EU-ATC). De lidstaten verstrekken de EU-ATC ten minste de in de artikel 19 bedoelde informatie.

2.   Met het oog op een coherente en alomvattende aanpak zorgt de EU-ATC voor coördinatie met de nationale coördinatoren voor de bestrijding van mensenhandel of soortgelijke mechanismen, onafhankelijke organen, agentschappen van de Unie en met relevante maatschappelijke organisaties die op dit gebied actief zijn, onder meer met het oog op de bijdrage van de EU-ATC aan het tweejaarlijkse verslag door de Commissie over de vorderingen bij de strijd tegen mensenhandel.”.

19)

Aan artikel 23 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3.   Uiterlijk op 15 juli 2030 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen en welk effect die maatregelen sorteren.”.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 15 juli 2026 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is overeenkomstig de Verdragen gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 228 van 29.6.2023, blz. 108.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 mei 2024.

(3)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(6)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(7)  Richtlijn (EU) 2024/1260 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen (PB L, 2024/1260, 2.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1260/oj).

(8)  Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU (PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj).

(9)  Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking) (PB L, 2024/1346, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj).

(10)  Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).

(11)  Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19).

(12)   PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1712/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top