This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32024L1226
Directive (EU) 2024/1226 of the European Parliament and of the Council of 24 April 2024 on the definition of criminal offences and penalties for the violation of Union restrictive measures and amending Directive (EU) 2018/1673
Richtlijn (EU) 2024/1226 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende de definitie van strafrechtelijke delicten en van sancties voor de schending van beperkende maatregelen van de Unie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673
Richtlijn (EU) 2024/1226 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende de definitie van strafrechtelijke delicten en van sancties voor de schending van beperkende maatregelen van de Unie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673
PE/95/2023/REV/1
PB L, 2024/1226, 29.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1226/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
Relation | Act | Comment | Subdivision concerned | From | To |
---|---|---|---|---|---|
Modifies | 32018L1673 | toevoeging | artikel 2 lid 1 punt (w) | 19/05/2024 |
Publicatieblad |
NL L-serie |
2024/1226 |
29.4.2024 |
RICHTLIJN (EU) 2024/1226 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 24 april 2024
betreffende de definitie van strafrechtelijke delicten en van sancties voor de schending van beperkende maatregelen van de Unie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1,
Gezien Besluit (EU) 2022/2332 van de Raad van 28 november 2022 betreffende het aanmerken van de schending van beperkende maatregelen van de Unie als een vorm van criminaliteit die voldoet aan de in artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde criteria (1), en met name artikel 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de doeltreffende toepassing van de beperkende maatregelen van de Unie, de integriteit van de interne markt in de Unie en een hoog niveau van veiligheid in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te waarborgen, moeten minimumvoorschriften worden vastgesteld voor de definitie van strafrechtelijke delicten en van sancties met betrekking tot de schending van die beperkende maatregelen van de Unie. |
(2) |
Beperkende maatregelen van de Unie, zoals maatregelen betreffende de bevriezing van tegoeden en economische middelen, het verbod op het beschikbaar stellen van tegoeden en economische middelen en het verbod op binnenkomst op of doorreis via het grondgebied van een lidstaat, alsook sectorale economische en financiële maatregelen en wapenembargo’s, zijn een essentieel instrument voor de bevordering van de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (“GBVB”), zoals bepaald in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”). Die doelstellingen omvatten het beschermen van de waarden, veiligheid, onafhankelijkheid en integriteit van de Unie, het consolideren en ondersteunen van de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de beginselen van het internationaal recht, en het handhaven van de vrede, het voorkomen van conflicten en het versterken van de internationale veiligheid overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. |
(3) |
Om de doeltreffende toepassing van beperkende maatregelen van de Unie te waarborgen, moeten de lidstaten beschikken over doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke sancties voor de schending van die beperkende maatregelen van de Unie, met inbegrip van de daarin vastgestelde verplichtingen, zoals de verplichting tot verslaglegging. Het is ook noodzakelijk dat die sancties gericht zijn tegen de omzeiling van de beperkende maatregelen van de Unie. |
(4) |
Om de beperkende maatregelen van de Unie doeltreffend te kunnen toepassen, moeten er gemeenschappelijke minimumvoorschriften worden vastgesteld voor de definities van strafbare gedragingen die inbreuk maken op de beperkende maatregelen van de Unie. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke gedragingen strafrechtelijke delicten vormen wanneer zij opzettelijk geschieden en in strijd zijn met een verbod dat of een verplichting die een beperkende maatregel van de Unie vormt of die is uiteengezet in een nationale bepaling tot uitvoering van een beperkende maatregel van de Unie, indien nationale uitvoering van die maatregel vereist is. Ook als bepaalde gedragingen uit grove nalatigheid worden begaan, moeten het strafrechtelijke delicten vormen. Met betrekking tot de strafrechtelijke delicten die in deze richtlijn worden gedefinieerd, moet het begrip “grove nalatigheid” worden uitgelegd in overeenstemming met het nationale recht, rekening houdend met de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om te bepalen dat schendingen van beperkende maatregelen van de Unie die betrekking hebben op tegoeden, economische middelen, goederen, diensten, transacties of activiteiten met een waarde van minder dan 10 000 EUR, geen strafrechtelijke delicten vormen. De uitsluiting van bepaalde schendingen van het toepassingsgebied van deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verplichtingen die zijn opgenomen in handelingen tot vaststelling van beperkende maatregelen van de Unie om ervoor te zorgen dat schendingen strafbaar worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties. |
(5) |
Handelingen tot vaststelling van beperkende maatregelen van de Unie kunnen voorzien in uitzonderingen in de vorm van vrijstellingen of afwijkingen van de daarin vervatte verbodsbepalingen. Een gedraging waarvoor een vrijstelling geldt waarin een handeling tot vaststelling van beperkende maatregelen van de Unie voorziet of die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is toegestaan door middel van een afwijking overeenkomstig de handelingen tot vaststelling van beperkende maatregelen van de Unie, kan niet worden beschouwd als een schending van een beperkende maatregel van de Unie. |
(6) |
Met het oog op de doeltreffende toepassing van beperkende maatregelen van de Unie zijn met name gemeenschappelijke minimumvoorschriften nodig met betrekking tot de schendingen van maatregelen die bestaan in de bevriezing van tegoeden of economische middelen, zoals vastgelegd in de desbetreffende verordeningen van de Raad. Die maatregelen omvatten het verbod om tegoeden of economische middelen al dan niet rechtstreeks beschikbaar te stellen aan of ten behoeve van natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die onderworpen zijn aan maatregelen die bestaan in de bevriezing van tegoeden of economische middelen, alsook de verplichting om alle tegoeden en economische middelen te bevriezen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van dezelfde personen, entiteiten of lichamen. |
(7) |
De beperkende maatregelen van de Unie omvatten inreisbeperkingen (reisverboden), die het voorwerp van deze richtlijn moeten uitmaken. Voor dergelijke maatregelen, die gewoonlijk zijn vastgelegd in een op grond van artikel 29 VEU vastgesteld besluit van de Raad en door middel van het nationale recht worden uitgevoerd, moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te beletten dat de aangewezen personen de op het grondgebied van een lidstaat gelegen zones binnenkomen of er doorheen reizen. |
(8) |
De lidstaten worden aangemoedigd bijzondere aandacht te besteden aan de mechanismen voor het toekennen van nationaliteit en verblijf, teneinde te voorkomen dat personen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen van de Unie, die mechanismen gebruiken om dergelijke beperkende maatregelen van de Unie te schenden. |
(9) |
Het aangaan of voortzetten van enige vorm van transactie, met inbegrip van financiële transacties, alsook de gunning of voortzetting van de uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten die binnen het toepassingsgebied van de Richtlijnen 2009/81/EG (4), 2014/23/EU (5), 2014/24/EU (6) of 2014/25/EU (7) van het Europees Parlement en de Raad vallen, met een derde staat, organen van een derde staat, of entiteiten en lichamen die al dan niet rechtstreeks eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van een derde staat of organen van een derde staat, dienen een strafrechtelijk delict te vormen, indien het verbod op of de beperking van die gedraging een beperkende maatregel van de Unie vormt. |
(10) |
Beperkende maatregelen van de Unie omvatten het verbod om goederen of diensten te verhandelen, in te voeren, uit te voeren, te verkopen, aan te kopen, over te dragen, door te voeren of te vervoeren. De schending van dergelijke verbodsbepalingen moet een strafrechtelijk delict vormen, ook wanneer de goederen worden ingevoerd uit of uitgevoerd naar een derde land om te worden overgebracht naar een bestemming ten aanzien waarvan het verbod op de invoer, de uitvoer, de verkoop, de aankoop, de overbrenging, de doorvoer of het vervoer van die goederen een beperkende maatregel van de Unie vormt. Het al dan niet rechtstreeks verlenen van technische bijstand, tussenhandeldiensten, verzekeringen en andere diensten in verband met die goederen of diensten, moet eveneens een strafrechtelijk delict vormen. Daartoe omvat het begrip “goederen” producten, zoals militaire technologie en uitrusting, goederen, software en technologie, die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen die op 20 februari 2023 door de Raad is vastgesteld (8) of die zijn opgenomen in de bijlagen I en IV bij Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad (9). |
(11) |
De beperkende maatregelen van de Unie omvatten sectorale economische en financiële maatregelen inzake het verlenen van financiële diensten of het verrichten van financiële activiteiten. Dergelijke financiële diensten en activiteiten omvatten, maar zijn niet beperkt tot, financiering en financiële bijstand, het verlenen van beleggingen en beleggingsdiensten, het uitgeven van overdraagbare effecten en geldmarktinstrumenten, het aanvaarden van deposito’s, het verlenen van gespecialiseerde diensten inzake financieel berichtenverkeer, het verhandelen van bankbiljetten, het verlenen van ratingdiensten en het verstrekken van cryptoactiva en -portemonnees. Het schenden van die sectorale economische en financiële maatregelen moet een strafrechtelijk delict vormen. |
(12) |
De beperkende maatregelen van de Unie omvatten sectorale economische en financiële maatregelen inzake het verlenen van andere dan financiële diensten. Dergelijke diensten omvatten, maar zijn niet beperkt tot, het verlenen van juridisch advies, vertrouwensdiensten, diensten met betrekking tot public relations, boekhouding, auditing, boekhoudkundige en belastingadviesdiensten, advies op het gebied van bedrijfsvoering en management, IT-advies, omroep-, architectuur- en ingenieursdiensten. Het schenden van die sectorale economische en financiële maatregelen moet een strafrechtelijk delict vormen. |
(13) |
Geen van de bepalingen van deze richtlijn mag worden opgevat als een aan natuurlijke personen opgelegde verplichting waardoor afbreuk zou worden gedaan aan het recht om zichzelf niet te belasten en het recht om te zwijgen, zoals verankerd in artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad (10), voor de lidstaten die erdoor gebonden zijn, en in artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). |
(14) |
De doeltreffende toepassing van beperkende maatregelen van de Unie vereist gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor de definitie van strafrechtelijke delicten die bestaan uit gedragingen waarmee beperkende maatregelen van de Unie worden omzeild. |
(15) |
Een voorbeeld van een gedraging waarmee beperkende maatregelen van de Unie worden omzeild en die steeds vaker voorkomt, is de praktijk van aangewezen personen, entiteiten en lichamen om tegoeden of economische middelen die al dan niet rechtstreeks in het bezit zijn van, eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van die aangewezen personen, entiteiten of lichamen, te gebruiken, over te dragen aan een derde of op een andere manier te vervreemden, met als doel die tegoeden of economische middelen te verbergen of te verhullen. Ook het verstrekken van onjuiste of misleidende informatie, met inbegrip van onvolledige relevante informatie, om te verbergen of te verhullen dat een aangewezen persoon, entiteit of lichaam de uiteindelijke eigenaar of begunstigde is van tegoeden of economische middelen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen van de Unie, komt neer op het omzeilen van beperkende maatregelen van de Unie. Om die reden moeten die gedragingen waarbij beperkende maatregelen van de Unie worden omzeild, een strafrechtelijk delict vormen uit hoofde van deze richtlijn. |
(16) |
Niet-naleving van een verplichting tot melding aan de bevoegde administratieve autoriteiten die is neergelegd in handelingen tot vaststelling van beperkende maatregelen van de Unie, moet uit hoofde van deze richtlijn een strafrechtelijk delict vormen. |
(17) |
De doeltreffende toepassing van beperkende maatregelen van de Unie vereist de vaststelling van gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor de definitie van strafrechtelijke delicten die bestaan in gedragingen waarbij inbreuk wordt gemaakt op of niet wordt voldaan aan de specifieke voorwaarden uit hoofde van door de bevoegde autoriteiten verleende vergunningen om bepaalde activiteiten te verrichten die bij gebreke van een dergelijke vergunning een schending uitmaken van een verbod dat of een beperking die een beperkende maatregel van de Unie vormt. Elke activiteit die zonder vergunning wordt uitgevoerd, kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, worden beschouwd als een schending van beperkende maatregelen van de Unie die bestaan uit het bevriezen van tegoeden of economische middelen, reisverboden, wapenembargo’s of andere sectorale economische en financiële maatregelen. |
(18) |
Beoefenaars van juridische beroepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, moeten onder deze richtlijn vallen, met inbegrip van de verplichting om de schending van beperkende maatregelen van de Unie te melden bij het verlenen van diensten in het kader van beroepsactiviteiten, zoals juridische, financiële en handelsdiensten. Er bestaat een duidelijk risico dat de diensten van die beoefenaars van juridische beroepen worden misbruikt om de beperkende maatregelen van de Unie te schenden. Er moeten echter vrijstellingen worden verleend van elke verplichting om informatie te melden die zij ontvangen van, of die zij verkrijgen over, een van hun cliënten in het kader van het bepalen van hun rechtspositie of bij het verdedigen of vertegenwoordigen van die cliënt tijdens, of betreffende, gerechtelijke procedures, met inbegrip van het verstrekken van advies over het instellen of vermijden van dergelijke procedures. Daarom moet dergelijk juridisch advies onderworpen blijven aan de geheimhoudingsplicht, tenzij de beoefenaar van een juridisch beroep met opzet deelneemt aan schending van beperkende maatregelen van de Unie, het juridisch advies wordt verstrekt met het oog op schending van beperkende maatregelen van de Unie, of de beoefenaar van een juridisch beroep weet dat de cliënt juridisch advies inwint met het oog op schending van beperkende maatregelen van de Unie. |
(19) |
Beperkende maatregelen van de Unie mogen niet leiden tot discriminatie ten aanzien van cliënten van kredietinstellingen en financiële instellingen of tot hun onterechte uitsluiting van de toegang tot financiële diensten. |
(20) |
Met deze richtlijn wordt niet beoogd humanitaire bijstand aan personen in nood of activiteiten ter ondersteuning van menselijke basisbehoeften die worden verstrekt overeenkomstig de beginselen van onpartijdigheid, menselijkheid, neutraliteit en onafhankelijkheid en, indien toepasselijk, het internationaal humanitair recht, strafbaar te stellen. |
(21) |
Uitlokking van en medeplichtigheid aan het plegen van een strafrechtelijk delict uit hoofde van deze richtlijn moeten strafbaar worden gesteld. Ook de poging tot het plegen van bepaalde strafrechtelijke delicten uit hoofde van deze richtlijn moet strafbaar worden gesteld. |
(22) |
De sancties die worden opgelegd aan natuurlijke personen voor strafrechtelijke delicten die verband houden met de schending van de beperkende maatregelen van de Unie zoals gedefinieerd in deze richtlijn, moeten doeltreffend, afschrikkend en evenredig zijn. Daartoe moeten voor natuurlijke personen minimumniveaus voor de maximale gevangenisstraf worden vastgesteld. Er moeten ook bijkomende sancties of maatregelen beschikbaar zijn in de strafprocedures. |
(23) |
Aangezien rechtspersonen ook onderworpen zijn aan beperkende maatregelen van de Unie, moeten dergelijke rechtspersonen aansprakelijk worden gesteld voor delicten die verband houden met schending van beperkende maatregelen van de Unie uit hoofde van deze richtlijn. Onder “rechtspersonen” wordt verstaan elke juridische entiteit die die hoedanigheid uit hoofde van het toepasselijke recht bezit, met uitzondering van staten of overheidslichamen in de uitoefening van het overheidsgezag en van publiekrechtelijke internationale organisaties. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn moeten de lidstaten waarvan het nationale recht voorziet in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen ervoor zorgen dat in hun recht wordt voorzien in doeltreffende, afschrikkende en evenredige soorten en niveaus van strafrechtelijke sancties zoals vastgesteld in deze richtlijn. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn moeten de lidstaten waarvan het nationale recht niet voorziet in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen ervoor zorgen dat in hun recht wordt voorzien in doeltreffende, afschrikkende en evenredige soorten en niveaus van niet-strafrechtelijke sancties zoals vastgesteld in deze richtlijn. De in deze richtlijn vastgelegde maximumniveaus voor geldboeten voor de daarin gedefinieerde delicten moeten ten minste worden toegepast op de ernstigste vormen van die delicten. Het is belangrijk dat rekening wordt gehouden met de ernst van de gedraging en met de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken rechtspersonen om ervoor te zorgen dat de opgelegde sanctie doeltreffend, afschrikkend en evenredig is. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de maximumniveaus van geldboeten vast te leggen, ofwel als een percentage van de totale wereldwijde omzet van de betrokken rechtspersoon, ofwel als een vast bedrag. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten beslissen welke van die twee opties zij zullen gebruiken. |
(24) |
Indien de lidstaten bij het bepalen van de aan rechtspersonen op te leggen geldboeten ervoor kiezen het criterium van de totale wereldwijde omzet van een rechtspersoon toe te passen, moeten zij beslissen of zij die omzet berekenen op basis van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin het strafrechtelijk delict is gepleegd, of van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin het besluit tot oplegging van de geldboete is genomen. Voorts moeten de lidstaten overwegen om regels vast te stellen voor gevallen waarin het niet mogelijk is het bedrag van een geldboete te bepalen op basis van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin het strafrechtelijk delict is gepleegd, of in het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin het besluit tot oplegging van de geldboete is genomen. In zulke gevallen moeten de lidstaten rekening kunnen houden met andere criteria, zoals de totale wereldwijde omzet in een ander boekjaar. Indien die regels inhouden dat er vaste bedragen voor geldboeten worden vastgesteld, hoeven de maximumbedragen daarvan niet noodzakelijk hetzelfde niveau te bereiken als de bedragen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld als minimumvereiste voor het maximumniveau van geldboeten die als vaste bedragen worden vastgesteld. |
(25) |
Indien de lidstaten kiezen voor een maximumniveau voor geldboeten die als vaste bedragen worden vastgesteld, moeten die bedragen in het nationale recht worden vastgelegd. De hoogste niveaus van dergelijke boeten moeten gelden voor de ernstigste vormen van in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten die worden gepleegd door financieel sterke rechtspersonen. De lidstaten moeten de methode voor de berekening van die hoogste boeteniveaus kunnen vaststellen, met inbegrip van specifieke voorwaarden daarvoor. De lidstaten worden uitgenodigd de als vaste bedragen vastgestelde geldboeten op gezette tijden te evalueren in het licht van de inflatiepercentages en andere schommelingen van de monetaire waarde, in overeenstemming met de in hun nationale recht vastgelegde procedures. De lidstaten die niet de euro als munteenheid hebben, moeten in hun eigen munteenheid maximumniveaus voor geldboeten vaststellen waarvan de hoogte overeenkomt met die van de in deze richtlijn vastgelegde bedragen in euro op de datum van haar inwerkingtreding. Die lidstaten wordt verzocht de bedragen van die geldboeten ook op gezette tijden te evalueren in het licht van de ontwikkeling van de wisselkoers. |
(26) |
De vaststelling van het maximumniveau voor geldboeten doet geen afbreuk aan de discretionaire bevoegdheid die rechters of rechterlijke instanties in strafzaken hebben om in individuele gevallen passende sancties op te leggen. Aangezien in deze richtlijn geen minimale geldboeten worden vastgelegd, moeten de rechters of rechterlijke instanties in elk geval passende sancties opleggen die zijn afgestemd op de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken rechtspersoon en de ernst van de gedraging. |
(27) |
De opgelegde sanctieniveaus moeten verder op elkaar worden afgestemd en de doeltreffendheid ervan moet worden bevorderd door de invoering van gemeenschappelijke verzwarende omstandigheden die, in overeenstemming met de relevante bepalingen van het nationale recht, de ernst van het gepleegde strafrechtelijk delict weerspiegelen. Het begrip “verzwarende omstandigheden” moet ofwel worden opgevat als feiten die de nationale rechter of rechtelijke instantie in staat stellen strengere straffen voor hetzelfde delict uit te spreken dan de straf die gewoonlijk zonder die feiten wordt opgelegd, ofwel als de mogelijkheid om meerdere strafrechtelijke delicten cumulatief in aanmerking te nemen om de strafmaat te verhogen. De lidstaten moeten, in overeenstemming met het nationale recht, erop toezien dat ten minste een van de volgende omstandigheden als verzwarende omstandigheden kan worden beschouwd: indien het delict werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals gedefinieerd in Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (11); indien het delict gepaard ging met valse of vervalste documenten; indien het delict werd gepleegd door een professionele dienstverlener in strijd met zijn beroepsverplichtingen; indien het delict werd gepleegd door een overheidsfunctionaris bij de uitvoering van zijn of haar taken, waarbij het kan gaan om elke relevante ambtenaar, ongeacht of die een formeel ambt bekleedt in de Unie, in de lidstaten of in derde landen, of om een andere persoon die een publieke functie uitoefent; indien het delict aanzienlijk financieel voordeel heeft opgeleverd of naar verwachting aanzienlijk financieel voordeel zou opleveren, of indien het delict aanzienlijke uitgaven direct of indirect heeft voorkomen; indien de dader bewijsmateriaal heeft vernietigd of getuigen of klagers heeft geïntimideerd of beïnvloed, of indien de natuurlijke of rechtspersoon eerder onherroepelijk is veroordeeld. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat in ten minste één van die verzwarende omstandigheden wordt voorzien als een mogelijke verzwarende omstandigheid overeenkomstig de op verzwarende omstandigheden toepasselijke regels in hun rechtssysteem. In elk geval moet het aan de rechter of de rechterlijke instantie blijven toekomen om te bepalen of de straf moet worden verhoogd, rekening houdend met alle omstandigheden van het individuele geval. |
(28) |
De lidstaten moeten, in overeenstemming met het nationale recht, ervoor zorgen dat ten minste één van de volgende omstandigheden als verzachtende omstandigheden kan worden beschouwd: indien de dader de bevoegde autoriteiten informatie verstrekt die zij anders niet hadden kunnen verkrijgen en hen helpt andere daders te identificeren of voor de rechter te brengen, of indien de dader de bevoegde autoriteiten informatie verstrekt die zij anders niet hadden kunnen verkrijgen en hen helpt bij het vinden van bewijs. Bij de beoordeling van verzachtende omstandigheden moet het aan de rechter of de rechterlijke instantie blijven om te bepalen of de straf moet worden verlaagd, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van elk individueel geval. Die omstandigheden kunnen de aard, het tijdstip en de omvang van de verstrekte informatie en de mate van medewerking door de dader omvatten. |
(29) |
De door beperkende maatregelen van de Unie opgelegde bevriezing van tegoeden en economische middelen is van bestuursrechtelijke aard. Als zodanig moet die worden onderscheiden van bevriezingsmaatregelen van strafrechtelijke aard als bedoeld in Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad (12). De lidstaten moeten de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van de in deze richtlijn bedoelde delicten mogelijk maken. De lidstaten die door Richtlijn 2014/42/EU gebonden zijn, moeten dat overeenkomstig die richtlijn doen. Bovendien, met name in situaties waarin de aangewezen persoon of de vertegenwoordiger van een aangewezen entiteit of lichaam bepaalde delicten in verband met de omzeiling van een beperkende maatregel van de Unie pleegt of eraan deelneemt, is het nodig dat de tegoeden en economische middelen waarop de beperkende maatregelen van de Unie van toepassing zijn, kunnen worden bevroren of geconfisqueerd, ook wanneer zij geen hulpmiddelen of opbrengsten uit hoofde van Richtlijn 2014/42/EU zijn. In die omstandigheden kan de aangewezen persoon, de aangewezen entiteit of het aangewezen lichaam, als gevolg van het verbergen of verhullen, toegang blijven hebben tot de tegoeden of economische middelen waarop beperkende maatregelen van de Unie van toepassing zijn, en die volledig blijven gebruiken of erover beschikken. Dergelijke tegoeden of economische middelen moeten derhalve worden bevroren en geconfisqueerd, overeenkomstig Richtlijn 2014/42/EU. Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de rechten van derden te goeder trouw. |
(30) |
De lidstaten moeten regels vaststellen inzake verjaringstermijnen die nodig zijn om strafrechtelijke delicten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie doeltreffend te bestrijden, onverminderd nationale regels die geen verjaringstermijnen voor onderzoek, vervolging en handhaving bevatten. Het is de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn toegestaan kortere verjaringstermijnen vast te stellen dan die waarin is voorzien in deze richtlijn, mits hun rechtsstelsel voorziet in de mogelijkheid om die kortere verjaringstermijnen te stuiten of te schorsen in geval van handelingen die in overeenstemming met het nationale recht kunnen worden gespecificeerd. |
(31) |
Gezien met name de wereldwijde activiteiten van daders, samen met de grensoverschrijdende aard van de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten en de mogelijkheid om grensoverschrijdend onderzoek te voeren, moeten de lidstaten rechtsmacht vestigen om dergelijke delicten doeltreffend te bestrijden. |
(32) |
Om schendingen van beperkende maatregelen van de Unie doeltreffend te kunnen onderzoeken en vervolgen, moeten de lidstaten aan bevoegde autoriteiten doeltreffende onderzoeksmiddelen beschikbaar stellen, zoals die welke uit hoofde van hun nationale recht bestaan voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit of andere ernstige criminaliteit, indien en voor zover het gebruik van die onderzoeksmiddelen passend is en in verhouding staat tot de aard en de ernst van de strafrechtelijke delicten zoals bepaald in het nationale recht. Dergelijke middelen kunnen bestaan uit het onderscheppen van communicatie, het schaduwen van personen, met inbegrip van elektronisch toezicht, gecontroleerde aflevering, het controleren van bankrekeningen en andere middelen voor financieel onderzoek. Die middelen moeten worden gebruikt in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en met volledige inachtneming van het Handvest. Het is absoluut noodzakelijk dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd. |
(33) |
Personen zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (13) die aan de bevoegde autoriteiten in het kader van hun werkzaamheden verkregen informatie melden over eerdere, lopende of geplande schendingen van beperkende maatregelen van de Unie, met inbegrip van pogingen om die te omzeilen, lopen het risico op represailles. Dergelijke meldingen van melders kunnen de handhaving van beperkende maatregelen van de Unie versterken door informatie te verstrekken over bijvoorbeeld feiten betreffende schendingen van beperkende maatregelen van de Unie, de omstandigheden ervan en de betrokken personen, ondernemingen en derde landen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat er adequate regelingen worden getroffen om dergelijke melders in staat te stellen vertrouwelijke kanalen te gebruiken, de bevoegde autoriteiten te waarschuwen en hen te beschermen tegen represailles. Daartoe moet worden vastgelegd dat Richtlijn (EU) 2019/1937 van toepassing is op het melden van schendingen van beperkende maatregelen van de Unie en op de bescherming van personen die dergelijke schendingen melden, onder de daarin vastgestelde voorwaarden. |
(34) |
Om te zorgen voor een doeltreffend, geïntegreerd en samenhangend handhavingssysteem, moeten de lidstaten interne samenwerking en communicatie organiseren tussen al hun bij bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving betrokken bevoegde autoriteiten. |
(35) |
Om ervoor te zorgen dat schendingen van beperkende maatregelen van de Unie doeltreffend worden onderzocht en vervolgd, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met elkaar samenwerken via en met Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie, binnen hun respectieve bevoegdheden en in overeenstemming met het toepasselijke rechtskader. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten ook onderling en met de Commissie informatie uitwisselen over praktische kwesties. De Commissie kan, indien nodig, een netwerk van deskundigen en beroepsbeoefenaars oprichten om beste praktijken uit te wisselen en bijstand te verlenen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om het onderzoek naar delicten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te vergemakkelijken. Dergelijke bijstand mag niet inhouden dat de Commissie deelneemt aan het onderzoek en de vervolging van individuele strafzaken die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden gevoerd, en mag niet worden begrepen als bestaande uit financiële steun of enige andere begrotingsvastleggingen door de Commissie. |
(36) |
Om de in deze richtlijn gedefinieerde strafrechtelijke delicten doeltreffend te kunnen aanpakken, is het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten nauwkeurige, consistente en vergelijkbare statistische gegevens verzamelen over die delicten. De lidstaten moeten derhalve zorgen voor een geschikt systeem voor de registratie, productie en toezending van bestaande statistische gegevens over de in deze richtlijn gedefinieerde delicten. Het is belangrijk dat die statistische gegevens door de lidstaten worden gebruikt voor de strategische en operationele planning van handhavingsactiviteiten, voor het analyseren van de omvang van en de trends in delicten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie, en voor het verstrekken van informatie aan burgers. De lidstaten moeten de Commissie relevante statistische gegevens over procedures in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie toezenden, die zijn geëxtraheerd uit gegevens die reeds op gecentraliseerd of gedecentraliseerd niveau in de gehele lidstaat bestaan. De Commissie moet de resultaten van haar beoordeling op basis van de door de lidstaten toegezonden statistische gegevens regelmatig beoordelen en bekendmaken in een verslag. |
(37) |
Een wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad (14) moet ervoor zorgen dat de schending van beperkende maatregelen van de Unie overeenkomstig die richtlijn wordt beschouwd als een basisdelict voor het witwassen van geld. |
(38) |
Gezien de dringende noodzaak om natuurlijke personen en rechtspersonen die betrokken zijn bij schending van beperkende maatregelen van de Unie, ter verantwoording te roepen, moeten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om binnen twaalf maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. |
(39) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. |
(40) |
Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, heeft Ierland bij brief van 3 maart 2023 te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen. |
(41) |
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast te stellen inzake de definities van delicten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie en de beschikbaarheid van doeltreffende, afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sancties voor strafrechtelijke delicten die verband houden met de schending van beperkende maatregelen van de Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, rekening houdend met het inherente grensoverschrijdende karakter van de schending van beperkende maatregelen van de Unie en het potentieel ervan om de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie om de internationale vrede en veiligheid te waarborgen en de gemeenschappelijke waarden van de Unie te handhaven, te ondermijnen, maar vanwege de reikwijdte en de effecten van deze richtlijn beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken. |
(42) |
Bij de uitvoering van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in strafprocedures worden geëerbiedigd. In dat verband mogen de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Unierecht inzake procedurele rechten in strafrechtelijke procedures, met name de Richtlijnen 2010/64/EU (15), 2012/13/EU (16), 2013/48/EU (17), (EU) 2016/343, (EU) 2016/800 (18) en (EU) 2016/1919 (19) van het Europees Parlement en de Raad. |
(43) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest, waaronder het recht op vrijheid en veiligheid, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, met inbegrip van het recht om zichzelf niet te belasten en het zwijgrecht, het legaliteitsbeginsel, met inbegrip van het beginsel van niet-terugwerkende kracht van sancties en evenredigheid van strafrechtelijke delicten en sancties, alsook het “ne bis in idem”-beginsel. Deze richtlijn strekt ertoe de volledige eerbiediging van die rechten en beginselen te waarborgen en moet dienovereenkomstig ten uitvoer worden gelegd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Deze richtlijn voorziet in minimumvoorschriften voor de definitie van strafrechtelijke delicten en van sancties met betrekking tot de schending van beperkende maatregelen van de Unie.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1) |
“beperkende maatregelen van de Unie”: beperkende maatregelen die door de Unie zijn vastgesteld op grond van artikel 29 VEU of artikel 215 VWEU; |
2) |
“aangewezen persoon, entiteit of lichaam”: een natuurlijke persoon, rechtspersoon, entiteit of lichaam onderworpen aan beperkende maatregelen van de Unie; |
3) |
“tegoeden”: financiële activa en voordelen van enigerlei aard, met inbegrip van, maar niet beperkt tot:
|
4) |
“economische middelen”: activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen; |
5) |
“bevriezing van tegoeden”: voorkoming van mutatie, overdracht, wijziging, gebruik of inzet van, toegang tot of omgang met tegoeden, met als gevolg wijziging van hun omvang, bedrag, locatie, eigenaar, bezit, onderscheidende kenmerken, bestemming of andere wijzigingen waardoor het gebruik van bedoelde tegoeden, waaronder het beheer van een beleggingsportefeuille, mogelijk wordt gemaakt; |
6) |
“bevriezing van economische middelen”: het voorkomen van het gebruiken van economische middelen om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen, met inbegrip van maar niet daartoe beperkt, door ze te verkopen, verhuren of verhypothekeren. |
Artikel 3
Schending van beperkende maatregelen van de Unie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende gedragingen een strafrechtelijk delict vormen, wanneer zij opzettelijk geschieden en in strijd zijn met een verbod dat of een verplichting die een beperkende maatregel van de Unie vormt of die is uiteengezet in een nationale bepaling tot uitvoering van een beperkende maatregel van de Unie, indien nationale uitvoering vereist is:
a) |
het direct of indirect ter beschikking stellen van tegoeden of economische middelen aan of ten behoeve van een aangewezen persoon, entiteit of lichaam, in strijd met een verbod dat een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
b) |
het niet-bevriezen van tegoeden of economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van een aangewezen persoon, entiteit of lichaam, in strijd met een verplichting die een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
c) |
de toegang van aangewezen natuurlijke personen tot het grondgebied van een lidstaat of hun doorreis over het grondgebied van een lidstaat mogelijk maken, in strijd met een verbod dat een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
d) |
het aangaan of voortzetten van transacties met een derde staat, organen van een derde staat, of entiteiten of lichamen die direct of indirect eigendom zijn of onder zeggenschap staan van een derde staat of organen van een derde staat, met inbegrip van de gunning of verdere uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten, indien het verbod op of de beperking van die gedragingen een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
e) |
het verhandelen, invoeren, uitvoeren, verkopen, aankopen, overdragen, doorvoeren of vervoeren van goederen, alsook het verlenen van tussenhandeldiensten, technische bijstand of andere diensten in verband met die goederen, indien het verbod op of de beperking van die gedragingen een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
f) |
het verstrekken van financiële diensten of het uitvoeren van financiële activiteiten, indien het verbod op of de beperking van die gedragingen een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
g) |
het verstrekken van andere dan de in punt f) bedoelde diensten, indien het verbod op of de beperking van die gedragingen een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
h) |
het omzeilen van een beperkende maatregel van de Unie door:
|
i) |
het schenden van of niet voldoen aan de voorwaarden in het kader van door de bevoegde autoriteiten verleende vergunningen om bepaalde activiteiten uit te voeren die bij gebreke van een dergelijke vergunning een schending uitmaken van een verbod dat of een beperking die een beperkende maatregel van de Unie vormt; |
2. De lidstaten mogen bepalen dat de volgende gedragingen geen strafrechtelijk delict vormen:
a) |
de in lid 1, punten a), b) en h), van dit artikel opgenomen gedragingen, indien het gaat om tegoeden of economische middelen met een waarde van minder dan 10 000 EUR; |
b) |
de in lid 1, punten d) tot en met g) en punt i), van dit artikel opgenomen gedragingen, indien het gaat om goederen, diensten, transacties of activiteiten met een waarde van minder dan 10 000 EUR; |
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de drempel van 10 000 EUR of meer kan worden bereikt door middel van een reeks in lid 1, punten a), b) en d) tot en met i), van dit artikel opgenomen gerelateerde en gelijksoortige gedragingen, indien die gedragingen door dezelfde dader werden begaan.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1, punt e), opgenomen gedragingen ook een strafrechtelijk delict vormen indien zij uit grove nalatigheid worden begaan, ten minste wanneer die gedragingen betrekking hebben op producten die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen of op producten voor tweeërlei gebruik die zijn opgenomen in de bijlagen I en IV bij Verordening (EU) 2021/821.
4. Niets in lid 1 mag worden opgevat als een verplichting voor beoefenaars van juridische beroepen om informatie te melden die zij ontvangen van, of die zij verkrijgen over, een van hun cliënten in het kader van het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verdedigen of vertegenwoordigen van die cliënt tijdens, of betreffende, gerechtelijke procedures, met inbegrip van het verstrekken van advies over het instellen of vermijden van dergelijke procedures.
5. Niets in de leden 1, 2 en 3 mag worden opgevat als het strafbaar stellen van humanitaire hulp aan personen in nood of activiteiten ter ondersteuning van menselijke basisbehoeften die worden verstrekt overeenkomstig de beginselen van onpartijdigheid, menselijkheid, neutraliteit en onafhankelijkheid en, indien toepasselijk, het internationaal humanitair recht.
Artikel 4
Uitlokking, medeplichtigheid, en poging
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het uitlokken van en medeplichtig zijn aan het plegen van een in artikel 3 bedoeld delict, als een strafrechtelijk delict strafbaar wordt gesteld.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat een poging om een in artikel 3, lid 1, punten a), c) tot en met g), en h), i) en ii), bedoeld delict te plegen, als een strafrechtelijk delict strafbaar wordt gesteld.
Artikel 5
Sancties tegen natuurlijke personen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten strafbaar worden gesteld met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 bedoelde strafrechtelijke delicten kunnen worden bestraft met een maximumsanctie die een gevangenisstraf inhoudt.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:
a) |
de onder artikel 3, lid 1, punt h), iii) en iv), vallende strafrechtelijke delicten strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste één jaar wanneer die strafrechtelijke delicten betrekking hebben op tegoeden of economische middelen met een waarde van ten minste 100 000 EUR op de datum waarop het delict is gepleegd; |
b) |
de onder artikel 3, lid 1, punten a) en b), en punt h), i) en ii), vallende strafrechtelijke delicten strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar wanneer die strafrechtelijke delicten betrekking hebben op tegoeden of economische middelen met een waarde van ten minste 100 000 EUR op de datum waarop het delict is gepleegd; |
c) |
de onder artikel 3, lid 1, punt c), vallende strafrechtelijke delicten strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste drie jaar; |
d) |
de onder artikel 3, lid 1, punten d) tot en met g) en punt i), vallende strafrechtelijke delicten strafbaar worden gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar wanneer die strafrechtelijke delicten betrekking hebben op goederen, diensten, transacties of activiteiten met een waarde van ten minste 100 000 EUR op de datum waarop het delict is gepleegd; |
e) |
indien het onder artikel 3, lid 1, punt e), vallende strafrechtelijk delict betrekking heeft op producten die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen of op producten voor tweeërlei gebruik die zijn opgenomen in de bijlagen I en IV bij Verordening (EU) 2021/821, een dergelijk strafrechtelijk delict strafbaar wordt gesteld met een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar, ongeacht de waarde van de betrokken producten. |
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de drempel van 100 000 EUR of meer kan worden gehaald door middel van een reeks onder artikel 3, lid 1, punten a), b) en d) tot en met i), vallende gerelateerde en gelijksoortige delicten als bedoeld in artikel 3, lid 1, punten a), b) en d) tot en met i), indien die delicten door dezelfde dader werden gepleegd.
5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat natuurlijke personen die in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten hebben gepleegd, onderworpen kunnen worden aan bijkomende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen, die het volgende kunnen omvatten:
a) |
geldboeten die in verhouding staan tot de ernst van de gedraging en tot de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken natuurlijke persoon; |
b) |
intrekking van vergunningen en toestemmingen voor het uitoefenen van activiteiten die tot het plegen van het betrokken strafrechtelijk delict hebben geleid; |
c) |
een verbod om in een rechtspersoon een leidende positie te bekleden van hetzelfde type dat voor het plegen van het strafrechtelijk delict is gebruikt; |
d) |
een tijdelijk verbod op kandidaatstelling voor openbare ambten; |
e) |
indien er sprake is van een algemeen belang, na een beoordeling per geval, de volledige of gedeeltelijke bekendmaking van de rechterlijke beslissing die betrekking heeft op het gepleegde strafrechtelijk delict en de opgelegde sancties of maatregelen, die alleen in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen de persoonsgegevens van veroordeelde personen kunnen omvatten. |
Artikel 6
Aansprakelijkheid van rechtspersonen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten indien die tot het voordeel van die rechtspersonen zijn gepleegd door individueel of als lid van een orgaan van de betrokken rechtspersoon handelende personen die in die rechtspersoon een leidende positie bekleden, op grond van:
a) |
een bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen; |
b) |
een bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of |
c) |
een bevoegdheid om binnen de rechtspersoon toezicht uit te oefenen. |
2. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer het gebrek aan toezicht of controle door de in lid 1 van dit artikel bedoelde persoon het mogelijk heeft gemaakt dat een onder zijn gezag staande persoon een in artikel 3, lid 4, bedoeld strafrechtelijk delict ten voordele van die rechtspersoon begaat.
3. De aansprakelijkheid van een rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 van dit artikel sluit strafvervolging niet uit van natuurlijke personen die een in de artikelen 3 en 4 bedoeld strafrechtelijk delict plegen, uitlokken of daaraan medeplichtig zijn.
Artikel 7
Sancties tegen rechtspersonen
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon die op grond van artikel 6 aansprakelijk is gesteld, kan worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen, waaronder strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboeten en eventuele andere strafrechtelijke en niet-strafrechtelijke sancties of maatregelen, zoals:
a) |
uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun; |
b) |
uitsluiting van toegang tot overheidsfinanciering, met inbegrip van aanbestedingsprocedures, subsidies en concessies; |
c) |
verbod om bedrijfsactiviteiten uit te voeren; |
d) |
intrekking van vergunningen en toestemmingen voor het uitoefenen van activiteiten die tot het plegen van het desbetreffend strafrechtelijk delict hebben geleid; |
e) |
plaatsing onder gerechtelijk toezicht; |
f) |
gerechtelijke ontbinding; |
g) |
sluiting van inrichtingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafrechtelijk delict; |
h) |
wanneer er sprake is van een algemeen belang, de publicatie van de rechterlijke beslissing, in haar geheel of een gedeelte ervan, die verband houdt met het gepleegde strafrechtelijk delict en de opgelegde sancties of maatregelen, onverminderd de regels inzake de privacy en de bescherming van persoonsgegevens. |
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor een rechtspersoon die op grond van artikel 6 aansprakelijk wordt gesteld, de in artikel 3, lid 1, bedoelde strafrechtelijke delicten strafbaar worden gesteld met strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboeten, waarvan het bedrag evenredig is aan de ernst van de gedraging en de individuele, financiële en andere omstandigheden van de betrokken rechtspersoon. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het maximumniveau voor dergelijke geldboeten niet lager is dan:
a) |
voor de onder artikel 3, lid 1, punt h), iii) en iv), vallende strafrechtelijke delicten:
|
b) |
voor de onder artikel 3, lid 1, punten a) tot en met g), punt h), i) en ii), en punt i), vallende strafrechtelijke delicten:
|
De lidstaten kunnen regels vaststellen voor gevallen waarin het niet mogelijk is het bedrag van de geldboete te bepalen op basis van de totale wereldwijde omzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin het delict is gepleegd, of in het boekjaar voorafgaand aan het besluit tot oplegging van de geldboete.
Artikel 8
Verzwarende omstandigheden
Voor zover de volgende omstandigheden geen deel uitmaken van de bestanddelen van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een of meerdere van de volgende omstandigheden overeenkomstig het nationale recht als verzwarend kunnen worden beschouwd:
a) |
het delict werd gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals gedefinieerd in Kaderbesluit 2008/841/JBZ; |
b) |
bij het delict werden door de dader valse of vervalste documenten gebruikt; |
c) |
het delict werd gepleegd door een professionele dienstverlener in strijd met de beroepsverplichtingen van een dergelijke professionele dienstverlener; |
d) |
het delict werd gepleegd door een overheidsfunctionaris bij de uitvoering van zijn of haar taken of door een andere persoon die een openbare functie uitoefent; |
e) |
het delict heeft aanzienlijk financieel voordeel opgeleverd, zou naar verwachting aanzienlijk financieel voordeel opleveren of heeft aanzienlijke uitgaven voorkomen, direct of indirect, voor zover dergelijke voordelen of uitgaven kunnen worden vastgesteld; |
f) |
de dader vernietigde bewijsmateriaal of intimideerde getuigen of klagers; |
g) |
de natuurlijke of rechtspersoon is al eerder onherroepelijk veroordeeld voor onder de artikelen 3 en 4 vallende delicten. |
Artikel 9
Verzachtende omstandigheden
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in verband met de desbetreffende in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten een of meerdere van de volgende omstandigheden overeenkomstig het nationale recht als verzachtend kunnen worden beschouwd:
a) |
de dader verstrekt de bevoegde autoriteiten informatie die zij anders niet hadden kunnen verkrijgen, door te helpen de andere daders te identificeren of voor de rechter te brengen; |
b) |
de dader verstrekt de bevoegde autoriteiten informatie die zij anders niet hadden kunnen verkrijgen, door te helpen bij het vinden van bewijs. |
Artikel 10
Bevriezing en confiscatie
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de bevriezing en confiscatie van de hulpmiddelen die zijn gebruikt bij en van de opbrengsten van de in de artikelen 3 en 4 genoemde strafrechtelijke delicten mogelijk te maken. De lidstaten die gebonden zijn door Richtlijn 2014/42/EU nemen die nodige maatregelen overeenkomstig die richtlijn.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegoeden of economische middelen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen van de Unie ten aanzien waarvan de aangewezen natuurlijke persoon of de vertegenwoordiger van een aangewezen entiteit of lichaam een onder artikel 3, lid 1, punt h), i) of ii), vallend delict pleegt of eraan deelneemt, kunnen worden bevroren en geconfisqueerd. De lidstaten treffen die nodige maatregelen overeenkomstig richtlijn 2014/42/EU.
Artikel 11
Verjaringstermijnen
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een verjaringstermijn waardoor de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten voldoende lange tijd nadat zij zijn gepleegd, nog het voorwerp kunnen zijn van onderzoek, vervolging, een proces en berechting, zodat die strafrechtelijke delicten effectief kunnen worden aangepakt.
2. De in lid 1 bedoelde verjaringstermijn bedraagt ten minste vijf jaar na het plegen van een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar kan worden opgelegd.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in een verjaringstermijn van ten minste vijf jaar vanaf de datum van de onherroepelijke veroordeling voor een in artikel 3 of artikel 4 bedoeld strafrechtelijk delict die de handhaving van de volgende na die veroordeling opgelegde sancties mogelijk maakt:
a) |
een gevangenisstraf van meer dan een jaar, of |
b) |
een gevangenisstraf voor een strafrechtelijk delict waarvoor een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar kan worden opgelegd. |
4. In afwijking van de leden 2 en 3 kunnen de lidstaten een verjaringstermijn van minder dan vijf jaar, doch niet minder dan drie jaar, vaststellen, op voorwaarde dat die verjaringstermijn door bepaalde handelingen kan worden gestuit of geschorst.
Artikel 12
Rechtsmacht
1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, indien:
a) |
het strafrechtelijk delict geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied werd gepleegd; |
b) |
het strafrechtelijk delict werd gepleegd aan boord van een vaartuig of een vliegtuig dat in de betrokken lidstaat is geregistreerd of er de vlag van voert, of |
c) |
de dader onderdaan van die lidstaat is. |
2. Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht uit te breiden naar een of meerdere van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, indien:
a) |
de dader gewoonlijk verblijft op zijn grondgebied; |
b) |
de dader een ambtenaar is van die lidstaat handelend in het kader van de uitoefening van zijn ambt; |
c) |
het delict is gepleegd ten voordele van een op zijn grondgebied gevestigde rechtspersoon, of |
d) |
het delict is gepleegd ten voordele van een rechtspersoon met betrekking tot alle geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied verrichte zakelijke activiteiten. |
3. Wanneer een in de artikelen 3 en 4 bedoeld strafrechtelijk delict onder de rechtsmacht van meer dan één lidstaat valt, werken die lidstaten samen om te bepalen welke lidstaat de strafprocedure moet voeren. Waar passend wordt de zaak overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad (21) naar Eurojust verwezen.
4. In de in lid 1, punt c), bedoelde gevallen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitoefening van hun rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat strafvervolging slechts kan worden ingesteld nadat de staat van de plaats waar het strafrechtelijk delict is gepleegd, een aanklacht heeft geformuleerd.
Artikel 13
Onderzoeksmiddelen
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er doeltreffende en evenredige onderzoeksmiddelen ter beschikking staan voor het onderzoeken of vervolgen van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten. Waar passend omvatten die middelen speciale onderzoeksmiddelen, zoals die welke worden ingezet bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit of andere ernstige criminaliteit.
Artikel 14
Melding van schendingen van beperkende maatregelen van de Unie en bescherming van personen die dergelijke schendingen melden
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat Richtlijn (EU) 2019/1937 van toepassing is op melding van de in de artikelen 3 en 4 van deze richtlijn bedoelde schendingen van beperkende maatregelen van de Unie en op de bescherming van personen die dergelijke schendingen melden, onder de daarin vastgestelde voorwaarden.
Artikel 15
Coördinatie en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten binnen een lidstaat
De lidstaten wijzen onder hun bevoegde autoriteiten en onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht een entiteit of lichaam aan die belast is met de coördinatie en samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van beperkende maatregelen van de Unie met betrekking tot de onder deze richtlijn vallende criminele activiteiten.
De entiteit of het lichaam als bedoeld in de eerste alinea heeft de volgende taken:
a) |
het waarborgen van gemeenschappelijke prioriteiten en het verband tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving; |
b) |
het uitwisselen van informatie voor strategische doeleinden, binnen de grenzen van het toepasselijke Unie- en nationale recht; |
c) |
raadpleging bij individuele onderzoeken, binnen de grenzen van het toepasselijke Unie- en nationale recht. |
Artikel 16
Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de Commissie, Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie
1. Wanneer wordt vermoed dat de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten een grensoverschrijdend karakter hebben, overwegen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten de informatie met betrekking tot die strafrechtelijke delicten door te geven aan de betreffende bevoegde lichamen.
Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken werken de lidstaten, Europol, Eurojust, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie met inachtneming van hun respectieve bevoegdheden samen bij de bestrijding van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten. Daartoe verstrekken Europol en Eurojust waar passend de technische en operationele bijstand die de bevoegde nationale autoriteiten nodig hebben om de coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te vergemakkelijken.
2. De Commissie kan, indien nodig, een netwerk van deskundigen en beroepsbeoefenaars oprichten om beste praktijken uit te wisselen en, indien passend, bijstand te verlenen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om het onderzoek naar delicten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie te vergemakkelijken. Dat netwerk kan tevens, waar passend, een openbare en geregeld geactualiseerde inventaris op van de risico’s op schendingen of omzeiling van beperkende maatregelen van de Unie in specifieke geografische gebieden, en met inachtneming van specifieke sectoren en activiteiten.
3. Indien de in lid 1 bedoelde samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen omvat, moet die samenwerking plaatsvinden met volledige inachtneming van de grondrechten en het internationaal recht.
4. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen veelvuldig en regelmatig met de Commissie en andere bevoegde autoriteiten informatie uit over praktische kwesties, met name over ontwijkingspraktijken, zoals structuren om de uiteindelijk begunstigden van en de zeggenschap over tegoeden te verbergen.
Artikel 17
Statistische gegevens
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een systeem wordt opgezet voor het registreren, produceren en verstrekken van geanonimiseerde statistische gegevens over de meldings-, onderzoeks- en gerechtelijke fasen met betrekking tot de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, teneinde de doeltreffendheid van hun maatregelen voor de bestrijding van de schending van beperkende maatregelen van de Unie te monitoren.
2. Onverminderd de rapportageverplichtingen die zijn vastgelegd in andere rechtshandelingen van de Unie, dienen de lidstaten jaarlijks bij de Commissie statistische gegevens in over de in de artikelen 3 en 4 bedoelde strafrechtelijke delicten, die ten minste bestaande gegevens omvatten over:
a) |
het aantal door de lidstaten geregistreerde en berechte strafrechtelijke delicten; |
b) |
het aantal geseponeerde rechtszaken, waaronder het aantal seponeringen wegens het verstrijken van de verjaringstermijn voor het desbetreffende strafrechtelijk delict; |
c) |
het aantal natuurlijke personen dat:
|
d) |
het aantal rechtspersonen dat:
|
e) |
de soorten en niveaus van de opgelegde sancties. |
3. De lidstaten zorgen ervoor dat er ten minste iedere drie jaar een geconsolideerd overzicht van hun statistieken wordt gepubliceerd.
Artikel 18
Wijziging van Richtlijn (EU) 2018/1673
Aan artikel 2, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
“w) |
schending van beperkende maatregelen van de Unie.”. |
Artikel 19
Evaluatie, verslaglegging en herziening
1. De Commissie dient uiterlijk op 20 mei 2027 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dat verslag.
2. De Commissie verricht uiterlijk op 20 mei 2030 een evaluatie van het effect en de doeltreffendheid van deze richtlijn, rekening houdend met de door de lidstaten verstrekte jaarlijkse statistische gegevens, waarin wordt nagaan of de lijst van strafrechtelijke delicten in verband met de schending van beperkende maatregelen van de Unie moet worden bijgewerkt, en zij dient een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dat verslag. Dat verslag gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Artikel 20
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 mei 2025 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De methode voor die verwijzing wordt vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 21
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 22
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg, 24 april 2024.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
R. METSOLA
Voor de Raad
De voorzitter
M. MICHEL
(1) PB L 308 van 29.11.2022, blz. 18.
(2) PB C 184 van 25.5.2023, blz. 59.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 april 2024.
(4) Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).
(5) Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).
(6) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(7) Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
(8) PB C 72 van 28.2.2023, blz. 2.
(9) Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1).
(10) Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).
(11) Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).
(12) Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).
(13) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(14) Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).
(15) Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
(16) Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
(17) Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
(18) Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1).
(19) Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).
(20) Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende cryptoactivamarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 1095/2010 en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/1937 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 40).
(21) Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42).
ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1226/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)