EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R2675

Verordening (EU) 2023/2675 van het Europees Parlement en de Raad van 22 november 2023 betreffende de bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen

PE/34/2023/REV/1

PB L, 2023/2675, 7.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2675/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2675/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie L


2023/2675

7.12.2023

VERORDENING (EU) 2023/2675 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 november 2023

betreffende de bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) handhaaft de Unie in de betrekkingen met de rest van de wereld haar waarden en belangen en zet zij zich ervoor in, en draagt zij bij tot de bescherming van haar burgers en, onder meer, tot solidariteit en wederzijds respect tussen de volkeren en tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties (het “VN-Handvest”).

(2)

Op grond van artikel 21, lid 1, eerste alinea, VEU berust het internationaal optreden van de Unie op beginselen zoals de rechtsstaat, gelijkheid en solidariteit, en de naleving van de beginselen van het VN-Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht. Op grond van artikel 21, lid 1, tweede alinea, VEU bevordert de Unie ook multilaterale oplossingen voor gemeenschappelijke problemen.

(3)

Op grond van de artikelen 1 en 2 van het VN-Handvest is een van de doelstellingen van de Verenigde Naties vriendschappelijke betrekkingen tussen de naties tot stand te brengen in overeenstemming met, onder meer, het beginsel van soevereine gelijkheid.

(4)

Artikel 21, lid 2, VEU de Unie voor een gemeenschappelijk beleid en optreden te bepalen en voeren, en zich te beijveren voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, onder meer ter bescherming van haar waarden, fundamentele belangen, onafhankelijkheid en integriteit en ter consolidering en ondersteuning van de rechtsstaat en de beginselen van het internationaal recht.

(5)

Volgens de verklaring inzake de beginselen van internationaal recht betreffende vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen staten overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 24 oktober 1970, moeten internationale betrekkingen in overeenstemming zijn met de beginselen van soevereine gelijkheid en non-interventie. In deze verklaring wordt met betrekking tot het beginsel van non-interventieplicht in aangelegenheden die onder de interne jurisdictie van soevereine staten vallen voorts gesteld dat geen enkele staat gebruik mag maken van economische, politieke of andere maatregelen of mag aansporen tot gebruikmaking ervan om van een andere staat subordinatie van de uitoefening van zijn soevereine rechten te verlangen of anderszins voordelen te bemachtigen, hetgeen het internationaal gewoonterecht weerspiegelt en dus bindend is in de betrekkingen tussen derde landen enerzijds en de Unie en haar lidstaten anderzijds. Voorts zijn er regels van internationaal gewoonterecht inzake de verantwoordelijkheid van een staat voor internationaal onrechtmatige daden terug te vinden in de door de International Law Commission van de Verenigde Naties opgestelde artikelen inzake de aansprakelijkheid van staten voor een internationaal onrechtmatige daad (Articles on the Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts — Arsiwa), die de International Law Commission van de Verenigde Naties in 2001 op haar drieënvijftigste zitting heeft aangenomen, en die genoemd worden in Resolutie 56/83 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Die regels zijn bindend in de betrekkingen tussen derde landen enerzijds en de Unie en haar lidstaten anderzijds.

(6)

De moderne, onderling verweven wereldeconomie brengt een groter risico op economische dwang met zich mee, aangezien zij landen betere middelen, waaronder hybride, biedt om dergelijke dwang aan te wenden. Het is wenselijk dat de Unie bijdraagt tot de totstandbrenging, ontwikkeling en verduidelijking van internationale kaders voor het voorkomen en verwijderen van situaties van economische dwang.

(7)

Hoewel de Unie altijd in het kader van het internationaal recht handelt, is het van essentieel belang dat zij beschikt over een passend instrument om economische dwang door derde landen te ontmoedigen en tegen te gaan teneinde haar rechten en belangen en die van haar lidstaten te beschermen. Dit is met name het geval wanneer derde landen ingrijpen in de legitieme soevereine keuzes van de Unie of een lidstaat door maatregelen toe te passen, of daarmee te dreigen, die van invloed zijn op handel of investeringen om de beëindiging, wijziging of vaststelling van een bepaalde handeling door de Unie of een lidstaat te voorkomen of te verkrijgen, waaronder het tot uitdrukking brengen van een standpunt door een instelling, orgaan of instantie van de Unie of een lidstaat. Dergelijke maatregelen die van invloed zijn op de handel of investeringen omvatten niet alleen acties die op het grondgebied van het betreffende derde land worden genomen en daar gevolgen hebben, maar ook acties van het derde land — onder meer via entiteiten die onder zeggenschap of leiding staan van het derde land en aanwezig zijn in de Unie —, die schade veroorzaken aan economische activiteiten in de Unie. De term “derde land” moet niet alleen worden begrepen als een derde staat, maar ook als een afzonderlijk douanegebied of een ander subject van internationaal recht, omdat deze entiteiten ook in staat zijn tot het uitoefenen van economische dwang. Het gebruik van die term en de toepassing van deze verordening hebben geen gevolgen op het gebied van soevereiniteit. Bij de toepassing van deze verordening moet bovendien rekening worden gehouden met het standpunt van de Unie ten aanzien van het betrokken derde land.

(8)

Deze verordening heeft tot doel te zorgen voor een doeltreffende, efficiënte en snelle reactie van de Unie op economische dwang. Specifiek heeft zij tot doel economische dwang jegens de Unie of een lidstaat af te schrikken en de Unie, in laatste instantie, in staat te stellen op te treden tegen economische dwang door middel van responsmaatregelen van de Unie. Deze verordening doet geen afbreuk aan bestaande instrumenten van de Unie en door de Unie gesloten internationale overeenkomsten, noch aan op grond daarvan genomen maatregelen die stroken met het internationaal recht, op het gebied van het gemeenschappelijk handelsbeleid, noch aan ander beleid van de Unie.

(9)

Economische dwang door derde landen kan gericht zijn op acties op het gebied van buitenlands beleid van de Unie of een lidstaat, en de vaststelling van het bestaan van economische dwang en de antwoorden daarop kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor de betrekkingen met derde landen. Het is nodig te zorgen voor consistente antwoorden op uiteenlopende, maar verwante beleidsterreinen. Deze verordening staat niet in de weg aan een mogelijk optreden van de Unie uit hoofde van specifieke bepalingen van titel V, hoofdstuk 2, VEU, waaraan de nodige aandacht moet worden besteed bij het overwegen van een reactie op economische dwang door een derde land.

(10)

Economische dwang door een derde land tegen een lidstaat heeft gevolgen voor de interne markt van de Unie en voor de Unie als geheel. Lidstaten kunnen economische dwang door derde landen niet in hun eentje tegengaan met maatregelen die onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen. Gezien de exclusieve bevoegdheid die artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan de Unie verleent, mag alleen de Unie optreden. Bovendien hebben lidstaten als afzonderlijke actoren naar internationaal recht mogelijkerwijs niet het recht om economische dwang door derde landen tegen de Unie tegen te gaan. Daarom is het noodzakelijk dat de middelen om die doelstellingen doeltreffend te verwezenlijken op het niveau van de Unie worden gecreëerd. Deze verordening laat de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidstaten onverlet.

(11)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor de totstandbrenging van een doeltreffend en alomvattend kader voor het optreden van de Unie tegen economische dwang noodzakelijk en passend regels vast te stellen voor het onderzoek, de vaststelling en het treffen van tegenmaatregelen met betrekking tot economische dwang door derde landen. De responsmaatregelen van de Unie moeten worden voorafgegaan door een onderzoek van de feiten, een vaststelling van het bestaan van economische dwang en, waar mogelijk en op voorwaarde dat het derde land te goeder trouw meewerkt, inspanningen om in samenwerking met het betrokken derde land een oplossing te vinden. Alle door de Unie ingestelde maatregelen moeten evenredig zijn en de schade voor de Unie niet te boven gaan. De criteria voor het selecteren en ontwerpen van de responsmaatregelen van de Unie moeten met name rekening houden met de doeltreffendheid van de responsmaatregelen bij het doen stoppen van de economische dwang en bij het herstel van de schade voor de Unie indien daarom wordt verzocht, en met de noodzaak om neveneffecten, onevenredige administratieve complexiteit en lasten en kosten, met name voor marktdeelnemers in de Unie te vermijden of tot een minimum te beperken en met het belang van de Unie. Derhalve gaat deze verordening overeenkomstig artikel 5, lid 4, VEU niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(12)

Alle maatregelen die de Unie op grond van deze verordening neemt, moeten stroken met het internationaal recht, met inbegrip van het internationaal gewoonterecht. Van de internationale overeenkomsten die door de Unie en de lidstaten zijn gesloten, vormt de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de hoeksteen van het op regels gebaseerde multilaterale handelsstelsel. Daarom is het belangrijk dat de Unie dat stelsel, met de WTO als kern, blijft steunen en waar nodig gebruik blijft maken van geschillenbeslechtingssysteem dat daar deel van uitmaakt.

(13)

Het internationaal gewoonterecht, zoals weerspiegeld in artikel 22 en de artikelen 49 tot en met 53 van de Arsiwa, staat onder bepaalde voorwaarden, zoals evenredigheid en voorafgaande kennisgeving, toe dat er tegenmaatregelen worden ingesteld, te weten maatregelen die normaal gesproken in strijd zouden zijn met de internationale verplichtingen van een geschade partij jegens het land dat een inbreuk op het internationaal recht heeft gepleegd, en die gericht zijn op stopzetting van de inbreuk of op het herstel van de gevolgen ervan. Bijgevolg kunnen responsmaatregelen van de Unie, waar nodig, niet alleen bestaan in maatregelen die stroken met de internationale verplichtingen van de Unie, maar ook in het niet nakomen van internationale verplichtingen jegens het betrokken derde land, voor zover de economische dwang van het derde land een internationale onrechtmatige daad vormt. Krachtens het internationaal recht moeten, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, tegenmaatregelen in verhouding staan tot de geleden schade, rekening houdend met de ernst van de internationale onrechtmatige daad en de desbetreffende rechten. In dat verband wordt schade voor de Unie of een lidstaat uit hoofde van het internationaal recht geacht ook schade voor marktdeelnemers in de Unie te omvatten.

(14)

Wanneer de economische dwang een internationaal onrechtmatige daad vormt, moet de Unie, in voorkomend geval, het betrokken derde land niet alleen oproepen tot beëindiging van de economische dwang, maar ook tot het herstel van eventuele schade voor de Unie, overeenkomstig artikel 31 en de artikelen 34 tot en met 39 van de Arsiwa. Indien de Unie vergoeding ontvangt voor de door marktdeelnemers van de Unie geleden schade, kan de Unie, in voorkomend geval en voor zover mogelijk, overwegen die vergoeding te doen toekomen aan de marktdeelnemers van de Unie die als gevolg van de economische dwang verliezen hebben geleden.

(15)

Dwang is verboden en vormt derhalve een onrechtmatige daad naar internationaal recht wanneer een land maatregelen zoals handels- of investeringsbeperkingen invoert om van een ander land een optreden of het nalaten van optreden te verkrijgen waartoe het land volgens het internationaal recht niet verplicht is en dat onder zijn soevereiniteit valt, en wanneer de dwang een bepaalde kwalitatieve of kwantitatieve drempel bereikt, afhankelijk van het nagestreefde doel en de ingezette middelen. De Commissie en de Raad moeten rekening houden met kwalitatieve of kwantitatieve criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het derde land zich mengt in de legitieme soevereine keuzes van de Unie of een lidstaat en of zijn optreden economische dwang vormt die een reactie van de Unie vereist. Tot die criteria moeten elementen behoren die zowel kwalitatief als kwantitatief kenmerkend zijn, waarbij het met name gaat om de vorm, de effecten en het doel van de maatregelen die het derde land inzet. De toepassing van die criteria zou waarborgen dat alleen economische dwang met een voldoende ernstige impact of dat, wanneer de economische dwang uit een bedreiging bestaat, alleen een geloofwaardige bedreiging onder deze verordening vallen. Bovendien moeten de Commissie en de Raad zorgvuldig nagaan of het derde land een legitieme reden voor de dwang heeft, te weten de aanpak van een internationaal erkende kwestie, zoals onder meer de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, de bescherming van mensenrechten, de bescherming van het milieu, of de strijd tegen klimaatverandering.

(16)

Handelingen van derde landen worden naar internationaal gewoonterecht geacht alle vormen van optreden of nalaten van optreden, waaronder bedreigingen, te omvatten die naar internationaal gewoonterecht aan een staat kunnen worden toegerekend. In artikel 2, punt a), en de artikelen 4 tot en met 11 van de Arsiwa wordt bevestigd dat internationaal gewoonterecht kwalificeert als een handeling van een staat met name: de gedraging van een overheidsorgaan, van een persoon of entiteit die geen orgaan van de staat is maar krachtens het recht van die staat bevoegd is om onderdelen van het overheidsgezag uit te oefenen; de gedraging van een orgaan dat door een andere staat ter beschikking van een staat is gesteld; de gedraging van een persoon of een groep personen die bij het vertonen van de gedraging handelt in opdracht van of onder leiding of toezicht van die staat; de gedraging van een persoon of een groep personen die bij ontbreken of nalaten van de overheidsinstanties en in omstandigheden die zulks vereisen onderdelen van het overheidsgezag uitoefent, en de gedraging die de staat erkent en als zijn eigen gedraging aanvaardt.

(17)

De Commissie moet onderzoeken of een maatregel van een derde landen economische dwang uitmaakt. De Commissie moet een dergelijk onderzoek uitvoeren op basis van informatie die zij heeft ontvangen van betrouwbare bronnen, waaronder natuurlijke en rechtspersonen, het Europees Parlement, een lidstaat of vakbonden. Om te bepalen of een derde land maatregelen toepast of dreigt toe te passen die van invloed zijn op de handel of investeringen en economische dwang vormen, moet de beoordeling door de Commissie en de Raad op feiten worden gebaseerd.

(18)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen en gezien het unieke karakter van economische dwang die van invloed is op de handel en investeringen, moeten aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen of sprake is van economische dwang en of het passend is te verzoeken om herstel van de schade voor de Unie. Het toekennen van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad is beperkt tot, en gericht op, de omstandigheden die voortvloeien uit de economische dwang en mag niet als een precedent worden beschouwd.

(19)

Na het onderzoek van de Commissie en indien de Commissie concludeert dat de maatregel van een derde land economische dwang vormt, moet de Commissie bij de Raad een voorstel indienen voor een uitvoeringshandeling waarin wordt bepaald dat de maatregel van het derde land voldoet aan de voorwaarden voor het bestaan van economische dwang. De Commissie moet in dat voorstel een indicatieve termijn opnemen waarin de Commissie moet beoordelen of aan de voorwaarden voor de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie is voldaan. Indien passend, moet de Commissie ook een voorstel voor een uitvoeringshandeling van de Raad indienen waarin wordt bepaald dat de Unie het derde land verzoekt de schade voor de Unie te herstellen. Voorts kan economische dwang gevolgen hebben voor de Unie of een lidstaat en derhalve een snel optreden in het kader van deze verordening en in lijn met de beginselen van de Unie van solidariteit tussen de lidstaten en loyale samenwerking noodzakelijk maken. Bijgevolg dient de Raad snel te handelen en alles in het werk te stellen om binnen acht weken na de indiening van het voorstel door de Commissie een besluit te nemen. De Raad moet bij de uitoefening van zijn uitvoeringsbevoegdheden handelen overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor het bestaan van de economische dwang en criteria voor het bepalen of het passend is het derde land te verzoeken de schade voor de Unie te herstellen.

(20)

Om ervoor te zorgen dat de economische dwang wordt beëindigd en, indien daarom wordt verzocht, de schade voor de Unie wordt hersteld, moet de Unie ernaar streven de zaak zo snel mogelijk en op rechtvaardige wijze te regelen. In dat kader moet de Commissie voldoende gelegenheid bieden voor overleg met het betrokken derde land en, indien dat derde land bereid is om te goeder trouw overleg te plegen, met het derde land snel overleg plegen. Tijdens dit overleg moet de Commissie ernaar streven middelen te onderzoeken zoals rechtstreekse onderhandelingen, het verzoeken om een internationale arbitrage in de zaak, of bemiddeling, verzoening of goede diensten door een derde partij, onverminderd de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten. In het bijzonder moet, wanneer het derde land de economische dwang opschort en ermee instemt om een internationale arbitrage te verzoeken, indien nodig een internationale overeenkomst met het derde land worden gesloten. Een dergelijke internationale overeenkomst kan hetzij door de Unie, overeenkomstig de procedure van artikel 218 VWEU, hetzij door de betrokken lidstaat worden gesloten.

(21)

De Unie moet derde landen die dezelfde of soortgelijke economische dwangmaatregelen ondervinden of andere belanghebbende derde landen ondersteunen en met hen samenwerken. De Unie moet deelnemen aan internationale coördinatie in bilaterale, plurilaterale of multilaterale fora die geschikt zijn voor het voorkomen of wegnemen van economische dwang. De Commissie moet het standpunt van de Unie verwoorden na raadpleging van de Raad overeenkomstig de toepasselijke verdragsbepalingen zoals van toepassing en, in voorkomend geval, in samenspraak met de lidstaten.

(22)

Het is wenselijk dat de Unie proactief gebruikmaakt van alle beschikbare middelen om met het betrokken derde land in gesprek te gaan, zoals onderhandelingen, arbitrage of bemiddeling, en dat zij slechts responsmaatregelen oplegt in gevallen waarin dergelijke middelen niet leiden tot een snelle en daadwerkelijke beëindiging van de economische dwang en, waar passend en gevraagd door de Unie van het betreffende derde land, het herstel van de schade voor de Unie, en wanneer optreden noodzakelijk is om de belangen en rechten van de Unie en haar lidstaten uit hoofde van het internationaal recht te beschermen en het treffen van dergelijke maatregelen in het belang van de Unie is. Het is passend dat in deze verordening de toepasselijke regels en procedures voor het opleggen en toepassen van responsmaatregelen van de Unie worden vastgesteld en dat snel optreden mogelijk wordt gemaakt wanneer dat nodig is om de doeltreffendheid van die responsmaatregelen van de Unie te waarborgen.

(23)

Overeenkomstig deze verordening vastgestelde responsmaatregelen van de Unie moeten worden geselecteerd en ontworpen op basis van objectieve criteria, waaronder de doeltreffendheid van de maatregelen om een eind te maken aan de economische dwang en, waar passend, om het herstel van de aan de Unie en haar lidstaten berokkende schade zeker te stellen; hun potentieel om de situatie van de marktdeelnemers in de Unie die gevolgen ondervinden van de economische dwangmaatregelen te verlichten; het doel om negatieve economische en andere gevolgen voor de Unie te voorkomen of tot een minimum te beperken, en het vermijden van onevenredige administratieve complexiteit en kosten bij het toepassen van de responsmaatregelen van de Unie. Het investeringsklimaat en de kenniseconomie van de Unie moeten worden gevrijwaard. Het is van essentieel belang dat bij de selectie en het ontwerp van de responsmaatregelen van de Unie rekening wordt gehouden met de belangen van de Unie, waaronder de belangen van zowel upstream- als downstreamsectoren in de Unie en de eindverbruikers in de Unie. Wanneer de Commissie responsmaatregelen van de Unie overweegt, moet zij de voorkeur geven aan maatregelen die geen onevenredig effect hebben op de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van de maatregelen voor marktdeelnemers, en op het beheer van de toepasselijke nationale regelgeving. Wanneer de Commissie responsmaatregelen van de Unie overweegt die gevolgen hebben voor vergunningen, registraties, licenties of andere rechten met het oog op commerciële activiteiten, moet zij de voorkeur geven aan maatregelen die van invloed zijn op procedures die op Uniebrede basis worden toegepast en gebaseerd zijn op afgeleid recht, of, indien dergelijke maatregelen niet passend zijn, maatregelen op gebieden waar uitgebreide Uniewetgeving bestaat. Responsmaatregelen van de Unie mogen geen afbreuk doen aan administratieve besluiten die zijn gebaseerd op de evaluatie van wetenschappelijk bewijs. Responsmaatregelen van de Unie moeten worden gekozen uit een breed scala aan opties, zodat in elk specifiek geval de meest geschikte maatregelen kunnen worden genomen.

(24)

De Unie moet algemeen toepasselijke responsmaatregelen van de Unie kunnen vaststellen die van zodanige opzet zijn dat zij gevolgen hebben voor bepaalde sectoren, regio’s of marktdeelnemers van het betrokken derde land. De Unie moet ook responsmaatregelen van de Unie kunnen vaststellen die van toepassing zijn op bepaalde natuurlijke of rechtspersonen die structureel deel uitmaken van of banden hebben met de overheid van het derde land en die activiteiten verrichten of kunnen verrichten die onder artikel 207 VWEU vallen. Dergelijke gerichte responsmaatregelen van de Unie kunnen ertoe leiden dat de economische dwang onmiddellijk wordt beëindigd, terwijl negatieve gevolgen van die dwang voor de economieën van de lidstaten, de marktdeelnemers en eindverbruikers in de Unie doeltreffend worden vermeden of tot een minimum worden beperkt.

(25)

Als onderdeel van de respons van de Unie om derde landen ertoe aan te zetten economische dwang te beëindigen, kan de Commissie ook maatregelen vaststellen op grond van andere rechtsinstrumenten dan deze verordening waarbij aan de Commissie specifieke bevoegdheden worden verleend, bijvoorbeeld met betrekking tot de toekenning van Uniefinanciering of mogelijkheden om de deelname aan kaderprogramma’s van de Unie voor onderzoek en innovatie te beperken, overeenkomstig de daarin vastgestelde toepasselijke procedures. Deze verordening laat de regels en procedures in het kader van dergelijke andere rechtsinstrumenten onverlet. De Commissie moet toezien op de coördinatie van de vaststelling van de in bijlage I genoemde maatregelen met de maatregelen die zij op grond van andere rechtshandelingen van de Unie dan deze verordening vaststelt. De algemene respons van de Unie moet met name evenredig zijn en mag het niveau van schade voor de Unie te boven gaan. Onverminderd eventuele verplichtingen voor de Commissie om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement of de Raad waarin dergelijke andere rechtsinstrumenten voorzien, moet de Commissie het Europees Parlement en de Raad op de hoogte houden van acties in het kader van dergelijke instrumenten die gesynchroniseerd zijn met responsmaatregelen van de Unie.

(26)

Het is passend om voor de bepaling van de responsmaatregelen van de Unie regels vast te stellen met betrekking tot de oorsprong van goederen of diensten en tot de nationaliteit van dienstverleners, investeringen en houders van intellectuele eigendomsrechten. De oorsprongs- en nationaliteitsregels moeten worden vastgesteld in het licht van de geldende regels voor niet-preferentiële handel en investeringen die krachtens het Unierecht en internationale overeenkomsten van de Unie van toepassing zijn.

(27)

Om te bewerkstelligen dat de economische dwang in een bepaald geval wordt beëindigd en, in voorkomend geval, de veroorzaakte schade wordt hersteld, mogen de responsmaatregelen van de Unie die bestaan in beperkingen op buitenlandse directe investeringen of op de handel in diensten, alleen van toepassing zijn op diensten of directe investeringen die binnen de Unie worden verricht door een of meer in de Unie gevestigde rechtspersonen die eigendom zijn van en onder zeggenschap staan van personen uit het betrokken derde land, indien dat nodig is om de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie te waarborgen en met name om te voorkomen dat deze worden vermeden en omzeild. Het besluit om dergelijke beperkingen op te leggen, moet in uitvoeringshandelingen die op grond van deze verordening worden vastgesteld in het licht van de in deze verordening vastgestelde criteria, naar behoren worden gemotiveerd.

(28)

Na de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie moet de Commissie voortdurend de situatie met betrekking tot de economische dwang, de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie en de gevolgen ervan op de belangen van de Unie evalueren, teneinde de responsmaatregelen van de Unie dienovereenkomstig aan te passen, op te schorten of te beëindigen. Daarom moeten de regels en procedures worden vastgesteld voor de wijziging, de opschorting en de beëindiging van de responsmaatregelen van de Unie, alsmede de situaties waarin de wijziging, de opschorting en de beëindiging van de responsmaatregelen van de Unie passend is.

(29)

Het is van essentieel belang te voorzien in gelegenheden om belanghebbenden, waaronder ondernemingen, te betrekken bij de vaststelling en wijziging van responsmaatregelen van de Unie en in voorkomend geval bij de opschorting en beëindiging daarvan, gelet op de mogelijke gevolgen ervan voor die belanghebbenden.

(30)

In het licht van de economische dwang door derde landen, en met name van de frequentie en ernst ervan, moet de Commissie ter waarborging van de samenhang met elke relevante rechtshandeling van de Unie, voorzien in één contactpunt voor de werking van deze verordening en moet zij bijgevolg handelen om ervoor te zorgen dat de Unie beter kan anticiperen en doeltreffend kan reageren op economische dwang.

(31)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en de Raad regelmatig en tijdig worden geïnformeerd over relevante ontwikkelingen met betrekking tot de toepassing van deze verordening en in voorkomend geval de gelegenheid krijgen om van gedachten te wisselen met de Commissie.

(32)

Teneinde de aanpassing van de oorsprongs- of nationaliteitsregels mogelijk te maken om rekening te houden met relevante ontwikkelingen in internationale instrumenten en met de ervaring met de toepassing van maatregelen uit hoofde van deze verordening of andere handelingen van de Unie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (2). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(33)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de responsmaatregelen van de Unie uit hoofde van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(34)

De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie en de wijziging, opschorting of beëindiging ervan, aangezien die maatregelen bepalend zijn voor de respons van de Unie op economische dwang die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt. Gezien de specifieke aard van deze verordening en de bijzondere gevoeligheid van de responsmaatregelen van de Unie, mag de Commissie geen ontwerpuitvoeringshandeling inzake responsmaatregelen van de Unie vaststellen wanneer het comité geen advies over die handeling uitbrengt. Bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden moet de Commissie bijzondere aandacht besteden aan oplossingen die een zo breed mogelijke steun van de lidstaten genieten en, in alle fasen van de procedure, ook binnen het comité van beroep, en aan het vinden evenwichtige oplossingen en het vermijden van in te gaan tegen overheersende posities van lidstaten, met name waar het gaat om de geschiktheid van een ontwerpuitvoeringshandeling.

(35)

De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen van beperkte duur vaststellen indien, in naar behoren gemotiveerde gevallen in verband met de wijziging of opschorting van responsmaatregelen van de Unie, om dwingende redenen van urgentie versnelde maatregelen vereist zijn om onherstelbare schade voor de Unie of een lidstaat te voorkomen of de samenhang met het internationaal recht te waarborgen. Dergelijke versneld genomen maatregelen kunnen voorkomen dat economische dwang economische schade veroorzaakt of verergert, met name met het oog op de bescherming van acute en vitale belangen van de Unie of van een lidstaat.

(36)

Elk optreden uit hoofde van deze verordening, met inbegrip van de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie die van toepassing zijn op bepaalde natuurlijke of rechtspersonen, moet het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie eerbiedigen. Bovendien moeten bij de verwerking van persoonsgegevens op grond van deze verordening de toepasselijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens worden nageleefd. De verwerking van persoonsgegevens door functionarissen van de lidstaten die informatie verkrijgen in het kader van deze verordening moet plaatsvinden in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (4). De verwerking van persoonsgegevens door de instellingen van de Unie moet plaatsvinden overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(37)

De Commissie moet de doeltreffendheid en werking van in het kader van deze verordening vastgestelde responsmaatregelen van de Unie evalueren en moet, indien dit aangewezen is, daaruit conclusies trekken met het oog op toekomstige responsmaatregelen van de Unie. De Commissie moet deze verordening ook evalueren nadat zij voldoende ervaring heeft opgedaan met de toepassing en tenuitvoerlegging ervan, en met de samenhang ervan met andere beleidsmaatregelen en bestaande rechtsinstrumenten van de Unie, waaronder Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad (6). De evaluatie van deze verordening moet betrekking hebben op haar toepassingsgebied, werking, efficiëntie en doeltreffendheid. De Commissie doet haar beoordeling toekomen aan het Europees Parlement en de Raad,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing in geval van economische dwang door een derde land. Bij deze verordening worden regels en procedures vastgesteld voor het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen.

2.   Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld waarbinnen de Unie moet optreden tegen economische dwang, met als doel economische dwang te ontmoedigen of te doen beëindigen, en waarbinnen tegelijkertijd de Unie in staat moet worden gesteld in laatste instantie economische dwang tegen te gaan door middel van responsmaatregelen van de Unie.

Bij deze verordening wordt ook een kader vastgesteld waarbinnen de Unie in voorkomend geval het herstel van de schade voor de Unie kan eisen.

3.   Alle uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen moeten stroken met het internationaal recht en worden uitgevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

4.   Deze verordening doet geen afbreuk aan bestaande instrumenten van de Unie en door de Unie gesloten internationale overeenkomsten, noch aan op grond daarvan genomen maatregelen die stroken met het internationaal recht, op het gebied van het gemeenschappelijk handelsbeleid, noch aan ander beleid van de Unie.

5.   Deze verordening laat de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten onverlet.

Artikel 2

Economische dwang

1.   Voor de toepassing van deze verordening is er sprake van economische dwang wanneer een derde land een maatregel van een derde land toepast of dreigt toe te passen die van invloed is op de handel of investeringen, teneinde de beëindiging, wijziging of vaststelling van een bepaalde handeling door de Unie of een lidstaat te voorkomen of te verkrijgen, waardoor wordt ingegrepen in de legitieme soevereine keuzes van de Unie of een lidstaat.

2.   Om te bepalen of aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, houden de Commissie en de Raad rekening met het volgende:

a)

de intensiteit, de ernst, de frequentie, de duur, de reikwijdte en de omvang van de maatregel van het derde land, met inbegrip van de invloed ervan op de handels- of investeringsbetrekkingen met de Unie, en de daaruit voortvloeiende druk op de Unie of een lidstaat;

b)

of het derde land een patroon van inmenging vertoont dat is bedoeld om bepaalde handelingen te voorkomen of van de Unie, van een lidstaat of van een ander derde land bepaalde handelingen te verkrijgen;

c)

de mate waarin de maatregel van het derde land een domein van de soevereiniteit van de Unie of een lidstaat aantast;

d)

of het derde land handelt op basis van een legitiem belang dat internationaal erkend wordt;

e)

of en op welke wijze het derde land vóór de instelling of toepassing van zijn maatregel ernstige pogingen heeft ondernomen om de kwestie te goeder trouw te regelen door middel van internationale coördinatie of arbitrage, hetzij bilateraal, hetzij binnen een internationaal forum.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“maatregel van een derde land”: elke handeling die of elk verzuim dat op grond van het internationaal recht aan een derde land kan worden toegeschreven;

2)

“bepaalde handeling”: elke rechtshandeling of andere handeling, met inbegrip van een standpuntbepaling, van een instelling, orgaan of instantie van, respectievelijk, de Unie, van een lidstaat of van een derde land;

3)

“schade voor de Unie”: negatieve gevolgen, met inbegrip van economische schade, voor de Unie of een lidstaat, met inbegrip voor marktdeelnemers in de Unie, veroorzaakt door economische dwang;

4)

“derde land”: een staat, een afzonderlijk douanegebied of een ander subject van internationaal recht, anders dan de Unie of een lidstaat.

Artikel 4

Onderzoek van maatregelen van derde landen

1.   De Commissie kan, op eigen initiatief of in het geval van een naar behoren gemotiveerd verzoek, elke maatregel van een derde land onderzoeken om na te gaan of deze aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, voldoet.

2.   Wanneer de Commissie een maatregel van een derde land onderzoekt, handelt zij snel. Het onderzoek duurt normaal gesproken niet langer dan vier maanden.

De Commissie voert het onderzoek uit op basis van substantiële informatie die op eigen initiatief werd verzameld of op basis van informatie uit eender welke betrouwbare bron, zoals een lidstaat, het Europees Parlement, marktdeelnemers of vakbonden.

De Commissie zorgt voor de bescherming van vertrouwelijke informatie overeenkomstig artikel 15, zo nodig met inbegrip van de bescherming van de identiteit van de persoon die de informatie verstrekt.

De Commissie stelt een beveiligd hulpmiddel beschikbaar om de indiening van informatie door externe bronnen bij de Commissie te vergemakkelijken.

3.   De Commissie stelt de lidstaten tijdig in kennis van het begin van de onderzoeken en van relevante ontwikkelingen met betrekking tot lopende onderzoeken.

4.   De Commissie wint indien nodig informatie in over de gevolgen van de betrokken maatregelen van het derde land.

De Commissie kan de lidstaten verzoeken deze informatie te verstrekken en de lidstaten geven zo spoedig mogelijk gevolg aan dat verzoek.

De Commissie kan belanghebbenden verzoeken informatie te verstrekken door middel van de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie en, in voorkomend geval, via andere geschikte middelen voor openbare communicatie. De Commissie stelt een datum vast waarop die informatie moet worden ingediend, rekening houdend met de in lid 2, eerste alinea, vermelde termijn.

Indien de Commissie een dergelijk bericht bekendmaakt, stelt zij het betrokken derde land ervan in kennis van het begin van het onderzoek.

Artikel 5

Vaststelling inzake de maatregel van het derde land

1.   Indien de Commissie na een onderzoek overeenkomstig artikel 4 tot de conclusie komt dat de maatregel van een derde land voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, dient zij bij de Raad een voorstel in voor een uitvoeringshandeling waarin wordt vastgesteld dat de maatregel van het derde land voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1.

In dat voorstel licht de Commissie toe hoe aan die voorwaarden is voldaan.

Het voorstel vermeldt een indicatieve termijn voor de Commissie om te beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 8, lid 1, is voldaan. Die termijn is niet langer dan zes maanden, tenzij een naar behoren gemotiveerde langere termijn noodzakelijk is in het licht van de specifieke omstandigheden van het geval.

2.   In het in lid 1 bedoelde voorstel of in een volgend voorstel voor een uitvoeringshandeling van de Raad stelt de Commissie in voorkomend geval voor dat de Raad bepaalt dat het derde land wordt verzocht de schade voor de Unie te herstellen.

De beoordeling of het passend is van het betrokken derde land te verlangen de schade voor de Unie te herstellen, wordt gebaseerd op alle omstandigheden van het geval. Deze beoordeling wordt met name gebaseerd op de aard en de omvang van de veroorzaakte schade en op de algemene verplichting uit hoofde van het internationaal gewoonterecht om de door een internationaal onrechtmatige daad veroorzaakte schade volledig te herstellen.

3.   Alvorens het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel in te dienen, verzoekt de Commissie, indien dit nuttig is voor de in dat lid bedoelde vaststelling, het derde land, onverminderd eventuele contacten met het betrokken derde land op grond van artikel 6, om binnen een bepaalde termijn zijn opmerkingen in te dienen. Deze termijn is redelijk en vertraagt de indiening van het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel niet onnodig.

4.   Alvorens het in lid 1 van dit artikel bedoelde voorstel in te dienen, stelt de Commissie het Europees Parlement in kennis van de conclusies van het overeenkomstig artikel 4 uitgevoerde onderzoek.

5.   De Raad stelt de in de leden 1 en 2 bedoelde uitvoeringshandelingen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast.

De Raad mag de in de leden 1 en 2 bedoelde voorstellen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen.

6.   Voor de toepassing van dit artikel handelt de Raad snel.

De Raad handelt binnen acht weken na de indiening van de in de leden 1 en 2 bedoelde voorstellen.

In afwijking van de tweede alinea kan de Raad na die periode van acht weken handelen, mits hij de Commissie in kennis stelt van de vertraging en van de redenen voor die vertraging.

De totale termijn waarbinnen de Raad moet handelen is normaal gesproken niet langer dan tien weken na de indiening van de in de leden 1 en 2 bedoelde voorstellen.

Bij de uitoefening van zijn uitvoeringsbevoegdheden past de Raad artikel 2, lid 1, toe, dat de voorwaarden voor het bestaan van een economische dwang vaststelt, en past hij de in lid 2, tweede alinea, van dit artikel genoemde criteria toe, en licht hij toe hoe aan die voorwaarden wordt voldaan en hoe de criteria worden toegepast.

7.   Op grond van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandelingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   Het Europees Parlement wordt in kennis gesteld van de uitvoeringshandelingen die op grond van dit artikel worden voorgesteld of vastgesteld.

9.   Wanneer de Raad een uitvoeringshandeling als bedoeld in lid 1 vaststelt, stelt de Commissie het derde land daarvan in kennis en verzoekt zij dat derde land de economische dwang onmiddellijk te beëindigen.

10.   Indien de Raad een uitvoeringshandeling als bedoeld in lid 2 vaststelt, verzoekt de Commissie het derde land de schade voor de Unie binnen een redelijke termijn te herstellen.

Artikel 6

Overleg met het derde land

1.   Na de vaststelling van een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 5 biedt de Commissie voldoende gelegenheid voor overleg met het derde land met het oog op de beëindiging van de economische dwang en, indien daarom wordt verzocht op grond van artikel 5, lid 10, het herstel van de schade voor de Unie.

Wanneer het derde land te goeder trouw met de Unie overleg wenst te plegen, gaat de Commissie onverwijld over tot dergelijk overleg.

In de loop van dat overleg kan de Commissie opties met het derde land onderzoeken, waaronder:

a)

rechtstreekse onderhandelingen;

b)

het verzoeken om een internationale arbitrage in de zaak;

c)

bemiddeling, verzoening of goede diensten door een derde partij om de Unie en het betrokken derde land bij hun inspanningen krachtens dit artikel bij te staan.

2.   Onverminderd lid 1 tracht de Commissie de economische dwang ook te doen beëindigen door de kwestie aan de orde te stellen in elk relevant internationaal forum, na raadpleging van de Raad, in voorkomend geval overeenkomstig de Verdragen.

3.   Na de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie op grond van artikel 8 blijft de Commissie openstaan voor het starten van overleg met het derde land, in combinatie met de mogelijke opschorting van eventuele responsmaatregelen van de Unie op grond van artikel 12, lid 2.

Artikel 7

Internationale samenwerking

De Commissie treedt, na raadpleging van de Raad, in voorkomend geval overeenkomstig de Verdragen, in overleg of werkt samen met elk ander derde land dat dezelfde of soortgelijke economische dwang ondervindt, of met andere belangstellende derde landen, teneinde de economische dwang te doen beëindigen.

Dit overleg en deze samenwerking kunnen in voorkomend geval leiden tot:

a)

het delen van relevante informatie en ervaringen om een coherente respons op dergelijke economische dwang te vergemakkelijken;

b)

coördinatie in relevante internationale fora;

c)

coördinatie in antwoord op de economische dwang.

De Commissie nodigt, in voorkomend geval, de lidstaten uit deel te nemen aan dit overleg en deze samenwerking.

Dit overleg en deze samenwerking vertragen de procedure uit hoofde van deze verordening niet onnodig.

Artikel 8

Responsmaatregelen van de Unie

1.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen responsmaatregelen van de Unie vast wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het optreden uit hoofde van artikelen 5 en 6 heeft niet binnen een redelijke termijn geleid tot beëindiging van de economische dwang en, desgevraagd op grond van artikel 5, lid 10, tot het herstel van de schade voor de Unie;

b)

de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie is nodig ter bescherming van de belangen en rechten van de Unie en haar lidstaten in het specifieke geval, gezien de beschikbare mogelijkheden;

c)

de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie is in het belang van de Unie, zoals bepaald overeenkomstig artikel 9.

Wanneer de economische dwang is beëindigd, maar het derde land de schade voor de Unie niet volledig heeft hersteld, hoewel het hierom is verzocht, baseert de Commissie de beoordeling van de vraag of aan de in de eerste alinea, punt b), van dit lid bedoelde voorwaarde is voldaan, op alle omstandigheden van de zaak. Deze beoordeling wordt met name gebaseerd op de aard en de omvang van de veroorzaakte schade en op de algemene verplichting uit hoofde van het internationaal gewoonterecht om de door een internationaal onrechtmatige daad veroorzaakte schade volledig te herstellen.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De Commissie selecteert passende responsmaatregelen van de Unie uit de maatregelen van bijlage I. Zij bepaalt op basis van de in artikel 11 vastgestelde selectie- en ontwerpcriteria welke van die maatregelen passend zijn.

In de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling vermeldt de Commissie de redenen waarom zij van oordeel is dat aan de in dat lid bedoelde voorwaarden is voldaan en dat de responsmaatregelen van de Unie passend zijn in het licht van de criteria bedoeld in artikel 11.

3.   Responsmaatregelen van de Unie worden vastgesteld als:

a)

algemeen toepasselijke maatregelen, of

b)

maatregelen die van toepassing zijn op bepaalde natuurlijke of rechtspersonen die activiteiten verrichten of zouden kunnen verrichten die onder artikel 207 VWEU vallen en die structureel verbonden zijn met of banden hebben met de overheid van het derde land.

De in de eerste alinea, punt a), van dit artikel bedoelde responsmaatregelen van de Unie kunnen zodanig zijn ontworpen dat zij gevolgen hebben voor bepaalde sectoren, regio’s of marktdeelnemers van het derde land overeenkomstig de oorsprongs- en nationaliteitsregels die zijn vermeld in bijlage II.

4.   Voor zover de maatregel van het derde land een internationaal onrechtmatige daad vormt, kunnen responsmaatregelen van de Unie bestaan uit maatregelen die neerkomen op niet-nakoming van internationale verplichtingen jegens het derde land.

5.   De Commissie zorgt voor coördinatie van de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie met de maatregelen die zij op grond van andere rechtshandelingen van de Unie dan deze verordening vaststelt om te reageren op de economische dwang in het specifieke geval.

6.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling voorziet in een uitgestelde toepassingsdatum die niet later mag vallen dan drie maanden na de datum van vaststelling ervan, tenzij, gezien specifieke omstandigheden, is voorzien in een latere toepassingsdatum.

De Commissie stelt die datum, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, zodanig vast dat kennisgeving aan het derde land op grond van lid 7 mogelijk is en dat land de economische dwang kan beëindigen en desgevraagd de schade voor de Unie kan herstellen.

7.   Na de vaststelling van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling stelt de Commissie het derde land daarvan in kennis en:

a)

roept het derde land op de economische dwang onmiddellijk te beëindigen en, in voorkomend geval en desgevraagd, de schade voor de Unie te herstellen;

b)

biedt aan om over een oplossing met het derde land te onderhandelen, en

c)

deelt het derde land mee dat de responsmaatregelen van de Unie van toepassing zullen zijn tenzij de economische dwang wordt beëindigd en het derde land, in voorkomend geval en desgevraagd, de schade voor de Unie herstelt.

8.   Indien de Commissie over geloofwaardige informatie beschikt dat de economische dwang is beëindigd of dat het derde land concrete stappen heeft ondernomen om de economische dwang te beëindigen en, in voorkomend geval, de schade voor de Unie heeft hersteld vóór de overeenkomstig lid 6 vastgestelde uitgestelde toepassingsdatum, voorziet de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling in een verder uitstel van de toepassingsdatum. Dat uitstel geldt voor een in die uitvoeringshandeling gespecificeerde periode en moet de Commissie in staat stellen de daadwerkelijke beëindiging van de economische dwang te verifiëren.

Indien de Commissie over dergelijke geloofwaardige informatie beschikt, maakt zij in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekend waarin wordt vermeld dat zij beschikt over dergelijke informatie en waarin de overeenkomstig de eerste alinea van dit lid uitgestelde datum van toepassing van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling wordt meegedeeld.

9.   Indien het derde land de economische dwang beëindigt en, indien passend, de schade voor de Unie herstelt vóór de toepassingsdatum van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast ter intrekking van die uitvoeringshandeling.

Die intrekkende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

10.   Niettegenstaande de leden 7, 8 en 9 kan de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling bepalen dat de responsmaatregelen van de Unie van toepassing zijn zonder dat de Commissie het betrokken land op grond van lid 7, punt a), eerst oproept de economische dwang te beëindigen of, in voorkomend geval, de schade voor de Unie te herstellen, of het betrokken derde land op grond van lid 7, punt b), meedeelt dat de responsmaatregel van de Unie van toepassing zal zijn, indien dit in naar behoren gemotiveerde gevallen noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en belangen van de Unie of een lidstaat, en met name van de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie.

11.   Niettegenstaande de leden 6 en 8 is de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling van toepassing vanaf de datum waarop een maatregel van een derde land wordt toegepast, indien de economische dwang bestaat uit een dreiging dat een maatregel van een derde land wordt toegepast die van invloed is op de handel of investeringen overeenkomstig artikel 2, lid 1.

De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekend waarin de toepassingsdatum van de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling wordt vermeld.

Artikel 9

Vaststelling van het belang van de Unie

De vaststelling van het belang van de Unie bij het nemen, opschorten, wijzigen of beëindigen van responsmaatregelen van de Unie wordt gebaseerd op alle beschikbare informatie en bestaat uit een appreciatie van de verschillende belangen die op het spel staan, in hun geheel beschouwd. Die belangen omvatten in de eerste plaats het behoud van het vermogen van de Unie en haar lidstaten om legitieme soevereine keuzes te maken, vrij van economische dwang, en van alle andere belangen van de Unie of van de lidstaten die specifiek zijn voor de zaak, de belangen van marktdeelnemers in de Unie, met inbegrip van upstream- en downstreamsectoren, en de belangen van eindverbruikers in de Unie die worden of kunnen worden getroffen door de economische dwang of door responsmaatregelen van de Unie.

Artikel 10

Voorwaarden voor de toepassing van responsmaatregelen van de Unie op bepaalde natuurlijke of rechtspersonen

1.   Voor de toepassing van artikel 8, lid 3, eerste alinea, punt b), kan een natuurlijke of rechtspersoon worden beschouwd als een persoon die structureel verbonden is met of die banden heeft met de overheid van het derde land indien:

a)

die overheid meer dan 50 % van het aandelenbelang in die rechtspersoon bezit, direct of indirect meer dan 50 % van de stemrechten in die rechtspersoon uitoefent, of de bevoegdheid heeft om een meerderheid van de bestuurders van die rechtspersoon aan te stellen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon juridisch te sturen;

b)

een dergelijke persoon uitsluitende of bijzondere rechten of voorrechten geniet die rechtens of feitelijk door de overheid van het betrokken derde land zijn verleend, indien deze persoon actief is in een sector waarin die overheid het aantal leveranciers of afnemers beperkt tot een of meer, of die overheid deze persoon direct of indirect toestaat praktijken toe te passen die de mededinging verhinderen, beperken of verstoren, of

c)

deze persoon daadwerkelijk namens, onder leiding of op aandrang van de overheid van het betrokken derde land handelt.

2.   Wanneer de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat een natuurlijke of rechtspersoon voldoet aan de criteria van artikel 8, lid 3, eerste alinea, punt b), en overweegt responsmaatregelen van de Unie ten aanzien van die persoon vast te stellen, stelt zij die persoon in kennis van het volgende:

a)

de redenen waarom de Commissie van oordeel is dat die persoon voldoet aan die criteria;

b)

de responsmaatregelen van de Unie die de Commissie overweegt vast te stellen ten aanzien van die persoon;

c)

de mogelijkheid voor die persoon om binnen een redelijke termijn opmerkingen in te dienen over de vraag of die persoon voldoet aan die criteria.

3.   Voor de toepassing van lid 2 maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekend en stelt zij, indien mogelijk, de betrokken persoon daarvan rechtstreeks in kennis.

In dat bericht stelt de Commissie andere belanghebbenden in de gelegenheid opmerkingen in te dienen.

4.   Voor de toepassing van dit artikel kan de Commissie alle informatie inwinnen die zij relevant acht, onder meer door de lidstaten om dergelijke informatie te verzoeken.

5.   Onverminderd artikel 12 evalueert de Commissie, wanneer na de vaststelling van de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, punt b), bedoelde responsmaatregelen van de Unie nieuw substantieel bewijsmateriaal aan de Commissie wordt voorgelegd, of de betrokken personen nog steeds voldoen aan de criteria van artikel 8, lid 3, eerste alinea, punt b), en stelt zij de betrokken personen daarvan in kennis.

Artikel 11

Criteria voor het selecteren en ontwerpen van responsmaatregelen van de Unie

1.   Een responsmaatregel van de Unie is proportioneel en gaat niet verder dan het niveau van de schade voor de Unie, rekening houdend met de ernst van de economische dwang, de economische gevolgen ervan voor de Unie of een lidstaat en de rechten van de Unie en haar lidstaten.

2.   De Commissie kiest en ontwerpt passende responsmaatregelen van de Unie op basis van beschikbare informatie, onder meer zoals verzameld op grond van artikel 13, en rekening houdend met de op grond van artikel 5 gedane vaststelling, de criteria van artikel 2, lid 2, de vaststelling van het belang van de Unie op grond van artikel 9, elk relevant optreden in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, en de volgende criteria:

a)

de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie om de economische dwang te doen beëindigen en, desgevraagd, het herstel van de schade voor de Unie;

b)

het vermijden of tot een minimum beperken van negatieve gevolgen voor:

i)

actoren van de Unie die zijn getroffen door responsmaatregelen van de Unie, in het licht van onder meer de beschikbaarheid van alternatieven voor dergelijke actoren, zoals alternatieve leveringsbronnen voor goederen of diensten;

ii)

het investeringsklimaat in de Unie of een lidstaat, met inbegrip van de gevolgen voor de werkgelegenheid en het regionaal ontwikkelingsbeleid;

c)

het vermijden of minimaliseren van negatieve gevolgen voor de bevordering van economische groei en werkgelegenheid door de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten als middel om innovatie en een kenniseconomie in de Unie of in een lidstaat te bevorderen;

d)

het potentieel om de situatie van marktdeelnemers in de Unie die gevolgen ondervinden van de economische dwang, te verlichten;

e)

het vermijden of tot een minimum beperken van negatieve effecten van responsmaatregelen van de Unie op beleidsmaatregelen of doelstellingen van de Unie;

f)

het voorkomen van buitensporige administratieve lasten en kosten bij de toepassing van de responsmaatregelen van de Unie;

g)

het bestaan en de aard van responsmaatregelen van derde landen die te maken hebben met dezelfde of soortgelijke economische dwang, in voorkomend geval met inbegrip van coördinatie op grond van artikel 7;

h)

alle relevante criteria die in het internationaal recht zijn vastgesteld.

Bij de selectie van responsmaatregelen van de Unie geeft de Commissie de voorkeur aan maatregelen die de naleving van de in de eerste alinea, punten a) en b), vastgestelde criteria het meest doeltreffend waarborgen.

3.   Onverminderd lid 2 overweegt de Commissie, bij het selecteren en ontwerpen van een passende responsmaatregel die van invloed is op een procedure waarbij een overheidsinstantie in de Unie vergunningen, registraties, licenties of andere rechten verleent aan een natuurlijke of rechtspersoon met het oog op zijn commerciële activiteiten, responsmaatregelen van de Unie in de volgende hiërarchische rangschikking:

a)

maatregelen die van invloed zijn op procedures die zijn ingeleid na de inwerkingtreding van de in artikel 8, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling;

b)

indien geen maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid beschikbaar zijn, maatregelen die van invloed zijn op procedures die nog niet zijn voltooid bij de inwerkingtreding van de in artikel 8, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling.

Indien geen van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen mogelijk is, kan de Commissie in uitzonderlijke omstandigheden andere responsmaatregelen overwegen indien in het licht van de op grond van artikel 13 verzamelde informatie en standpunten is aangetoond dat die andere maatregelen doeltreffendheid waarborgen, zonder onevenredige gevolgen te hebben voor de upstream- en downstreamsectoren of eindverbruikers in de Unie, of en onevenredige last te vormen voor het beheerproces van de relevante nationale regelgeving.

Bij het selecteren en ontwerpen van een in de eerste alinea bedoelde responsmaatregel van de Unie houdt de Commissie rekening met het niveau van harmonisatie en geeft zij de voorkeur aan maatregelen die van invloed zijn op procedures die op Uniebrede basis worden toegepast of op een terrein waar uitgebreide Uniewetgeving bestaat.

In de eerste alinea bedoelde responsmaatregelen van de Unie laten de administratieve besluiten van de autoriteiten van de Unie en van de lidstaten die op de evaluatie van wetenschappelijk bewijs zijn gebaseerd, onverlet.

4.   Indien nodig om de doelstelling van deze verordening te verwezenlijken, kan de Commissie besluiten om responsmaatregelen van de Unie vast te stellen, die van invloed zijn op de toegang tot de Unie van buitenlandse directe investeringen of de handel in diensten, en die van toepassing zijn op geleverde diensten, of gedane directe investeringen; die binnen de Unie worden verricht door een of meer in de Unie gevestigde rechtspersonen die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van personen uit het derde land.

De Commissie kan dergelijke responsmaatregelen van de Unie vaststellen wanneer het niet toepassen van die maatregelen op dergelijke geleverde diensten of gedane directe investeringen, ontoereikend zouden zijn om de doelstelling van deze verordening daadwerkelijk te verwezenlijken, met name wanneer de gevolgen van responsmaatregelen van de Unie anderszins kunnen worden vermeden of omzeild door het betrokken derde land of de betrokken persoon.

Bij de beoordeling of die responsmaatregelen van de Unie moeten worden vastgesteld, houdt de Commissie behalve met de criteria in de leden 1 en 2 onder meer rekening met de volgende criteria:

a)

de patronen van de handel in diensten en investeringen in de sector waarop de beoogde responsmaatregelen van de Unie gericht zijn en het risico dat responsmaatregelen van de Unie die niet van toepassing zijn op diensten die binnen de Unie worden verleend of directe investeringen door het betrokken derde land of de betrokken persoon worden vermeden of omzeild;

b)

de mogelijke daadwerkelijke bijdrage van in de eerste alinea bedoelde responsmaatregelen van de Unie om de economische dwang te doen beëindigen en de schade voor de Unie te doen herstellen;

c)

het bestaan van alternatieve maatregelen om beëindiging van de economische dwang en het herstel van de schade voor de Unie te bekomen, die redelijkerwijs beschikbaar zijn en de handel in diensten of investeringen binnen de Unie minder beperken.

De vaststelling van dergelijke responsmaatregelen van de Unie wordt in de in artikel 8, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling naar behoren gemotiveerd in het licht van de criteria van dit lid.

Artikel 12

Wijziging, opschorting en beëindiging van responsmaatregelen van de Unie

1.   De Commissie blijft de economische dwang van het derde land en de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie en de gevolgen daarvan voor het belang van de Unie evalueren.

2.   Wanneer het derde land de economische dwang volledig opschort, schort de Commissie de toepassing van de responsmaatregel van de Unie op voor de duur van de opschorting door het derde land.

Indien het betrokken derde land en de Unie of de betrokken lidstaat een overeenkomst hebben gesloten, waaronder op basis van een aanbod van dat derde land, om de zaak aan een bindende internationale arbitrage door derden voor te leggen en het derde land ook zijn economische dwangmaatregelen opschort, schort de Commissie de toepassing van de responsmaatregelen van de Unie op voor de duur van de arbitrageprocedure.

Wanneer een uitspraak in arbitrage of een schikking met het betrokken derde land uitvoering door het derde land vereist, schort de Commissie de toepassing van de responsmaatregel van de Unie op op voorwaarde dat het derde land betrokken is bij de uitvoering van die uitspraak in arbitrage of schikking.

De Commissie schort de toepassing van de responsmaatregelen van de Unie op of hervat deze indien nodig in het licht van het op grond van artikel 9 vastgestelde belang van de Unie of, indien nodig, om voortzetting van de contacten op grond van artikel 6, lid 3, na de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie te vergemakkelijken.

De Commissie schort de toepassing van de responsmaatregelen van de Unie op of hervat deze door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Indien het nodig is responsmaatregelen van de Unie aan te passen, rekening houdend met de artikelen 2 en 11, of met verdere ontwikkelingen, met inbegrip van de reactie van het derde land, wijzigt de Commissie in voorkomend geval responsmaatregelen van de Unie door middel van uitvoeringshandelingen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   De Commissie beëindigt de responsmaatregelen van de Unie in elk van de volgende omstandigheden:

a)

de economische dwang is beëindigd en, indien de Raad heeft besloten om herstel van de schade voor de Unie te verzoeken op grond van artikel 5, lid 10, de schade voor de Unie is hersteld;

b)

de economische dwang is beëindigd, maar het derde land heeft de schade voor de Unie niet hersteld ondanks het besluit van de Raad om om herstel te verzoeken op grond van artikel 5, lid 10, tenzij het handhaven van de responsmaatregelen van de Unie noodzakelijk is om de doelstelling van deze verordening te verwezenlijken, rekening houdend met alle omstandigheden van het specifieke geval;

c)

een onderling overeengekomen oplossing is gevonden;

d)

voor een bindend besluit in internationale arbitrage door derden in een geschil betreffende de economische dwang is de beëindiging van de responsmaatregel van de Unie vereist, of

e)

de beëindiging van de responsmaatregel van de Unie is passend in het licht van het belang van de Unie dat is bepaald op grond van artikel 9.

De Commissie beëindigt responsmaatregelen van de Unie door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals het vermijden van onherstelbare schade voor de Unie of een lidstaat of het blijven waarborgen van de overeenstemming van de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het internationaal recht ingevolge de opschorting of beëindiging van de economische dwang, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast tot opschorting of wijziging van responsmaatregelen van de Unie.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld en blijven van kracht gedurende een periode van ten hoogste twee maanden.

Artikel 13

Verzameling van informatie met betrekking tot responsmaatregelen van de Unie

1.   De Commissie moet vóór de vaststelling of wijziging van responsmaatregelen van de Unie, en kan vóór de opschorting of beëindiging van deze maatregelen, informatie en standpunten over de economische gevolgen voor de marktdeelnemers in de Unie inwinnen door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie en in voorkomend geval via andere geschikte openbare communicatiemiddelen.

In het bericht wordt vermeld tegen welke datum de informatie en standpunten moeten worden ingediend bij de Commissie.

De Commissie kan te allen tijde beginnen met het verzamelen van de in de eerste alinea bedoelde informatie en standpunten.

2.   Voor de toepassing van lid 1 informeert en raadpleegt de Commissie belanghebbenden, met name verenigingen die optreden namens marktdeelnemers in de Unie en vakbonden, die gevolgen zouden kunnen ondervinden van mogelijke responsmaatregelen van de Unie, en autoriteiten van de lidstaten die betrokken zijn bij de voorbereiding of uitvoering van wetgeving die geldt voor sectoren die gevolgen zouden kunnen ondervinden van die maatregelen.

3.   Zonder de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie onnodig te vertragen, stelt de Commissie mogelijke opties voor potentiële responsmaatregelen van de Unie vast en wint de Commissie informatie en standpunten in over met name:

a)

het effect van dergelijke maatregelen op actoren uit derde landen en hun concurrenten, zakenpartners of klanten in de Unie, alsook gebruikers, eindverbruikers of werknemers in de Unie;

b)

de interactie van dergelijke maatregelen met de desbetreffende wetgeving van de lidstaten;

c)

de administratieve lasten die dergelijke maatregelen mee zouden kunnen brengen.

4.   De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met de informatie en standpunten die op grond van dit artikel is verzameld.

Wanneer de ontwerpuitvoeringshandeling in het kader van de in artikel 18, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure aan het comité wordt voorgelegd, verstrekt de Commissie een analyse van de beoogde maatregelen en de mogelijke gevolgen daarvan.

Die analyse omvat een grondige beoordeling van de gevolgen voor zowel de upstream- als de downstreamsectoren en de eindverbruikers in de Unie en wijst, indien relevant, op mogelijke onevenredige effecten.

5.   Met het oog op de vaststelling van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 12, lid 5, wint de Commissie op gerichte wijze informatie en standpunten in bij de relevante belanghebbenden, tenzij de uitzonderlijke dwingende redenen van urgentie van dien aard zijn dat het verzamelen van informatie en standpunten om objectieve redenen niet mogelijk of niet nodig is, bijvoorbeeld om de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie te waarborgen.

Artikel 14

Centraal contactpunt

1.   De Commissie zorgt voor een centraal contactpunt binnen de Commissie voor de toepassing van deze verordening en de coördinatie ervan met alle relevante rechtshandelingen van de Unie en voor het verzamelen van informatie en het leveren van kosten- en data-analyses ter vaststelling van de aard van de economische dwang.

2.   Voor de toepassing van deze verordening is het centraal contactpunt met volledige naleving van het vertrouwelijkheidsbeginsel, het centrale contactpunt voor bedrijven en belanghebbenden uit de particuliere sector uit de Unie die gevolgen ondervinden van de economische dwang, mede in verband met de bijstand die moet worden verleend in het geval van bestaande economische dwang voor die bedrijven en belanghebbenden.

Artikel 15

Vertrouwelijkheid

1.   Op grond van deze verordening ontvangen informatie wordt slechts gebruikt voor het doel waarvoor zij werd verstrekt, gevraagd of verkregen.

2.   Een persoon die de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt, kan vragen dat dergelijke informatie vertrouwelijk wordt behandeld. Dat verzoek gaat vergezeld van een niet-vertrouwelijke en zinvolle samenvatting van de betreffende informatie of een verklaring van de redenen waarom de betreffende informatie niet kan worden samengevat.

3.   Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de lidstaten of hun respectieve functionarissen mogen de gegevens van vertrouwelijke aard die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, niet bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de persoon die die informatie heeft verstrekt.

4.   De leden 2 en 3 beletten de Commissie niet algemene informatie bekend te maken in een zinvolle samenvatting mits deze bekendmaking geen informatie bevat aan de hand waarvan de verstrekker van de informatie kan worden geïdentificeerd.

Bij de bekendmaking van die algemene informatie wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen dat vertrouwelijke informatie niet wordt bekendgemaakt.

5.   Functionarissen van de lidstaten zijn gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle vertrouwelijke informatie waarvan zij bij de uitoefening van hun officiële taken in verband met deze verordening kennis hebben gekregen.

6.   De Commissie zorgt voor een beveiligd en versleuteld systeem ter ondersteuning van rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie met functionarissen van de lidstaten.

Artikel 16

Oorsprongs- en nationaliteitsregels

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt de oorsprong van een goed of dienst, of de nationaliteit van een dienstverlener, investering of houder van een intellectueel eigendomsrecht bepaald overeenkomstig bijlage II.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II, punten 2 en 3, te wijzigen teneinde rekening te houden met relevante ontwikkelingen in internationale instrumenten en ervaring met de toepassing van deze verordening of andere rechtshandelingen van de Unie.

Artikel 17

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 27 december 2023. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 18

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

Artikel 19

Verslaglegging en evaluatie

1.   Onverminderd Verordening (EU) nr. 182/2011 houdt de Commissie het Europees Parlement en de Raad regelmatig en tijdig op de hoogte van relevante ontwikkelingen in de toepassing van deze verordening tijdens het onderzoek van maatregelen van derde landen, met inbegrip van de start ervan, het overleg met het derde land en de internationale samenwerking, en tijdens de periode waarin responsmaatregelen van de Unie van kracht zijn.

In het licht van de ontvangen informatie kan het Europees Parlement of de Raad de Commissie in voorkomend geval uitnodigen voor een gedachtewisseling.

Het Europees Parlement kan zijn standpunten via alle passende middelen kenbaar maken.

2.   De Commissie evalueert op grond van artikel 8 vastgestelde responsmaatregelen van de Unie binnen zes maanden na de beëindiging ervan, rekening houdend met de inbreng van belanghebbenden, informatie die door het Europees Parlement en de Raad is verstrekt en alle andere relevante informatie, en dient een evaluatieverslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

In dit evaluatieverslag onderzoekt de Commissie de doeltreffendheid en de werking van de responsmaatregelen van de Unie en trekt zij, indien dit aangewezen is, conclusies met het oog op toekomstige responsmaatregelen van de Unie en voor de evaluatie van deze verordening op grond van lid 3.

3.   Uiterlijk drie jaar na de vaststelling van de eerste uitvoeringshandeling uit hoofde van artikel 5, of uiterlijk op 27 december 2028, naargelang welke datum eerder valt, en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie deze verordening en de uitvoering ervan en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. Bij deze evaluatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan kwesties die zich zouden kunnen voordoen met betrekking tot het verband tussen deze verordening en andere bestaande instrumenten van de Unie.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 22 november 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

P. NAVARRO RÍOS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 3 oktober 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie) en besluit van de Raad van 23 oktober 2023.

(2)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(4)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(6)  Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (PB L 309 van 29.11.1996, blz. 1).


BIJLAGE I

Responsmaatregelen van de Unie op grond van artikel 8

1.   

De instelling van nieuwe of hogere douanerechten, met inbegrip van de wederinstelling van douanerechten op het meestbegunstigingsniveau of de instelling van douanerechten boven het meestbegunstigingsniveau, of de instelling van enige andere extra heffing op de invoer of uitvoer van goederen, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot eventuele tariefconcessies.

2.   

De invoering of vermeerdering van beperkingen op de invoer of uitvoer van goederen, met inbegrip van, in voorkomend geval, goederen die onderhevig zijn aan uitvoercontrole, ongeacht of deze beperkingen door middel van contingenten, invoer- of uitvoervergunningen of andere maatregelen worden toegepast, of invoering of vermeerdering van beperkingen op de betalingen voor goederen, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen.

3.   

De invoering van beperkingen op de handel in goederen die doeltreffend worden gemaakt door middel van maatregelen die van toepassing zijn op doorgevoerde goederen of interne maatregelen die van toepassing zijn op goederen, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen.

4.   

De volgende maatregelen, die kunnen neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen betreffende het recht om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures op het gebied van overheidsopdrachten:

a)

de uitsluiting van goederen, diensten of leveranciers van goederen of diensten uit het betrokken derde land van overheidsopdrachten of de uitsluiting van inschrijvingen van overheidsopdrachten waarvan de totale waarde bestaat uit meer dan 50 % goederen of diensten die afkomstig zijn uit het betrokken derde land, tenzij een lager percentage noodzakelijk is in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, en mits het resterende percentage goederen of diensten niet wordt gedekt door verbintenissen van de Unie in het kader van de binnen de Wereldhandelsorganisatie gesloten overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Agreement on Government Procurement (GPA)) of een andere overeenkomst inzake overheidsopdrachten tussen de Unie en een ander derde land dan het betrokken derde land, of

b)

het opleggen van een scoreaanpassing (1) voor inschrijvingen van goederen of diensten uit het betrokken derde land of voor inschrijvingen van leveranciers van goederen of diensten uit het betrokken derde land.

5.   

Het opleggen van maatregelen die van invloed zijn op de handel in diensten, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-naleving van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot de handel in diensten.

6.   

Het opleggen van maatregelen die van invloed zijn op de toegang van buitenlandse directe investeringen tot de Unie, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen.

7.   

Het opleggen van beperkingen op de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten of de commerciële exploitatie ervan, ten aanzien van houders van rechten die onderdaan zijn van het betrokken derde land, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten.

8.   

Het opleggen van beperkingen voor banken, verzekeringen, toegang tot de kapitaalmarkten van de Unie en andere activiteiten op het gebied van financiële diensten, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot financiële diensten.

9.   

De invoering of verhoging van beperkingen op de mogelijkheid om goederen in de Unie in de handel te brengen die onder rechtshandelingen van de Unie inzake chemische stoffen vallen, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen.

10.   

De invoering of verhoging van beperkingen op de mogelijkheid om goederen in de Unie in de handel te brengen die onder rechtshandelingen van de Unie op sanitair en fytosanitair gebied vallen, hetgeen kan neerkomen, indien nodig, op de niet-nakoming van toepasselijke internationale verplichtingen.


(1)   “Scoreaanpassing” is een verplichting voor aanbestedende diensten of aanbestedende instanties die procedures op het gebied van overheidsopdrachten toepassen om behoudens bepaalde uitzonderingen, de score van een inschrijving die resulteert uit de beoordeling ervan op basis van de in de desbetreffende aanbestedingsdocumenten vastgestelde gunningscriteria, met een bepaald percentage relatief te verlagen. In gevallen waarin de prijs of de kosten de enige gunningscriteria zijn, wordt onder “scoreaanpassing” de met het oog op de beoordeling van inschrijvingen relatieve verhoging met een bepaald percentage van de door de inschrijver geboden prijs verstaan.


BIJLAGE II

Oorsprongs- en nationaliteitsregels

1.   

De oorsprong van een goed wordt bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1).

2.   

De oorsprong van een dienst, met inbegrip van een dienst op het gebied van overheidsopdrachten, wordt vastgesteld op basis van de nationaliteit van de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst verleent.

De nationaliteit van de dienstverlener wordt geacht te zijn:

a)

in het geval van een natuurlijke persoon, het land waarvan de persoon onderdaan is of waar deze persoon een permanent verblijfsrecht heeft;

b)

in het geval van een rechtspersoon, een van de volgende situaties:

i)

indien de dienst wordt verricht op een andere wijze dan door een commerciële aanwezigheid in de Unie, het land waar de rechtspersoon is opgericht of anderszins georganiseerd is naar het recht van dat land en op het grondgebied waarvan hij zelfstandige zakelijke activiteiten verricht;

ii)

indien de dienst wordt verricht door een commerciële aanwezigheid in de Unie,

a)

indien de rechtspersoon op het grondgebied van de lidstaat waar de rechtspersoon is gevestigd zodanige zelfstandige zakelijke activiteiten verricht dat hij een rechtstreekse en daadwerkelijke band met de economie van die lidstaat heeft, de lidstaat van vestiging, of, indien een responsmaatregel van de Unie van toepassing is op die persoon, de nationaliteit of de permanente verblijfplaats van de natuurlijke of rechtspersoon of personen die eigenaar is of zijn van of zeggenschap hebben over de rechtspersoon in de Unie;

b)

indien de rechtspersoon die de dienst verricht, zijn zelfstandige zakelijke activiteiten niet zodanig verricht dat hij een rechtstreekse en daadwerkelijke band heeft met de economie van de lidstaat waar hij gevestigd is, de oorsprong van de natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over die rechtspersoon.

De rechtspersoon wordt geacht de “eigendom” te zijn van personen van een bepaald land indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal van die rechtspersoon in economische eigendom is van personen van dat land, en onder “zeggenschap” te staan van personen van een bepaald land indien deze personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon rechtens te sturen.

3.   

De nationaliteit van een investering is:

a)

indien de investering betrekking heeft op belangrijke zakelijke activiteiten op het grondgebied van de lidstaat waar de investering is gevestigd, zodat er een rechtstreekse en daadwerkelijke band met de economie van die lidstaat bestaat, de nationaliteit van de lidstaat waar zij is gevestigd of, indien een responsmaatregel van de Unie van toepassing is op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over de investering in de Unie, de nationaliteit of de permanente verblijfplaats van die natuurlijke persoon of rechtspersoon;

b)

indien met de investering geen belangrijke zakelijke activiteiten worden verricht waardoor zij een rechtstreekse en daadwerkelijke band heeft met de economie van de lidstaat waar zij is gevestigd, de nationaliteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de investering.

De investering wordt geacht de “eigendom” te zijn van personen van een bepaald land indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal daarvan in economische eigendom is van personen van dat land, en onder “zeggenschap” te staan van personen van een bepaald land indien deze personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon rechtens te sturen.

4.   

Wat de handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten betreft, wordt de term “onderdanen” in dezelfde zin verstaan als in artikel 1, lid 3, van de WTO-Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Trips) en toekomstige wijzigingen daarvan.

Met betrekking tot deze verordening zijn twee verklaringen afgelegd, die te vinden zijn in PB C, C/2023/1340, 7.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/1340/oj en in PB C, C/2023/1341, 7.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/1341/oj.


(1)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2675/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top