EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023L1544

Richtlijn (EU) 2023/1544 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van aangewezen vestigingen en de aanstelling van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de vergaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures

PE/3/2023/REV/1

PB L 191 van 28/07/2023, p. 181–190 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2023/1544/oj

28.7.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 191/181


RICHTLIJN (EU) 2023/1544 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 juli 2023

tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van aangewezen vestigingen en de aanstelling van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de vergaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 53 en 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op een netwerk gebaseerde diensten kunnen overal vandaan worden verstrekt en vereisen geen fysieke infrastructuur, gebouwen of personeel in het land waar de dienst in kwestie wordt aangeboden of op de interne markt zelf. Als gevolg hiervan kan het moeilijk zijn om verplichtingen die uit hoofde van het nationale recht en het Unierecht van toepassing zijn op de betreffende dienstaanbieders toe te passen en te handhaven, met name de verplichting om te voldoen aan een bevel of een beslissing van een justitiële autoriteit. Dit is met name het geval in het strafrecht, waar de autoriteiten van de lidstaten moeilijkheden ondervinden bij de betekening of kennisgeving, de waarborging van de naleving en de handhaving van hun beslissingen, in het bijzonder wanneer de relevante diensten worden verleend vanuit een plaats buiten hun grondgebied. Tegen deze achtergrond hebben de lidstaten een aantal uiteenlopende maatregelen genomen om hun wetgeving effectiever toe te passen en te handhaven. Dit omvat maatregelen om van dienstaanbieders elektronisch bewijsmateriaal te kunnen verkrijgen dat relevant is voor strafprocedures. Daartoe hebben sommige lidstaten wetgeving aangenomen, of overwegen zij dit te doen, op grond waarvan dienstaanbieders die op hun grondgebied diensten aanbieden, verplicht zijn op dat grondgebied een wettelijke vertegenwoordiger te hebben. Dergelijke voorschriften vormen een belemmering voor het vrij verrichten van diensten op de interne markt.

(2)

Er bestaat een risico dat wanneer er geen Uniebrede aanpak komt, lidstaten zullen proberen om bestaande tekortkomingen in verband met het vergaren van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures te verhelpen door uiteenlopende nationale verplichtingen op te leggen. Dergelijke uiteenlopende nationale verplichtingen zouden leiden tot nog meer belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten op de interne markt.

(3)

Het ontbreken van een Uniebrede aanpak leidt tot rechtsonzekerheid voor zowel dienstaanbieders als nationale autoriteiten. Er gelden uiteenlopende en mogelijk tegenstrijdige verplichtingen voor dienstaanbieders die zijn gevestigd, of diensten aanbieden, in verschillende lidstaten, waardoor dergelijke dienstaanbieders in het geval van inbreuken uiteenlopende sancties opgelegd krijgen. Door het toenemende belang van de communicatiediensten en de diensten van de informatiemaatschappij in ons dagelijks leven en onze samenleving zullen dergelijke verschillen in het kader voor strafprocedures waarschijnlijk nog groter worden. Dergelijke verschillen vormen niet alleen een belemmering voor de goede werking van de interne markt, maar brengen ook problemen met zich mee voor de totstandbrenging en de goede werking van de ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht van de Unie.

(4)

Om verschillen in het rechtskader te voorkomen en ervoor te zorgen dat er voor ondernemingen die actief zijn op de interne markt dezelfde of soortgelijke verplichtingen gelden, heeft de Unie een aantal rechtshandelingen aangenomen op aanverwante gebieden zoals gegevensbescherming, namelijk Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (4). Om het niveau van bescherming van betrokkenen te verhogen, voorziet Verordening (EU) 2016/679 in de aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie door verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers die niet in de Unie zijn gevestigd, maar wel goederen of diensten aanbieden aan betrokkenen in de Unie of het gedrag van betrokkenen controleren indien dat gedrag binnen de Unie plaatsvindt, tenzij de verwerking van gegevens incidenteel is, niet de grootschalige verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens of de verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten inhoudt, en, gelet op de aard, de context, de omvang en de verwerkingsdoeleinden of indien de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker een overheidsinstantie of -orgaan is, waarschijnlijk geen risico oplevert voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen.

(5)

Door geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van aangewezen vestigingen en de aanstelling van wettelijke vertegenwoordigers van bepaalde dienstaanbieders in de Unie vast te stellen voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die door bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn uitgevaardigd ten behoeve van het vergaren van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures, moeten de bestaande belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten worden weggenomen en moet worden voorkomen dat er in de toekomst uiteenlopende nationale benaderingen worden gevolgd. Daarom moet er een gelijk speelveld voor dienstaanbieders worden gecreëerd. Afhankelijk van de vraag of dienstaanbieders al dan niet in de Unie zijn gevestigd, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat dienstaanbieders een aangewezen vestiging aanwijzen of een wettelijke vertegenwoordiger aanstellen. Deze geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van aangewezen vestigingen en de aanstelling van wettelijke vertegenwoordigers mogen geen afbreuk doen aan de verplichtingen van dienstaanbieders uit hoofde van andere wetgeving van de Unie. Bovendien moet er in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van de Unie worden gezorgd voor een meer effectieve handhaving van het strafrecht.

(6)

De in deze richtlijn bedoelde aangewezen vestigingen en wettelijke vertegenwoordigers dienen als geadresseerden te fungeren voor beslissingen en bevelen met het oog op het vergaren van elektronisch bewijsmateriaal op basis van Verordening (EU) 2023/1543 van het Europees Parlement en de Raad (5), Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) en de door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (7), ook wanneer die beslissingen en bevelen in de vorm van een certificaat worden toegezonden.

De inschakeling van de aangewezen vestiging of de wettelijke vertegenwoordiger moet in overeenstemming zijn met de procedures die zijn vastgesteld in de instrumenten en wetgeving die van toepassing zijn op de gerechtelijke procedures, ook wanneer de instrumenten de rechtstreekse betekening of kennisgeving van bevelen in grensoverschrijdende situaties aan de aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger van de dienstaanbieder toestaan, of gebaseerd zijn op samenwerking tussen bevoegde rechterlijke autoriteiten. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aangewezen vestiging is gevestigd of de wettelijke vertegenwoordiger verblijft, moeten handelen overeenkomstig de rol die voor hen in het desbetreffende instrument is vastgesteld wanneer in betrokkenheid is voorzien. De lidstaten moeten beslissingen en bevelen met het oog op de vergaring van elektronisch bewijsmateriaal op basis van het nationale recht ook kunnen richten tot een natuurlijke persoon of rechtspersoon die optreedt als wettelijke vertegenwoordiger of als aangewezen vestiging van een dienstaanbieder op hun grondgebied.

(7)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dienstaanbieders die op 18 februari 2026 diensten aanbieden in de Unie, verplicht zijn uiterlijk op 18 augustus 2026 ten minste één aangewezen vestiging aan te wijzen of ten minste één wettelijke vertegenwoordiger aan te stellen en dat dienstaanbieders die na die datum beginnen met het aanbieden van diensten in de Unie ten minste één aangewezen vestiging aanwijzen of ten minste één wettelijke vertegenwoordiger aanstellen binnen zes maanden na de datum waarop zij beginnen met het aanbieden van diensten in de Unie. Onverminderd de waarborgen inzake gegevensbescherming kan een dergelijke aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger worden gedeeld tussen verschillende dienstaanbieders, met name door dienstaanbieders die kleine of middelgrote ondernemingen zijn.

(8)

De verplichting om een aangewezen vestiging aan te wijzen of een wettelijke vertegenwoordiger aan te stellen, moet gelden voor dienstaanbieders die diensten aanbieden in de Unie, dat wil zeggen in een of meer lidstaten. Situaties waarin een dienstaanbieder is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat en uitsluitend diensten aanbiedt op het grondgebied van die lidstaat, mogen niet onder deze richtlijn vallen.

(9)

Met het oog op het vergaren van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures moeten de lidstaten zich overeenkomstig het Unierecht en hun respectieve nationale recht kunnen blijven richten tot op hun grondgebied gevestigde dienstaanbieders voor zuiver binnenlandse situaties. Niettegenstaande de mogelijkheden die het interne recht momenteel biedt om zich op hun eigen grondgebied tot dienstaanbieders te wenden, mogen de lidstaten de beginselen die ten grondslag liggen aan deze richtlijn of Verordening (EU) 2023/1543 niet omzeilen.

(10)

Om te bepalen of een dienstaanbieder diensten aanbiedt in de Unie, moet worden nagegaan of de dienstaanbieder natuurlijke personen of rechtspersonen in een of meer lidstaten de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van zijn of haar diensten. Enkel de toegankelijkheid van een online-interface in de Unie, zoals de toegankelijkheid van een website of een e-mailadres of andere contactgegevens van een dienstaanbieder of tussenpersoon, moet echter onvoldoende worden geacht om te bepalen dat een dienstaanbieder diensten in de Unie aanbiedt in de zin van deze richtlijn.

(11)

Om te bepalen of een dienstaanbieder diensten aanbiedt in de Unie, moet niet alleen worden nagegaan of de dienstaanbieder natuurlijke personen of rechtspersonen in een of meer lidstaten de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van zijn of haar diensten, maar ook worden vastgesteld of er een wezenlijke band met de Unie bestaat. Een dergelijke wezenlijke band met de Unie moet worden geacht te bestaan wanneer de dienstaanbieder een vestiging in de Unie heeft. Wanneer er geen dergelijke vestiging in de Unie is, moet het criterium van een wezenlijke band worden gebaseerd op specifieke feitelijke criteria zoals het bestaan van een aanzienlijk aantal gebruikers in een of meer lidstaten, of de toespitsing van activiteiten op een of meer lidstaten. De toespitsing van activiteiten op een of meer lidstaten moet worden bepaald op basis van alle relevante omstandigheden, waaronder factoren zoals het gebruik van een taal of een munteenheid die in die lidstaat algemeen gangbaar is of de mogelijkheid om goederen of diensten te bestellen.

De toespitsing van activiteiten op een lidstaat zou ook kunnen worden afgeleid uit de beschikbaarheid van een applicatie (“app”) in de desbetreffende nationale appstore, uit het feit dat er plaatselijk wordt geadverteerd of wordt geadverteerd in de in die lidstaat algemeen gangbare taal, of uit de wijze van beheer van relaties met cliënten, zoals het verstrekken van klantenservice in de taal die in die lidstaat algemeen gangbaar is. Een wezenlijke band moet ook worden aangenomen wanneer een dienstaanbieder zijn of haar activiteiten richt op een of meer lidstaten, als uiteengezet in Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8). Het verlenen van een dienst met het oog op de loutere naleving van het in Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad (9) neergelegde discriminatieverbod mag daarentegen niet, zonder aanvullende gronden, worden beschouwd als het richten of toespitsen van activiteiten op een bepaald grondgebied binnen de Unie. Dezelfde overwegingen moeten gelden bij het bepalen of een dienstaanbieder diensten aanbiedt op het grondgebied van een lidstaat.

(12)

Op de samenwerking tussen de lidstaten zijn er bij de bewijsgaring in strafprocedures verschillende instrumenten van toepassing die vallen onder titel V, hoofdstuk 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Als gevolg van de variabele geometrie die er bestaat in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van de Unie moet ervoor worden gezorgd dat deze richtlijn het ontstaan van nieuwe ongelijkheden of belemmeringen voor het verrichten van diensten op de interne markt niet bevordert, door het voor dienstaanbieders die op het grondgebied van de lidstaten diensten aanbieden, mogelijk te maken aangewezen vestigingen aan te wijzen of wettelijke vertegenwoordigers aan te stellen in de lidstaten die niet aan het desbetreffende rechtsinstrument deelnemen. Daarom moet er ten minste één aangewezen vestiging wordt aangewezen of ten minste één wettelijke vertegenwoordiger worden aangesteld in een lidstaat die deelneemt aan de relevante rechtsinstrumenten van de Unie, teneinde het risico te voorkomen dat er afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de in deze richtlijn bedoelde aanwijzing of aanstelling en teneinde gebruik te maken van de synergie als gevolg van de aanwijzing van een aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die vallen binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn, waaronder Verordening (EU) 2023/1543, Richtlijn 2014/41/EU en de door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Bovendien zou door de aanwijzing van een aangewezen vestiging of de aanstelling van een wettelijke vertegenwoordiger, die ook zou kunnen worden ingezet om de naleving te waarborgen van nationale wettelijke verplichtingen, gebruik kunnen worden gemaakt van de synergie als gevolg van het bestaan van een duidelijk toegangspunt tot dienstaanbieders met het oog op de bewijsgaring in strafprocedures.

(13)

Dienstaanbieders moeten vrij kunnen kiezen in welke lidstaat zij hun aangewezen vestiging aanwijzen of, in voorkomend geval, hun wettelijke vertegenwoordiger aanstellen, en lidstaten mogen die keuzevrijheid niet kunnen beperken door bijvoorbeeld dienstaanbieders te verplichten om de aangewezen vestiging aan te wijzen, of wettelijke vertegenwoordiger aan te stellen, op hun grondgebied. Deze richtlijn moet echter ook voorzien in bepaalde beperkingen met betrekking tot die keuzevrijheid voor dienstaanbieders, met name in verband met het feit dat de aangewezen vestiging moet zijn gevestigd of, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger moet verblijven in een lidstaat waar de dienstaanbieder diensten verleent of is gevestigd, alsmede in een verplichting tot het aanwijzen van een aangewezen vestiging of tot het aanstellen van een wettelijke vertegenwoordiger in een van de lidstaten die deelnemen aan een in deze richtlijn bedoeld rechtsinstrument. De dienstaanbieder mag niet geacht worden zich ergens gevestigd te hebben door het enkele feit dat hij er een wettelijke vertegenwoordiger heeft aangesteld.

(14)

De dienstaanbieders die het meest relevant zijn voor de bewijsgaring in strafprocedures, zijn aanbieders van elektronische-communicatiediensten en specifieke aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die contacten tussen gebruikers mogelijk maken. Beide groepen moeten dus onder deze richtlijn vallen. Elektronische-communicatiediensten worden gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (10) en hieronder vallen onder andere interpersoonlijke communicatiediensten, zoals diensten op het gebied van voice-over-IP, instant messaging en e-maildiensten. Deze richtlijn moet ook toepasselijk zijn op verleners van diensten van de informatiemaatschappij in de zin van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (11) die niet als aanbieders van elektronische-communicatiediensten kunnen worden aangemerkt, maar hun gebruikers in staat stellen met elkaar te communiceren of hun gebruikers diensten aanbieden die kunnen worden gebruikt om namens hen gegevens op te slaan of anderszins te verwerken. Dit zou stroken met de bewoordingen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit (ETS nr. 185), gedaan te Boedapest op 23 november 2001, ook wel het Verdrag van Boedapest genoemd. Het verwerken van gegevens moet in technische zin worden begrepen, namelijk het creëren of bewerken van gegevens, dat wil zeggen technische handelingen om gegevens voort te brengen of te wijzigen door middel van computerverwerkingscapaciteit.

Tot de categorieën dienstaanbieders die onder deze richtlijn vallen, moeten bijvoorbeeld behoren onlinemarktplaatsen die consumenten en ondernemingen in staat stellen met elkaar te communiceren, en andere hostingdiensten, ook wanneer de dienst via cloud computing wordt verricht, alsmede online-gamingwebsites en online-kansspelwebsites. Wanneer een dienstaanbieder van diensten van de informatiemaatschappij zijn of haar gebruikers niet in staat stelt te communiceren met elkaar, maar alleen met de dienstaanbieder, of niet voorziet in de mogelijkheid gegevens op te slaan of anderszins te verwerken, of wanneer het opslaan geen wezenlijk onderdeel, dat wil zeggen geen essentieel onderdeel, is van de aan gebruikers aangeboden dienst, zoals het geval is met bijvoorbeeld juridische, architectonische, ingenieurs- en accountingdiensten die online op afstand worden aangeboden, mag hij niet onder de definitie van dienstaanbieder in deze richtlijn vallen, zelfs indien de door die dienstaanbieder aangeboden dienst een dienst van de informatiemaatschappij is in de zin van Richtlijn (EU) 2015/1535 valt.

(15)

Aanbieders van internetinfrastructuurdiensten die verband houden met de toewijzing van namen en nummers, zoals registers en -registrators van domeinnamen en privacy- en proxydienstenaanbieders, of regionale internetregisters voor internetprotocoladressen (“IP”-adressen), zijn met name van belang voor de identificatie van actoren achter kwaadaardige of gecompromitteerde websites. Zij zijn in het bezit van gegevens die de identificatie mogelijk kunnen maken van een individu dat, of een entiteit die, schuilgaat achter een website die voor een criminele activiteit wordt gebruikt, of van het slachtoffers van een criminele activiteit.

(16)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dienstaanbieders die zijn gevestigd of diensten aanbieden op hun grondgebied, hun aangewezen vestigingen en wettelijke vertegenwoordigers de nodige bevoegdheden en middelen geven om te voldoen aan beslissingen en bevelen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die ontvangen worden van andere lidstaten. De lidstaten moeten zich ook ervan vergewissen dat de aangewezen vestigingen of wettelijke vertegenwoordigers die op hun grondgebied verblijven, de nodige bevoegdheden en middelen van de dienstaanbieders hebben gekregen om beslissingen en bevelen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die ontvangen worden van andere lidstaten te kunnen naleven, en dat zij meewerken met de bevoegde autoriteiten wanneer zij dergelijke beslissingen en bevelen ontvangen, overeenkomstig het toepasselijke rechtskader. Het ontbreken of de ontoereikendheid van dergelijke maatregelen mag niet worden gebruikt als reden om de niet-naleving te rechtvaardigen van beslissingen en bevelen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

Bovendien mogen dienstaanbieders hun niet-naleving van verplichtingen die voortvloeien uit het toepasselijke rechtskader bij de ontvangst van beslissingen en bevelen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, niet kunnen rechtvaardigen op grond van het ontbreken van, of van ondoeltreffende, interne procedures, aangezien zij zelf verantwoordelijk zijn voor het geven van de nodige middelen en bevoegdheden om de naleving van dergelijke beslissingen en bevelen te waarborgen. Aangewezen vestigingen of wettelijke vertegenwoordigers mogen een dergelijke niet-naleving evenmin kunnen rechtvaardigen door bijvoorbeeld te beweren dat zij niet bevoegd zijn om gegevens te verstrekken. Daartoe moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zowel de aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger als de dienstaanbieder bij de ontvangst van beslissingen en bevelen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de niet-naleving van verplichtingen die voortvloeien uit het toepasselijke rechtskader, zodanig dat aan elk van hen sancties kunnen worden opgelegd voor de niet-naleving van beslissingen of bevelen. Met name mag het voor de dienstaanbieder of de aangewezen vestiging, dan wel, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger, niet mogelijk zijn om het ontbreken van passende interne procedures tussen de dienstaanbieder en de aangewezen vestiging of de wettelijke vertegenwoordiger als rechtvaardiging voor de niet-naleving van die verplichtingen te gebruiken. Er mag geen gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid gelden voor het handelen of niet-handelen van de dienstaanbieder of de aangewezen vestiging, dan wel, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger, indien die een strafbaar feit vormen in de lidstaat die de sancties toepast.

(17)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat elke dienstaanbieder die is gevestigd of diensten aanbiedt op hun grondgebied, de krachtens deze richtlijn aangewezen centrale autoriteit van de lidstaat waar de aangewezen vestiging van die dienstaanbieder is gevestigd of waar de wettelijke vertegenwoordiger van die dienstaanbieder verblijft, schriftelijk in kennis stelt van de contactgegevens van die aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger en van eventuele wijzigingen daarvan. Deze kennisgeving moet ook informatie bevatten over de talen waarin met de aangewezen vestiging of de wettelijke vertegenwoordiger kan worden gecommuniceerd, waaronder een of meerdere door in het nationale recht vastgelegde officiële talen van de lidstaat waar de aangewezen vestiging is gevestigd of de wettelijke vertegenwoordiger verblijft, maar eventueel ook andere officiële talen van de Unie, zoals de taal van de lidstaat waar hun hoofdkantoor is gevestigd. Wanneer een dienstaanbieder overeenkomstig deze richtlijn meerdere aangewezen vestigingen aanwijst of meerdere wettelijke vertegenwoordigers aanstelt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die dienstaanbieder voor elke aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger het precieze territoriale toepassingsgebied van de aanwijzing van die vestiging of de aanstelling van die vertegenwoordiger aangeeft. Het grondgebied van alle lidstaten die deelnemen aan de instrumenten die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, dient te worden bestreken. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun respectieve bevoegde autoriteiten al hun beslissingen en bevelen krachtens deze richtlijn richten tot de aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger van de dienstaanbieder. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de informatie die hen overeenkomstig deze richtlijn ter kennis wordt gebracht, publiekelijk beschikbaar is op een specifieke webpagina van het Europees justitieel netwerk voor strafzaken om de coördinatie tussen de lidstaten te faciliteren en het voor de autoriteiten van een andere lidstaat gemakkelijker te maken een beroep te doen op de aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze informatie regelmatig wordt geactualiseerd. Het moet ook mogelijk zijn de informatie verder te verspreiden via bijvoorbeeld specifieke intranetsites of fora en platforms, zodat de bevoegde autoriteiten gemakkelijker toegang tot die informatie krijgen.

(18)

De lidstaten moeten de regels vaststellen inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op nationale bepalingen die zijn vastgesteld krachtens deze richtlijn en moeten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten de Commissie uiterlijk op de in deze richtlijn bedoelde datum in kennis stellen van deze regels en maatregelen en moeten haar onverwijld latere wijzigingen daarvan meedelen. De lidstaten moeten de Commissie ook jaarlijks meedelen welke dienstaanbieders hun verplichtingen niet hebben nageleefd, welke handhavingsmaatregelen er tegen hen zijn genomen en welke sancties er zijn opgelegd. Deze sancties mogen in geen geval leiden tot een permanent of tijdelijk verbod op het verlenen van diensten. Wanneer een dienstaanbieder diensten aanbiedt in verschillende lidstaten, moeten de lidstaten hun handhavingsmaatregelen coördineren. Om te zorgen voor een coherente en evenredige aanpak moeten centrale autoriteiten voor onderlinge coördinatie zorgen. De Commissie moet, indien nodig, deze coördinatie faciliteren, en moet in ieder geval in kennis worden gesteld van een inbreuk. Deze richtlijn is niet van toepassing op contractuele regelingen betreffende de overdracht of de verschuiving van de financiële gevolgen tussen dienstaanbieders, aangewezen vestigingen en wettelijke vertegenwoordigers van aan hen opgelegde sancties.

(19)

Bij het bepalen van de passende sancties die van toepassing zijn op inbreuken door dienstaanbieders moeten de bevoegde autoriteiten rekening houden met alle relevante omstandigheden, zoals de financiële draagkracht van de dienstaanbieder, de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, de vraag of de inbreuk doelbewust of door nalatigheid is begaan, en de vraag of de dienstaanbieder verantwoordelijk is gehouden voor soortgelijke inbreuken in het verleden. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan micro-ondernemingen.

(20)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van nationale autoriteiten in civielrechtelijke of administratieve procedures, ook niet wanneer dergelijke procedures tot sancties kunnen leiden.

(21)

Om te waarborgen dat deze richtlijn op een consistente manier wordt toegepast, moeten er aanvullende mechanismen voor de coördinatie tussen de lidstaten worden ingesteld. Daartoe moeten de lidstaten een of meer centrale autoriteiten aanwijzen die de centrale autoriteiten van andere lidstaten informatie kunnen verstrekken en bijstand kunnen verlenen bij de toepassing van deze richtlijn, met name wanneer er wordt overwogen om uit hoofde van deze richtlijn handhavingsmaatregelen te nemen. Dit coördinatiemechanisme moet ervoor zorgen dat de betrokken lidstaten worden geïnformeerd over het voornemen van een lidstaat om handhavingsmaatregelen te nemen. Daarnaast moeten de lidstaten ervoor zorgen dat centrale autoriteiten elkaar in die omstandigheden relevante informatie en bijstand kunnen verlenen en waar nodig met elkaar kunnen samenwerken. De samenwerking tussen centrale autoriteiten in het geval van handhavingsmaatregelen kan inhouden dat de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten hun handhavingsmaatregelen coördineren. Doel van deze samenwerking moet zijn positieve of negatieve bevoegdheidsconflicten te voorkomen. Indien nodig moeten centrale autoriteiten ook de Commissie bij de coördinatie van handhavingsmaatregelen betrekken. De samenwerkingsverplichting van deze autoriteiten mag geen afbreuk doen aan het recht van een afzonderlijke lidstaat om sancties op te leggen aan dienstaanbieders die hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet nakomen. De aanwijzing en de bekendmaking van informatie over die autoriteiten zouden het voor dienstaanbieders gemakkelijker maken om de aanwijzing en de contactgegevens van hun aangewezen vestigingen of wettelijke vertegenwoordigers ter kennis te brengen van de lidstaat waar hun aangewezen vestiging is gevestigd of hun wettelijke vertegenwoordiger verblijft. Daartoe moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van hun aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten, en moet de Commissie een lijst van aangewezen centrale autoriteiten aan de lidstaten toezenden en openbaar maken.

(22)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het wegnemen van belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten in het kader van het vergaren van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het niet-grensgebonden karakter van de desbetreffende diensten, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(23)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd in overeenstemming met artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (12) geraadpleegd en heeft op 6 november 2019 een advies uitgebracht (13).

(24)

De Commissie moet een evaluatie van deze richtlijn tenuitvoerleggen, die moet zijn gebaseerd op de vijf criteria van doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de EU, en deze evaluatie moet de basis vormen voor effectbeoordelingen van mogelijke verdere maatregelen. De evaluatie moet uiterlijk op 18 augustus 2029 zijn afgerond, zodat er voldoende gegevens over de praktische tenuitvoerlegging van de richtlijn kunnen worden vergaard. Er moet regelmatig informatie worden vergaard, als basis voor de evaluatie van deze richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze richtlijn worden de regels vastgesteld inzake de aanwijzing van aangewezen vestigingen en de aanstelling van wettelijke vertegenwoordigers van bepaalde dienstaanbieders die diensten aanbieden in de Unie, voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die zijn uitgevaardigd door bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op de vergaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op beslissingen en bevelen met het oog op de vergaring van elektronisch bewijsmateriaal op basis van Verordening (EU) 2023/1543, Richtlijn 2014/41/EU en de door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Deze richtlijn is eveneens van toepassing op beslissingen en bevelen met het oog op de vergaring van elektronisch bewijsmateriaal op basis van het nationale recht die door een lidstaat worden gericht tot een natuurlijke persoon of rechtspersoon die optreedt als wettelijke vertegenwoordiger of aangewezen vestiging van een dienstaanbieder op het grondgebied van die lidstaat.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van nationale autoriteiten om zich overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht rechtstreeks te richten tot de op hun grondgebied gevestigde dienstaanbieders met het oog op de vergaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures.

4.   De lidstaten leggen, met het oog op de in lid 1 vermelde doelstellingen, dienstaanbieders geen andere verplichtingen op dan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen, met name met betrekking tot de aanwijzing van aangewezen vestigingen of de aanstelling van wettelijke vertegenwoordigers.

5.   Deze richtlijn is van toepassing op dienstaanbieders als omschreven in artikel 2, punt 1, die hun diensten in de Unie aanbieden. Deze richtlijn is niet van toepassing op dienstaanbieders die zijn gevestigd op het grondgebied van een enkele lidstaat en uitsluitend diensten aanbieden op het grondgebied van die lidstaat.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

“dienstaanbieder”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een of meer van de volgende categorieën diensten verleent, met uitzondering van financiële diensten als bedoeld in artikel 2, lid 2, punt b), van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (14):

a)

elektronische-communicatiediensten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

b)

diensten in verband met internetdomeinnamen en IP-nummering, zoals de toewijzing van IP-adressen, domeinnaamregisters en -registrators en met domeinnamen verband houdende privacy- en proxydiensten;

c)

andere diensten van de informatiemaatschappij zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/1535, die:

i)

hun gebruikers in staat stellen met elkaar te communiceren, of

ii)

het mogelijk maken gegevens op te slaan of anderszins te verwerken namens de gebruikers aan wie de dienst wordt aangeboden, op voorwaarde dat gegevensopslag een wezenlijk onderdeel is van de aan de gebruiker aangeboden dienst;

2)

“diensten aanbieden op het grondgebied van een lidstaat”:

a)

natuurlijke of rechtspersonen in een lidstaat in staat stellen om gebruik te maken van de in punt 1 vermelde diensten, en

b)

beschikken over een op specifieke feitelijke criteria gebaseerde wezenlijke band met de in punt a) bedoelde lidstaat; een dergelijke wezenlijke band wordt geacht te bestaan wanneer de dienstaanbieder een vestiging in die lidstaat heeft of, als dat niet het geval is, wanneer er sprake is van een aanzienlijk aantal gebruikers in die lidstaat of wanneer zijn of haar activiteiten op die lidstaat zijn gericht;

3)

“diensten aanbieden in de Unie”:

a)

natuurlijke of rechtspersonen in een lidstaat in staat stellen om gebruik te maken van de in punt 1) vermelde diensten, en

b)

beschikken over een op specifieke feitelijke criteria gebaseerde wezenlijke band met de in punt a) bedoelde lidstaat; een dergelijke wezenlijke band wordt geacht te bestaan wanneer de dienstaanbieder een vestiging in een lidstaat heeft of, als dat niet het geval is, wanneer er sprake is van een aanzienlijk aantal gebruikers in één of meer lidstaten of wanneer activiteiten op één of meer lidstaten zijn gericht;

4)

“vestiging”: een entiteit die daadwerkelijk voor onbepaalde tijd een economische activiteit uitoefent door middel van een duurzame infrastructuur van waaruit diensten worden verstrekt of van waaruit het bedrijf wordt geleid;

5)

“aangewezen vestiging”: een vestiging met rechtspersoonlijkheid die schriftelijk is aangewezen door een dienstaanbieder die is gevestigd in een lidstaat die deelneemt aan een rechtsinstrument zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, voor de doeleinden zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 1;

6)

“wettelijke vertegenwoordiger”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die schriftelijk is aangesteld door een dienstaanbieder die niet is gevestigd in een lidstaat die deelneemt aan een rechtsinstrument zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, voor de doeleinden zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, en artikel 3, lid 1.

Artikel 3

Aangewezen vestigingen en wettelijke vertegenwoordigers

1.   De lidstaten zien erop toe dat dienstaanbieders die diensten aanbieden in de Unie, ten minste één geadresseerde aanwijzen of aanstellen voor de ontvangst, naleving en tenuitvoerlegging van binnen het toepassingsgebied van artikel 1, lid 2, vallende beslissingen en bevelen (“beslissingen en bevelen die onder het in artikel 1, lid 2, vastgestelde toepassingsgebied vallen”) die door bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn uitgevaardigd met het oog op de bewijsgaring in strafprocedures, en wel als volgt:

a)

voor in de Unie gevestigde dienstaanbieders met rechtspersoonlijkheid zorgen de lidstaten waar de dienstaanbieders zijn gevestigd ervoor dat deze dienstaanbieders de aangewezen vestiging(en) aanwijzen die verantwoordelijk is (zijn) voor de in de inleidende zin van dit lid beschreven activiteiten;

b)

voor niet in de Unie gevestigde dienstaanbieders met rechtspersoonlijkheid zorgen de lidstaten ervoor dat dergelijke dienstaanbieders die op hun grondgebied diensten aanbieden, de wettelijke vertegenwoordiger(s) aanstellen die verantwoordelijk is (zijn) voor de in de inleidende zin van dit lid beschreven activiteiten in de lidstaten die deelnemen aan de in artikel 1, lid 2, bedoelde instrumenten;

c)

voor dienstaanbieders die gevestigd zijn in lidstaten die niet deelnemen aan de in artikel 1, lid 2, bedoelde instrumenten, zorgen de lidstaten ervoor dat dergelijke dienstaanbieders die op hun grondgebied diensten aanbieden, de wettelijke vertegenwoordiger(s) aanstellen die verantwoordelijk is (zijn) voor de in de inleidende zin van dit lid beschreven activiteiten in de lidstaten die aan dergelijke instrumenten deelnemen.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde geadresseerden:

a)

zijn gevestigd of verblijven in een lidstaat waar de dienstaanbieders hun diensten aanbieden, en

b)

kunnen worden onderworpen aan tenuitvoerleggingsprocedures.

3.   De lidstaten zien erop toe dat beslissingen en bevelen die onder het in artikel 1, lid 2, vastgestelde toepassingsgebied vallen worden gericht tot de daartoe overeenkomstig lid 1 van dit artikel aangewezen vestiging of aangestelde wettelijke vertegenwoordiger.

4.   De lidstaten zien erop toe dat dienstaanbieders die zijn gevestigd of diensten aanbieden op hun grondgebied, hun aangewezen vestigingen en wettelijke vertegenwoordigers de nodige bevoegdheden en middelen ter beschikking stellen om te voldoen aan beslissingen en bevelen van een lidstaat die onder het in artikel 1, lid 2, vastgestelde toepassingsgebied vallen. De lidstaten vergewissen zich ook ervan dat de aangewezen vestigingen die op hun grondgebied zijn gevestigd of de wettelijke vertegenwoordigers die op hun grondgebied verblijven, de nodige bevoegdheden en middelen van de dienstaanbieders hebben gekregen om die beslissingen en bevelen van een lidstaat te kunnen naleven, en dat zij meewerken met de bevoegde autoriteiten wanneer zij die beslissingen en bevelen ontvangen, overeenkomstig het toepasselijke rechtskader.

5.   De lidstaten zien erop toe dat zowel de aangewezen vestiging of wettelijke vertegenwoordiger als de dienstaanbieder met betrekking tot de ontvangst van beslissingen en bevelen die onder het in artikel 1, lid 2, vastgestelde toepassingsgebied vallen gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de niet-naleving van verplichtingen die voortvloeien uit het toepasselijke rechtskader, zodanig dat aan elk van hen sancties kunnen worden opgelegd voor de niet-naleving van beslissingen of bevelen. De lidstaten zien er met name op toe dat het voor de dienstaanbieder of de aangewezen vestiging, dan wel, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger, niet mogelijk is om het ontbreken van passende interne procedures tussen de dienstaanbieder en de aangewezen vestiging of de wettelijke vertegenwoordiger als rechtvaardiging voor de niet-naleving van die verplichtingen te gebruiken. Er geldt geen gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid voor het handelen of niet-handelen van de dienstaanbieder of de aangewezen vestiging, dan wel, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger, indien die een strafbaar feit vormen in de lidstaat die de sancties toepast.

6.   De lidstaten zien erop toe dat dienstaanbieders die op 18 februari 2026 diensten aanbieden in de Unie, verplicht zijn uiterlijk op 18 augustus 2026 aangewezen vestigingen aan te wijzen en of wettelijke vertegenwoordigers aan te stellen en dat dienstaanbieders die na 18 februari 2026 beginnen met het aanbieden van diensten in de Unie, verplicht zijn aangewezen vestigingen aan te wijzen of wettelijke vertegenwoordigers aan te stellen binnen zes maanden na de datum waarop zij beginnen met het aanbieden van diensten in de Unie.

Artikel 4

Kennisgevingen en talen

1.   De lidstaten zien erop toe dat elke dienstaanbieder die is gevestigd of diensten aanbiedt op hun grondgebied, de krachtens artikel 6 aangewezen centrale autoriteit van de lidstaat waar de aangewezen vestiging is gevestigd of waar de wettelijke vertegenwoordiger van die dienstaanbieder verblijft, schriftelijk in kennis stelt van de contactgegevens van die vestiging of wettelijke vertegenwoordiger en van alle wijzigingen daarvan.

2.   In de in lid 1 bedoelde kennisgeving wordt vermeld in welke officiële taal of talen van de Unie als bedoeld in Verordening nr. 1 van de Raad (15) er kan worden gecommuniceerd met de wettelijke vertegenwoordiger of de aangewezen vestiging. Tot deze talen behoren een of meer van de door het nationale recht erkende officiële talen van de lidstaat waar de aangewezen vestiging is gevestigd of de wettelijke vertegenwoordiger verblijft.

3.   Wanneer een dienstaanbieder overeenkomstig artikel 3, lid 1, meerdere aangewezen vestigingen aanwijst of meerdere wettelijke vertegenwoordigers aanstelt, zien de lidstaten erop toe dat dergelijke dienstaanbieders in de in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving het precieze territoriale toepassingsgebied van de aanwijzing of aanstelling van die aangewezen vestigingen of wettelijke vertegenwoordigers aangeven. In de kennisgeving wordt vermeld in welke officiële taal of talen van de Unie of de lidstaten er kan worden gecommuniceerd met elk van de aangewezen vestigingen of wettelijke vertegenwoordigers.

4.   De lidstaten zien erop toe dat de informatie die hen overeenkomstig dit artikel ter kennis wordt gebracht, openbaar wordt gemaakt op een specifieke webpagina van het Europees justitieel netwerk voor strafzaken. De lidstaten zien erop toe dat die informatie regelmatig wordt geactualiseerd. Die informatie kan verder worden verspreid om de toegang van bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken.

Artikel 5

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor sancties op inbreuken op krachtens de artikelen 3 en 4 vastgestelde nationale bepalingen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 18 februari 2026 in kennis van die regels en maatregelen en delen haar onverwijld latere wijzigingen mee. De lidstaten delen de Commissie ook jaarlijks mee welke dienstaanbieders hun verplichtingen niet hebben nageleefd, welke handhavingsmaatregelen er tegen hen zijn genomen en welke sancties er zijn opgelegd.

Artikel 6

Centrale autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen volgens hun nationale recht een of meerdere centrale autoriteiten aan om ervoor te zorgen dat deze richtlijn op een consistente en evenredige wijze wordt toegepast.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de centrale autoriteit of autoriteiten die zij krachtens lid 1 aanwijzen. De Commissie stuurt de lidstaten een lijst van de aangewezen centrale autoriteiten en maakt die openbaar.

3.   De lidstaten zien erop toe dat hun centrale autoriteiten voor coördinatie zorgen en samenwerken met elkaar en, voor zover nodig, met de Commissie, en dat de centrale autoriteiten elkaar relevante informatie en bijstand verstrekken teneinde deze richtlijn op een consistente en evenredige wijze toe te passen. Die coördinatie, samenwerking, informatieverstrekking en bijstand hebben met name betrekking op handhavingsmaatregelen.

Artikel 7

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 18 februari 2026 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Evaluatie

Uiterlijk op 18 augustus 2029 voert de Commissie een evaluatie uit van deze richtlijn. De Commissie zendt het evaluatieverslag toe aan het Europees Parlement en de Raad. De evaluatie wordt verricht overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige informatie voor het opstellen van dat verslag.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 12 juli 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

P. NAVARRO RÍOS


(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 88.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 juni 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juni 2023.

(3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(5)  Verordening (EU) 2023/1543 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 betreffende het Europees verstrekkingsbevel en het Europees bewaringsbevel voor elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen als gevolg van een strafprocedure (zie blz. 118 van dit Publicatieblad).

(6)  Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).

(7)  Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3) en bijbehorend protocol (PB C 326 van 21.11.2001, blz. 2).

(8)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG (PB L 60 I van 2.3.2018, blz. 1).

(10)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(11)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(13)  PB C 32 van 31.1.2020, blz. 11.

(14)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(15)  Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).


Top