Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R0687

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten betreft (Voor de EER relevante tekst) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 174 van 03/06/2020, p. 64–139 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 03/05/2023

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2020/687/oj

    3.6.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 174/64


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/687 VAN DE COMMISSIE

    van 17 december 2019

    tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten betreft

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 47, lid 1, artikel 53, lid 2, artikel 54, lid 3, artikel 55, lid 2, artikel 58, lid 2, artikel 63, eerste alinea, artikel 64, lid 4, artikel 67, eerste alinea, artikel 68, lid 3, artikel 70, lid 3, artikel 72, lid 2, artikel 73, lid 3, artikel 74, lid 4, artikel 76, lid 5, artikel 77, lid 2, en artikel 272, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EU) 2016/429 bevat regels voor de preventie en bestrijding van dierziekten die op dieren of mensen kunnen worden overgedragen, met inbegrip van regels inzake waakzaamheid en paraatheid voor en bestrijding van ziekten. Verordening (EU) 2016/429 bevat meer bepaald ziektespecifieke regels voor de preventie en bestrijding van de in artikel 5 van die verordening bedoelde ziekten. In Verordening (EU) 2016/429 wordt ook bepaald dat die ziektespecifieke regels van toepassing zijn op diersoorten en groepen van diersoorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van specifieke ziekten en die daarom zijn opgenomen in de lijst in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie (2).

    (2)

    Er moeten regels worden vastgesteld ter aanvulling van de regels inzake ziektebestrijdingsmaatregelen van deel III, titel II, van Verordening (EU) 2016/429 voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten. Die aanvullende regels en de regels van Verordening (EU) 2016/429 zijn nauw met elkaar verbonden en moeten samen worden toegepast. Omwille van de eenvoud, de transparantie en een eenvoudige toepassing moeten de aanvullende regels in één enkele handeling worden vastgesteld in plaats van in verschillende afzonderlijke handelingen die veel kruisverwijzingen zouden bevatten en een risico op overlapping zouden inhouden.

    (3)

    Artikel 53, artikel 54, lid 3, artikel 55, lid 2, artikel 58, lid 2, en de artikelen 63, 64, 67, 68 en 70 van titel II, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) 2016/429 hebben betrekking op diverse technische aspecten van de maatregelen die moeten worden genomen indien er een vermoeden en bevestiging is van de aanwezigheid van in artikel 9, lid 1, onder a), van die verordening bedoelde ziekten. Artikel 72, lid 2, artikel 73, lid 3, artikel 74, lid 4, artikel 76, lid 5, en artikel 77 van titel II, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) 2016/429 hebben betrekking op technische aspecten van de maatregelen die moeten worden genomen indien er een vermoeden en bevestiging is van de aanwezigheid van in artikel 9, lid 1, onder b) en c), van die verordening bedoelde ziekten.

    (4)

    De regels die op grond van de artikelen in titel II moeten worden vastgesteld, houden verband met elkaar aangezien zij van toepassing zijn op ziektebestrijdingsmaatregelen voor verschillende categorieën in de lijst opgenomen ziekten in Verordening (EU) 2016/429. Met het oog op de doeltreffende toepassing van die regels en omwille van de duidelijkheid moeten de regels derhalve worden vastgesteld in één enkele gedelegeerde handeling die een uitgebreide reeks technische maatregelen voor de bestrijding van in de lijst opgenomen ziekten bevat en die aan de algemene vereenvoudiging van het rechtskader inzake de bestrijding van dierziekten bijdraagt.

    (5)

    Vorige bepalingen inzake ziektebestrijding zijn vastgesteld in verschillende richtlijnen, die allemaal regels met betrekking tot één of enkele dierziekten bevatten. Sommige van die regels zijn vervangen door Verordening (EU) 2016/429, andere moeten door deze gedelegeerde verordening worden vervangen met het oog op vereenvoudiging en om mogelijke inconsistenties te elimineren. Dit zal leiden tot duidelijke, geharmoniseerde en gedetailleerde regels ter bestrijding van dierziekten in de hele Unie. Het zal bevoegde autoriteiten en exploitanten ook in staat stellen de relevante bepalingen toe te passen en zal de regels transparanter maken, waardoor beter kan worden gereageerd op risico’s inzake dierziekten.

    (6)

    Om een uitbraak van een ziekte van categorie A zo snel mogelijk te onderdrukken en een hoog niveau van bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn te waarborgen, moet op Unieniveau in ziektebestrijdingsmaatregelen worden voorzien.

    (7)

    Het toepassingsgebied van deze verordening moet derhalve ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie A bij land- en waterdieren omvatten alsook bepaalde ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie B en C. In het geval van ziekten van categorie B en C moeten die ziektebestrijdingsmaatregelen worden toegepast in samenhang met de regels inzake bewaking en uitroeiing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 van de Commissie (3).

    (8)

    De in deze gedelegeerde verordening vastgestelde ziektebestrijdingsmaatregelen moeten van toepassing zijn op dieren en op producten die zijn verkregen van dieren, met inbegrip van producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en afgeleide producten. Dierlijke bijproducten zijn onderworpen aan de regels inzake volks- en diergezondheid van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4). De in die verordening vastgestelde regels voor de veilige verzameling, verwijdering en verwerking van dierlijke bijproducten en afgeleide producten zijn van toepassing wanneer een ziekte van categorie A uitbreekt. Die verordening bevat echter geen ziektebestrijdingsmaatregelen en beperkingen die in dergelijk geval moeten worden toegepast. Dergelijke regels moeten daarom in deze gedelegeerde verordening worden vastgesteld.

    (9)

    Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) bevat regels voor het veilige vervoer van gevaarlijke goederen. Voor het vervoer van besmette dierlijke bijproducten of andere besmette materialen die als gevaarlijke goederen kunnen worden beschouwd, moeten de bevoegde autoriteiten de in die richtlijn vastgestelde regels naleven.

    (10)

    Het is aangewezen om één enkele benadering te volgen met betrekking tot de maatregelen die in het geval van een ziekte van categorie A moeten worden toegepast. Er moet echter rekening worden gehouden met de epidemiologie van de ziekte om het geschikte moment te bepalen waarop de bevoegde autoriteit bestrijdingsmaatregelen moet toepassen en onderzoeken moet uitvoeren als er een vermoeden of bevestiging van de aanwezigheid van een dergelijke ziekte is. Daarom moet worden voorzien in “monitoringperioden”, referentieperioden voor ziekten van categorie A die landdieren treffen, die gebaseerd zijn op de incubatieperiode en andere relevante elementen die de verspreiding van de ziekte kunnen beïnvloeden.

    (11)

    Op grond van artikel 54 van Verordening (EU) 2016/429 moet de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van een ziekte van categorie A in verschillende stadia onderzoeken: i) als wordt vermoed dat de ziekte aanwezig is, ii) als de aanwezigheid van de ziekte is bevestigd, en iii) als de verspreiding ervan naar epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties en naar aangrenzende inrichtingen en zones moet worden uitgesloten. Die onderzoeken omvatten een klinisch onderzoek en bemonstering met het oog op laboratoriumtests. Er moeten algemene regels inzake bemonstering worden vastgesteld om de geldigheid van de bemonsteringsprocedures, diagnostische methoden en biobeveiligingsmaatregelen te waarborgen.

    (12)

    Op grond van artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429 moet de bevoegde autoriteit noodplannen opstellen en actualiseren en, indien nodig, gedetailleerde handleidingen verstrekken voor de uitvoering van de maatregelen die moeten worden genomen in het geval van een ziekte van categorie A zoals bedoeld in deel III van die verordening. De in deze gedelegeerde verordening vastgestelde maatregelen vormen een aanvulling op de in deel III van Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde maatregelen; zij moeten derhalve worden uitgevoerd overeenkomstig de bij Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde noodplannen.

    (13)

    De artikelen 53 en 55 van Verordening (EU) 2016/429 bevatten de verplichtingen voor exploitanten en bevoegde autoriteiten in geval van een vermoeden van een ziekte van categorie A. Het doel hiervan is de verspreiding van de ziekte van getroffen dieren en inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn naar niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen nog voor de aanwezigheid van de ziekte is bevestigd. De in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen moeten in dit vroege stadium in de getroffen inrichting worden toegepast ten aanzien van verplaatsingen van dieren en producten van en naar die inrichting en de omgeving ervan. Die maatregelen moeten ook nauwkeurig worden beschreven om de doeltreffendheid en evenredigheid ervan te waarborgen.

    (14)

    Op grond van artikel 54 van Verordening (EU) 2016/429 moet de bevoegde autoriteit bij vermoeden van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A een officieel onderzoek uitvoeren om de aanwezigheid van de ziekte te bevestigen of uit te sluiten. Teneinde een standaardwerkwijze voor dergelijke officiële onderzoeken in alle lidstaten vast te stellen, moet nauwkeurig worden beschreven in welke omstandigheden het uitvoeren van een onderzoek gerechtvaardigd is, welke de minimale onderzoekstaken zijn die officiële dierenartsen moeten uitvoeren en hoe die taken moeten worden uitgevoerd.

    (15)

    Bij Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat bij een vermoeden of bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A ziektebestrijdingsmaatregelen niet alleen moeten worden uitgevoerd in inrichtingen waar dieren worden gehouden maar ook in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, in inrichtingen voor dierlijke bijproducten of in andere locaties die een risico op de verspreiding van ziekten kunnen inhouden. Er moet worden gespecificeerd welke bestrijdingsmaatregelen in die gevallen van toepassing zijn, met name in het geval van grenscontroleposten en vervoermiddelen.

    (16)

    Bij Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat de bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A het moment is waarop de bevoegde autoriteit strengere ziektebestrijdingsmaatregelen moet beginnen uitvoeren dan die welke in het stadium van het vermoeden worden toegepast en verdere onderzoeken moet instellen. Derhalve moet worden bepaald wanneer de aanwezigheid van een ziekte van categorie A wordt geacht bevestigd te zijn. Deze bevestiging moet geschieden overeenkomstig de op grond van Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde handelingen van de Unie betreffende de bewaking van ziekten, uitroeiingsprogramma’s en ziektevrije status.

    (17)

    Verordening (EU) 2016/429 bevat de basisregels inzake de ziektebestrijdingsmaatregelen die in geval van een uitbraak van een ziekte van categorie A moeten worden toegepast in de getroffen inrichtingen. Op grond van die verordening beschikken de bevoegde autoriteiten ook over een zekere flexibiliteit om te bepalen welke van die maatregelen moeten worden toegepast. Om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de meest evenredige en doeltreffende bestrijdingsmaatregelen te nemen en om een geharmoniseerde uitvoering van de door de lidstaten genomen maatregelen te waarborgen, moeten gedetailleerde besluitvormingscriteria worden vastgesteld op basis van de epidemiologische omstandigheden, het type en de locatie van de inrichtingen, de soorten en categorieën dieren en de economische en sociale omstandigheden van het door de ziekte getroffen gebied.

    (18)

    De bevoegde autoriteit moet de mogelijkheid hebben om, in gerechtvaardigde gevallen en waar nodig op voorwaarde dat aanvullende garanties worden geboden, afwijkingen van bepaalde ziektebestrijdingsmaatregelen toe te staan, met name van de vereiste om de dieren in de getroffen inrichting te doden, rekening houdend met epidemiologische factoren en na een nauwkeurige risicobeoordeling te hebben uitgevoerd. Dergelijke afwijkingen kunnen worden toegestaan voor geconsigneerde inrichtingen, voor dieren die worden gehouden voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de instandhouding van beschermde of met uitsterven bedreigde soorten, en voor officieel geregistreerde zeldzame rassen of dieren met een gerechtvaardigde hoge genetische, culturele of educatieve waarde. In dergelijke gevallen kan de toepassing van algemene maatregelen ongewenste en onevenredige gevolgen hebben.

    (19)

    Om de ziektebestrijdingsmaatregelen op specifieke situaties te kunnen afstemmen, moet de bevoegde autoriteit de mogelijkheid hebben ziektebestrijdingsmaatregelen toe te passen waarin Verordening (EU) 2016/429 of deze gedelegeerde verordening niet uitdrukkelijk voorziet, rekening houdend met epidemiologische factoren en nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd.

    (20)

    Reiniging en ontsmetting in de getroffen inrichting is één van de in Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde basismaatregelen voor ziektebestrijding om het risico op de verspreiding van een ziekte van categorie A waarvan de aanwezigheid is bevestigd, te beperken. Voorlopige reiniging en ontsmetting zijn de doeltreffendste maatregelen om de hoeveelheid ziekteverwekkers in de getroffen inrichting te verminderen eens de getroffen dieren zijn verwijderd. De bevoegde autoriteit moet daarom worden verplicht de uitvoering van de onmiddellijke voorlopige reiniging en ontsmetting en, in voorkomend geval, bestrijding van insecten en knaagdieren te controleren. De reinigings- en ontsmettingsprocedure moet nauwkeurig worden beschreven, waarbij moet worden gespecificeerd wanneer zij in werking moet worden gesteld en wat de criteria voor de selectie van de te gebruiken biociden zijn.

    (21)

    Op grond van artikel 62 van Verordening (EU) 2016/429 moet de bevoegde autoriteit de in de getroffen inrichtingen toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen uitbreiden tot andere inrichtingen, epidemiologische eenheden daarvan, levensmiddelen- en diervoederbedrijven, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of andere relevante locaties, met inbegrip van vervoermiddelen, indien epidemiologische bewijzen het vermoeden wekken dat de ziekte van categorie A daarnaar, daarvan of daardoor wordt verspreid. Het is noodzakelijk het traceerbaarheidsonderzoek te specificeren dat de bevoegde autoriteit in het kader van het epidemiologische onderzoek zoals bedoeld in Verordening (EU) 2016/429 moet uitvoeren om die epidemiologische verbanden terdege te identificeren.

    (22)

    Ook de bestrijdingsmaatregelen die in geïdentificeerde verbonden inrichtingen en locaties moeten worden toegepast, moeten worden beschreven. Om doeltreffend te zijn, moeten die maatregelen flexibel en evenredig zijn, zodat exploitanten of bevoegde autoriteiten niet onnodig worden belast. Het moet voor de bevoegde autoriteiten daarom mogelijk zijn in uitzonderlijke omstandigheden van de algemene bepalingen af te wijken nadat zij een risicobeoordeling hebben uitgevoerd.

    (23)

    Op grond van artikel 64 van Verordening (EU) 2016/429 moet de bevoegde autoriteit, wanneer een uitbraak van een ziekte van categorie A is bevestigd, rond de getroffen inrichting een beperkingszone instellen om de verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. De beperkingszone kan een beschermings- en bewakingszone omvatten. Er moeten aanvullende regels worden vastgesteld betreffende de wijze waarop een beperkingszone moet worden ingesteld en, in voorkomend geval, gewijzigd, met inbegrip van nadere toelichting over de beschermingszone, de bewakingszone en de mogelijkheid om afhankelijk van de epidemiologie van de ziekte nog andere beperkingszones in te stellen. Er moet ook worden voorzien in specifieke afwijkingen voor gevallen waarin het instellen van beperkingszones niet bijdraagt tot het onder controle houden van de verspreiding van de ziekte of een ongerechtvaardigde belasting van exploitanten en bevoegde autoriteiten zou inhouden.

    (24)

    Artikel 65 van Verordening (EU) 2016/429 bevat de maatregelen die de bevoegde autoriteit in de beperkingszone kan nemen om de verspreiding van de ziekte te voorkomen. Om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de meest evenredige en doeltreffende bestrijdingsmaatregelen te nemen en om een geharmoniseerde uitvoering van de maatregelen in alle lidstaten te waarborgen, moeten gedetailleerde besluitvormingscriteria worden vastgesteld op basis van de epidemiologische omstandigheden, het type en de locatie van de productie-inrichtingen, de soorten en categorieën dieren en de economische en sociale omstandigheden van het door de ziekte getroffen gebied.

    (25)

    De verboden op verplaatsingen van dieren en producten binnen, vanuit of door de beschermings- en bewakingszone en de verboden op andere activiteiten die een risico op verspreiding van een ziekte van categorie A kunnen inhouden, moeten worden gespecificeerd. Deze verboden moeten in verhouding staan tot het risico op verspreiding van de ziekte dat elke activiteit en elk product inhoudt. Bijgevolg moet bij de vaststelling ervan rekening worden gehouden met het epidemiologische profiel van de ziekte. Dit is vooral belangrijk wanneer het gaat om verboden die betrekking hebben op producten, aangezien bepaalde producten moeten worden vrijgesteld, met name producten die als veilig worden beschouwd wat het risico op de verspreiding van bepaalde ziekten betreft.

    (26)

    De verboden op activiteiten in de beperkingszone moeten zo veel mogelijk worden beperkt. De bevoegde autoriteit moet daarom de mogelijkheid hebben afwijkingen van de verboden toe te staan wanneer bepaalde risicobeperkingsmaatregelen worden genomen en aan bepaalde procedurele voorwaarden wordt voldaan. Dergelijke afwijkingen kunnen meer bepaald worden toegestaan wanneer de bevoegde autoriteit de versterkte biobeveiligingsmaatregelen kan controleren en wanneer is voldaan aan algemene en specifieke voorwaarden ten aanzien van de betrokken dieren, van die dieren verkregen producten of andere mogelijk verontreinigde stoffen en materialen.

    (27)

    Verplaatsingen van hoefdieren moeten worden beperkt tot het vervoer naar een slachthuis. Verplaatsingen van pluimvee moeten worden beperkt tot het vervoer naar een slachthuis en tot jonge dieren zoals eendagskuikens en legrijp pluimvee. Verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong moeten worden toegestaan als de producten zijn geproduceerd vóór de voor de ziekte bepaalde periode waarin het risico groot is. Verplaatsingen van producten van dierlijke oorsprong en bijproducten die zijn geproduceerd tijdens of na de periode waarin het risico groot is, moeten worden toegestaan als de producten specifieke behandelingen hebben ondergaan die de ziekteverwekker inactiveren. Die behandelingen moeten in overeenstemming zijn met de bestaande wetgeving van de Unie, internationale normen en nieuw wetenschappelijk bewijs.

    (28)

    De bevoegde autoriteit moet inrichtingen kunnen bezoeken en dieren kunnen onderzoeken. Om de verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen, moeten voorschriften worden vastgesteld waaraan moet worden voldaan vóór de op de beschermingszone van toepassing zijnde maatregelen kunnen worden opgeheven. Wanneer die maatregelen worden opgeheven, moeten de maatregelen die op de bewakingszone van toepassing zijn, gedurende een bijkomende periode worden toegepast in het gebied dat voorheen binnen de beschermingszone viel om ervoor te zorgen dat de ziekte onder controle wordt gehouden.

    (29)

    De bepalingen inzake bestrijdingsmaatregelen die binnen de bewakingszone van toepassing zijn, moeten algemene en specifieke regels omvatten voor dieren, van die dieren verkregen producten of andere mogelijk verontreinigde stoffen en materialen. Zij moeten ook afwijkingen omvatten om een evenredige toepassing van de bestrijdingsmaatregelen mogelijk te maken. De intensiteit van de bestrijdingsmaatregelen en de afwijkingen voor de evenredige toepassing ervan moeten in overeenstemming zijn met het lagere risico dat de bewakingszone inhoudt voor de verspreiding van de ziekte, maar moeten waarborgen dat de bestrijdingsmaatregelen volstaan om elk risico op verdere verspreiding van de ziekte uit te sluiten.

    (30)

    De bevoegde autoriteit moet: i) de herbevolking van de getroffen inrichtingen met dieren goedkeuren, ii) ervoor zorgen dat een laatste reiniging en ontsmetting van de inrichting wordt uitgevoerd en, in voorkomend geval, iii) de aanwezigheid van vectoren controleren om ervoor te zorgen dat ziekten niet opnieuw uitbreken. De bevoegde autoriteit moet de flexibiliteit hebben om te beslissen wat de meest geschikte herbevolkingsmaatregelen zijn rekening houdend met de epidemiologische omstandigheden en specifieke risicobeperkende voorwaarden.

    (31)

    Ook wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten kunnen door ziekten van categorie A worden getroffen. Bestrijdingsmaatregelen voor die wilde dieren zijn van essentieel belang om de verspreiding van die ziekten te voorkomen en deze uit te roeien. Wat ziekten bij gehouden dieren betreft, moet de bevoegde autoriteit overwegen bestrijdingsmaatregelen te nemen voor ziekten bij wilde dieren als onderdeel van de noodplannen zoals bedoeld in Verordening (EU) 2016/429. Die bestrijdingsmaatregelen moeten van toepassing zijn op vermoedelijke en bevestigde gevallen van een ziekte die wilde dieren in een besmette zone treft. Maatregelen ter beperking van de verplaatsing van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten uit de besmette zone moeten flexibel worden toegepast op basis van de epidemiologische situatie. Zo worden robuuste bestrijdingsmaatregelen gewaarborgd zonder de exploitanten en de bevoegde autoriteiten onnodig te belasten.

    (32)

    De verzameling en veilige verwijdering van kadavers van wilde dieren draagt bij tot het voorkomen van de verspreiding van ziekten van categorie A. Verordening (EU) 2016/429 moet worden aangevuld met regels die de veilige verzameling en verwijdering waarborgen van dierlijke bijproducten van wilde land- en waterdieren die door een ziekte van categorie A zijn getroffen of waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 beperkende maatregelen gelden naar aanleiding van een dergelijke ziekte.

    (33)

    Op grond van artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429 moet de bevoegde autoriteit in het kader van de noodplannen een operationele groep van deskundigen instellen. Deze plannen beogen een grote waakzaamheid en paraatheid voor ziekten en maken een snelle reactie in geval van een uitbraak van een ziekte van categorie A mogelijk. De voornaamste taak van de operationele groep van deskundigen in geval van een ziekte-uitbraak bij landdieren is de ondersteuning van de bevoegde autoriteit bij het bepalen van relevante maatregelen voor de bestrijding of uitroeiing van de ziekte. De operationele groep van deskundigen voor ziekten bij wilde landdieren moet multidisciplinair zijn en vertegenwoordigers hebben van betrokken overheidsinstanties zoals milieu- en bosautoriteiten alsook betrokken belanghebbenden, lokale autoriteiten, de politie of andere organisaties die de bevoegde autoriteit kunnen adviseren over mogelijke acties en de uitvoering ervan om de ziekte van categorie A te bestrijden of uit te roeien.

    (34)

    Richtlijn 2006/88/EG van de Raad (6) bevat bepalingen inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en inzake de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren. De bepalingen van deze gedelegeerde verordening moeten gebaseerd zijn op de bepalingen van voorgaande wetgeving van de Unie die doeltreffend waren en zijn herzien en zo veel mogelijk zijn afgestemd op de in het verleden opgedane kennis en ervaring en die op basis van nieuwe gegevens en internationale normen zijn geactualiseerd.

    (35)

    Artikel 61 van Verordening (EU) 2016/429 voorziet in de toepassing van ziektebestrijdingsmaatregelen in inrichtingen en andere locaties naar aanleiding van de bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A. Eén van die maatregelen is het doden van dieren die besmet kunnen zijn of aan de verspreiding van de ziekte kunnen bijdragen. De mogelijkheid tot preventieve doding moet in deze gedelegeerde verordening nader worden beschreven als een ziektebestrijdingsmaatregel die tot doel heeft de besmettingsdruk van een ziekte van categorie A te verminderen en de beheersing ervan te vergemakkelijken.

    (36)

    Artikel 62 van Verordening (EU) 2016/429 bevat criteria voor de uitbreiding van in een getroffen inrichting toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen naar epidemiologisch verbonden inrichtingen en locaties. De analyse van de hydrodynamische en topografische omstandigheden, met inbegrip van gegevens over stroomgebieden, barrières in waterlopen of de waterdoorstroming, maakt het mogelijk de eventuele passieve verspreiding van een ziekte van categorie A naar andere inrichtingen of locaties te voorspellen en deze voorspelling kan bijdragen aan de beperking van de impact van een ziekte van categorie A. Het resultaat van een dergelijke analyse maakt het mogelijk beter onderbouwde ziektebestrijdingsmaatregelen toe te passen die de verspreiding van een ziekte van categorie A van een gebied met een hoog risico naar een ziektevrij gebied kunnen voorkomen of beperken.

    (37)

    De bevoegde autoriteit moet kunnen afwijken van de beperkingen die van toepassing zijn na de bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A om het gebruik van aquacultuurdieren voor menselijke consumptie toe te staan, op voorwaarde dat de aquacultuurdieren geen klinische tekenen van de ziekte vertonen en zo worden verwerkt dat het risico op verspreiding van de ziekte via besmettelijk materiaal wordt beperkt. De afwijking moet tot doel hebben economische verliezen enerzijds, en het risico op verspreiding van de ziekte anderzijds, te beperken.

    (38)

    Artikel 37 van Verordening (EU) 2016/429 voorziet in de erkenning van een ziektevrije status van compartimenten ten aanzien van in de lijst opgenomen ziekten. Compartimenten omvatten verschillende inrichtingen met gemeenschappelijke en efficiënte biobeveiligingssystemen waardoor die inrichtingen een afzonderlijke diergezondheidsstatus kunnen hebben. Wanneer wordt vermoed of bevestigd dat een ziekte van categorie A aanwezig is in een aquacultuurinrichting binnen een compartiment, moeten de ziektebestrijdingsmaatregelen bijgevolg worden uitgebreid naar andere inrichtingen in dat compartiment zodat de ziekte efficiënter wordt bestreden.

    (39)

    Voor waterdieren is stillegging een ziektebestrijdingsmaatregel waarin reeds is voorzien in voorgaande wetgeving van de Unie inzake de preventie en bestrijding van ziekten bij aquacultuurdieren en waarvan de toepassing moet worden voortgezet. Het hoofddoel van stillegging is het voorkomen of beperken van het risico op herbesmetting van inrichtingen met de ziekte van categorie A nadat de reiniging en ontsmetting is voltooid en voordat een nieuwe populatie waterdieren wordt geïntroduceerd. Gelijktijdige stillegging in gebieden met verschillende besmette inrichtingen versterkt de ziektebestrijdingsmaatregelen en draagt bij aan een hoger succespercentage. Voor de verschillende ziekten van categorie A moeten verschillende stilleggingsperioden worden vastgesteld om de stillegging tot een minimum te beperken maar toch de doeltreffendheid van deze ziektebestrijdingsmaatregel te waarborgen.

    (40)

    Indien een aquacultuurinrichting is getroffen door een ziekte van categorie A die geen risico voor de menselijke gezondheid inhoudt, moet het in de handel brengen van producten uit die inrichting worden toegestaan nadat risicobeperkingsmaatregelen zijn genomen. Voor vis moeten die maatregelen slachten en verwijdering van de ingewanden omvatten. Schaaldieren moeten tot niet-levensvatbare producten worden verwerkt voordat zij worden verzonden. De producten moeten voor rechtstreekse menselijke consumptie worden gebruikt of moeten verder worden verwerkt in een inrichting die op grond van artikel 179 van Verordening (EU) 2016/429 is erkend. Die maatregelen zijn doeltreffend om de verdere verspreiding van de ziekte te bestrijden en te voorkomen en laten toe dat de producten voor menselijke consumptie worden gebruikt in plaats van onnodig verloren te gaan.

    (41)

    Bij artikel 64 van Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat wanneer een ziekte van categorie A uitbreekt bij waterdieren, beperkingszones moeten worden ingesteld als een doeltreffende maatregel om de ziekte te bestrijden. Beperkingszones kunnen een beschermingszone omvatten rond inrichtingen met een verhoogd risico om door een ziekte van categorie A te worden getroffen. Om een doeltreffende ziektebestrijding te waarborgen en de verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen, moet het introduceren van aquacultuurdieren voor de kweek in binnen de beschermingszone gelegen inrichtingen worden verboden. Om herbesmetting te voorkomen, moet de beschermingszone worden gehandhaafd tot de besmette aquacultuurinrichtingen zijn vrijgemaakt van dieren en zijn gereinigd en ontsmet en de stilleggingsperiode is voltooid.

    (42)

    Bestrijdingsmaatregelen die worden toegepast in een naar aanleiding van een ziekte bij waterdieren ingestelde beschermingszone, mogen pas worden opgeheven als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Die voorwaarden moeten de ruiming, de reiniging en ontsmetting en de stillegging van de getroffen inrichtingen omvatten. Bovendien moet het resultaat van de regelmatige inspectiebezoeken in alle inrichtingen in de beschermingszone bevredigend zijn. Wanneer aan al die voorwaarden is voldaan, moet de beschermingszone een bewakingszone worden. Die bewakingszone moet worden gehandhaafd tot de bewakingsperiode voor de desbetreffende ziekte van categorie A is verstreken en niets de aanwezigheid van de ziekte doet vermoeden.

    (43)

    Op grond van artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429 moet de bevoegde autoriteit een operationele groep van deskundigen instellen in het kader van de noodplannen die ontworpen zijn om een hoog niveau van waakzaamheid en paraatheid voor ziekten te waarborgen en om een snelle reactie in geval van een uitbraak van een ziekte van categorie A mogelijk te maken. De voornaamste taak van de operationele groep van deskundigen in geval van een ziekte-uitbraak bij waterdieren is de ondersteuning van de bevoegde autoriteit bij het bepalen van relevante maatregelen voor de bestrijding of uitroeiing van de ziekte. De operationele groep van deskundigen voor ziekten bij wilde waterdieren moet multidisciplinair zijn en vertegenwoordigers omvatten van overheidsinstanties zoals milieu- en visserij-autoriteiten alsook betrokken belanghebbenden, lokale autoriteiten, de politie of andere organisaties die de bevoegde autoriteit kunnen adviseren over mogelijke acties om de ziekte van categorie A te bestrijden of uit te roeien.

    (44)

    Artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 voorziet in de uitvoering van algemene veterinairrechtelijke beperkende maatregelen in het geval van ernstige overdraagbare ziekten. Wanneer een ziekte van categorie A aanwezig is bij aquacultuurdieren, mag de bevoegde autoriteit strengere regels opleggen voor dierlijke bijproducten die van bepaalde inrichtingen afkomstig zijn. Die regels zijn bedoeld om situaties aan te pakken waarin beperkingen op het gebied van de volksgezondheid mogelijk geen antwoord bieden op het risico voor de diergezondheid. Met name moeten dierlijke bijproducten van dergelijke inrichtingen overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwerkt of verwijderd als categorie 2-materiaal.

    (45)

    De Richtlijnen 92/66/EEG (7), 2001/89/EG (8), 2002/60/EG (9), 2003/85/EG (10) en 2005/94/EG (11) van de Raad, die regels voor de bestrijding van dierziekten bevatten, worden bij artikel 270 van Verordening (EU) 2016/429 ingetrokken. Bij artikel 272 van Verordening (EU) 2016/429 is bepaald dat de ingetrokken richtlijnen van toepassing blijven tot drie jaar na de datum van toepassing van die verordening of tot een eerdere datum die door de Commissie in een gedelegeerde handeling moet worden bepaald. Om een geharmoniseerde en vereenvoudigde aanpak voor alle soorten en ziekten te waarborgen, moet deze verordening van toepassing worden op de datum van toepassing van Verordening (EU) 2016/429 en moeten de ingetrokken richtlijnen op dezelfde datum vervallen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    DEEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    Deze verordening vormt een aanvulling op de regels inzake waakzaamheid, paraatheid en bestrijding die moeten worden toegepast met betrekking tot de in de lijst opgenomen ziekten zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EU) 2016/429.

    Die regels hebben betrekking op het volgende:

    a)

    Deel II heeft betrekking op gehouden en wilde landdieren, en meer bepaald:

    i)

    bevat hoofdstuk I aanvullende regels inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een vermoeden en officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren zoals bedoeld in de artikelen 53, 54, 55, 58 en 63 van Verordening (EU) 2016/429;

    ii)

    bevat hoofdstuk II aanvullende regels betreffende het instellen van beperkingszones in geval van officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren zoals bedoeld in de artikelen 64 en 67 van Verordening (EU) 2016/429;

    iii)

    bevat hoofdstuk III aanvullende regels betreffende de herbevolking van de beperkingszone met gehouden dieren in geval van officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A zoals bedoeld in de artikelen 63 en 68 van Verordening (EU) 2016/429;

    iv)

    bevat hoofdstuk IV aanvullende regels betreffende ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een vermoeden en officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij wilde dieren zoals bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) 2016/429;

    v)

    bevat hoofdstuk V aanvullende regels inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een vermoeden en officiële bevestiging van de aanwezigheid van ziekten van categorie B en C bij landdieren zoals bedoeld in de artikelen 74 en 77 van Verordening (EU) 2016/429.

    b)

    Deel III heeft betrekking op gehouden en wilde waterdieren, en meer bepaald:

    i)

    bevat hoofdstuk I aanvullende regels inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een vermoeden en officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij waterdieren zoals bedoeld in de artikelen 53, 54, 55, 58 en 63 van Verordening (EU) 2016/429;

    ii)

    bevat hoofdstuk II aanvullende regels betreffende het instellen van beperkingszones in geval van officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren zoals bedoeld in de artikelen 64 en 67 van Verordening (EU) 2016/429;

    iii)

    bevat hoofdstuk III aanvullende regels betreffende ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een vermoeden en officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij wilde waterdieren zoals bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) 2016/429;

    iv)

    bevat hoofdstuk IV aanvullende regels inzake ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een vermoeden en officiële bevestiging van de aanwezigheid van ziekten van categorie B en C bij waterdieren zoals bedoeld in de artikelen 74 en 77 van Verordening (EU) 2016/429.

    c)

    Deel IV bevat de slotbepalingen.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities van Verordening (EU) 2018/1882 en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (12) van toepassing, tenzij die definities betrekking hebben op termen die in de tweede alinea van dit artikel worden gedefinieerd.

    Daarnaast wordt verstaan onder:

    1.

    “vervoermiddelen”: weg- of spoorvoertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen;

    2.

    “eendagskuikens”: pluimvee dat nog geen 72 uur oud is;

    3.

    “sperma”: het onbewerkte, bewerkte of verdunde ejaculaat van één of meer dieren;

    4.

    “oöcyten”: de haploïde stadia van de oötidogenese, met inbegrip van secundaire oöcyten en eicellen;

    5.

    “embryo”: het eerste ontwikkelingsstadium van een dier dat geschikt is voor transplantatie naar een ontvangerdier;

    6.

    “vers vlees”: vlees, gehakt vlees en vleesbereidingen, ook vacuümverpakt of in CA-verpakking (gecontroleerde atmosfeer), dat/die buiten de koel- of vriesbehandeling geen enkele behandeling heeft/hebben ondergaan;

    7.

    “karkas van een hoefdier”: het hele geslachte of gedode hoefdier na:

    uitbloeding, in het geval van geslachte dieren;

    verwijdering van de ingewanden;

    verwijdering van de ledematen ter hoogte van de carpus en de tarsus;

    verwijdering van de staart, de uier, de kop en de huid, behalve bij varkens;

    8.

    “slachtafval”: vers vlees dat geen deel uitmaakt van het karkas zoals gedefinieerd in punt 7, ook indien het op natuurlijke wijze met het karkas verbonden blijft;

    9.

    “vleesproducten”: verwerkte producten, met inbegrip van behandelde magen, blazen, darmen, gesmolten vetten, vleesextracten en bloedproducten, die zijn verkregen door verwerking van vlees of door verdere verwerking van dergelijke verwerkte producten, zodat op het snijvlak kan worden geconstateerd dat het product niet langer de kenmerken van vers vlees bezit;

    10.

    “casings”: blazen en darmen die na het reinigen zijn verwerkt door middel van afschrapen van het weefsel, ontvetten en wassen en na het zouten zijn gedroogd;

    11.

    “colostrum”: de vloeistof die tot vijf dagen na het werpen wordt uitgescheiden door de melkklieren van gehouden dieren, rijk is aan antilichamen en mineralen en voorafgaat aan de productie van rauwe melk;

    12.

    “producten op basis van colostrum”: verwerkte producten die zijn verkregen door verwerking van colostrum of door verdere verwerking van dergelijke verwerkte producten;

    13.

    “veilig product”: een product dat kan worden verplaatst zonder dat risicobeperkingsmaatregelen moeten worden toegepast voor een specifieke in de lijst opgenomen ziekte, ongeacht de status van de lidstaat of zone van oorsprong ten aanzien van die ziekte;

    14.

    “toeleveringsketen”: een geïntegreerde productieketen met een gemeenschappelijke gezondheidsstatus ten aanzien van in de lijst opgenomen ziekten bestaande uit een samenwerkingsnetwerk van gespecialiseerde inrichtingen die door de bevoegde autoriteit voor de toepassing van artikel 45 zijn erkend, waartussen dieren worden verplaatst om de productiecyclus te voltooien;

    15.

    “besmette zone”: een zone waarin beperkingen op de verplaatsing van gehouden en wilde dieren of producten en andere ziektebestrijdings- en biobeveiligingsmaatregelen kunnen worden toegepast om de verspreiding van een ziekte van categorie A te voorkomen indien de aanwezigheid van de ziekte bij wilde dieren officieel is bevestigd.

    Artikel 3

    Klinische onderzoeken, bemonsteringsprocedures en diagnostische methoden

    1.   Indien op grond van deze verordening klinische onderzoeken van dieren moeten worden uitgevoerd om de aanwezigheid van een ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat:

    a)

    de bemonstering van dieren voor het klinische onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig:

    i)

    bijlage I, punt A.1, voor landdieren, en

    ii)

    bijlage XII, punt 1, voor waterdieren;

    b)

    het klinische onderzoek het volgende omvat:

    i)

    een eerste algemene evaluatie van de diergezondheidsstatus van de inrichting die alle dieren van in de lijst opgenomen soorten die in de inrichting worden gehouden, omvat, en

    ii)

    een individueel onderzoek van de dieren die deel uitmaken van de onder a) bedoelde steekproef.

    2.   Indien op grond van deze verordening laboratoriumonderzoeken moeten worden uitgevoerd om de aanwezigheid van een ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat:

    a)

    de bemonstering van dieren voor het laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig:

    i)

    bijlage I, punt A.2, voor landdieren, en

    ii)

    bijlage XII, punt 1, onder b), c), d) en e), voor waterdieren;

    b)

    de diagnostische methoden voor laboratoriumonderzoeken voldoen aan de voorschriften van:

    i)

    bijlage I, punt B, voor landdieren, en

    ii)

    bijlage XII, punt 2, voor waterdieren;

    c)

    de monsters:

    i)

    onverwijld worden verzonden naar een officieel laboratorium dat overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (13) is aangewezen;

    ii)

    worden verzonden overeenkomstig bijlage I, punt C, voor landdieren en overeenkomstig bijlage XII, punt 1, onder f), voor waterdieren, en

    iii)

    worden verzonden met inachtneming van alle andere instructies van de bevoegde autoriteit en het laboratorium met betrekking tot biobeveiligings- en bioveiligheidsvoorwaarden om de verspreiding van verwekkers van ziekten van categorie A te voorkomen;

    d)

    in het geval van gehouden dieren:

    i)

    een inventaris wordt opgesteld van alle gehouden dieren in de inrichting met inbegrip van de soorten en categorieën waartoe de dieren behoren; voor pluimvee en aquacultuurdieren mag het aantal dieren worden geschat, en

    ii)

    een identificatiemerk van elk bemonsterd dier van een in de lijst opgenomen soort, of in het geval van pluimvee en aquacultuurdieren het partijnummer, wordt geregistreerd.

    Artikel 4

    Noodplannen

    De bevoegde autoriteit voert de bij deze verordening vastgestelde maatregelen uit overeenkomstig de in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde noodplannen.

    DEEL II

    LANDDIEREN

    HOOFDSTUK I

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie A bij gehouden landdieren

    Afdeling 1

    Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren

    Artikel 5

    Verplichtingen van exploitanten bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren in een inrichting

    Bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren nemen exploitanten de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren en inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn naar andere, niet-getroffen dieren of naar mensen tot de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van de ziekte van categorie A heeft uitgesloten:

    a)

    alle dieren isoleren waarvan wordt vermoed dat zij met de ziekte van categorie A besmet zijn;

    b)

    mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, en alle producten, materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn met de ziekte van categorie A en deze waarschijnlijk zullen overdragen, voor zover dat technisch en praktisch haalbaar geïsoleerd houden van en beschermen tegen insecten, knaagdieren, gehouden dieren van niet in de lijst opgenomen soorten en wilde dieren;

    c)

    de gepaste aanvullende biobeveiligingsmaatregelen uitvoeren om elk risico op de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen;

    d)

    alle verplaatsingen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten van of naar de inrichting staken;

    e)

    niet-essentiële verplaatsingen van dieren van niet in de lijst opgenomen soorten, producten, materialen, stoffen, personen en vervoermiddelen van of naar de inrichting voorkomen;

    f)

    ervoor zorgen dat de documentatie van de inrichting inzake productie, gezondheid en traceerbaarheid worden geactualiseerd;

    g)

    de bevoegde autoriteit, op haar verzoek, alle relevante informatie verstrekken met betrekking tot de ziekte van categorie A, en

    h)

    alle instructies van de bevoegde autoriteit met betrekking tot de bestrijding van de ziekte van categorie A, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 en deze verordening volgen.

    Artikel 6

    Onderzoek door de bevoegde autoriteit bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren in een inrichting

    1.   Bij vermoeden van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren in een inrichting overeenkomstig artikel 9, leden 1, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voert de bevoegde autoriteit onmiddellijk een onderzoek uit om de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekte te bevestigen of uit te sluiten.

    2.   Tijdens het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat officiële dierenartsen ten minste:

    a)

    klinische onderzoeken uitvoeren van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in de inrichting, en

    b)

    monsters verzamelen voor laboratoriumonderzoeken.

    Artikel 7

    Voorlopige beperkings- en biobeveiligingsmaatregelen bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren in een inrichting

    1.   Bij vermoeden van een ziekte van categorie A in een inrichting plaatst de bevoegde autoriteit de inrichting onder officiële bewaking en legt zij onmiddellijk de volgende voorlopige beperkings- en biobeveiligingsmaatregelen op om de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren en inrichting naar andere, niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen:

    a)

    een verbod op verplaatsingen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten naar en vanuit de inrichting;

    b)

    een verbod op verplaatsingen van gehouden dieren van niet in de lijst opgenomen soorten naar en vanuit de inrichting;

    c)

    een verbod op verplaatsingen van alle producten, materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn met de ziekte van categorie A of deze waarschijnlijk zullen overdragen vanuit de inrichting;

    d)

    het isoleren van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en het beschermen tegen wilde dieren, dieren van niet in de lijst opgenomen soorten en, indien nodig, insecten en knaagdieren;

    e)

    een verbod op het doden van dieren van in de lijst opgenomen soorten, tenzij de bevoegde autoriteit daar toestemming voor geeft, en

    f)

    een verbod op niet-essentiële verplaatsingen van producten, materialen, stoffen, personen en vervoermiddelen naar de inrichting.

    2.   In afwijking van lid 1, onder a), b) en c), mag de bevoegde autoriteit toestemming geven voor verplaatsingen van dieren en producten vanuit de inrichting waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is, nadat een risicobeoordeling is uitgevoerd en op voorwaarde dat:

    a)

    de verplaatsingen van dieren en producten voldoen aan alle voorwaarden en biobeveiligingsmaatregelen die nodig zijn om de verspreiding van de ziekte te voorkomen;

    b)

    in de inrichting van bestemming geen andere gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten aanwezig zijn, en

    c)

    de inrichting van bestemming geen slachthuis is.

    3.   Wanneer de in lid 2 bedoelde afwijkingen worden toegestaan, mag de bevoegde autoriteit de in lid 1 bedoelde ziektebestrijdingsmaatregelen opleggen in de inrichting van bestemming.

    4.   Wanneer de epidemiologische situatie dit vereist, mag de bevoegde autoriteit opdracht geven tot de preventieve doding, overeenkomstig artikel 12, leden 1 en 2, van dieren van in de lijst opgenomen soorten in de inrichting waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is.

    5.   Alle dierlijke bijproducten van dode dieren die zijn gestorven of zijn gedood in de inrichting waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is, worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 verwerkt of verwijderd om ervoor te zorgen dat de ziekteverwekker waarvan wordt vermoed dat hij aanwezig is, wordt geïnactiveerd en om de verspreiding van de ziekte naar niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen.

    Artikel 8

    Inventaris en analyse van documentatie bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren in een inrichting

    1.   Bij vermoeden van een ziekte van categorie A geeft de bevoegde autoriteit de exploitanten van de inrichtingen waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is, de opdracht om onverwijld een actuele inventaris op te stellen en bij te houden van het volgende, en controleert zij of dit is gebeurd:

    a)

    de soorten, categorieën en aantallen in de inrichting gehouden dieren; voor pluimvee mag het aantal dieren worden geschat;

    b)

    het individuele identificatienummer van alle dieren van soorten waarvoor individuele identificatie verplicht is op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 (14);

    c)

    de soorten, categorieën en aantallen gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten die zijn geboren, zijn gestorven, klinische tekenen vertoonden van of waarschijnlijk besmet zijn met de ziekte van categorie A in de inrichting;

    d)

    alle producten, materialen of stoffen in de inrichting die waarschijnlijk besmet zijn met de desbetreffende ziekte van categorie A of deze waarschijnlijk zullen overdragen, en

    e)

    indien van toepassing, alle plaatsen in de inrichting waar de vectoren van de desbetreffende ziekte van categorie A waarschijnlijk kunnen overleven.

    2.   Als de inrichting uit verschillende epidemiologische eenheden bestaat, wordt de in lid 1 bedoelde informatie voor elke epidemiologische eenheid gespecificeerd.

    3.   In het kader van het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde epidemiologische onderzoek analyseert de bevoegde autoriteit ten minste de volgende documentatie van de inrichting waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is:

    a)

    de in lid 1 bedoelde inventaris;

    b)

    de documentatie betreffende de oorsprong van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en de datum van hun aankomst in en vertrek uit de inrichting;

    c)

    de documentatie betreffende de oorsprong en de datum van aankomst in en vertrek uit de inrichting van andere relevante verplaatsingen door middel van vervoer;

    d)

    de documentatie betreffende de productie, en

    e)

    de documentatie betreffende inspectiebezoeken aan de inrichting, indien beschikbaar.

    4.   De in lid 3 bedoelde analyse bestrijkt ten minste de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, teruggerekend vanaf de datum waarop het vermoeden is gemeld.

    Artikel 9

    Tijdelijke beperkingszones bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden landdieren in een inrichting

    1.   Bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren in een inrichting mag de bevoegde autoriteit een tijdelijke beperkingszone instellen, rekening houdend met de volgende omstandigheden:

    a)

    de ligging van de inrichting in een gebied met een hoge dichtheid van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten waarvan wordt vermoed dat zij met een ziekte van categorie A besmet zijn;

    b)

    de verplaatsing van dieren of personen die in contact komen met gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten waarvan wordt vermoed dat zij met een ziekte van categorie A besmet zijn;

    c)

    de vertraging bij de bevestiging van de aanwezigheid van de ziekte van categorie A overeenkomstig artikel 11;

    d)

    de ontoereikende informatie over de mogelijke oorsprong en insleeproutes van de ziekte van categorie A waarvan wordt vermoed dat zij aanwezig is, en

    e)

    het ziekteprofiel, met name de routes waarlangs en de snelheid waarmee de ziekte wordt overgedragen en de persistentie van de ziekte in de dierenpopulatie.

    2.   In de inrichtingen in de tijdelijke beperkingszone past de bevoegde autoriteit ten minste de in artikel 7 vastgestelde maatregelen toe.

    3.   De bevoegde autoriteit mag de tijdelijke beperkingszone handhaven tot de aanwezigheid van de ziekte van categorie A in de inrichting waarvan werd vermoed dat de ziekte er aanwezig was, is uitgesloten of tot de aanwezigheid van die ziekte is bevestigd en overeenkomstig artikel 21 een beperkingszone is ingesteld.

    4.   Wanneer de epidemiologische situatie dit vereist, mag de bevoegde autoriteit opdracht geven tot de preventieve doding, overeenkomstig artikel 12, leden 1 en 2, of het slachten van dieren van in de lijst opgenomen soorten in de tijdelijke beperkingszones.

    Artikel 10

    Maatregelen die moeten worden genomen bij vermoeden van een ziekte van categorie A in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   Bij vermoeden van een ziekte van categorie A overeenkomstig artikel 9, leden 1, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen, zorgt de bevoegde autoriteit voor de toepassing van:

    a)

    de desbetreffende bepalingen van de artikelen 5 tot en met 9, en

    b)

    indien nodig, aanvullende maatregelen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A naar niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen.

    2.   De bevoegde autoriteit past de bepalingen van de artikelen 5 tot en met 9 ook toe in de inrichtingen van oorsprong van de dieren of producten die aanwezig zijn in de in lid 1 bedoelde inrichtingen en locaties waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn.

    Afdeling 2

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren

    Artikel 11

    Officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij gehouden landdieren

    De bevoegde autoriteit gaat over tot de officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A bij gehouden landdieren wanneer een geval wordt bevestigd overeenkomstig artikel 9, leden 2, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689.

    Artikel 12

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A bij gehouden dieren in een inrichting

    1.   Naar aanleiding van de officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A in een inrichting overeenkomstig artikel 11 geeft de bevoegde autoriteit opdracht tot de onmiddellijke uitvoering, naast de in artikel 7 vastgestelde maatregelen, van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen onder toezicht van officiële dierenartsen:

    a)

    alle dieren van in de lijst opgenomen soorten die in de getroffen inrichting worden gehouden, worden zo snel mogelijk ter plaatse binnen de inrichting gedood op zodanige wijze dat elk risico op verspreiding van de verwekker van de desbetreffende ziekte van categorie A tijdens en na het doden wordt voorkomen;

    b)

    alle gepaste en noodzakelijke biobeveiligingsmaatregelen worden genomen om de verspreiding van de ziekte van categorie A naar niet-getroffen gehouden of wilde dieren of naar mensen te voorkomen;

    c)

    kadavers of delen daarvan van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten die zijn gestorven of op grond van punt a) zijn gedood, worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 verwijderd;

    d)

    alle mogelijk verontreinigde producten, materialen of stoffen die in de inrichting aanwezig zijn, worden geïsoleerd tot:

    i)

    zij worden verwijderd of verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009, in het geval van dierlijke bijproducten (met inbegrip van die welke voortkomen uit het doden, producten van dierlijke oorsprong en levende producten);

    ii)

    de reinigings- en ontsmettingsmaatregelen volledig zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 15, in het geval van andere materialen en stoffen die geschikt zijn om te worden gereinigd en ontsmet;

    iii)

    de verwijdering is voltooid onder toezicht van officiële dierenartsen, in het geval van diervoeder en andere materialen die niet geschikt zijn om te worden gereinigd en ontsmet.

    2.   De bevoegde autoriteit geeft opdracht tot en houdt toezicht op het volgende:

    a)

    de overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het vervoer vanuit de getroffen inrichting van in lid 1, onder c), en lid 1, onder d), i), bedoelde dierlijke bijproducten;

    b)

    de overeenstemming van het vervoer vanuit de getroffen inrichting van in lid 1, onder d), iii), bedoelde materialen of stoffen met haar instructies inzake biobeveiligings- en bioveiligheidsvoorwaarden om de verspreiding van de verwekker van de ziekte van categorie A te voorkomen.

    3.   Met het oog op het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde epidemiologisch onderzoek verzamelt de bevoegde autoriteit monsters voor laboratoriumonderzoek van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vóór of na het doden of overlijden.

    4.   In afwijking van lid 1, onder a), mag de bevoegde autoriteit, nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd en rekening houdend met de mogelijkheid om andere risicobeperkingsmaatregelen uit te voeren, beslissen om:

    a)

    opdracht te geven tot het doden van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in de dichtstbijzijnde geschikte plaats op zodanige wijze dat elk risico op verspreiding van de ziekte van categorie A tijdens het doden of het vervoer wordt voorkomen, of

    b)

    het doden van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten uit te stellen, op voorwaarde dat die dieren een noodvaccinatie zoals bedoeld in artikel 69 van Verordening (EU) 2016/429 ondergaan.

    Artikel 13

    Specifieke afwijkingen van artikel 12, lid 1, onder a)

    1.   In geval van een uitbraak van een ziekte van categorie A in inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten in twee of meer epidemiologische eenheden worden gehouden, mag de bevoegde autoriteit voor de epidemiologische eenheden waarvoor de aanwezigheid van de ziekte niet is bevestigd, een afwijking van artikel 12, lid 1, onder a), toestaan nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd en, indien nodig, nadat gunstige resultaten zijn verkregen in laboratoriumonderzoeken en op voorwaarde dat:

    a)

    uit het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde epidemiologisch onderzoek geen epidemiologisch verband tussen de epidemiologische eenheden waarvoor de aanwezigheid de ziekte van categorie A is bevestigd en die waarvoor de aanwezigheid van de ziekte niet is bevestigd, is gebleken dat doet vermoeden dat de ziekte van categorie A tussen deze eenheden is verspreid, en

    b)

    de bevoegde autoriteit heeft bevestigd dat de epidemiologische eenheden waarvoor de aanwezigheid van de ziekte niet is bevestigd, ten minste tijdens de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode vóór de bevestiging van de aanwezigheid van de ziekte van categorie A, volledig gescheiden zijn gehouden en door andere personeelsleden zijn behandeld.

    2.   Mits aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan, mag de bevoegde autoriteit een afwijking van artikel 12, lid 1, onder a), toestaan voor de volgende categorieën dieren:

    a)

    dieren die in een geconsigneerde inrichting worden gehouden;

    b)

    dieren die worden gehouden voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de instandhouding van beschermde of met uitsterven bedreigde soorten;

    c)

    dieren die op voorhand officieel als zeldzame rassen zijn geregistreerd, en

    d)

    dieren met een naar behoren gerechtvaardigde hoge genetische, culturele of educatieve waarde.

    3.   Wanneer de bevoegde autoriteit de in lid 2 bedoelde afwijking toestaat, zorgt zij ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    de bevoegde autoriteit heeft de gevolgen van een dergelijke afwijking beoordeeld, en met name de gevolgen voor de diergezondheidsstatus van de betrokken lidstaat en de aangrenzende landen, en uit die beoordeling is gebleken dat de diergezondheidsstatus niet in het gedrang komt;

    b)

    er worden gepaste biobeveiligingsmaatregelen genomen om het risico op overdracht van de ziekte van categorie A naar niet-getroffen gehouden dieren, naar wilde dieren of naar mensen uit te sluiten, rekening houdend met:

    i)

    het ziekteprofiel, en

    ii)

    de getroffen diersoorten;

    c)

    de dieren worden aan gepaste isolatie en klinische bewaking, met inbegrip van laboratoriumonderzoeken, onderworpen tot de bevoegde autoriteit kan garanderen dat de dieren geen risico op overdracht van de ziekte van categorie A inhouden.

    4.   De bevoegde autoriteit mag voor paardachtigen die worden gehouden in inrichtingen waarvoor een uitbraak van de in bijlage III genoemde ziekten van categorie A is bevestigd, specifieke afwijkingen van artikel 12, lid 1, onder a), toestaan onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 14

    Aanvullende ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van een uitbraak van een ziekte van categorie A bij gehouden landdieren in een inrichting

    1.   Naast de in artikel 12 vastgestelde maatregelen mag de bevoegde autoriteit bemonsteringsprocedures voor gehouden dieren van niet in de lijst opgenomen soorten en wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten instellen op basis van de informatie die is verkregen in het kader van het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde epidemiologisch onderzoek.

    2.   De bevoegde autoriteit mag, nadat zij een risicobeoordeling met betrekking tot de verdere verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A heeft uitgevoerd en rekening houdend met de mogelijkheid om andere risicobeperkingsmaatregelen uit te voeren, opdracht geven om gehouden dieren van niet in de lijst opgenomen soorten en wilde dieren op zodanige wijze te doden dat elk risico op verspreiding van de ziekte van categorie A wordt voorkomen tijdens het doden, tijdens het vervoer en tot en met de verwijdering van de hele kadavers of delen van de dode dieren.

    Artikel 15

    Voorlopige reiniging en ontsmetting en bestrijding van insecten en knaagdieren in de getroffen inrichting

    1.   Onmiddellijk na de voltooiing van de maatregelen die zijn vastgesteld in artikel 12 en, in voorkomend geval, artikel 14 geeft de bevoegde autoriteit opdracht tot een voorlopige reiniging en ontsmetting en, in voorkomend geval, bestrijding van insecten en knaagdieren in de getroffen inrichting om de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen, en houdt zij hier toezicht op.

    2.   De in lid 1 bedoelde voorlopige reiniging, ontsmetting en bestrijding wordt:

    a)

    uitgevoerd overeenkomstig de procedures in bijlage IV, punten A en B, met gebruikmaking van geschikte biociden om de vernietiging van de verwekker van de desbetreffende ziekte van categorie A te waarborgen, en

    b)

    naar behoren gedocumenteerd.

    3.   Wanneer de bevoegde autoriteit één van de in artikel 13, leden 2 en 4, vastgestelde afwijkingen toestaat, geeft zij opdracht tot de in lid 1 bedoelde voorlopige reiniging en ontsmetting en bestrijding, waarbij de in lid 2, onder a), bedoelde procedures aan de specifieke situatie worden aangepast, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de beheersing van de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren, inrichtingen en locaties naar andere, niet-getroffen dieren of naar mensen.

    4.   Naast de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen geeft de bevoegde autoriteit de opdracht om de vervoermiddelen die voor het vervoer van dieren van en naar de getroffen inrichting worden gebruikt, naar behoren te reinigen en ontsmetten en, in voorkomend geval, te onderwerpen aan maatregelen ter bestrijding van insecten en knaagdieren, en zij houdt hier toezicht op.

    Artikel 16

    Afwijkingen en bijzondere regels met betrekking tot de voorlopige reiniging en ontsmetting en bestrijding van vectoren

    De bevoegde autoriteit mag een afwijking van de in artikel 15 vastgestelde voorschriften inzake reiniging en ontsmetting en bestrijding van insecten en knaagdieren toestaan in het geval van:

    a)

    weiden die epidemiologisch verbonden zijn met de getroffen inrichting, met inachtneming van specifieke procedures om de doeltreffende inactivatie van de verwekker van de desbetreffende ziekte van categorie A te waarborgen rekening houdend met het ziekteprofiel, het type inrichting en de klimatologische omstandigheden, en

    b)

    mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, uit de getroffen inrichting, met inachtneming van specifieke procedures om de doeltreffende inactivatie van de verwekker van de desbetreffende ziekte van categorie A te waarborgen overeenkomstig wetenschappelijk bewijs.

    Artikel 17

    Identificatie van epidemiologisch verbonden inrichtingen en andere relevante locaties, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   In het kader van het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde epidemiologisch onderzoek en om alle epidemiologisch verbonden inrichtingen en andere relevante locaties, met inbegrip van vervoermiddelen, te identificeren, traceert de bevoegde autoriteit alle gehouden dieren die aanwezig zijn in de inrichting waarvoor een uitbraak van een ziekte van categorie A is bevestigd alsook alle producten, materialen, stoffen, vervoermiddelen of personen die de desbetreffende ziekte van categorie A waarschijnlijk zullen verspreiden, met inbegrip van:

    a)

    die welke naar en vanuit de inrichting zijn verzonden, en

    b)

    die welke met de inrichting in contact zijn gekomen.

    2.   De in lid 1 bedoelde tracering bestrijkt ten minste de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, teruggerekend vanaf de datum waarop het vermoeden is gemeld.

    3.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit producten die als veilige producten worden beschouwd, zoals bepaald in bijlage VII, uitsluiten van de in lid 1 bedoelde tracering.

    Artikel 18

    Maatregelen die moeten worden toegepast in de epidemiologisch verbonden inrichtingen en andere relevante locaties, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   Wanneer uit de in artikel 17, lid 1, bedoelde tracering blijkt dat dieren van in de lijst opgenomen soorten tijdens de in lid 2 van dat artikel bedoelde periode vanuit of naar de getroffen inrichting zijn verzonden, moet de bevoegde autoriteit:

    a)

    onderzoeken uitvoeren en beperkings- en biobeveiligingsmaatregelen opleggen overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8 in de inrichtingen van bestemming of oorsprong van de verplaatsing, of

    b)

    onmiddellijk de maatregelen van artikel 12 naar de inrichting van oorsprong of de inrichting van bestemming van de verplaatsing uitbreiden indien er epidemiologisch bewijs is van verspreiding van de ziekte naar, vanuit of door die inrichting.

    2.   De bevoegde autoriteit past de in lid 1 bedoelde maatregelen toe in andere inrichtingen en relevante locaties, met inbegrip van vervoermiddelen, die waarschijnlijk verontreinigd zijn als gevolg van contact met dieren, producten, materialen, stoffen, personen of vervoermiddelen uit de getroffen inrichting die zijn geïdentificeerd in het kader van de in lid 17 bedoelde tracering of op basis van andere relevante informatie uit het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde epidemiologisch onderzoek.

    Artikel 19

    Maatregelen die moeten worden toegepast op in het kader van de tracering geïdentificeerde producten

    1.   De bevoegde autoriteit geeft de opdracht om sperma dat en oöcyten en embryo’s die in het kader van de in artikel 17 bedoelde tracering als besmet is/zijn geïdentificeerd, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 te verwijderen, en zij houdt hier toezicht op.

    2.   De bevoegde autoriteit geeft opdracht tot en houdt toezicht op de behandeling, verwerking of verwijdering van de producten die in het kader van de in artikel 17 bedoelde tracering zijn geïdentificeerd, en dit ten minste tot:

    a)

    de eerste inrichting voor de verwerking van levensmiddelen, in het geval van producten van dierlijke oorsprong;

    b)

    de broederij of de inrichting waarnaar eieren zijn verzonden om uit te broeden, in het geval van broedeieren die nog niet zijn uitgekomen, en

    c)

    de eerste verwerkingsinrichting, in het geval van dierlijke bijproducten, met uitzondering van mest, of

    d)

    de locatie van opslag, in het geval van mest, met inbegrip van gebruikt strooisel.

    3.   De bevoegde autoriteit stelt officiële bewaking in van pluimvee dat tijdens de in artikel 17, lid 2, bedoelde traceringsperiode is uitgekomen uit broedeieren die afkomstig zijn uit de getroffen inrichting; die bewaking wordt in alle inrichtingen van bestemming van de broedeieren ingesteld en wordt gedurende 21 dagen na het uitkomen gehandhaafd.

    4.   De bevoegde autoriteit geeft opdracht tot en houdt toezicht op de toepassing van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1069/2009 op het vervoer van dierlijke bijproducten vanuit de inrichtingen.

    5.   De bevoegde autoriteit gelast dat materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn met de desbetreffende ziekte van categorie A of deze waarschijnlijk zullen doorgeven, moeten voldoen aan haar instructies inzake biobeveiligings- en bioveiligheidsvoorwaarden om de verspreiding van de verwekker van de ziekte van categorie A te voorkomen, en zij houdt hier toezicht op.

    Artikel 20

    Maatregelen die moeten worden genomen bij officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten en elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   Bij officiële bevestiging van een uitbraak overeenkomstig artikel 11 in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of een andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen, past de bevoegde autoriteit het volgende toe:

    a)

    de desbetreffende bepalingen van de artikelen 12 tot en met 19, en

    b)

    indien nodig, aanvullende maatregelen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren en de getroffen inrichtingen en locaties naar andere, niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen.

    2.   De bevoegde autoriteit past de bepalingen van de artikelen 12 tot en met 19 ook toe in de inrichtingen van oorsprong van de getroffen dieren of producten die aanwezig zijn in de in lid 1 bedoelde inrichtingen en locaties.

    HOOFDSTUK II

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie A bij gehouden landdieren in de beperkingszones

    Afdeling 1

    Algemene ziektebestrijdingsmaatregelen in de beperkingszone

    Artikel 21

    Instelling van een beperkingszone

    1.   In geval van een uitbraak van een ziekte van categorie A in een inrichting, een levensmiddelen- of diervoederbedrijf, een inrichting voor dierlijke bijproducten of een andere locatie, met inbegrip van vervoermiddelen, stelt de bevoegde autoriteit rond de getroffen inrichting of locatie onmiddellijk een beperkingszone in die bestaat uit:

    a)

    een beschermingszone op basis van de minimale straal vanaf de uitbraak die voor de desbetreffende ziekte van categorie A is vastgesteld in bijlage V;

    b)

    een bewakingszone op basis van de minimale straal vanaf de uitbraak die voor de desbetreffende ziekte van categorie A is vastgesteld in bijlage V, en

    c)

    indien nodig, op basis van de in artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde criteria, extra beperkingszones rond of naast de beschermings- en bewakingszones, waar de bevoegde autoriteit dezelfde maatregelen toepast als die welke in afdeling 3 van dit hoofdstuk voor de bewakingszone zijn vastgesteld.

    2.   Indien twee of meer beperkingszones elkaar overlappen wegens verdere uitbraken van de ziekte van categorie A, past de bevoegde autoriteit de grenzen van de oorspronkelijke beperkingszone aan, met inbegrip van de grenzen van de beschermingszone, de bewakingszone en de extra beperkingszones.

    3.   In afwijking van lid 1 en nadat zij rekening houdend met het ziekteprofiel een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit beslissen geen beperkingszone in te stellen wanneer een uitbraak van een ziekte van categorie A zich voordoet in de volgende locaties:

    a)

    inrichtingen waarin in artikel 13, lid 2, bedoelde dieren worden gehouden;

    b)

    broederijen;

    c)

    levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten;

    d)

    vervoermiddelen;

    e)

    locaties waar het verzamelen of de tijdelijke tentoonstelling van of veterinaire hulp aan dieren plaatsvindt, en

    f)

    elke andere locatie die geen inrichting is.

    Artikel 22

    Maatregelen die moeten worden toegepast in de beperkingszone

    1.   De bevoegde autoriteit stelt onverwijld een inventaris op, en houdt deze bij, van alle inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die zich in de beperkingszone bevinden, met inbegrip van de soorten, categorieën en aantallen dieren in elke inrichting; voor pluimvee mag het aantal dieren worden geschat.

    2.   Om de verspreiding van de ziekte te voorkomen en op basis van epidemiologische informatie of andere bewijzen, mag de bevoegde autoriteit overgaan tot de preventieve doding, overeenkomstig artikel 12, leden 1 en 2, of het slachten van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in de inrichtingen in de beperkingszone.

    3.   De bevoegde autoriteit gelast dat en controleert of alle verplaatsingen van hele kadavers of delen van dode wilde en gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten uit de beperkingszone bestemd zijn voor verwerking of verwijdering overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 in een daartoe erkend bedrijf:

    a)

    op het grondgebied van de lidstaat, of

    b)

    in een andere lidstaat overeenkomstig artikel 48, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 indien het niet mogelijk is de hele kadavers of delen van dode dieren te verwerken of verwijderen in een erkend bedrijf op het grondgebied van de lidstaat waar de uitbraak zich heeft voorgedaan.

    4.   De bevoegde autoriteit legt specifieke voorwaarden op voor het vervoer van dieren en producten door de beperkingszone om ervoor te zorgen dat dit vervoer:

    a)

    wordt uitgevoerd zonder stoppen of lossen in de beperkingszone;

    b)

    waar mogelijk via hoofdwegen of hoofdspoorwegen verloopt, en

    c)

    de omgeving van inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, vermijdt.

    5.   Dierlijke bijproducten die afkomstig zijn uit de beperkingszone en deze verlaten, gaan vergezeld van een door een officiële dierenarts afgegeven diergezondheidscertificaat waarin wordt verklaard dat zij de beperkingszone mogen verlaten onder de voorwaarden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig dit hoofdstuk zijn vastgesteld.

    6.   De bevoegde autoriteit mag beslissen dat het in lid 5 bedoelde certificaat niet wordt afgegeven voor verplaatsingen van dierlijke bijproducten binnen de betrokken lidstaat, wanneer die autoriteit van mening is dat er een alternatief systeem bestaat dat waarborgt dat zendingen van dergelijke producten traceerbaar zijn en dat die producten aan de diergezondheidsvoorschriften voor dergelijke verplaatsingen voldoen.

    7.   Het verzamelen van monsters in inrichtingen in de beperkingszone waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, voor andere doeleinden dan het bevestigen of uitsluiten van de aanwezigheid van de desbetreffende ziekte van categorie A moet door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd.

    Artikel 23

    Afwijkingen van de maatregelen die moeten worden toegepast in de beperkingszone

    De bevoegde autoriteit mag afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit hoofdstuk inzake de maatregelen die moeten worden toegepast in beperkingszones, voor zover dat nodig is en nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd:

    a)

    in de extra beperkingszones zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, onder c);

    b)

    indien de bevoegde autoriteit beslist om een beperkingszone in te stellen wanneer zich een uitbraak van een ziekte van categorie A voordoet in inrichtingen en locaties zoals bedoeld in artikel 21, lid 3;

    c)

    indien de uitbraak zich voordoet in een inrichting waar maximaal 50 in gevangenschap levende vogels worden gehouden, of

    d)

    in inrichtingen en locaties zoals bedoeld in artikel 21, lid 3, die zich in een beperkingszone bevinden.

    Artikel 24

    Voorschriften met betrekking tot de vervoermiddelen voor gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en producten daarvan

    1.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de vervoermiddelen die worden gebruikt om gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en producten daarvan binnen, vanuit, naar en door de beperkingszone te verplaatsen:

    a)

    zo zijn gebouwd en onderhouden dat lekkage of ontsnapping van dieren, producten of voorwerpen die een risico voor de diergezondheid inhouden, wordt voorkomen;

    b)

    onmiddellijk na elk vervoer van dieren, producten of voorwerpen die een risico voor de diergezondheid inhouden, worden gereinigd en ontsmet en, indien nodig, vervolgens opnieuw worden ontsmet en in elk geval actief of passief worden gedroogd vóór opnieuw dieren of producten worden geladen, en

    c)

    in voorkomend geval vóór het vervoer worden onderworpen aan maatregelen om insecten en knaagdieren te bestrijden.

    2.   De reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen zoals bedoeld in lid 1:

    a)

    wordt uitgevoerd overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit vastgestelde instructies of procedures en met gebruikmaking van geschikte biociden om de vernietiging van de verwekker van de desbetreffende ziekte van categorie A te waarborgen, en

    b)

    wordt naar behoren gedocumenteerd.

    Afdeling 2

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in de beschermingszone

    Artikel 25

    Maatregelen die moeten worden toegepast in inrichtingen in de beschermingszone waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden

    1.   De bevoegde autoriteit geeft onverwijld opdracht tot de toepassing van de volgende maatregelen in andere inrichtingen in de beschermingszone waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden dan de inrichting waarvoor de aanwezigheid van de ziekte van categorie A is bevestigd:

    a)

    dieren van in de lijst opgenomen soorten gescheiden houden van wilde dieren en dieren van niet in de lijst opgenomen soorten;

    b)

    aanvullende bewaking toepassen om de verdere verspreiding van de ziekte van categorie A naar inrichtingen op te sporen, met inbegrip van een toename van het ziekte- of sterftecijfer of een aanzienlijke daling in de productiegegevens; dergelijke toenames of dalingen worden onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit gemeld;

    c)

    in voorkomend geval, geschikte bestrijdingsmiddelen tegen insecten, knaagdieren en andere vectoren in en rond de inrichting toepassen;

    d)

    aan de in- en uitgangen van de inrichting gepaste ontsmettingsvoorzieningen gebruiken;

    e)

    gepaste biobeveiligingsmaatregelen toepassen op alle personen die met gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in contact komen of die de inrichting binnenkomen of verlaten alsook op vervoermiddelen om elk risico op verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A te voorkomen;

    f)

    registers bijhouden van alle personen die de inrichting bezoeken, deze actueel houden om de bewaking en bestrijding van de ziekte te vergemakkelijken, en deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit stellen;

    g)

    hele kadavers of delen van dode of gedode gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten verwijderen overeenkomstig artikel 22, lid 3.

    2.   In afwijking van lid 1, onder f), moeten geen registers van bezoekers worden bijgehouden in inrichtingen waar dieren zoals bedoeld in artikel 13, lid 2, worden gehouden als de bezoekers geen toegang hebben tot de ruimten waar de dieren worden gehouden.

    Artikel 26

    Inspectiebezoeken door officiële dierenartsen in inrichtingen in de beschermingszone

    1.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat officiële dierenartsen na de officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A zo snel mogelijk en zonder ongerechtvaardigde vertraging ten minste één inspectiebezoek brengen aan alle in artikel 25 bedoelde inrichtingen.

    2.   Tijdens de in lid 1 bedoelde inspectiebezoeken voeren de officiële dierenartsen ten minste de volgende activiteiten uit:

    a)

    documentencontroles, met inbegrip van een analyse van de documentatie inzake productie, gezondheid en traceerbaarheid;

    b)

    een controle van de uitvoering van de maatregelen die overeenkomstig artikel 25 worden toegepast om de insleep of verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A te voorkomen;

    c)

    een klinisch onderzoek van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten, en

    d)

    indien nodig, het verzamelen van monsters van dieren voor laboratoriumonderzoek om de aanwezigheid van de desbetreffende ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten.

    3.   De bevoegde autoriteit mag extra veterinaire inspectiebezoeken aan de inrichtingen in de beschermingszone eisen om de situatie op te volgen.

    4.   De bevoegde autoriteit documenteert de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde activiteiten en inspectiebezoeken alsook de bevindingen en resultaten daarvan.

    5.   Indien de in bijlage V vastgestelde straal van de beschermingszone groter is dan 3 km, mag de bevoegde autoriteit in afwijking van lid 1 beslissen dat niet alle in artikel 25 bedoelde inrichtingen moeten worden bezocht maar slechts een representatief aantal overeenkomstig bijlage I, punt A.3.

    Artikel 27

    Verboden in verband met activiteiten, met inbegrip van verplaatsingen, met betrekking tot dieren, producten en andere materialen binnen, vanuit of naar de beschermingszone

    1.   De bevoegde autoriteit verbiedt de activiteiten, met inbegrip van verplaatsingen, met betrekking tot dieren van in de lijst opgenomen soorten en producten daarvan en andere materialen binnen, vanuit en naar de beschermingszone overeenkomstig de tabel in bijlage VI.

    2.   De bevoegde autoriteit mag de in lid 1 bedoelde verboden uitbreiden tot:

    a)

    dieren van niet in de lijst opgenomen soorten en producten daarvan, en

    b)

    andere activiteiten, met inbegrip van verplaatsingen, dan die welke in bijlage VI worden vermeld.

    3.   De volgende producten zijn vrijgesteld van de in de leden 1 en 2 bedoelde verboden:

    a)

    producten van dierlijke oorsprong die overeenkomstig bijlage VII ten aanzien van de desbetreffende ziekte als veilige producten worden beschouwd;

    b)

    producten van dierlijke oorsprong die overeenkomstig bijlage VII de relevante behandeling hebben ondergaan;

    c)

    producten of andere materialen die de ziekte waarschijnlijk zullen verspreiden en die zijn verkregen of geproduceerd vóór de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, teruggerekend vanaf de datum waarop het vermoeden is gemeld;

    d)

    binnen de beschermingszone geproduceerde producten die zijn verkregen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten:

    i)

    die buiten de beschermingszone werden gehouden;

    ii)

    die buiten de beschermingszone zijn gehouden en geslacht, of

    iii)

    die buiten de beschermingszone werden gehouden en binnen de beschermingszone zijn geslacht;

    e)

    afgeleide producten.

    4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde verboden zijn van toepassing op de in lid 3 bedoelde producten indien:

    a)

    de producten tijdens het productieproces, de opslag en het vervoer niet duidelijk gescheiden zijn gehouden van producten die overeenkomstig deze verordening niet in aanmerking komen voor verzending naar een bestemming buiten de beperkingszone, of

    b)

    de bevoegde autoriteit beschikt over epidemiologisch bewijs dat de ziekte naar, vanuit of door die producten wordt verspreid.

    Artikel 28

    Algemene voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen van verboden in de beschermingszone

    1.   In afwijking van de in artikel 27 vastgestelde verboden mag de bevoegde autoriteit verplaatsingen van dieren en producten toestaan in de gevallen zoals beschreven in de artikelen 29 tot en met 38 en onder de specifieke voorwaarden die in die artikelen zijn vastgesteld en de algemene voorwaarden die in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel zijn vastgesteld.

    Vóór de bevoegde autoriteit toelating geeft, beoordeelt zij de uit die toelating voortvloeiende risico’s; uit die beoordeling moet blijken dat het risico op verspreiding van de ziekte van categorie A verwaarloosbaar is.

    2.   Alle toegelaten verplaatsingen moeten:

    a)

    uitsluitend via aangewezen routes gebeuren;

    b)

    waar mogelijk via hoofdwegen of hoofdspoorwegen verlopen;

    c)

    de omgeving van inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, vermijden, en

    d)

    worden uitgevoerd zonder lossen of stoppen, tot aan de lossing in de inrichting van bestemming.

    3.   De bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong wijst de inrichting van bestemming aan voor verplaatsingen vanuit of naar de beschermingszone. Als de bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong verschilt van de bevoegde autoriteit van de inrichting van bestemming, stelt zij de bevoegde autoriteit van de inrichting van bestemming van die aanwijzing in kennis.

    4.   De bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong gaat na of de inrichting van bestemming met die aanwijzing instemt en bereid is elke zending dieren of producten te ontvangen.

    5.   Wanneer de bevoegde autoriteit verplaatsingen van dieren vanuit de beschermingszone toestaat, zorgt zij ervoor dat die verplaatsingen geen risico op verspreiding van de ziekte van categorie A inhouden, waarbij zij zich baseert op:

    a)

    een klinisch onderzoek, met gunstig resultaat, van dieren die in de inrichting worden gehouden, met inbegrip van de te verplaatsen dieren;

    b)

    indien nodig, een laboratoriumonderzoek, met gunstig resultaat, van dieren die in de inrichting worden gehouden, met inbegrip van de te verplaatsen dieren, en

    c)

    het resultaat van de in artikel 26 bedoelde inspectiebezoeken.

    6.   Wanneer de bevoegde autoriteit het vervoer van producten vanuit de beschermingszone toestaat, geeft zij opdracht tot en houdt zij toezicht op het volgende:

    a)

    de producten moeten gedurende het hele productieproces en de opslag duidelijk gescheiden zijn gehouden van producten die overeenkomstig deze verordening niet in aanmerking komen voor verzending naar een bestemming buiten de beperkingszone, en

    b)

    de producten mogen niet worden vervoerd met producten die overeenkomstig deze verordening niet in aanmerking komen voor verzending naar een bestemming buiten de beperkingszone.

    7.   Wanneer de bevoegde autoriteit op grond van lid 1 toelating geeft, zorgt zij ervoor dat vanaf het moment van lading, gedurende het hele vervoer en tot de lossing in de aangewezen inrichting van bestemming aanvullende biobeveiligingsmaatregelen worden toegepast overeenkomstig haar instructies.

    Artikel 29

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen voor het slachten van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in de beschermingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten van binnen de beschermingszone gelegen inrichtingen naar een slachthuis dat:

    a)

    zich zo dicht mogelijk bij de inrichting van oorsprong en binnen de beschermingszone bevindt;

    b)

    zich binnen de bewakingszone bevindt, indien het niet mogelijk is de dieren binnen de beschermingszone te slachten, of

    c)

    zich zo dicht mogelijk bij de bewakingszone bevindt, indien het niet mogelijk is de dieren binnen de beschermingszone te slachten.

    2.   De bevoegde autoriteit verleent de in lid 1 bedoelde toelating slechts onder de volgende voorwaarden:

    a)

    de vervoermiddelen moeten op het moment van lading door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit van verzending worden verzegeld;

    b)

    de bevoegde autoriteit van het slachthuis:

    i)

    wordt door de exploitant van het slachthuis op voorhand in kennis gesteld van het voornemen om gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten te ontvangen;

    ii)

    bevestigt de afwezigheid van elk teken van de ziekte van categorie A tijdens de ante- en post-mortemkeuringen;

    iii)

    ziet erop toe dat de exploitant van het slachthuis doeltreffende procedures toepast om ervoor te zorgen dat gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten van oorsprong uit de beschermingszone gescheiden worden gehouden en gescheiden van dergelijke dieren of op een ander tijdstip worden geslacht, bij voorkeur aan het einde van de werkdag van aankomst;

    iv)

    bevestigt aan de bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong van de dieren dat de dieren zijn geslacht;

    v)

    ziet erop toe dat de exploitant van het slachthuis de ruimten waar de dieren zijn gehouden en geslacht, reinigt en ontsmet en dat de reiniging en ontsmetting is voltooid vóór andere gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in die ruimten worden gehouden of geslacht, en

    vi)

    ziet erop toe dat vlees van dergelijke dieren wordt verkregen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 33.

    3.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten van buiten de beschermingszone gelegen inrichtingen naar een binnen de beschermingszone gelegen slachthuis indien:

    a)

    de dieren gescheiden worden gehouden van andere, uit de beschermingszone afkomstige dieren en zij gescheiden of op een ander tijdstip worden geslacht;

    b)

    het verkregen vers vlees gescheiden van vers vlees dat is verkregen van uit de beschermingszone afkomstige dieren wordt versneden, vervoerd en opgeslagen, en

    c)

    de reiniging en ontsmetting van de vervoermiddelen zoals bedoeld in artikel 24 onder officieel toezicht plaatsvindt na het lossen van de dieren.

    4.   In afwijking van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mag de bevoegde autoriteit toestaan dat dierlijke bijproducten die zijn verkregen van overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 geslachte dieren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 als categorie 3-materiaal worden verwerkt en gebruikt in een bedrijf dat voor de verwerking of verwijdering van dierlijke bijproducten is erkend en dat is gelegen op haar grondgebied of in een andere lidstaat indien het niet mogelijk is de dierlijke bijproducten te verwerken of verwijderen in een erkend bedrijf op het grondgebied van de lidstaat waar de uitbraak zich heeft voorgedaan.

    Wanneer de in de eerste alinea bedoelde dierlijke bijproducten naar een bedrijf in een andere lidstaat worden verplaatst, geven de lidstaat van bestemming en de lidstaten van doorvoer toelating voor die verzending en geeft de bevoegde autoriteit van de bestemming toelating voor de verwerking en het gebruik van die dierlijke bijproducten als categorie 3-materiaal overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.

    Artikel 30

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van bepaalde verplaatsingen van pluimvee vanuit in de beschermingszone gelegen inrichtingen

    1.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van eendagskuikens toestaan van een binnen de beschermingszone gelegen inrichting naar een in dezelfde lidstaat maar, indien mogelijk, buiten de beperkingszone gelegen inrichting op voorwaarde dat:

    a)

    in het geval van eendagskuikens die zijn uitgekomen uit eieren die uit de beperkingszone afkomstig zijn:

    i)

    het vervoermiddel op het moment van lading door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit wordt verzegeld;

    ii)

    de inrichting van bestemming na de aankomst van de dieren onder officiële bewaking door de officiële dierenartsen wordt geplaatst, en

    iii)

    het pluimvee, indien het de beperkingszone verlaat, ten minste 21 dagen in de inrichting van bestemming blijft;

    b)

    in het geval van eendagskuikens die zijn uitgekomen uit eieren die van buiten de beperkingszone afkomstig zijn, de broederij van verzending kan garanderen dat er geen contact is geweest tussen die eieren en andere, uit de beperkingszone afkomstige broedeieren of eendagskuikens.

    2.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van legrijp pluimvee toestaan van een binnen de beschermingszone gelegen inrichting naar een in dezelfde lidstaat en, indien mogelijk, binnen de beperkingszone gelegen inrichting op voorwaarde dat:

    a)

    in de inrichting van bestemming geen andere gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten aanwezig zijn;

    b)

    het vervoermiddel op het moment van lading door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit wordt verzegeld;

    c)

    de inrichting van bestemming na de aankomst van de dieren onder officiële bewaking door de officiële dierenartsen wordt geplaatst, en

    d)

    de dieren, indien zij de beperkingszone verlaten, ten minste 21 dagen in de inrichting van bestemming blijven.

    Artikel 31

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van bepaalde verplaatsingen van broedeieren in de beschermingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van broedeieren toestaan:

    a)

    van een in de beschermingszone gelegen inrichting naar een in dezelfde lidstaat gelegen broederij, of

    b)

    van een in dezelfde lidstaat gelegen inrichting naar een in de beschermingszone gelegen broederij.

    2.   Voor de in lid 1, onder a), bedoelde toelating gelden de volgende voorwaarden:

    a)

    de ouderkoppels waarvan de broedeieren zijn verkregen, zijn klinisch onderzocht en bemonsterd voor laboratoriumonderzoek, met gunstig resultaat;

    b)

    de broedeieren en de verpakking ervan zijn vóór verzending ontsmet en de broedeieren kunnen worden getraceerd, en

    c)

    de broedeieren worden vervoerd in vervoermiddelen die door de bevoegde autoriteit zijn verzegeld.

    3.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van broedeieren toestaan van een in de beschermingszone gelegen inrichting naar een in dezelfde lidstaat gelegen inrichting voor uitkomst in de stal indien:

    a)

    de ouderkoppels waarvan de broedeieren zijn verkregen, klinisch zijn onderzocht en zijn bemonsterd voor laboratoriumonderzoek, met gunstig resultaat;

    b)

    de inrichting van bestemming tot 21 dagen na het uitkomen van de eieren onder officieel toezicht wordt geplaatst;

    c)

    het pluimvee gedurende de onder b) bedoelde periode in de inrichting van bestemming blijft, en

    d)

    aan de voorschriften van lid 2, onder b) en c), wordt voldaan.

    Artikel 32

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van sperma vanuit erkende inrichtingen voor levende producten in de beschermingszone

    De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van sperma dat na de geschatte datum van de eerste besmetting van de getroffen inrichting is gewonnen van dieren van in de lijst opgenomen soorten die worden gehouden in erkende inrichtingen voor levende producten die in de beschermingszone zijn gelegen, met uitzondering van broederijen, op voorwaarde dat:

    a)

    alle ziektebestrijdingsmaatregelen ten aanzien van de ziekte van categorie A in de beschermingszone zijn opgeheven overeenkomstig artikel 39;

    b)

    alle gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in het spermawinningscentrum klinisch zijn onderzocht en zijn bemonsterd voor laboratoriumonderzoek om de aanwezigheid van de ziekte van categorie A in het spermawinningscentrum uit te sluiten, en

    c)

    het donordier met gunstig resultaat een laboratoriumonderzoek heeft ondergaan dat is uitgevoerd op een monster dat niet eerder is genomen dan zeven dagen na de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, gerekend vanaf de datum waarop het sperma is gewonnen.

    Artikel 33

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van vers vlees dat en rauwe melk die is verkregen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit in de beschermingszone gelegen inrichtingen

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van vers vlees dat en rauwe melk die is verkregen van dieren van in de lijst opgenomen soorten die worden gehouden in inrichtingen die binnen de beschermingszone zijn gelegen, indien:

    a)

    zij naar een verwerkingsinrichting worden verplaatst om één van de relevante in bijlage VII vastgestelde risicobeperkende behandelingen te ondergaan, of

    b)

    in het geval van vers vlees van pluimvee:

    i)

    het vanaf het moment dat het in het slachthuis is verkregen, is gemarkeerd overeenkomstig bijlage IX, punt 1, en

    ii)

    het niet voor een andere lidstaat bestemd is.

    2.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat verplaatsingen naar een verwerkingsinrichting zoals bedoeld in lid 1, onder a), voldoen aan de volgende voorwaarden:

    a)

    vers vlees moet overeenkomstig bijlage IX, punt 2, in het slachthuis na de post-mortemkeuring worden gemarkeerd en moet dit merk dragen tot het wordt behandeld;

    b)

    vers vlees en rauwe melk moeten van de inrichting van oorsprong naar de verwerkingsinrichting worden verplaatst in verzegelde recipiënten, en

    c)

    de verwerkingsinrichting moet zich in dezelfde beperkingszone of zo dicht mogelijk daarbij bevinden en moet onder toezicht van officiële dierenartsen staan.

    Artikel 34

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van voor menselijke consumptie bestemde eieren vanuit in de beschermingszone gelegen inrichtingen

    De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van voor menselijke consumptie bestemde eieren vanuit in de beschermingszone gelegen inrichtingen naar de volgende bestemmingen in dezelfde lidstaat:

    a)

    een pakstation, op voorwaarde dat zij zijn verpakt in:

    i)

    een wegwerpverpakking, of

    ii)

    een verpakking die zodanig kan worden gereinigd en ontsmet dat de verwekker van de desbetreffende ziekte van categorie A wordt vernietigd;

    b)

    een inrichting voor de vervaardiging van eiproducten zoals vastgesteld in bijlage III, sectie X, hoofdstuk II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 om te worden verwerkt en behandeld overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk XI, bij Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (15).

    Artikel 35

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, vanuit in de beschermingszone gelegen inrichtingen naar een stortplaats

    De bevoegde autoriteit mag slechts toestemming geven voor de verplaatsing van mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, vanuit in de beschermingszone gelegen inrichtingen met het oog op de verwijdering ervan op een in dezelfde lidstaat gelegen aangewezen stortplaats nadat de mest is verwerkt overeenkomstig artikel 13, onder c), van Verordening (EG) nr. 1069/2009.

    Artikel 36

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van voedermiddelen van plantaardige oorsprong en stro vanuit de beschermingszone

    De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van in de beschermingszone geproduceerde(e) voedermiddelen van plantaardige oorsprong en stro op voorwaarde dat:

    a)

    zij zijn geproduceerd op locaties waar geen dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden;

    b)

    zij zijn geproduceerd in verwerkingsinrichtingen voor diervoeder waar geen dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en dat de plantaardige grondstoffen afkomstig zijn van:

    i)

    locaties zoals bedoeld onder a), of

    ii)

    buiten de beschermingszone;

    c)

    zij bestemd zijn voor gebruik binnen de beschermingszone, of

    d)

    zij ten minste één van de risicobeperkende behandelingen zoals bedoeld in bijlage VIII hebben ondergaan.

    Artikel 37

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en producten naar een voor dierlijke bijproducten erkend bedrijf

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten van binnen de beschermingszone gelegen inrichtingen naar een voor de verwerking of verwijdering van dierlijke bijproducten erkend bedrijf waar:

    a)

    de gehouden dieren onmiddellijk worden gedood, en

    b)

    de dierlijke bijproducten die daardoor ontstaan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd.

    2.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van producten van binnen de beschermingszone gelegen inrichtingen en locaties naar een voor de verwerking of verwijdering van dierlijke bijproducten erkend bedrijf waar de producten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd of verwerkt.

    Artikel 38

    Maatregelen die moeten worden toegepast in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de beschermingszone, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   De bevoegde autoriteit past de relevante in artikel 25 en de artikelen 27 tot en met 38 bedoelde maatregelen toe in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de beschermingszone, met inbegrip van vervoermiddelen.

    2.   De bevoegde autoriteit mag in de in lid 1 bedoelde inrichtingen en locaties aanvullende maatregelen toepassen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A binnen en vanuit de beschermingszone te voorkomen.

    Artikel 39

    Duur van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de beschermingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag de in de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk bedoelde maatregelen slechts opheffen als de in bijlage X vastgestelde minimumperiode is verstreken en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de voorlopige reiniging en ontsmetting en, in voorkomend geval, bestrijding van insecten en knaagdieren is overeenkomstig artikel 15 uitgevoerd in de getroffen inrichting, en

    b)

    in alle in de beschermingszone gelegen inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, zijn de dieren van in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig artikel 26 met gunstig resultaat onderworpen aan klinische onderzoeken en, indien nodig, laboratoriumonderzoeken.

    2.   Als de desbetreffende ziekte van categorie A wordt overgedragen door een in de lijst opgenomen vector zoals bedoeld in Verordening (EU) 2018/1882, mag de bevoegde autoriteit:

    a)

    de duur van de maatregelen in de beschermingszone per geval bepalen, rekening houdend met alle factoren die het risico op verspreiding van de ziekte beïnvloeden, en

    b)

    voorzien in het inzetten van verklikkerdieren.

    3.   Na de in lid 1 bedoelde opheffing van de maatregelen zijn de in afdeling 3 van dit hoofdstuk vastgestelde maatregelen gedurende ten minste de in bijlage X vastgestelde aanvullende periode van toepassing in de beschermingszone.

    Afdeling 3

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in de bewakingszone

    Artikel 40

    Maatregelen die moeten worden toegepast in inrichtingen in de bewakingszone

    De bevoegde autoriteit geeft onverwijld opdracht tot de toepassing van de in artikel 25 vastgestelde maatregelen in alle inrichtingen in de bewakingszone waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden.

    Artikel 41

    Inspectiebezoeken door de officiële dierenartsen in inrichtingen in de bewakingszone

    De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat officiële dierenartsen inspectiebezoeken aan een steekproef van inrichtingen in de bewakingszone waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, uitvoeren overeenkomstig artikel 26 en bijlage I, punt A.3.

    Artikel 42

    Verboden in verband met activiteiten, met inbegrip van verplaatsingen, met betrekking tot dieren, producten en andere materialen binnen, vanuit of naar de bewakingszone

    De bevoegde autoriteit past verboden, vrijstellingen en afwijkingen toe ten aanzien van activiteiten, met inbegrip van verplaatsingen met betrekking tot dieren van in de lijst opgenomen soorten, de producten daarvan, en ander materiaal, vanuit en naar de bewakingszone overeenkomstig artikel 27.

    Artikel 43

    Algemene voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen van verboden zoals bedoeld in artikel 42

    1.   In afwijking van artikel 42 mag de bevoegde autoriteit verplaatsingen van dieren en producten alleen toestaan in de gevallen zoals beschreven in de artikelen 44 tot en met 52, onder de specifieke voorwaarden die in die artikelen zijn vastgesteld en de algemene voorwaarden die in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel zijn vastgesteld.

    Vóór de bevoegde autoriteit toelating geeft, beoordeelt zij de uit die toelating voortvloeiende risico’s. Uit die beoordeling moet blijken dat het risico op verspreiding van de ziekte van categorie A verwaarloosbaar is.

    2.   Alle toegelaten verplaatsingen moeten:

    a)

    waar mogelijk via hoofdwegen of hoofdspoorwegen verlopen;

    b)

    de omgeving van inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, vermijden, en

    c)

    worden uitgevoerd zonder lossen of stoppen, tot aan de lossing in de inrichting van bestemming.

    3.   De bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong wijst de inrichting van bestemming aan voor verplaatsingen vanuit of naar de bewakingszone. Als de bevoegde autoriteit niet dezelfde is als die van de inrichting van bestemming, stelt zij de bevoegde autoriteit van de inrichting van bestemming van die aanwijzing in kennis.

    4.   De bevoegde autoriteit van de inrichting van oorsprong gaat na of de inrichting van bestemming met die aanwijzing instemt en bereid is elke zending dieren of producten te ontvangen.

    5.   Wanneer de bevoegde autoriteit verplaatsingen van dieren vanuit de bewakingszone toestaat, zorgt zij ervoor dat die verplaatsingen geen risico op verspreiding van de ziekte van categorie A inhouden, waarbij zij zich baseert op:

    a)

    een klinisch onderzoek, met gunstig resultaat, van dieren die in de inrichting worden gehouden, met inbegrip van de te verplaatsen dieren;

    b)

    indien nodig, een laboratoriumonderzoek, met gunstig resultaat, van dieren die in de inrichting worden gehouden, met inbegrip van de te verplaatsen dieren, en

    c)

    het resultaat van de in artikel 41 bedoelde inspectiebezoeken, indien beschikbaar.

    6.   Wanneer de bevoegde autoriteit het vervoer van producten vanuit de bewakingszone toestaat, zorgt zij ervoor dat:

    a)

    de producten gedurende het hele productieproces en de opslag duidelijk gescheiden zijn gehouden van producten die op grond van deze verordening niet in aanmerking komen voor verzending naar een bestemming buiten de beperkingszone;

    b)

    de producten niet worden vervoerd met producten die op grond van deze verordening niet in aanmerking komen voor verzending naar een bestemming buiten de beperkingszone.

    7.   Wanneer de bevoegde autoriteit een afwijking zoals bedoeld in lid 1 toestaat, zorgt zij ervoor dat vanaf het moment van lading, gedurende het hele vervoer en tot de lossing in de aangewezen inrichting van bestemming aanvullende biobeveiligingsmaatregelen worden toegepast overeenkomstig haar instructies.

    Artikel 44

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen voor het slachten van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten binnen, vanuit en naar de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van uit de bewakingszone afkomstige gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten naar een slachthuis dat:

    a)

    zich zo dicht mogelijk bij de inrichting van oorsprong en binnen de beperkingszone bevindt, of

    b)

    zich buiten de beperkingszone maar zo dicht mogelijk bij de bewakingszone bevindt, indien het niet mogelijk is de dieren binnen de beperkingszone te slachten en nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd.

    2.   Op het vlees dat van de in lid 1 bedoelde dieren wordt verkregen, zijn de maatregelen van artikel 49 van toepassing.

    3.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van van buiten de bewakingszone afkomstige gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten naar een slachthuis in de bewakingszone.

    4.   De bevoegde autoriteit mag toestaan dat dierlijke bijproducten die zijn verkregen van overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 geslachte dieren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 als categorie 3-materiaal worden verwerkt en gebruikt in een bedrijf dat voor de verwerking of verwijdering van dierlijke bijproducten is erkend en dat is gelegen op haar grondgebied of in een andere lidstaat indien het niet mogelijk is de dierlijke bijproducten te verwerken of verwijderen in een erkend bedrijf op het grondgebied van de lidstaat waar de uitbraak zich heeft voorgedaan.

    Wanneer de in de eerste alinea bedoelde dierlijke bijproducten naar een bedrijf in een andere lidstaat worden verplaatst, geven de lidstaat van bestemming en de lidstaten van doorvoer toelating voor die verzending en geeft de bevoegde autoriteit van de bestemming toelating voor de verwerking en het gebruik van die dierlijke bijproducten als categorie 3-materiaal overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.

    Artikel 45

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van bepaalde verplaatsingen van gehouden hoefdieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van gehouden hoefdieren van in de lijst opgenomen soorten naar weiden die zich in de bewakingszone bevinden, op voorwaarde dat:

    a)

    een periode van 15 dagen is verstreken na de voltooiing en goedkeuring van de in artikel 15 bedoelde voorlopige reiniging en ontsmetting, en

    b)

    de dieren niet in contact komen met uit andere inrichtingen afkomstige dieren van in de lijst opgenomen soorten.

    2.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit de verplaatsing toestaan van gehouden dieren van in de lijst opgenomen hoefdiersoorten naar een inrichting die tot dezelfde toeleveringsketen behoort en zich binnen of buiten de bewakingszone bevindt, om de productiecyclus vóór het slachten te voltooien. Als de inrichting van bestemming zich buiten de bewakingszone bevindt, past de bevoegde autoriteit in die inrichting de in de artikelen 40, 41 en 42 vastgestelde maatregelen toe zolang de ziektebestrijdingsmaatregelen in de bewakingszone van oorsprong worden gehandhaafd zoals bepaald in artikel 55.

    Artikel 46

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van bepaalde verplaatsingen van pluimvee vanuit in de bewakingszone gelegen inrichtingen

    1.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van uit de bewakingszone afkomstige eendagskuikens toestaan:

    a)

    naar inrichtingen in dezelfde lidstaat als die waar zij zijn uitgekomen uit eieren die afkomstig zijn van inrichtingen binnen de bewakingszone, indien:

    i)

    de inrichting van bestemming na de aankomst van de dieren onder officiële bewaking wordt geplaatst, en

    ii)

    de dieren, indien zij de beperkingszone verlaten, ten minste 21 dagen in de inrichting van bestemming blijven;

    b)

    naar inrichtingen in dezelfde lidstaat als die waar zij zijn uitgekomen uit eieren die van buiten de beperkingszone afkomstig zijn, indien de broederij van verzending kan garanderen dat er geen contact is geweest tussen die eieren en andere broedeieren of eendagskuikens die zijn verkregen van dieren die binnen de beperkingszone worden gehouden.

    2.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van legrijp pluimvee toestaan van een binnen de bewakingszone gelegen inrichting naar een in dezelfde lidstaat gelegen inrichting, indien:

    a)

    in de inrichting van bestemming geen andere gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten aanwezig zijn;

    b)

    de inrichting van bestemming na de aankomst van het legrijp pluimvee onder officiële bewaking wordt geplaatst, en

    c)

    het pluimvee ten minste 21 dagen in de inrichting van bestemming blijft.

    Artikel 47

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van bepaalde verplaatsingen van broedeieren naar en vanuit inrichtingen in de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van broedeieren toestaan van een in dezelfde lidstaat gelegen inrichting naar:

    a)

    een in de bewakingszone gelegen broederij, of

    b)

    een in de bewakingszone gelegen inrichting voor uitkomst in de stal.

    2.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van broedeieren van een in de bewakingszone gelegen inrichting naar een in dezelfde lidstaat gelegen broederij of naar een in dezelfde lidstaat gelegen inrichting voor uitkomst in de stal slechts toestaan indien de broedeieren en hun verpakking vóór de verzending zijn ontsmet en de eieren kunnen worden getraceerd.

    Artikel 48

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van sperma vanuit erkende inrichtingen voor levende producten in de bewakingszone

    De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van sperma dat na de geschatte datum van de eerste besmetting van de getroffen inrichting is gewonnen van dieren van in de lijst opgenomen soorten die worden gehouden in erkende inrichtingen voor levende producten die in de bewakingszone zijn gelegen, met uitzondering van broederijen, op voorwaarde dat:

    a)

    alle ziektebestrijdingsmaatregelen ten aanzien van de desbetreffende ziekte van categorie A in de bewakingszone zijn opgeheven overeenkomstig artikel 55;

    b)

    alle gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten in het spermawinningscentrum klinisch zijn onderzocht en zijn bemonsterd voor laboratoriumonderzoek om de aanwezigheid van de ziekte van categorie A in het spermawinningscentrum uit te sluiten;

    c)

    het donordier met gunstig resultaat een laboratoriumonderzoek heeft ondergaan dat is uitgevoerd op een monster dat niet eerder is genomen dan zeven dagen na de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, gerekend vanaf de datum waarop het sperma is gewonnen.

    Artikel 49

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van vers vlees dat en rauwe melk die is verkregen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van vers vlees dat en rauwe melk die is verkregen van dieren van in de lijst opgenomen soorten die worden gehouden in inrichtingen die binnen de bewakingszone zijn gelegen, indien:

    a)

    het vers vlees of de rauwe melk naar een verwerkingsinrichting wordt verplaatst om één van de in bijlage VII vastgestelde risicobeperkende behandelingen te ondergaan, of

    b)

    het vers vlees verkregen is van pluimvee.

    2.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat vers vlees dat en rauwe melk die op grond van lid 1, onder a), wordt verplaatst, voldoet aan de volgende voorwaarden:

    a)

    vers vlees wordt overeenkomstig bijlage IX gemarkeerd wanneer het in het slachthuis wordt verkregen en draagt dit merk tot het wordt behandeld, en

    b)

    de verwerking gebeurt in een inrichting die is gelegen in dezelfde beperkingszone of zo dicht mogelijk daarbij en die onder toezicht van officiële dierenartsen staat.

    Artikel 50

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van voor menselijke consumptie bestemde eieren vanuit inrichtingen in de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van voor menselijke consumptie bestemde eieren van inrichtingen in de bewakingszone naar een in dezelfde lidstaat gelegen pakstation, op voorwaarde dat de eieren zijn verpakt in:

    a)

    een wegwerpverpakking, of

    b)

    een verpakking die zodanig kan worden gereinigd en ontsmet dat de verwekker van de ziekte van categorie A wordt vernietigd.

    2.   De bevoegde autoriteit mag verplaatsingen van voor menselijke consumptie bestemde eieren toestaan van een in de bewakingszone gelegen inrichting naar een in dezelfde lidstaat gelegen inrichting voor de vervaardiging van eiproducten indien:

    a)

    de inrichting voor de vervaardiging van eiproducten voldoet aan bijlage III, sectie X, hoofdstuk II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004, en

    b)

    de eieren naar de inrichting voor de vervaardiging van eiproducten worden verplaatst om te worden verwerkt en behandeld overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk XI, bij Verordening (EG) nr. 852/2004.

    Artikel 51

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, vanuit inrichtingen in de bewakingszone

    De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, vanuit in de bewakingszone gelegen inrichtingen:

    a)

    zonder verwerking, naar een stortplaats die daarvoor door de bevoegde autoriteit is erkend en die zich in dezelfde bewakingszone bevindt, of

    b)

    na verwerking, naar een stortplaats die daarvoor door de bevoegde autoriteit is erkend en die zich op het grondgebied van de lidstaat bevindt.

    Artikel 52

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van voedermiddelen van plantaardige oorsprong en stro vanuit de bewakingszone

    De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van in de bewakingszone geproduceerde(e) voedermiddelen van plantaardige oorsprong of stro op voorwaarde dat de voedermiddelen of het stro:

    a)

    zijn geproduceerd in locaties, met uitzondering van verwerkingsinrichtingen voor diervoeder, waar geen dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden;

    b)

    zijn geproduceerd in verwerkingsinrichtingen voor diervoeder waar geen dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en op voorwaarde dat de plantaardige grondstoffen afkomstig zijn van:

    i)

    locaties zoals bedoeld onder a), of

    ii)

    buiten de bewakingszone;

    c)

    bestemd zijn voor gebruik binnen de bewakingszone;

    d)

    ten minste één van de risicobeperkende behandelingen zoals bedoeld in bijlage VIII hebben ondergaan.

    Artikel 53

    Specifieke voorwaarden voor het toestaan van verplaatsingen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten en producten naar een erkend bedrijf

    1.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten van binnen de bewakingszone gelegen inrichtingen naar een voor de verwerking of verwijdering van dierlijke bijproducten erkend bedrijf waar:

    a)

    de gehouden dieren onmiddellijk worden gedood, en

    b)

    de dierlijke bijproducten die daardoor ontstaan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd.

    2.   De bevoegde autoriteit mag de verplaatsing toestaan van producten van binnen de bewakingszone gelegen inrichtingen en andere locaties naar een voor de verwerking of verwijdering van dierlijke bijproducten erkend bedrijf waar de producten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd of verwerkt.

    Artikel 54

    Maatregelen die moeten worden toegepast in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de bewakingszone, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   De bevoegde autoriteit past de relevante in artikel 40 en de artikelen 42 tot en met 53 bedoelde maatregelen toe in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de bewakingszone, met inbegrip van vervoermiddelen.

    2.   De bevoegde autoriteit mag in de in lid 1 bedoelde inrichtingen en locaties aanvullende maatregelen toepassen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A binnen en vanuit de bewakingszone te voorkomen.

    Artikel 55

    Duur van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit mag de krachtens de afdelingen 1 en 3 van dit hoofdstuk in de bewakingszone toegepaste ziektebestrijdingsmaatregelen slechts opheffen als de in bijlage XI vastgestelde periode is verstreken en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    in de beschermingszone is aan de in artikel 39 vastgestelde voorwaarden voldaan, en

    b)

    een representatief aantal inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, is overeenkomstig artikel 41 met gunstig resultaat bezocht door officiële dierenartsen.

    2.   Als de desbetreffende ziekte van categorie A wordt overgedragen door een in de lijst opgenomen vector zoals bedoeld in Verordening (EU) 2018/1882, mag de bevoegde autoriteit:

    a)

    de duur van de maatregelen in de bewakingszone per geval bepalen, rekening houdend met factoren die het risico op verspreiding van de ziekte beïnvloeden, en

    b)

    voorzien in het inzetten van verklikkerdieren.

    Afdeling 4

    Afwijkingen die in geval van verdere ziekte-uitbraken van toepassing zijn in de beperkingszone

    Artikel 56

    Afwijkingen van verboden op verplaatsingen van dieren binnen de beperkingszone wanneer beperkende maatregelen worden gehandhaafd

    1.   Wanneer verboden op verplaatsingen van dieren zoals bepaald in de artikelen 27 en 42 worden gehandhaafd na het verstrijken van de in bijlage XI vastgestelde periode wegens de officiële bevestiging van verdere uitbraken van de ziekte van categorie A, mag de bevoegde autoriteit in uitzonderlijke omstandigheden de verplaatsing toestaan van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten van een in de beperkingszone gelegen inrichting in gevallen die niet worden bestreken door de afwijkingen zoals bedoeld in de artikelen 27 en 42, indien:

    a)

    de exploitant een met redenen omklede aanvraag voor die toelating heeft ingediend;

    b)

    de uit de toelating van die verplaatsing voortvloeiende risico’s vóór het verlenen van de toelating zijn beoordeeld en uit die beoordeling blijkt dat het risico op verspreiding van de ziekte van categorie A verwaarloosbaar is;

    c)

    officiële dierenartsen klinische onderzoeken hebben uitgevoerd en monsters voor laboratoriumonderzoeken hebben verzameld van dieren van in de lijst opgenomen soorten, met inbegrip van de te verplaatsen dieren, die met gunstig resultaat zijn getest.

    2.   Wanneer verplaatsingen van dieren op grond van lid 1 worden toegestaan, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat het vervoer voldoet aan de voorschriften van artikel 24.

    HOOFDSTUK III

    Herbevolking met landdieren van inrichtingen in beperkingszones

    Artikel 57

    Voorwaarden voor het toestaan van de herbevolking van de getroffen inrichting

    1.   De bevoegde autoriteit verleent slechts toestemming voor de herbevolking van de getroffen inrichting als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    een definitieve reiniging en ontsmetting en, in voorkomend geval, bestrijding van insecten en knaagdieren is:

    i)

    uitgevoerd overeenkomstig de in bijlage IV, punten A en C, beschreven procedures met gebruikmaking van geschikte biociden om de vernietiging van de verwekker van de desbetreffende ziekte van categorie A te waarborgen, en

    ii)

    naar behoren gedocumenteerd;

    b)

    de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, gerekend vanaf de datum waarop de onder a) bedoelde definitieve reiniging en ontsmetting is uitgevoerd, is verstreken.

    2.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de definitieve reiniging en ontsmetting en, in voorkomend geval, bestrijding van insecten en knaagdieren in de getroffen inrichting wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van lid 1, onder a).

    3.   De bevoegde autoriteit staat niet toe dat gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten toegang hebben tot een weide gedurende de periode dat die weide als verontreinigd wordt beschouwd; de duur van die periode wordt op basis van een risicobeoordeling bepaald.

    4.   Indien de in lid 1 bedoelde definitieve reiniging en ontsmetting en, in voorkomend geval, bestrijding van insecten en knaagdieren om naar behoren gemotiveerde redenen niet volledig voltooid is in de getroffen inrichting, mag de bevoegde autoriteit in afwijking van lid 1 de herbevolking toestaan op voorwaarde dat:

    a)

    een periode van ten minste drie maanden is verstreken na de uitvoering van de in artikel 15 bedoelde voorlopige reiniging en ontsmetting, en

    b)

    de bevoegde autoriteit, vóór zij toelating geeft, de uit die toelating voortvloeiende risico’s heeft beoordeeld en dat uit die beoordeling blijkt dat het risico op verspreiding van de ziekte van categorie A verwaarloosbaar is.

    Artikel 58

    Afwijking van het voorschrift van artikel 55, lid 1, onder b)

    In geval van officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, verzamelcentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen, mag de bevoegde autoriteit de herintroductie van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor het slachten, verzamelen, keuren of vervoeren toestaan 24 uur na de voltooiing van:

    a)

    de in de artikelen 12, 14, 15, 17 en 18 en artikel 57, lid 1, onder a), bedoelde maatregelen, en

    b)

    alle op de specifieke situatie afgestemde aanvullende maatregelen die door de bevoegde autoriteit zijn toegepast.

    Artikel 59

    Voorschriften voor de herbevolking van de getroffen inrichting met gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten

    1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de herbevolking van de getroffen inrichting met gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voldoet aan de bepalingen van dit artikel.

    2.   Voor herbevolking bestemde gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten:

    a)

    zijn niet afkomstig van een inrichting waarvoor de beperkingen zoals bedoeld in hoofdstuk III gelden, en

    b)

    worden vóór hun introductie in de inrichting bemonsterd met het oog op een laboratoriumonderzoek om de aanwezigheid van de ziekte uit te sluiten, met gunstig resultaat.

    3.   Voor de toepassing van lid 2, onder b), worden monsters verzameld van:

    a)

    een representatief aantal van alle dieren die in de inrichting zullen worden geïntroduceerd, als de dieren allemaal op hetzelfde moment en vanuit dezelfde inrichting van oorsprong worden geïntroduceerd, of

    b)

    een representatief aantal dieren uit elke zending, als de dieren allemaal op verschillende tijdstippen of vanuit verschillende inrichtingen van oorsprong worden geïntroduceerd.

    In het geval van eendagskuikens mag de bevoegde autoriteit beslissen de in lid 2, onder b), bedoelde bemonstering voor laboratoriumonderzoek niet uit te voeren.

    4.   Voor herbevolking bestemde gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten worden als volgt in de inrichtingen geïntroduceerd:

    a)

    in alle epidemiologische eenheden en gebouwen van de getroffen inrichting;

    b)

    bij voorkeur op hetzelfde tijdstip of tijdens de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, gerekend vanaf de datum waarop het eerste dier is geïntroduceerd, of

    c)

    in het geval van veehouderijen waar dieren buiten worden gehouden of indien het onder a) vastgestelde voorschrift niet praktisch is, met gebruik van verklikkerdieren die vóór hun introductie in de inrichting zijn bemonsterd voor laboratoriumonderzoeken, met gunstig resultaat voor de desbetreffende ziekte van categorie A.

    5.   Officiële dierenartsen bezoeken de getroffen inrichting ten minste op de laatste dag van de in bijlage II voor de desbetreffende ziekte vastgestelde monitoringperiode, gerekend vanaf de datum waarop de dieren in de inrichting zijn geplaatst, en in elk geval niet meer dan 30 dagen na die dag, waarbij zij ten minste het volgende uitvoeren:

    a)

    documentencontroles, met inbegrip van een analyse van de documentatie inzake productie, gezondheid en traceerbaarheid;

    b)

    een klinisch onderzoek van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten, en

    c)

    het verzamelen van monsters van dieren voor laboratoriumonderzoek om de aanwezigheid van de desbetreffende ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten.

    6.   Iedere persoon die de inrichting binnenkomt of verlaat leeft gepaste biobeveiligingsmaatregelen na die erop gericht zijn de verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A te voorkomen.

    7.   Gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten verlaten de inrichting alleen met toelating van de bevoegde autoriteit en nadat het in lid 5, onder c), bedoelde laboratoriumonderzoek een positief resultaat heeft opgeleverd.

    8.   Vanaf de datum waarop de dieren in de inrichting zijn geplaatst tot het einde van de herbevolking overeenkomstig artikel 61, moet de exploitant:

    a)

    de gezondheids- en productiegegevens voor gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten actualiseren, en

    b)

    de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis stellen van elke belangrijke verandering in de productiegegevens alsook van elke andere afwijking.

    9.   Indien de bevoegde autoriteit gedurende de in lid 8 bedoelde periode in kennis wordt gesteld van uitzonderlijke sterftecijfers of klinische tekenen van de desbetreffende ziekte van categorie A, verzamelen de officiële dierenartsen onverwijld monsters voor een laboratoriumonderzoek om de aanwezigheid van de desbetreffende ziekte van categorie A uit te sluiten.

    10.   De bevoegde autoriteit mag geconsigneerde inrichtingen vrijstellen van één of meer bepalingen van de leden 1 tot en met 9 nadat zij de uit die vrijstelling voortvloeiende risico’s heeft beoordeeld en nadat uit die beoordeling is gebleken dat het risico op verspreiding van de ziekte van categorie A verwaarloosbaar is.

    Artikel 60

    Aanvullende voorschriften voor de herbevolking van de getroffen inrichting

    1.   Wanneer de bevoegde autoriteit toestemming verleent voor de herbevolking van de getroffen inrichting met andere dieren dan gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten, houdt zij rekening met het risico op verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A en het risico op persistentie van vectoren.

    2.   De bevoegde autoriteit mag enkele of alle bepalingen van de artikelen 57 en 59 uitbreiden indien preventieve doding zoals bedoeld in artikel 7, lid 4, en artikel 9, lid 4, wordt toegepast.

    Artikel 61

    Einde van de herbevolking van de getroffen inrichting en opheffing van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de getroffen inrichting

    1.   De herbevolking van de getroffen inrichting wordt als voltooid beschouwd wanneer de maatregelen van de artikelen 57 en 59 en, in voorkomend geval, artikel 60 met succes zijn beëindigd.

    2.   De bevoegde autoriteit heft alle ziektebestrijdingsmaatregelen op die overeenkomstig deze verordening in de getroffen inrichting worden toegepast wanneer de herbevolking overeenkomstig lid 1 als voltooid wordt beschouwd.

    HOOFDSTUK IV

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten

    Artikel 62

    Maatregelen bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten

    1.   Bij vermoeden van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig artikel 9, leden 1, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voert de bevoegde autoriteit onmiddellijk een onderzoek uit om de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekte te bevestigen of uit te sluiten.

    2.   Tijdens het in lid 1 bedoelde onderzoek organiseert de bevoegde autoriteit ten minste post-mortemonderzoeken en de verzameling van monsters voor laboratoriumonderzoek van wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten die zijn doodgeschoten of die dood zijn gevonden, om de aanwezigheid van de ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten.

    3.   Wat betreft de kadavers van wilde dieren waarvan wordt vermoed dat zij met de desbetreffende ziekte van categorie A besmet zijn, ongeacht of deze dieren zijn gedood of dood zijn gevonden, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat:

    a)

    de volledige kadavers van de wilde dieren of delen daarvan worden verwijderd of verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009, en

    b)

    indien mogelijk, alle materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn door contact met de kadavers van wilde dieren of daarvan verkregen dierlijke bijproducten, worden gereinigd en ontsmet of verwijderd volgens de instructies en onder toezicht van officiële dierenartsen.

    Artikel 63

    Maatregelen bij een uitbraak van een ziekte van categorie A bij wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten

    1.   Bij officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A bij wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig artikel 9, leden 2, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 mag de bevoegde autoriteit een besmette zone bepalen om de verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen, waarbij zij zich baseert op:

    a)

    het ziekteprofiel;

    b)

    de geschatte populatie van wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten;

    c)

    de risicofactoren die aan de verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A bijdragen, en met name het risico op de insleep van een ziekte van categorie A in inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden;

    d)

    de resultaten van de bemonstering, en

    e)

    andere relevante actoren.

    2.   Wat betreft de kadavers van wilde dieren waarvan is bevestigd dat zij met de desbetreffende ziekte van categorie A besmet zijn, ongeacht of deze dieren zijn gedood of dood zijn gevonden, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat:

    a)

    de volledige kadavers van de wilde dieren of delen daarvan worden verwijderd of verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009, en

    b)

    indien mogelijk, alle materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn door contact met de kadavers van wilde dieren of dierlijke bijproducten daarvan, worden gereinigd en ontsmet of verwijderd volgens de instructies en onder toezicht van officiële dierenartsen.

    3.   De bevoegde autoriteit mag de grenzen van de oorspronkelijke besmette zone aanpassen:

    a)

    om de verdere verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A te beheersen, en

    b)

    wanneer verdere uitbraken van de ziekte van categorie A bij wilde dieren worden bevestigd.

    4.   De bevoegde autoriteit stelt onmiddellijk exploitanten, klinische dierenartsen, jagers, andere betrokken bevoegde autoriteiten en alle andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen in kennis van de uitbraak van de ziekte en van de vastgestelde bestrijdingsmaatregelen.

    Artikel 64

    Maatregelen die moeten worden toegepast in de besmette zone

    1.   In de overeenkomstig artikel 63 vastgestelde besmette zone organiseert de bevoegde autoriteit post-mortemonderzoeken van wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten die doodgeschoten zijn of dood zijn gevonden, indien nodig met inbegrip van bemonstering voor laboratoriumonderzoek.

    2.   In de besmette zone moet de bevoegde autoriteit ten minste:

    a)

    risicobeperkende maatregelen en versterkte biobeveiligingsmaatregelen toepassen om de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren en de besmette zone naar niet-getroffen dieren of naar mensen te voorkomen;

    b)

    de verplaatsing van wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten en daarvan verkregen producten van dierlijke oorsprong verbieden zoals bepaald in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie (16), en

    c)

    ervoor zorgen dat alle kadavers van wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten of delen daarvan, ongeacht of de dieren zijn gedood of dood zijn gevonden, worden verwijderd of verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.

    Artikel 65

    Aanvullende maatregelen die moeten worden toegepast in de besmette zone

    Om de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen, mag de bevoegde autoriteit in de besmette zone:

    a)

    de verplaatsing van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten reguleren;

    b)

    jachtactiviteiten en andere buitenactiviteiten reguleren;

    c)

    het voederen van wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten beperken, en

    d)

    een plan voor de uitroeiing van de ziekte van categorie A bij wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten ontwikkelen en uitvoeren, als de epidemiologische situatie dit vereist.

    Artikel 66

    Operationele groep van deskundigen

    Bij officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A bij wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten en als de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 63 een besmette zone vaststelt, stelt de bevoegde autoriteit een operationele groep van deskundigen in zoals bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429 om de bevoegde autoriteit bij te staan bij:

    a)

    de beoordeling van de epidemiologische situatie en de evolutie ervan;

    b)

    het bepalen van de besmette zone;

    c)

    de vaststelling van geschikte maatregelen om overeenkomstig dit hoofdstuk toe te passen in de besmette zone en de duur ervan, en

    d)

    de ontwikkeling van een uitroeiingsplan, indien van toepassing.

    Artikel 67

    Duur van de maatregelen in de besmette zone

    De bevoegde autoriteit handhaaft de maatregelen die overeenkomstig dit hoofdstuk in de besmette zone worden toegepast tot uit de epidemiologische informatie blijkt dat de betrokken wilde populatie niet langer een risico inhoudt op insleep van een ziekte van categorie A in inrichtingen waar dieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en de operationele groep de opheffing van de maatregelen aanbeveelt.

    HOOFDSTUK V

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie b en c bij landdieren

    Artikel 68

    Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden toegepast wanneer de bevoegde autoriteit vermoedt dat een ziekte van categorie B of C aanwezig is in lidstaten of zones die de ziektevrije status hebben verkregen

    Bij vermoeden van een ziekte van categorie B of C overeenkomstig artikel 9, lid 1, 3 of 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 in lidstaten of zones die de ziektevrije status hebben verkregen op grond van artikel 36, lid 4, van Verordening (EU) 2016/429 of artikel 84, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689, past de bevoegde autoriteit de maatregelen toe die zijn vastgesteld in:

    a)

    de artikelen 21, 22 en 23 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voor infectie met Brucella abortus, B. melitensis, B. suis, infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex, enzoötische boviene leukose, infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis, infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky en boviene virusdiarree;

    b)

    artikel 35 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voor infectie met het rabiësvirus, en

    c)

    artikel 41 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voor infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24).

    Artikel 69

    Ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden toegepast wanneer de aanwezigheid van een ziekte van categorie B of C wordt bevestigd

    Bij bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie B of C overeenkomstig artikel 9, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 in lidstaten of zones die de ziektevrije status hebben verkregen op grond van artikel 36, lid 4, van Verordening (EU) 2016/429 of artikel 84, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689, past de bevoegde autoriteit de maatregelen toe die zijn vastgesteld in:

    a)

    de artikelen 24 tot en met 31 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voor infectie met Brucella abortus, B. melitensis, B. suis, infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex, enzoötische boviene leukose, infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis, infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky en boviene virusdiarree;

    b)

    artikel 36 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voor infectie met het rabiësvirus, en

    c)

    artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voor infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1-24).

    DEEL III

    WATERDIEREN

    HOOFDSTUK I

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie a bij aquacultuurdieren

    Afdeling 1

    Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren

    Artikel 70

    Verplichtingen van exploitanten bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren in inrichtingen

    Bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten nemen exploitanten de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren en aquacultuurinrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn naar andere, niet-getroffen waterdieren tot de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van de ziekte van categorie A heeft uitgesloten:

    a)

    indien technisch mogelijk, alle aquacultuurdieren in de inrichting waarvan wordt vermoed dat zij met de ziekte van categorie A besmet is, isoleren;

    b)

    verplaatsingen van aquacultuurdieren naar en vanuit de inrichting voorkomen;

    c)

    registers van alle bezoeken en verplaatsingen van en naar de inrichting bijhouden;

    d)

    alle producten, uitrusting, materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn met de ziekte van categorie A en deze waarschijnlijk zullen overdragen, geïsoleerd houden en, voor zover dat uitvoerbaar is, beschermen tegen vectoren en andere waterdieren;

    e)

    de gepaste biobeveiligingsmaatregelen uitvoeren om de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen;

    f)

    de bevoegde autoriteit, op haar verzoek, alle relevante informatie verstrekken met betrekking tot de ziekte van categorie A, en

    g)

    alle instructies van de bevoegde autoriteit volgen met betrekking tot de bestrijding van de ziekte van categorie A, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 en deze verordening.

    Artikel 71

    Onderzoek door de bevoegde autoriteit van het vermoeden van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren in een inrichting

    1.   Bij vermoeden van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren in een inrichting overeenkomstig artikel 9, leden 1, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 voert de bevoegde autoriteit onmiddellijk een onderzoek uit om de aanwezigheid van de in de lijst opgenomen ziekte te bevestigen of uit te sluiten.

    2.   Tijdens het in lid 1 bedoelde onderzoek zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de officiële dierenartsen ten minste:

    a)

    klinische onderzoeken uitvoeren van aquacultuurdieren, en

    b)

    monsters verzamelen voor laboratoriumonderzoek.

    Artikel 72

    Voorlopige beperkings- en biobeveiligingsmaatregelen die moeten worden toegepast bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren

    1.   Bij vermoeden van een ziekte van categorie A in een inrichting plaatst de bevoegde autoriteit de inrichting onder officiële bewaking en legt zij onmiddellijk de volgende voorlopige beperkings- en biobeveiligingsmaatregelen op om de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen aquacultuurdieren en inrichting naar niet-getroffen waterdieren te voorkomen:

    a)

    een verbod op verplaatsingen van aquacultuurdieren naar en vanuit de inrichting;

    b)

    een verbod op niet-essentiële verplaatsingen vanuit de inrichting van vervoermiddelen en uitrusting;

    c)

    een verbod op het slachten van aquacultuurdieren voor menselijke consumptie;

    d)

    indien technisch mogelijk en als noodzakelijk beschouwd, de verplichting om alle aquacultuurdieren te isoleren, en

    e)

    indien uitvoerbaar, de toepassing van geschikte middelen en maatregelen om vogels en andere roofdieren te beheersen.

    2.   De bevoegde autoriteit mag opdracht geven tot de preventieve doding van in de lijst opgenomen soorten in de getroffen inrichting waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is, op voorwaarde dat alle nodige biobeveiligings- en andere risicobeperkingsmaatregelen worden toegepast om de verspreiding van de ziekte van categorie A vanuit de inrichting te voorkomen.

    3.   In afwijking van artikel 10, onder i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, staat de bevoegde autoriteit de verplaatsing van aquacultuurdieren toe met als enig doel de onmiddellijke doding in een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen of een bedrijf dat is erkend voor de verwerking of verwijdering van dierlijke bijproducten van categorie 1 of 2 overeenkomstig die verordening. De toelating mag alleen worden verleend als de nodige biobeveiligings- en andere risicobeperkingsmaatregelen worden toegepast om de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen.

    4.   Alle dierlijke bijproducten van dode aquacultuurdieren die zijn gestorven of gedood overeenkomstig dit artikel, met inbegrip van weekdierschelpen met vlees, worden in afwijking van artikel 10, onder i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 verwerkt of verwijderd als materiaal van categorie 1 of 2 overeenkomstig die verordening om ervoor te zorgen dat de desbetreffende ziekteverwekker wordt geïnactiveerd en om de overdracht van de ziekte naar andere waterdieren te voorkomen.

    Artikel 73

    Inventaris en analyse van documentatie bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren

    1.   Bij vermoeden van een ziekte van categorie A geeft de bevoegde autoriteit de exploitanten van de inrichtingen waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is, de opdracht om onverwijld een actuele inventaris op te stellen en bij te houden van het volgende, en controleert zij of dit is gebeurd:

    a)

    de soorten, categorieën en hoeveelheden (aantallen, volume of gewicht) van alle aquacultuurdieren die in de inrichting worden gehouden;

    b)

    alle producten, materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn met de ziekte van categorie A of deze waarschijnlijk zullen overdragen, en

    c)

    het sterftecijfer in elke epidemiologische eenheid in de inrichting, dat dagelijks wordt opgetekend.

    2.   In het kader van het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde epidemiologische onderzoek, dat wordt uitgevoerd in inrichtingen waarvan wordt vermoed dat de ziekte er aanwezig is, analyseren de officiële dierenartsen ten minste de in artikel 186, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde gegevens.

    Artikel 74

    Uitbreiding van ziektebestrijdingsmaatregelen bij vermoeden van een ziekte van categorie A naar andere inrichtingen

    Om de verspreiding van een ziekte van categorie A te voorkomen, voert de bevoegde autoriteit een onderzoek uit zoals bedoeld in artikel 71 en, nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, breidt zij de relevante in de artikelen 72 en 73 vastgestelde maatregelen uit naar:

    a)

    inrichtingen die zich in hetzelfde compartiment bevinden als de inrichting waarvan wordt vermoed dat de ziekte er aanwezig is of die wegens de afstand of de hydrodynamische of topografische omstandigheden een verhoogd risico lopen om de desbetreffende ziekteverwekker over te krijgen van de inrichting waarvan wordt vermoed dat de ziekte er aanwezig is;

    b)

    elke andere inrichting dan de onder a) bedoelde inrichtingen, die een rechtstreekse epidemiologische band heeft met de inrichting waarvan wordt vermoed dat de ziekte er aanwezig is.

    Artikel 75

    Tijdelijke beperkingszones rond de inrichting

    De bevoegde autoriteit mag een tijdelijke beperkingszone instellen rond de inrichting waarvan wordt vermoed dat er een ziekte van categorie A aanwezig is en waar voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen worden toegepast zoals bedoeld in de artikelen 72 en 73, rekening houdend met de volgende omstandigheden:

    a)

    de ligging van de inrichting in een gebied met andere inrichtingen waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden waarvan wordt vermoed dat zij met een ziekte van categorie A besmet zijn;

    b)

    de verplaatsing van dieren in de omgeving van de verdachte inrichting;

    c)

    de vertraging bij de bevestiging van de aanwezigheid van de ziekte van categorie A overeenkomstig artikel 77;

    d)

    de ontoereikende informatie over de mogelijke oorsprong en insleeproutes van de ziekte van categorie A waarvan wordt vermoed dat zij aanwezig is, en

    e)

    het ziekteprofiel, met name de routes waarlangs en de snelheid waarmee de ziekte wordt overgedragen en de persistentie van de ziekte in de betrokken populatie van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten.

    Artikel 76

    Maatregelen die moeten worden genomen bij vermoeden van een ziekte van categorie A in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   Bij vermoeden van een ziekte van categorie A overeenkomstig artikel 9, leden 1, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen, zorgt de bevoegde autoriteit voor de toepassing van:

    a)

    de in de artikelen 71 tot en met 75 vastgestelde maatregelen, en

    b)

    indien nodig, aanvullende maatregelen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A van de verdachte dieren en inrichtingen of locaties naar niet-getroffen dieren te voorkomen.

    2.   De bevoegde autoriteit past de bepalingen van de artikelen 71 tot en met 75 ook toe in de inrichtingen van oorsprong van de dieren of producten die aanwezig zijn in de in lid 1 bedoelde inrichtingen en locaties.

    Afdeling 2

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren

    Artikel 77

    Officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren

    De bevoegde autoriteit gaat over tot de officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A bij aquacultuurdieren wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 9, leden 2, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689.

    Artikel 78

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A in een inrichting

    1.   Naar aanleiding van de officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A overeenkomstig artikel 77 geeft de bevoegde autoriteit opdracht tot de onmiddellijke uitvoering, naast de in de artikelen 72 en 73 vastgestelde maatregelen, van de volgende ziektebestrijdingsmaatregelen onder toezicht van de officiële dierenartsen in de inrichting waarvoor de uitbraak van een ziekte van categorie A officieel is bevestigd:

    a)

    vissen en schaaldieren van in de lijst opgenomen soorten worden zo snel mogelijk gedood en weekdieren van in de lijst opgenomen soorten worden zo snel mogelijk uit het water gehaald;

    b)

    de onder a) bedoelde dieren worden in afwijking van artikel 10, onder i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 verwijderd als materiaal van categorie 1 of 2 overeenkomstig die verordening;

    c)

    de onder a) en b) bedoelde maatregelen worden uitgevoerd:

    i)

    in de inrichting waarvoor de uitbraak van een ziekte van categorie A officieel is bevestigd, met verdere verwerking ter plaatse, of

    ii)

    in een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen of in een bedrijf dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 is erkend voor verwerking of verwijdering op een manier die het risico op verspreiding van de ziekte van categorie A voorkomt;

    d)

    aquacultuurdieren van niet in de lijst opgenomen soorten worden zo snel mogelijk gedood of geslacht voor menselijke consumptie of, in het geval van weekdieren, uit het water gehaald overeenkomstig lid 1, onder b);

    e)

    gepaste maatregelen worden toegepast om elke mogelijke verspreiding van de ziekte van categorie A van en naar wilde waterdieren die in epidemiologisch contact met de inrichting kunnen staan, te beperken;

    f)

    alle mogelijk verontreinigde producten, materialen of stoffen worden geïsoleerd tot:

    i)

    zij worden verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009, in het geval van dierlijke bijproducten;

    ii)

    zij in afwijking van artikel 10, onder i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwerkt of verwijderd als materiaal van categorie 1 of 2 overeenkomstig die verordening, in het geval van producten van dierlijke oorsprong;

    iii)

    de reinigings- en ontsmettingsmaatregelen volledig zijn uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 80, in het geval van materialen en stoffen die geschikt zijn om te worden gereinigd en ontsmet, en

    iv)

    zij uit de inrichting zijn weggehaald en zijn verwijderd onder toezicht van officiële dierenartsen, in het geval van diervoeder en andere materialen die niet geschikt zijn om te worden gereinigd en ontsmet.

    2.   De bevoegde autoriteit geeft opdracht tot en houdt toezicht op het volgende:

    a)

    de overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het vervoer vanuit de getroffen inrichting van in lid 1, onder f), i), bedoelde dierlijke bijproducten en in lid 1, onder f), ii), bedoelde producten van dierlijke oorsprong, en

    b)

    de overeenstemming van het vervoer vanuit de getroffen inrichting van in lid 1, onder f), iv), bedoelde materialen of stoffen met haar instructies inzake biobeveiligings- en bioveiligheidsvoorwaarden om de verspreiding van de verwekker van de ziekte van categorie A te voorkomen.

    3.   In afwijking van lid 1, onder a), mag de bevoegde autoriteit, nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, toestaan dat vissen of schaaldieren worden geslacht of dat weekdieren uit het water worden gehaald, met het oog op menselijke consumptie, in de inrichting of in een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen op voorwaarde dat gepaste biobeveiligingsmaatregelen en andere noodzakelijke risicobeperkingsmaatregelen om de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen, worden genomen. Alle dierlijke bijproducten die door die afwijking ontstaan, worden in afwijking van artikel 10, onder i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 verwerkt of verwijderd als materiaal van categorie 1 of 2 overeenkomstig die verordening.

    4.   In afwijking van lid 1, onder d), mag de bevoegde autoriteit, nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, beslissen om aquacultuurdieren van niet in de lijst opgenomen soorten niet te doden, slachten of uit het water te halen op voorwaarde dat gepaste risicobeperkingsmaatregelen worden toegepast om elk risico op de verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A vanuit de inrichting te voorkomen.

    5.   In afwijking van lid 1, onder f), ii), mag de bevoegde autoriteit, nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong toestaan overeenkomstig artikel 83.

    Artikel 79

    Specifieke afwijkingen van bestrijdingsmaatregelen in inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de instandhouding van met uitsterven bedreigde soorten

    1.   De bevoegde autoriteit mag afwijkingen van de in artikel 78, lid 1, onder a) en c), vastgestelde maatregelen toestaan in geval van officiële bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A in inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden voor wetenschappelijke doeleinden of met het oog op de instandhouding van met uitsterven bedreigde soorten, op voorwaarde dat:

    a)

    de diergezondheidsstatus van de betrokken lidstaat, of van andere lidstaten, niet in het gedrang komt, en

    b)

    alle gepaste biobeveiligingsmaatregelen, zoals vermeld in artikel 78, worden genomen om elk risico op de verspreiding van de verwekker van de ziekte van categorie A te voorkomen.

    2.   Wanneer de bevoegde autoriteit op grond van lid 1 een afwijking toestaat, moet zij ervoor zorgen dat de aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten waarvoor de afwijking geldt:

    a)

    worden gehouden in ruimten waar gepaste biobeveiligingsmaatregelen worden uitgevoerd om de verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A te voorkomen, en

    b)

    worden onderworpen aan verdere bewaking en laboratoriumonderzoeken en niet uit de inrichting worden verplaatst tot uit de laboratoriumtests is gebleken dat zij geen risico op de verdere verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A inhouden.

    Artikel 80

    Reiniging en ontsmetting

    1.   De bevoegde autoriteit geeft de exploitanten de opdracht om, onmiddellijk na de voltooiing van de in artikel 78 vastgestelde ziektebestrijdingsmaatregelen, de reiniging en ontsmetting uit te voeren van:

    a)

    de inrichting, voor zover de bevoegde autoriteit dat technisch mogelijk acht;

    b)

    alle uitrusting die voor de dierhouderij wordt gebruikt, met inbegrip van maar niet beperkt tot uitrusting voor het voederen, sorteren, behandelen en vaccineren, en werkboten;

    c)

    alle uitrusting die voor de productie wordt gebruikt, met inbegrip van maar niet beperkt tot kooien, netten, tafels, zakken en beuglijnen;

    d)

    alle beschermende kleding of veiligheidsuitrusting die door exploitanten en bezoekers wordt gebruikt, en

    e)

    alle vervoermiddelen, met inbegrip van tanks, die worden gebruikt voor de verplaatsing van besmette dieren of van personeel dat met besmette dieren in contact is gekomen, en andere daarvoor gebruikte uitrusting.

    2.   De in lid 1 bedoelde reiniging en ontsmetting wordt uitgevoerd:

    a)

    overeenkomstig een vooraf door de bevoegde autoriteit en de exploitant overeengekomen protocol, en

    b)

    onder toezicht van officiële dierenartsen.

    Artikel 81

    Stillegging van de getroffen inrichting

    De bevoegde autoriteit geeft exploitanten de opdracht om de getroffen inrichting, na de voltooiing van de reiniging en ontsmetting zoals bdoeld in artikel 80, stil te leggen gedurende de in bijlage XIII vastgestelde periode.

    Artikel 82

    Uitbreiding van ziektebestrijdingsmaatregelen in geval van bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A

    Om de verspreiding van een ziekte van categorie A te voorkomen, voert de bevoegde autoriteit een onderzoek uit zoals bedoeld in artikel 71 en, nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, breidt zij sommige of alle in de artikelen 78, 80 en 81 vastgestelde maatregelen uit naar:

    a)

    inrichtingen die tot hetzelfde compartiment behoren of die wegens de afstand of de hydrodynamische of topografische omstandigheden een verhoogd risico lopen om de desbetreffende ziekteverwekker over te krijgen van de verdachte inrichting waarvan is bevestigd dat de ziekte er aanwezig is;

    b)

    elke inrichting waarvoor in het kader van het in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde onderzoek is aangetoond dat er een rechtstreekse epidemiologische band is met de inrichting waarvoor de aanwezigheid van de ziekte is bevestigd.

    Artikel 83

    In de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten die in besmette inrichtingen zijn geproduceerd

    1.   Wanneer de bevoegde autoriteit op grond van artikel 78, lid 5, een afwijking toestaat, mag zij het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong slechts toestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    vissen moeten vóór de verzending worden geslacht en van de ingewanden worden ontdaan;

    b)

    weekdieren en schaaldieren moeten vóór de verzending volledig traceerbaar zijn en worden verwerkt tot niet-levensvatbare producten die niet kunnen overleven als zij terug in het water worden gezet.

    Indien zuivering vereist is vóór het verwerken en in de handel brengen, wordt die zuivering uitgevoerd in een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen of in een biobeveiligd zuiveringscentrum.

    2.   De in lid 1 bedoelde producten van dierlijke oorsprong zijn bestemd voor:

    a)

    rechtstreekse levering aan de eindgebruiker, of

    b)

    verdere verwerking in een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen.

    Artikel 84

    Maatregelen die moeten worden genomen in geval van bevestiging van de aanwezigheid van ziekten van categorie A in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten of elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   In geval van bevestiging overeenkomstig artikel 77 van de aanwezigheid van een ziekte van categorie A in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten of elke andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen, zorgt de bevoegde autoriteit voor de toepassing van:

    a)

    de in de artikelen 78, 80 en 81 vastgestelde maatregelen, en

    b)

    indien nodig, aanvullende maatregelen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren en inrichtingen of locaties naar niet-getroffen dieren te voorkomen.

    2.   De bevoegde autoriteit past de bepalingen van de artikelen 78, 80 en 81 ook toe in de inrichtingen van oorsprong van de dieren of producten die aanwezig zijn in de in lid 1 bedoelde inrichtingen en locaties.

    HOOFDSTUK II

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie A bij aquacultuurdieren in de beperkingszone

    Afdeling 1

    Algemene ziektebestrijdingsmaatregelen in de beperkingszone

    Artikel 85

    Instelling van een beperkingszone

    1.   In geval van officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A in een inrichting, een levensmiddelen- of diervoederbedrijf, een inrichting voor dierlijke bijproducten of een andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen, stelt de bevoegde autoriteit rond de getroffen inrichting of locatie onmiddellijk een beperkingszone in, met inbegrip van:

    a)

    een beschermingszone rond de inrichting of locatie waarvoor de aanwezigheid van de ziekte van categorie A is bevestigd;

    b)

    een bewakingszone rond de beschermingszone, en

    c)

    indien nodig extra beperkingszones rond of naast de beschermings- en bewakingszone, op basis van de in artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde criteria.

    2.   De omvang van de zones wordt geval per geval bepaald, rekening houdend met factoren die het risico op verspreiding van de ziekte beïnvloeden. De bevoegde autoriteit baseert zich daarbij op de volgende gegevens en criteria:

    a)

    gegevens uit het epidemiologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 57 van Verordening (EU) 2016/429;

    b)

    relevante hydrodynamische gegevens;

    c)

    in artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) 2016/429 vermelde criteria, en

    d)

    in bijlage XIV vastgestelde criteria.

    3.   Indien twee of meer beperkingszones elkaar overlappen wegens verdere uitbraken van de ziekte van categorie A, past de bevoegde autoriteit de grenzen van de oorspronkelijke beperkingszone aan, met inbegrip van de grenzen van de beschermingszone, de bewakingszone en de extra beperkingszones.

    4.   In afwijking van lid 1 mag de bevoegde autoriteit wegens specifieke geografische, hydrodynamische en epidemiologische omstandigheden en nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met het ziekteprofiel:

    a)

    afzien van het instellen van de beperkingszone zoals bedoeld in lid 1 rond de besmette inrichting of locatie;

    b)

    een beperkingszone instellen die bestaat uit een beschermingszone zonder aangrenzende bewakingszone, en

    c)

    afzien van het instellen van een beperkingszone wanneer de aanwezigheid van een ziekte van categorie A is bevestigd in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of een andere relevante locatie, met inbegrip van vervoermiddelen.

    5.   Voor zover dat nodig is en nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met de geografische, hydrodynamische en epidemiologische omstandigheden en het ziekteprofiel, mag de bevoegde autoriteit afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk:

    a)

    in de extra beperkingszones, en

    b)

    indien de bevoegde autoriteit beslist om de beperkingszone in te stellen wanneer zich een uitbraak van een ziekte van categorie A voordoet in inrichtingen of andere relevante locaties zoals bedoeld in lid 4, onder c).

    Artikel 86

    Maatregelen die moeten worden toegepast in de beperkingszone

    1.   De bevoegde autoriteit stelt onverwijld een inventaris op, en houdt deze bij, van alle inrichtingen waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die zich in de beperkingszone bevinden, met inbegrip van de soorten, categorieën en geschatte aantallen dieren in elke inrichting.

    2.   In de inrichtingen die zich in de beperkingszone bevinden, mag de bevoegde autoriteit, op basis van epidemiologische informatie of andere relevante bewijzen en nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, overgaan tot de preventieve doding, het slachten voor menselijke consumptie of, in het geval van weekdieren, het uit het water halen van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig artikel 78, lid 1, onder a), en lid 2.

    3.   Het verzamelen van monsters in inrichtingen in de beperkingszone waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, voor andere doeleinden dan het bevestigen of uitsluiten van de aanwezigheid van de desbetreffende ziekte van categorie A moet door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd.

    Afdeling 2

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in de beschermingszone

    Artikel 87

    Maatregelen die moeten worden toegepast in inrichtingen in de beschermingszone waar aquacultuurdieren worden gehouden

    1.   De bevoegde autoriteit geeft exploitanten van inrichtingen in de beschermingszone waar aquacultuurdieren van om het even welke soort worden gehouden, met uitzondering van de inrichting waarvoor de aanwezigheid van de ziekte van categorie A is bevestigd, de opdracht om ten minste de volgende maatregelen uit te voeren om de verspreiding van de ziekte te voorkomen en te beheersen:

    a)

    de onmiddellijke actualisering van de in artikel 73, lid 1, bedoelde inventaris;

    b)

    indien uitvoerbaar, de toepassing van gepaste maatregelen om elke mogelijke verspreiding van de ziekte van categorie A van en naar wilde waterdieren die in epidemiologisch contact met de inrichting kunnen staan, te beperken;

    c)

    het weghalen van aquacultuurdieren uit de inrichting waar zij worden gehouden, voorkomen, tenzij de bevoegde autoriteit daar toestemming voor heeft gegeven;

    d)

    de uitvoering van gepaste biobeveiligingsmaatregelen ten aanzien van alle producten, uitrusting, materialen of stoffen die de desbetreffende ziekte van categorie A waarschijnlijk zullen verspreiden;

    e)

    de beperking van het aantal bezoekers tot diegene die strikt noodzakelijk zijn om de inrichting naar behoren te exploiteren, en

    f)

    indien uitvoerbaar, het gebruik van gepaste reinigings- en ontsmettingsvoorzieningen aan de in- en uitgang van de inrichting.

    2.   De bevoegde autoriteit geeft de exploitant de opdracht om dierlijke bijproducten van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten die zijn gestorven of zijn gedood, met inbegrip van weekdierschelpen met vlees, in inrichtingen in de beschermingszone waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, te verwerken of verwijderen als materiaal van de desbetreffende categorie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009, en zij houdt hier toezicht op.

    3.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit beslissen dat de artikelen 87 en 88 alleen van toepassing zijn op aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten.

    Artikel 88

    Inspectiebezoeken door officiële dierenartsen in inrichtingen in de beschermingszone

    1.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat officiële dierenartsen zo snel mogelijk en zonder vertraging na de officiële bevestiging van een uitbraak van een ziekte van categorie A ten minste één inspectiebezoek brengen aan alle in artikel 87 bedoelde inrichtingen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan inrichtingen die volgens de beoordeling van de bevoegde autoriteit een groot risico lopen om besmet te geraken met de ziekte of deze te verspreiden.

    2.   Tijdens de in lid 1 bedoelde inspectiebezoeken voeren de officiële dierenartsen ten minste de volgende activiteiten uit:

    a)

    documentencontroles en een analyse van de documentatie;

    b)

    een controle van de uitvoering van de maatregelen die overeenkomstig artikel 87 worden toegepast om de insleep of verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A te voorkomen;

    c)

    een klinisch onderzoek van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten, en

    d)

    indien nodig, het verzamelen van monsters voor laboratoriumonderzoek om de aanwezigheid van de desbetreffende ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten.

    3.   De bevoegde autoriteit mag extra veterinaire inspectiebezoeken aan de inrichtingen eisen om de situatie op te volgen.

    4.   De bevoegde autoriteit documenteert de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde activiteiten en inspectiebezoeken alsook de bevindingen en resultaten daarvan.

    Artikel 89

    Verboden in verband met verplaatsingen van aquacultuurdieren, producten van aquacultuurdieren en andere stoffen en materialen binnen, vanuit of naar de beschermingszone

    1.   De bevoegde autoriteit verbiedt de volgende verplaatsingen binnen de beschermingszone:

    a)

    de verplaatsing van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten tussen inrichtingen in de beschermingszone;

    b)

    de verplaatsing van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit of naar de beschermingszone;

    c)

    verplaatsingen vanuit de inrichtingen binnen de beschermingszone van vervoermiddelen en alle uitrusting, producten, materialen of stoffen die de desbetreffende ziekte van categorie A waarschijnlijk zullen verspreiden;

    d)

    het vervoer van aquacultuurdieren in een schip met leeftank door de beschermingszone, en

    e)

    de verzending van onverwerkte dierlijke bijproducten van aquacultuurdieren van om het even welke soort vanuit inrichtingen in de beschermingszone.

    2.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit de in lid 1, onder a) tot en met d), vastgestelde verboden uitbreiden naar dieren van niet in de lijst opgenomen soorten en producten daarvan.

    Artikel 90

    Algemene voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen van verboden op verplaatsingen en vervoer met betrekking tot waterdieren en producten in de beschermingszone

    1.   In afwijking van de in artikel 89, lid 1, bedoelde verboden mag de bevoegde autoriteit de verplaatsing en het vervoer van waterdieren en producten toestaan in de gevallen zoals beschreven in de artikelen 91 tot en met 94 onder de specifieke voorwaarden die in die artikelen zijn vastgesteld en de algemene voorwaarden die in lid 2 van dit artikel zijn vastgesteld.

    2.   Wanneer de bevoegde autoriteit de in lid 1 bedoelde toelatingen geeft, zorgt zij ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    alle verplaatsingen moeten uitsluitend via met de bevoegde autoriteit overeengekomen aangewezen routes plaatsvinden, zonder lossen of stoppen;

    b)

    het verversen of afvoeren van water tijdens het transport moet plaatsvinden in door de bevoegde autoriteit erkende gebieden, inrichtingen of waterverversingspunten;

    c)

    de vervoermiddelen moeten zo zijn gebouwd en worden onderhouden dat zij naar behoren kunnen worden gereinigd en ontsmet;

    d)

    de vervoermiddelen zijn gereinigd en ontsmet:

    i)

    vóór het vervoer, en

    ii)

    na het vervoer onder toezicht van de officiële dierenarts;

    e)

    elke andere aanvullende biobeveiligingsmaatregel die de bevoegde autoriteit in verband met het vervoer nodig acht, moet worden genomen.

    Artikel 91

    Specifieke voorwaarden voor het slachten, en verplaatsingen met het oog op het slachten of verwerken van uit inrichtingen in de beschermingszone afkomstige aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten

    1.   Aquacultuurdieren die afkomstig zijn van inrichtingen in de beschermingszone waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, mogen:

    a)

    worden geslacht in de inrichting overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit bepaalde biobeveiligingsmaatregelen, of

    b)

    worden verplaatst om onmiddellijk voor menselijke consumptie te worden geslacht in een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen, of

    c)

    in het geval van weekdieren, uit het water worden gehaald en naar een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen worden verplaatst voor zuivering, indien nodig, en verdere verwerking.

    2.   Nadat zij op basis van relevante epidemiologische gegevens een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit de toepassing van de in lid 1 bedoelde maatregelen beperken tot inrichtingen waar uitsluitend aquacultuurdieren van in de derde kolom van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie vermelde soorten worden gehouden.

    3.   Wanneer de verplaatsing van aquacultuurdieren zoals bedoeld in lid 1, onder b), wordt toegelaten, moet de voor de ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen verantwoordelijke bevoegde autoriteit:

    a)

    in kennis worden gesteld van het voornemen om aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten naar de ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen te verzenden;

    b)

    ermee instemmen de desbetreffende aquacultuurdieren te ontvangen;

    c)

    toezicht houden op het slachten van de dieren en aan de bevoegde autoriteit van verzending bevestigen dat de dieren zijn geslacht;

    d)

    ervoor zorgen dat de uit de beschermingszone afkomstige aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten gescheiden worden gehouden van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten die van buiten de beschermingszone afkomstig zijn, en dat zij gescheiden worden geslacht of verwerkt;

    e)

    het slachten of verwerken monitoren;

    f)

    ervoor zorgen dat de reiniging en ontsmetting van de ruimten is voltooid vóór uit inrichtingen buiten de beschermingszone afkomstige aquacultuurdieren worden geslacht of verwerkt;

    g)

    ervoor zorgen dat de van de aquacultuurdieren verkregen producten van dierlijke oorsprong voldoen aan de in artikel 92 vastgestelde specifieke voorwaarden voor het in de handel brengen, en

    h)

    ervoor zorgen dat dierlijke bijproducten van de slacht of andere handelingen zoals bedoeld in lid 1 worden verwerkt of verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.

    Artikel 92

    Specifieke voorwaarden voor het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten die in niet-getroffen inrichtingen in de beschermingszone zijn geproduceerd

    1.   De bevoegde autoriteit mag toestemming geven voor het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong die zijn verkregen van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten in niet-getroffen inrichtingen in de beschermingszone op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    vissen moeten vóór de verzending worden geslacht en van de ingewanden worden ontdaan, en

    b)

    weekdieren en schaaldieren moeten vóór de verzending volledig traceerbaar zijn en worden verwerkt tot niet-levensvatbare producten die niet kunnen overleven als zij terug in het water worden gezet.

    2.   De in lid 1 bedoelde producten van dierlijke oorsprong zijn bestemd voor:

    a)

    rechtstreekse levering aan de eindgebruiker, of

    b)

    verdere verwerking in een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen.

    Artikel 93

    Bijzondere voorwaarden voor het toestaan van vervoer van onverwerkte dierlijke bijproducten vanuit in de beschermingszone gelegen inrichtingen

    De bevoegde autoriteit mag het vervoer toestaan van onverwerkte dierlijke bijproducten van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de beschermingszone naar een bedrijf voor verdere verwerking overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.

    Artikel 94

    Risicobeperkingsmaatregelen met betrekking tot bepaalde activiteiten in verband met waterdieren in de beschermingszone

    1.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit risicobeperkingsmaatregelen toepassen met betrekking tot:

    a)

    commerciële en recreatieve visserijactiviteiten in de beschermingszone;

    b)

    andere activiteiten die verband houden met waterdieren in de beschermingszone en die een risico op verspreiding van de ziekte kunnen inhouden, en

    c)

    het vervoer van servicevaartuigen die worden gebruikt voor onderhoudsactiviteiten en de behandeling van waterdieren in de beschermingszone.

    2.   In het kader van de in lid 1 bedoelde maatregelen mag de bevoegde autoriteit in voorkomend geval opdracht geven tot de reiniging en ontsmetting van uitrusting die is gebruikt in wateren die binnen de beschermingszone vallen.

    Artikel 95

    Maatregelen die moeten worden toegepast in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de beschermingszone, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   De bevoegde autoriteit past de in de artikelen 87 tot en met 93 bedoelde maatregelen toe in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de beschermingszone, met inbegrip van vervoermiddelen.

    2.   De bevoegde autoriteit mag in de in lid 1 bedoelde inrichtingen en locaties aanvullende maatregelen toepassen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A binnen en vanuit de beschermingszone te voorkomen.

    Artikel 96

    Weghalen van aquacultuurdieren uit getroffen inrichtingen en daaropvolgende risicobeperkingsmaatregelen

    1.   De bevoegde autoriteit bepaalt een tijdstip waarop de aquacultuurdieren uit alle besmette inrichtingen moeten zijn weggehaald.

    2.   Om de mogelijke verspreiding van ziekten te beheersen en te voorkomen, mag de bevoegde autoriteit, nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, beslissen dat lid 1 ook van toepassing is op in de beschermingszone gelegen inrichtingen waarvoor de aanwezigheid van de ziekte van categorie A niet is bevestigd.

    3.   Na het weghalen van aquacultuurdieren overeenkomstig lid 1 worden de reiniging, ontsmetting en stillegging uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 80 en 81.

    4.   De bevoegde autoriteit geeft opdracht tot de gelijktijdige stillegging van de getroffen inrichtingen en de overeenkomstig lid 2 aangeduide inrichtingen.

    5.   De in lid 4 bedoelde gelijktijdige stillegging blijft gehandhaafd gedurende de in bijlage XIII vastgestelde periode.

    Artikel 97

    Duur van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de beschermingszone, herbevolking van binnen de beschermingszone gelegen inrichtingen

    1.   De bevoegde autoriteit handhaaft de in afdeling 2 van dit hoofdstuk vastgestelde ziektebestrijdingsmaatregelen in de beschermingszone totdat:

    a)

    de in artikel 96 vastgestelde maatregelen zijn uitgevoerd en voltooid, en

    b)

    de bevoegde autoriteit, op basis van de resultaten van de overeenkomstig artikel 88 uitgevoerde onderzoeken, de aanwezigheid van de desbetreffende ziekte van categorie A in de andere inrichtingen in de beschermingszone heeft uitgesloten.

    2.   Wanneer aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden is voldaan:

    a)

    past de bevoegde autoriteit de in afdeling 3 van dit hoofdstuk vastgestelde maatregelen toe in de beschermingszone gedurende de in artikel 101 vastgestelde periode, en

    b)

    mogen de in artikel 96, leden 1 en 2, bedoelde inrichtingen die voorheen in de beschermingszone waren gelegen, worden herbevolkt.

    Afdeling 3

    Ziektebestrijdingsmaatregelen in de bewakingszone

    Artikel 98

    Maatregelen die moeten worden toegepast in inrichtingen in de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit geeft opdracht tot de toepassing van de in artikel 87 vastgestelde maatregelen in alle inrichtingen in de bewakingszone waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden.

    2.   Officiële dierenartsen bezoeken de in lid 1 bedoelde inrichtingen en voeren de in artikel 88, lid 2, bedoelde activiteiten uit, indien van toepassing.

    3.   De in de bewakingszone gelegen inrichtingen worden onderworpen aan bewaking, bestaande uit inspectiebezoeken en bemonstering zoals beschreven in bijlage XV, punt 1.

    4.   De in lid 3 bedoelde bewaking wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteit.

    Artikel 99

    Maatregelen in verband met de verplaatsing en het vervoer van aquacultuurdieren binnen, vanuit of naar de bewakingszone

    1.   De bevoegde autoriteit verbiedt de verplaatsing van aquacultuurdieren vanuit in de bewakingszone gelegen inrichtingen voor het slachten, de verdere kweek of de vrijlating in het wild buiten de bewakingszone.

    2.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat bij het vervoer van aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten binnen of naar de bewakingszone de voorwaarden van artikel 90, onder a) tot en met e), en artikel 91 worden nageleefd.

    3.   De bevoegde autoriteit mag opdracht geven tot de toepassing van gepaste aanvullende biobeveiligingsmaatregelen op het vervoer, met inbegrip van het lossen in de aangewezen inrichting van bestemming om de mogelijke verspreiding van de ziekten te beheersen en te voorkomen.

    4.   In afwijking van lid 1 en als de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming ermee instemt, mag de bevoegde autoriteit de verplaatsing van aquacultuurdieren toestaan op voorwaarde dat passende biobeveiligingsmaatregelen worden toegepast om de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen.

    Artikel 100

    Maatregelen die moeten worden toegepast in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de bewakingszone, met inbegrip van vervoermiddelen

    1.   De bevoegde autoriteit geeft onverwijld opdracht tot de toepassing van de in de artikelen 98 en 99 bedoelde maatregelen in levensmiddelen- en diervoederbedrijven, zuiveringscentra, verzendingscentra, grenscontroleposten, inrichtingen voor dierlijke bijproducten of elke andere relevante locatie in de bewakingszone, met inbegrip van vervoermiddelen.

    2.   De bevoegde autoriteit mag in de in lid 1 bedoelde locaties aanvullende maatregelen toepassen die op de specifieke situatie zijn afgestemd om de verspreiding van de ziekte van categorie A binnen en vanuit de bewakingszone te voorkomen.

    Artikel 101

    Duur van de ziektebestrijdingsmaatregelen in de bewakingszone

    De bevoegde autoriteit heft de in deze afdeling vastgestelde ziektebestrijdingsmaatregelen op wanneer de in bijlage XV, punt 2, voor de desbetreffende ziekte van categorie A vastgestelde bewakingsperiode met gunstig resultaat is verstreken.

    HOOFDSTUK III

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor wilde waterdieren

    Artikel 102

    Maatregelen bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten

    Bij vermoeden van een ziekte van categorie A bij wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten overeenkomstig artikel 9, leden 1, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 moet de bevoegde autoriteit:

    a)

    onmiddellijk overeenkomstig artikel 71, lid 2, een onderzoek uitvoeren van wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten die zijn opgevist, gevangen, verzameld of dood zijn gevonden om de aanwezigheid van de ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten;

    b)

    ervoor zorgen dat alle dierlijke bijproducten die zijn verkregen van de wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn, met inbegrip van weekdierschelpen met vlees, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwerkt of verwijderd als materiaal van categorie 1 of 2;

    c)

    ervoor zorgen dat, indien mogelijk, alle materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn door dieren waarvan wordt vermoed dat zij getroffen zijn of door van die dieren verkregen dierlijke bijproducten, worden gereinigd en ontsmet of verwijderd volgens de instructies en onder toezicht van officiële dierenartsen, en

    d)

    relevante informatie verstrekken aan de exploitanten of autoriteiten die instaan voor het beheer van de desbetreffende dierenpopulatie.

    Artikel 103

    Maatregelen bij een uitbraak van een ziekte van categorie A bij wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten

    1.   Bij officiële bevestiging van een geval van een ziekte van categorie A bij wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten stelt de bevoegde autoriteit een besmette zone vast op basis van:

    a)

    de relevante hydrodynamische, topografische en epidemiologische omstandigheden;

    b)

    het ziekteprofiel en de geschatte populatie waterdieren van in de lijst opgenomen soorten, en

    c)

    de risicofactoren die aan de verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A bijdragen, en met name de factoren die verband houden met het risico op insleep van de ziekte in inrichtingen waar waterdieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden.

    2.   De bevoegde autoriteit mag de grenzen van de oorspronkelijke besmette zone aanpassen:

    a)

    om de verdere verspreiding van de desbetreffende ziekte van categorie A te beheersen, en

    b)

    wanneer verdere uitbraken van de ziekte van categorie A bij wilde dieren worden bevestigd.

    3.   De bevoegde autoriteit stelt onmiddellijk exploitanten, andere betrokken bevoegde autoriteiten, betrokken dierenartsen en alle andere betrokken natuurlijke en rechtspersonen in kennis van de uitbraak van de ziekten en van de vastgestelde bestrijdingsmaatregelen.

    Artikel 104

    Maatregelen die moeten worden toegepast in de besmette zone

    1.   In de overeenkomstig artikel 103 vastgestelde besmette zone moet de bevoegde autoriteit:

    a)

    risicobeperkende maatregelen en versterkte biobeveiligingsmaatregelen toepassen om de verspreiding van de ziekte van categorie A van de getroffen dieren en de besmette zone naar niet-getroffen dieren en gebieden te voorkomen;

    b)

    de verplaatsing door mensen van wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten en van die dieren verkregen producten van dierlijke oorsprong vanuit de besmette zone verbieden;

    c)

    er in afwijking van artikel 10, onder i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 voor zorgen dat alle dierlijke bijproducten die zijn verkregen van de wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten in de besmette zone, met inbegrip van weekdierschelpen met vlees, overeenkomstig die verordening worden verwerkt of verwijderd als materiaal van categorie 1 of 2;

    d)

    ervoor zorgen, indien dat uitvoerbaar is, dat alle materialen of stoffen die waarschijnlijk besmet zijn door wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten in de besmette zone of van die dieren verkregen dierlijke bijproducten, worden gereinigd en ontsmet of verwijderd volgens de instructies en onder toezicht van officiële dierenartsen, en

    e)

    het binnenbrengen in inrichtingen waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden binnen en buiten de besmette zone of in stroomgebieden of kustgebieden buiten de besmette zone verbieden van om het even welk deel van in de besmette zone opgeviste, gevangen, verzamelde of dood gevonden waterdieren van in de lijst opgenomen soorten en van alle producten, materialen of stoffen die waarschijnlijk met de ziekte van categorie A zijn besmet in de besmette zone.

    2.   In afwijking van lid 1, onder b), en om waardevol genetisch materiaal in stand te houden mag de bevoegde autoriteit de verplaatsing toestaan van wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit de besmette zone naar een daarvoor door de bevoegde autoriteit erkende inrichting, op voorwaarde dat gepaste biobeveiligingsmaatregelen worden toegepast om de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen. Voor de toepassing van artikel 108 wordt de inrichting van bestemming beschouwd als een in de besmette zone gelegen inrichting.

    Artikel 105

    Aanvullende maatregelen die moeten worden toegepast in de besmette zone

    1.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, bepaalt de bevoegde autoriteit welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de desbetreffende ziekte van categorie A te bestrijden of uit te roeien.

    2.   In het kader van de bestrijding of uitroeiing van de desbetreffende ziekte van categorie A mag de bevoegde autoriteit:

    a)

    activiteiten op het gebied van heruitzetten, vissen, verzamelen en vangen opschorten;

    b)

    opdracht geven tot de verplichte reiniging en ontsmetting van visserij-uitrusting en boten en andere uitrusting die waarschijnlijk besmet is, en

    c)

    activiteiten op het gebied van vissen, verzamelen en vangen opdrijven of andere relevante maatregelen toepassen om de ziekte uit te roeien.

    3.   De in lid 1 vastgestelde maatregelen worden uitgevoerd na overleg en in samenwerking met de in artikel 107 bedoelde operationele groep van deskundigen en met andere autoriteiten en belanghebbenden.

    Artikel 106

    Uitbreiding van maatregelen

    De bevoegde autoriteit mag beslissen dat de relevante in de artikelen 102 tot en met 105 vastgestelde maatregelen ook van toepassing zijn op waterdieren van niet in de lijst opgenomen soorten.

    Artikel 107

    Operationele groep van deskundigen

    1.   Bij bevestiging van een geval van een ziekte van categorie A bij wilde waterdieren van in de lijst opgenomen soorten stelt de bevoegde autoriteit een operationele groep van deskundigen in zoals bedoeld in artikel 43, lid 2, onder d), iii), van Verordening (EU) 2016/429.

    2.   De operationele groep van deskundigen helpt de bevoegde autoriteit bij:

    a)

    de beoordeling van de epidemiologische situatie en de evolutie ervan;

    b)

    het bepalen van de besmette zone, en

    c)

    de vaststelling van geschikte maatregelen om toe te passen in de besmette zone en de duur ervan.

    Artikel 108

    Maatregelen in de inrichtingen in de besmette zone

    1.   In de inrichtingen in de besmette zone waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, past de bevoegde autoriteit de in artikel 87 vastgestelde maatregelen toe.

    2.   Naast de in artikel 87 vastgestelde maatregelen, verbiedt de bevoegde autoriteit de verplaatsing van in inrichtingen in de besmette zone gehouden aquacultuurdieren:

    a)

    naar een bestemming buiten de besmette zone, of

    b)

    naar andere inrichtingen in de besmette zone.

    3.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd, mag de bevoegde autoriteit het verbod in lid 2 beperken tot aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten.

    4.   Nadat zij een risicobeoordeling heeft uitgevoerd en als de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming ermee instemt, mag de bevoegde autoriteit in afwijking van lid 2 de verplaatsing van dieren van in de lijst opgenomen soorten naar een bestemming buiten de besmette zone of naar andere inrichtingen in de besmette zone toestaan.

    Artikel 109

    Duur van de maatregelen in de besmette zone

    De bevoegde autoriteit handhaaft de in dit hoofdstuk vastgestelde maatregelen tot uit de epidemiologische informatie blijkt dat de betrokken wilde populatie niet langer een risico op verspreiding van de ziekte inhoudt en de operationele groep de opheffing van de maatregelen aanbeveelt.

    HOOFDSTUK IV

    Ziektebestrijdingsmaatregelen voor ziekten van categorie b en c bij waterdieren

    Artikel 110

    Voorlopige ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden toegepast wanneer de bevoegde autoriteit vermoedt dat een ziekte van categorie B of C aanwezig is in lidstaten, zones of compartimenten die een ziektevrije status hebben verkregen

    Bij vermoeden van een ziekte van categorie B of C overeenkomstig artikel 9, lid 1, 3 of 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 in lidstaten, zones of compartimenten die een ziektevrije status hebben verkregen op grond van artikel 36, lid 4, en artikel 37, lid 4, van Verordening (EU) 2016/429 of artikel 83, artikel 84, lid 1, onder h) tot en met m), of artikel 84, lid 2, onder b) tot en met g), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689, past de bevoegde autoriteit de maatregelen toe die zijn vastgesteld in de artikelen 55, 56 en 57 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689.

    Artikel 111

    Ziektebestrijdingsmaatregelen die moeten worden toegepast wanneer de aanwezigheid van een ziekte van categorie B of C wordt bevestigd

    Bij bevestiging van de aanwezigheid van een ziekte van categorie B of C overeenkomstig artikel 9, lid 2, 3 of 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 in lidstaten, zones of compartimenten die de ziektevrije status hebben verkregen op grond van artikel 36, lid 4, en artikel 37, lid 4, van Verordening (EU) 2016/429 of artikel 83, artikel 84, lid 1, onder h) tot en met m), of artikel 84, lid 2, onder b) tot en met g), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689, past de bevoegde autoriteit de maatregelen toe die zijn vastgesteld in de artikelen 58 tot en met 65 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689.

    DEEL IV

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 112

    Intrekkingen

    De Richtlijnen 92/66/EEG, 2001/89/EG, 2003/85/EG en 2005/94/EG, alsmede de op basis daarvan vastgestelde handelingen, zijn met ingang van 21 april 2021 niet langer van toepassing.

    Artikel 113

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 21 april 2021.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)   PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

    (2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie van 3 december 2018 betreffende de toepassing, op de categorieën in de lijst opgenomen ziekten, van bepaalde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten en tot vaststelling van een lijst van soorten en groepen soorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van die ziekten (PB L 308 van 4.12.2018, blz. 21).

    (3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor bewaking, uitroeiingsprogramma’s en de ziektevrije status voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten (zie bladzijde 211 van dit Publicatieblad).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

    (5)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

    (6)  Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

    (7)  Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1).

    (8)  Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5).

    (9)  Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).

    (10)  Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1).

    (11)  Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16).

    (12)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

    (13)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

    (14)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 115).

    (15)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

    (16)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren (zie bladzijde 140 van dit Publicatieblad).


    BIJLAGE I

    KLINISCHE ONDERZOEKEN, BEMONSTERINGSPROCEDURES, DIAGNOSTISCHE METHODEN VOOR ZIEKTEN VAN CATEGORIE A EN VERVOER VAN MONSTERS

    (zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening)

    A.   Bemonsteringsprocedures

    A.1.   BEMONSTERING VAN DIEREN VOOR KLINISCHE ONDERZOEKEN

    1.

    Klinische onderzoeken moeten indien mogelijk de volgende dieren omvatten:

    a)

    dieren die klinische tekenen van ziekten van categorie A vertonen;

    b)

    dieren die waarschijnlijk recent aan de vermoede/bevestigde ziekte zijn gestorven;

    c)

    dieren die epidemiologisch verbonden zijn met een vermoedelijk of bevestigd geval, en

    d)

    dieren waarvoor het resultaat van eerdere laboratoriumonderzoeken positief of niet-eenduidig was.

    2.

    De te onderzoeken dieren moeten willekeurig worden gekozen in voldoende grote aantallen om de ziekte, indien die aanwezig is, te kunnen opsporen wanneer er geen duidelijke tekenen of post-mortemlaesies zijn die op de aanwezigheid van ziekten van categorie A wijzen.

    3.

    De te onderzoeken dieren en de bemonsteringsmethode moeten worden gekozen overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit en de desbetreffende noodplannen zoals bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429. Bij de keuze van de te onderzoeken dieren en de bemonsteringsmethode moet rekening worden gehouden met het ziekteprofiel en met:

    a)

    het doel van de bemonstering;

    b)

    de in de lijst opgenomen soorten die in de inrichting worden gehouden;

    c)

    het aantal dieren van in de lijst opgenomen soorten die in de inrichting worden gehouden;

    d)

    de categorie van de gehouden dieren;

    e)

    de beschikbare documentatie inzake productie, gezondheid en traceerbaarheid met betrekking tot de gehouden dieren die relevant is voor het onderzoek;

    f)

    het type inrichting en de dierhouderijpraktijken;

    g)

    de omvang van het risico op blootstelling:

    i)

    de waarschijnlijkheid van blootstelling aan de ziekteverwekker of de vector;

    ii)

    gebrek aan immunisatie van de dieren door vaccinatie of maternale immuniteit, en

    iii)

    de verblijfsgeschiedenis in de inrichting;

    h)

    andere relevante epidemiologische factoren.

    4.

    Het minimumaantal te onderzoeken dieren moet in overeenstemming zijn met de instructies van de bevoegde autoriteit en de desbetreffende noodplannen zoals bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429. Bij het bepalen van het minimumaantal te onderzoeken dieren moet rekening worden gehouden met het ziekteprofiel en met name met:

    a)

    de verwachte prevalentie in de inrichting;

    b)

    het gewenste betrouwbaarheidsniveau van de onderzoeksresultaten, dat in geen geval lager dan 95 % mag zijn, en

    c)

    internationale normen en het beschikbare wetenschappelijke bewijs.

    A.2.   BEMONSTERING VAN DIEREN VOOR LABORATORIUMONDERZOEKEN

    1.

    Bij de bemonstering voor laboratoriumonderzoeken moet rekening worden gehouden met de resultaten van de in punt A.1 bedoelde klinische onderzoeken en in de steekproef moeten, indien mogelijk, in punt A.1, paragraaf 1, bedoelde dieren worden opgenomen.

    2.

    Als er geen duidelijke tekenen of post-mortemlaesies zijn die op de aanwezigheid van ziekten van categorie A wijzen, moeten de monsters willekeurig worden verzameld in elke epidemiologische eenheid van de inrichting en moeten zij de opsporing van de ziekte, indien die aanwezig is, mogelijk maken.

    3.

    De te bemonsteren dieren, de aard van de te verzamelen monsters en de bemonsteringsmethode moeten in overeenstemming zijn met de instructies van de bevoegde autoriteit en de desbetreffende noodplannen zoals bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429. Bij de keuze van de te bemonsteren dieren, de aard van de te verzamelen monsters en de bemonsteringsmethode moet rekening worden gehouden met het ziekteprofiel en de criteria die zijn vastgesteld in punt A.1, paragraaf 3.

    4.

    Het minimumaantal te bemonsteren dieren moet in overeenstemming zijn met de instructies van de bevoegde autoriteit en de desbetreffende noodplannen zoals bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429. Bij het bepalen van het minimumaantal te bemonsteren dieren moet rekening worden gehouden met de criteria die zijn vastgesteld in punt A.1, paragraaf 4, en met de gebruikte testmethoden.

    5.

    In het geval van wilde dieren moeten de monsters worden verzameld van dieren die zijn doodgeschoten, dood zijn gevonden of doelbewust zijn gevangen of moeten de monsters worden verkregen door middel van niet-invasieve methoden zoals likstenen, touwen om op te kauwen of lokaas. Bij het bepalen van het minimumaantal en de aard van de monsters moet rekening worden gehouden met de geraamde omvang van de wilde populatie en met de relevante criteria van punt A.1, paragrafen 3 en 4.

    A.3.   STEEKPROEF VAN INRICHTINGEN VOOR INSPECTIEBEZOEKEN

    1.

    De te bemonsteren inrichtingen en de bemonsteringsmethode moeten worden gekozen overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit en de desbetreffende noodplannen zoals bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429. Bij de keuze van de te bemonsteren inrichtingen en de bemonsteringsmethode moet rekening worden gehouden met het ziekteprofiel en de criteria die zijn vastgesteld in punt A.1, paragraaf 3.

    2.

    Het minimumaantal te bezoeken inrichtingen moet in overeenstemming zijn met de instructies van de bevoegde autoriteit en de desbetreffende noodplannen zoals bedoeld in artikel 43 van Verordening (EU) 2016/429.

    B.   Diagnostische methoden

    De technieken, het referentiemateriaal, de standaardisering daarvan en de interpretatie van de resultaten van tests die zijn uitgevoerd volgens de desbetreffende diagnostische methoden voor ziekten van categorie A, moeten voldoen aan artikel 6 van en bijlage VI, deel III, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689.

    De diagnostische methoden moeten de maximale precisie van de bewaking beogen. In bepaalde omstandigheden kan deze bewaking het gebruik van laboratoriumonderzoeken omvatten om eerdere blootstelling aan ziekten te beoordelen.

    C.   Vervoer van de monsters

    1.

    Alle monsters die zijn genomen om de aanwezigheid van een ziekte van categorie A te bevestigen of uit te sluiten, moeten, naar behoren geëtiketteerd en geïdentificeerd, worden verzonden naar een officieel laboratorium dat van hun aankomst in kennis is gesteld. De monsters moeten vergezeld gaan van de juiste formulieren zoals vereist door de bevoegde autoriteit en het laboratorium dat de monsters ontvangt. In deze formulieren moet ten minste het volgende worden vermeld:

    a)

    de inrichting van oorsprong van de bemonsterde dieren;

    b)

    informatie over de soort, de leeftijd en de categorie van de bemonsterde dieren;

    c)

    de klinische voorgeschiedenis van de dieren, indien die beschikbaar en relevant is;

    d)

    de klinische tekenen en post-mortemvaststellingen, en

    e)

    alle andere relevante informatie.

    2.

    Alle monsters moeten:

    a)

    worden opgeslagen in waterdichte en onbreekbare recipiënten en verpakkingen en met inachtneming van de toepasselijke internationale normen;

    b)

    tijdens het vervoer worden bewaard bij de meest geschikte temperatuur en in de meest geschikte omstandigheden, waarbij rekening moet worden gehouden met de factoren die de kwaliteit van de monsters kunnen beïnvloeden.

    3.

    Op de buitenzijde van de verpakking moet het adres van het ontvangende laboratorium zijn vermeld en op een in het oog vallende plaats moet op duidelijke wijze de volgende vermelding zijn aangebracht:

    Dierlijk pathologisch materiaal; beperkt houdbaar; fragiel; niet openen buiten het laboratorium van bestemming.

    4.

    De bevoegde persoon in het officiële laboratorium dat de monsters ontvangt, moet tijdig in kennis worden gesteld van de aankomst van de monsters.

    BIJLAGE II

    MONITORINGPERIODE

    (zoals bedoeld in de artikelen 8, 17, 27, 32, 48, 57 en 59 van deze verordening)

    Ziekten van categorie A

    Monitoringperiode

    Mond-en-klauwzeer (MKZ)

    21 dagen

    Infectie met het runderpestvirus (RP)

    21 dagen

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus) (RVFV)

    30 dagen

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus (LSD)

    28 dagen

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie) (CBPP)

    45 dagen

    Schapenpokken en geitenpokken (SPGP)

    21 dagen

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers (“peste des petits ruminants”) (PPR)

    21 dagen

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten (CCPP)

    45 dagen

    Afrikaanse paardenpest (AHS)

    14 dagen

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    zes maanden

    Klassieke varkenspest (KVP)

    15 dagen

    Afrikaanse varkenspest (AVP)

    15 dagen

    Hoogpathogene aviaire influenza (HPAI)

    21 dagen

    Infectie met het virus van de ziekte van Newcastle (NCD)

    21 dagen


    BIJLAGE III

    VOORWAARDEN VOOR BEPAALDE AFWIJKINGEN VAN ARTIKEL 12, LID 1, ONDER a) VOOR PAARDACHTIGEN

    (zoals bedoeld in artikel 13, lid 4)

    1.

    In het geval van een uitbraak van Afrikaanse paardenpest mag de bevoegde autoriteit een afwijking van artikel 12, lid 1, onder a), toestaan voor de getroffen en de niet-getroffen dieren, op voorwaarde dat:

    a)

    de getroffen dieren waarvoor de afwijking geldt, worden geïsoleerd in een tegen vectoren beschermde ruimte die de overdracht van de ziekteverwekker van de dieren naar de desbetreffende vectoren voorkomt, totdat een periode van 40 dagen, die overeenkomt met de besmettingstijd zoals vastgesteld in het desbetreffende hoofdstuk van de Gezondheidscode voor landdieren van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE), is verstreken nadat de dieren in de tegen vectoren beschermde ruimte zijn binnengebracht, en

    b)

    uit door de bevoegde autoriteit uitgevoerde bewaking, indien nodig met inbegrip van laboratoriumonderzoeken, blijkt dat geen van de dieren in de tegen vectoren beschermde ruimte een risico op overdracht van het virus inhoudt.

    2.

    In het geval van een uitbraak van infectie met Burkholderia mallei (kwade droes) mag de bevoegde autoriteit een afwijking van artikel 12, lid 1, onder a), toestaan voor de niet-getroffen dieren, op voorwaarde dat de dieren waarvoor de afwijking geldt, in quarantaine worden gehouden totdat:

    a)

    de getroffen dieren zijn gedood en vernietigd;

    b)

    de reiniging en ontsmetting van de inrichting na het doden is voltooid zoals bepaald in artikel 15, en

    c)

    de overblijvende dieren met negatief resultaat zijn onderworpen aan een complementbindingsreactie die bij een serumverdunning van 1 op 5 is uitgevoerd op monsters die ten minste zes maanden na de onder b) bedoelde reiniging en ontsmetting zijn genomen.


    BIJLAGE IV

    PROCEDURES VOOR REINIGING, ONTSMETTING EN, INDIEN NODIG, BESTRIJDING VAN INSECTEN EN KNAAGDIEREN

    (zoals bedoeld in de artikelen 12, 15, 16, 39, 45 en 57 van deze verordening)

    A.   Algemene voorschriften

    1.

    Bij de keuze van biociden en procedures voor reiniging en ontsmetting moet rekening worden gehouden met:

    a)

    de veroorzaker van de infectie;

    b)

    de aard van de inrichtingen, voertuigen, voorwerpen en materialen die moeten worden behandeld, en

    c)

    de toepasselijke wetgeving.

    2.

    De omstandigheden waaronder biociden worden gebruikt, moeten garanderen dat de werkzaamheid ervan niet wordt verminderd. Met name moeten de door de producent voorgeschreven technische parameters, zoals druk, temperatuur, vereiste contactduur of opslagomstandigheden, in acht worden genomen. De werkzaamheid van het ontsmettingsmiddel mag niet worden verminderd door interactie met andere stoffen.

    3.

    Herbesmetting van eerder gereinigde delen moet worden voorkomen, met name wanneer wordt gewassen met vloeistoffen onder druk.

    4.

    Het water dat voor de reiniging wordt gebruikt, moet op zodanige wijze worden opgevangen en verwijderd dat elk risico op verspreiding van verwekkers van ziekten van categorie A wordt vermeden.

    5.

    Biociden moeten op zodanige wijze worden gebruikt dat eventuele negatieve gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van het gebruik ervan zo veel mogelijk worden beperkt.

    B.   Voorlopige reiniging en ontsmetting

    Om tijdens de voorlopige reiniging en ontsmetting zoals bedoeld in artikel 15 de verspreiding van de ziekte van categorie A te voorkomen:

    a)

    moeten hele kadavers of delen van dode gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten met ontsmettingsmiddel worden besproeid en in gesloten, lekvrije voertuigen of laadkisten uit de inrichting worden verwijderd voor verwerking en verwijdering;

    b)

    moet het weefsel of het bloed dat tijdens het doden, het slachten of het post-mortemonderzoek eventueel is gemorst, zorgvuldig worden verzameld en verwijderd;

    c)

    moeten, zodra de hele kadavers of delen van dode gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten voor verwerking of verwijdering zijn verwijderd, de delen van de inrichting waar deze dieren werden gehouden alsook alle delen van andere gebouwen, oppervlakken of uitrusting die tijdens het doden of tijdens het post-mortemonderzoek besmet zijn geraakt, met ontsmettingsmiddel worden besproeid;

    d)

    moet mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, grondig worden doordrenkt met ontsmettingsmiddel;

    e)

    moet het ontsmettingsmiddel ten minste 24 uur op het behandelde oppervlak aanwezig blijven;

    f)

    moeten de uitrusting, recipiënten, verbruiksvoorwerpen, oppervlakken of materialen die na het wassen en ontsmetten waarschijnlijk besmet zijn, worden vernietigd.

    C.   Definitieve reiniging en ontsmetting

    Voor de definitieve reiniging en ontsmetting zoals bedoeld in artikel 57:

    1.

    moet mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, worden verwijderd en als volgt worden behandeld:

    a)

    de dikke fractie van mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, moet:

    i)

    met stoom worden behandeld bij een temperatuur van minimaal 70 °C;

    ii)

    door verbranding worden vernietigd;

    iii)

    diep genoeg worden begraven zodat er geen dieren bij kunnen, of

    iv)

    worden opgehoopt om te laten broeien, met ontsmettingsmiddel worden besproeid en ten minste 42 dagen blijven liggen; tijdens deze periode moet de hoop worden afgedekt of opnieuw worden opgehoopt opdat de warmte op alle lagen kan inwerken;

    b)

    de dunne fractie van mest moet opgeslagen blijven gedurende ten minste 42 dagen, en in het geval van hoogpathogene aviaire influenza 60 dagen, nadat voor het laatst besmet materiaal is bijgevoegd;

    2.

    moeten gebouwen, oppervlakken en uitrusting grondig worden gewassen en gereinigd door het resterende vet en vuil te verwijderen en met ontsmettingsmiddelen worden besproeid;

    3.

    moeten de inrichtingen na zeven dagen opnieuw worden gereinigd en ontsmet.


    BIJLAGE V

    MINIMALE STRAAL VAN DE BESCHERMINGSZONE EN DE BEWAKINGSZONE

    (zoals bedoeld in artikel 21 van deze verordening)

    Uitgedrukt als de straal van een cirkel met de inrichting als middelpunt.

    Ziekten van categorie A

    Beschermingszone

    Bewakingszone

    Mond-en-klauwzeer

    3 km

    10 km

    Infectie met het runderpestvirus

    3 km

    10 km

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    20 km

    50 km

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    20 km

    50 km

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    Inrichting

    3 km

    Schapenpokken en geitenpokken

    3 km

    10 km

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers (“peste des petits ruminants”)

    3 km

    10 km

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    Inrichting

    3 km

    Afrikaanse paardenpest

    100 km

    150 km

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    Inrichting

    Inrichting

    Klassieke varkenspest

    3 km

    10 km

    Afrikaanse varkenspest

    3 km

    10 km

    Hoogpathogene aviaire influenza

    3 km

    10 km

    Infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    3 km

    10 km


    BIJLAGE VI

    VERBODEN IN DE BEPERKINGSZONE

    (zoals bedoeld in artikel 27 van deze verordening)

    Tabel: Verboden op activiteiten met betrekking tot dieren van in de lijst opgenomen soorten en producten daarvan

    VERBODEN OP ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT DIEREN EN PRODUCTEN

    MKZ (1)

    RP

    RVFV

    LSD

    CBPP

    SPGP

    PPR

    CCPP

    KVP

    AVP

    AHS

    KWADE DROES

    HPAI

    NCD

    Verplaatsingen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsingen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten naar inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    n.v.t.

    X

    X

    Heruitzetting van wild van in de lijst opgenomen soorten

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    n.v.t.

    X

    X

    Tentoonstellingen, (jaar)markten, shows en andere gelegenheden waarbij gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten worden samengebracht, met inbegrip van de verzameling en de verspreiding van die soorten

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsingen van sperma, oöcyten en embryo’s verkregen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X (*2)

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Winning van sperma, oöcyten en embryo’s van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Ambulante kunstmatige inseminatie van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Ambulante natuurlijke dekking van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Verplaatsingen van broedeieren vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsingen van vers vlees, met uitzondering van slachtafval, van gehouden en wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit slachthuizen of wildbewerkingsinrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    NV

    NV

    X

    X

    NV

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsingen van slachtafval van gehouden en wilde dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit slachthuizen of wildbewerkingsinrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsingen van vleesproducten verkregen van vers vlees van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    NV

    NV

    NV

    X

    NV

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsing van rauwe melk en colostrum verkregen van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X

    NV

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    n.v.t.

    NV

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Verplaatsing van zuivelproducten en producten op basis van colostrum vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X

    NV

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    n.v.t.

    NV

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    Verplaatsing van voor menselijke consumptie bestemde eieren vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsing van mest, met inbegrip van gebruikt strooisel, van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X

    NV

    X

    X

    NV

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsing van huiden, vellen, wol, haren en veren van gehouden dieren van in de lijst opgenomen soorten vanuit inrichtingen in de beperkingszone

    X

    X

    X

    X

    NV

    X

    X

    NV

    X

    X

    NV

    n.v.t.

    X

    X

    Verplaatsing van in de beschermingszone verkregen voedermiddelen van plantaardige oorsprong en stro (*1)

    X

    X

    NV

    NV

    NV

    NV

    NV

    NV

    NV

    NV

    NV

    n.v.t.

    NV

    NV


    (*1)  uitsluitend oöcyten en embryo’s.

    (*2)  uitsluitend oöcyten en embryo’s

    (1)  Afkortingen van ziekten overeenkomstig bijlage II.

    n.v.t.= niet van toepassing;

    X= verboden;

    NV= niet verboden;


    BIJLAGE VII

    RISICOBEPERKENDE BEHANDELINGEN VOOR UIT DE BEPERKINGSZONE AFKOMSTIGE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    (zoals bedoeld in de artikelen 27, 33 en 49 van deze verordening)

    Behandeling

    MKZ (8)

    RP

    RVFV

    LSD

    CBPP

    SPGP

    PPR

    CCPP

    KVP

    AVP

    AHS

    HPAI

    NCD

    VLEES

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Warmtebehandeling in een hermetisch gesloten recipiënt om een minimale F0-waarde (7) van 3 te bereiken

    X

     

     

     

     

     

    X

     

    X

    X

     

    X

    X

    Warmtebehandeling om een kerntemperatuur van 80 °C te bereiken

    X

     

     

     

     

     

    X

     

    X

    X

     

    X

    X

    Warmtebehandeling om een kerntemperatuur van 70 °C te bereiken

    X

     

     

     

     

     

    X

     

    X

     

     

    X

    X

    Warmtebehandeling (van vooraf uitgebeend en ontvet vlees) om een kerntemperatuur van 70 °C te bereiken gedurende ten minste 30 minuten

    X

     

     

     

     

     

    X

     

    X

     

     

     

     

    In een hermetisch gesloten recipiënt 60 °C aanhouden gedurende ten minste 4 uur

    X

     

     

     

     

     

    X

     

    X

    X

     

     

     

    Kerntemperatuur van 73,9  °C gedurende ten minste 0,51 seconden (6)

    X

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

    Kerntemperatuur van 70,0  °C gedurende ten minste 3,5 seconden (6)

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

    Kerntemperatuur van 65,0  °C gedurende ten minste 42 seconden (6)

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

    Kerntemperatuur van 60 °C gedurende ten minste 507 seconden (6)

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

    Warmtebehandeling om uitdroging te bereiken zodat de aw-waarde maximaal 0,93 en de pH-waarde maximaal 6 bedraagt

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Warmtebehandeling om een kerntemperatuur van 65 °C te bereiken gedurende een voldoende lange periode om een minimale pasteurisatiewaarde van 40 te bereiken

     

     

     

     

     

     

    X

     

     

     

     

     

     

    Natuurlijke fermentatie en rijping voor vlees met been: ten minste negen maanden, om een maximale aw-waarde van 0,93 en een maximale pH-waarde van 6 te bereiken

    X

     

     

     

     

     

     

     

    X

     

     

     

     

    Natuurlijke fermentatie en rijping voor uitgebeend vlees: ten minste negen maanden, om een maximale aw-waarde van 0,93 en een maximale pH-waarde van 6 te bereiken

    X

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

     

     

     

    Natuurlijke fermentatie voor lendestukken: ten minste 140 dagen, om een maximale aw-waarde van 0,93 en een maximale pH-waarde van 6 te bereiken (5)

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

     

     

     

    Natuurlijke fermentatie voor hammen: ten minste 190 dagen, om een maximale aw-waarde van 0,93 en een maximale pH-waarde van 6 te bereiken (5)

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

     

     

     

    Drogen na zouten van hammen met been in de Italiaanse stijl: ten minste 313 dagen (5)

     

     

     

     

     

     

     

     

    X

     

     

     

     

    Drogen na zouten van hammen en lendestukken met been in de Spaanse stijl (5):

    Iberische hammen: ten minste 252 dagen

    Iberische schouderstukken: ten minste 140 dagen

    Iberische lendestukken: ten minste 126 dagen

    Serrano-hammen: ten minste 140 dagen

    X

     

     

     

     

     

     

     

    X

    X

     

     

     

    Rijping van karkassen bij een minimumtemperatuur van 2 °C gedurende ten minste 24 uur na het slachten

     

     

    X

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Verwijdering van slachtafval

     

     

     

    X

    X

     

     

    X

     

     

     

     

     

    CASINGS

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Zouten met natriumchloride (NaCl) in droge vorm of als verzadigde pekel (aw < 0,80 ), gedurende een onafgebroken periode van 30 dagen of langer bij een omgevingstemperatuur van 20 °C of meer

    X

     

     

    VP (4)

     

     

    X

     

    X

    X

     

     

     

    Zouten met zout waaraan fosfaat is toegevoegd (86,5 % NaCl, 10,7 % Na2HPO4 en 2,8 % Na3PO4) in droge vorm of als verzadigde pekel (aw < 0,80 ), gedurende een onafgebroken periode van 30 dagen of langer bij een omgevingstemperatuur van 20 °C of meer

    X

     

     

     

     

    X

     

    X

    X

     

     

     

    Zouten met natriumchloride (NaCl): ten minste 30 dagen (3)

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Bleken (2)

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Drogen (2)

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    MELK

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Warmtebehandeling (sterilisatie) om een minimale F0-waarde van 3 te bereiken

    X

     

     

     

    VP (1)

     

     

    VP (1)

     

     

     

     

     

    UHT-warmtebehandeling (ultrahoge temperatuur): ten minste 132 °C gedurende ten minste 1 seconde

    X

     

     

     

     

    X

     

     

     

     

     

    UHT-warmtebehandeling (ultrahoge temperatuur): ten minste 135 °C gedurende een voldoende lange tijdsduur

    X

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    HTST-warmtebehandeling (high temperature short time pasteurisation) als de pH van de melk lager is dan 7: ten minste 72 °C gedurende ten minste 15 seconden

    X

     

     

     

     

    X

     

     

     

     

     

    HTST-warmtebehandeling (high temperature short time pasteurisation) als de pH van de melk 7 of hoger is: ten minste 72 °C gedurende ten minste 15 seconden, tweemaal

    X

     

     

     

     

    X

     

     

     

     

     

    HTST-warmtebehandeling (high temperature short time pasteurisation) in combinatie met een fysische behandeling om een pH van minder dan 6 te bereiken gedurende ten minste 1 uur of om een temperatuur van ten minste 72 °C te bereiken, in combinatie met drogen

    X

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

    Pasteurisatie bestaande uit één enkele warmtebehandeling met een effect dat ten minste gelijkwaardig is aan dat van het aanhouden van 72 °C gedurende 15 seconden

    X

     

    X

    X

     

     

     

     

     

     

     


    Behandeling

    HPAI

    NCD

    EIEREN

     

     

    Warmtebehandeling:

    Heel ei:

    60,0  °C — 188 seconden

    volledig gekookt

    Heeleimengsel:

    60 °C — 188 seconden

    volledig gekookt

    61,1  °C — 94 seconden

    Vloeibaar eiwit:

    55,6  °C — 870 seconden

    56,7  °C — 232 seconden

    Gewone of zuivere dooier:

    60 °C — 288 seconden

    Dooier met een gehalte aan toegevoegd zout van 10 %:

    62,2  °C — 138 seconden

    Gedroogd eiwit:

    67 °C — 20 uur

    54,4  °C — 50,4 uur

    51,7  °C — 73,2 uur

    X

     

    Warmtebehandeling:

    Heel ei:

    55 °C — 2 521 seconden

    57 °C — 1 596 seconden

    59 °C — 674 seconden

    volledig gekookt

    Vloeibaar eiwit:

    55 °C — 2 278 seconden

    57 °C — 986 seconden

    59 °C — 301 seconden

    Dooier met een gehalte aan toegevoegd zout van 10 %:

    55 °C — 176 seconden

    Gedroogd eiwit:

    57 °C — 54,0 uur

     

    X


    (1)  Veilig product.

    (2)  Niet voor casings verkregen van runderen, schapen, geiten en varkens.

    (3)  Niet voor casings verkregen van runderen, schapen, geiten en varkens.

    (4)  Veilig product.

    (5)  Uitsluitend voor varkens.

    (6)  Uitsluitend voor vlees van pluimvee.

    (7)  F0 is de berekende dodende werking op sporen van bacteriën. Een F0-waarde van 3 betekent dat het koudste punt in het product voldoende is verhit om dezelfde dodende werking te verkrijgen als 121 °C (250 °F) in drie minuten met verwaarloosbare verhittings- en afkoeltijd.

    (8)  Afkortingen van ziekten overeenkomstig bijlage II.


    BIJLAGE VIII

    RISICOBEPERKENDE BEHANDELINGEN VOOR UIT DE BESCHERMINGSZONE AFKOMSTIGE PRODUCTEN VAN NIET-DIERLIJKE OORSPRONG

    (zoals bedoeld in de artikelen 36 en 52 van deze verordening)

    Behandeling

    MKZ (1)

    RP

    Warmtebehandeling, minimumtemperatuur van 80 °C gedurende ten minste 10 minuten, stoom in een gesloten kamer

    X

    X

    Opslag in pakken of balen onder een afdak in een ruimte die ten minste 2 km van de dichtstbijzijnde uitbraak verwijderd is en vrijgave uit de ruimte ten vroegste drie maanden na de voltooiing van de reiniging en ontsmetting zoals bedoeld in artikel 15

    X

    X


    (1)  Afkortingen van ziekten overeenkomstig bijlage II.


    BIJLAGE IX

    MARKERING VAN UIT DE BESCHERMINGSZONE AFKOMSTIG VERS VLEES

    (zoals bedoeld in de artikelen 33 en 49 van deze verordening)

    1.

    Het merk dat moet worden aangebracht op vers vlees van pluimvee dat van oorsprong is uit de beschermingszone en niet voor een andere lidstaat bestemd is overeenkomstig artikel 33, lid 1, onder b), moet voldoen aan het volgende:

    a)

    vorm en inhoud:

    waarbij “XY” de desbetreffende landcode is zoals vastgesteld in bijlage II, sectie I, deel B, punt 6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en “1234” het erkenningsnummer van de inrichting is zoals bedoeld in bijlage II, sectie I, deel B, punt 7, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    b)

    afmetingen:

    “XY”: breedte van 8 mm;

    “1234”: breedte van 11 mm;

    breedte buitendiameter van minimaal 30 mm;

    lijndikte vierkant van 3 mm.

    2.

    Het merk dat moet worden aangebracht op vers vlees dat bestemd is voor behandeling in een verwerkingsbedrijf overeenkomstig artikel 33, lid 2, onder a), moet bestaan uit:

    a)

    het identificatiemerk zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 853/2004 met een extra diagonaal kruis bestaande uit twee rechten die elkaar in het midden van het stempel kruisen en die de informatie op het stempel leesbaar houden, of

    b)

    een enkel ovalen stempel van 6,5 cm breed en 4,5 cm hoog dat de volgende informatie bevat in perfect leesbare tekens:

    in het bovenste deel de volledige naam of de ISO-code van de lidstaat in hoofdletters;

    in het midden het erkenningsnummer van het slachthuis;

    in het onderste deel één van de volgende afkortingen: CE, EC, EF, EG, EK, EY, EO, ES, EU, EB, WE of EZ;

    twee rechte lijnen die elkaar in het midden van het stempel op zodanige wijze kruisen dat de informatie duidelijk zichtbaar blijft;

    de letters moeten ten minste 0,8 cm en de cijfers ten minste 1 cm hoog zijn.


    BIJLAGE X

    DUUR VAN DE MAATREGELEN IN DE BESCHERMINGSZONE

    (zoals bedoeld in artikel 39 van deze verordening)

    Ziekten van categorie A

    Minimale duur van de maatregelen in de beschermingszone (artikel 39, lid 1)

    Duur van de aanvullende periode met bewakingsmaatregelen in de beschermingszone (artikel 39, lid 3)

    Mond-en-klauwzeer

    15 dagen

    15 dagen

    Infectie met het runderpestvirus

    21 dagen

    negen dagen

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    30 dagen

    15 dagen

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    28 dagen

    17 dagen

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    45 dagen

    Niet van toepassing

    Schapenpokken en geitenpokken

    21 dagen

    negen dagen

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers (“peste des petits ruminants”)

    21 dagen

    negen dagen

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    45 dagen

    Niet van toepassing

    Afrikaanse paardenpest

    twaalf maanden

    Niet van toepassing

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    zes maanden

    Niet van toepassing

    Klassieke varkenspest

    15 dagen

    15 dagen

    Afrikaanse varkenspest

    15 dagen

    15 dagen

    Hoogpathogene aviaire influenza

    21 dagen

    negen dagen

    Infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    21 dagen

    negen dagen


    BIJLAGE XI

    DUUR VAN DE MAATREGELEN IN DE BEWAKINGSZONE

    (zoals bedoeld in de artikelen 55 en 56 van deze verordening)

    Ziekten van categorie A

    Minimale duur van de maatregelen in de bewakingszone

    Mond-en-klauwzeer

    30 dagen

    Infectie met het runderpestvirus

    30 dagen

    Infectie met het riftdalkoortsvirus (riftvalleykoortsvirus)

    45 dagen

    Infectie met het nodulaire-dermatosevirus

    45 dagen

    Infectie met Mycoplasma mycoides subsp. mycoides SC (besmettelijke runderperipneumonie)

    45 dagen

    Schapenpokken en geitenpokken

    30 dagen

    Infectie met het virus van de pest bij kleine herkauwers (“peste des petits ruminants”)

    30 dagen

    Besmettelijke pleuropneumonie bij geiten

    45 dagen

    Afrikaanse paardenpest

    twaalf maanden

    Infectie met Burkholderia mallei (kwade droes)

    Niet van toepassing

    Klassieke varkenspest

    30 dagen

    Afrikaanse varkenspest

    30 dagen

    Hoogpathogene aviaire influenza

    30 dagen

    Infectie met het virus van de ziekte van Newcastle

    30 dagen


    BIJLAGE XII

    BEMONSTERINGSPROCEDURES EN DIAGNOSTISCHE METHODEN VOOR ZIEKTEN VAN CATEGORIE A BIJ WATERDIEREN

    1.

    De volgende procedures zijn van toepassing op het klinisch onderzoek en het verzamelen van monsters:

    a)

    het klinisch onderzoek en de bemonstering voor laboratoriumonderzoeken moeten de volgende dieren omvatten:

    i)

    aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen soorten die klinische tekenen van de desbetreffende ziekte van categorie A vertonen, en

    ii)

    aquacultuurdieren die waarschijnlijk recent zijn gestorven aan de ziekte van categorie A waarvan de aanwezigheid wordt vermoed/is bevestigd, en

    iii)

    aquacultuurdieren die epidemiologisch verbonden zijn met een vermoedelijk of bevestigd geval van een ziekte van categorie A;

    b)

    het minimumaantal te verzamelen monsters is al volgt:

     

    Scenario

    Type dier

    Kennisgeving van toegenomen sterfte

    Introductie van besmette dieren

    Post-mortem- of klinische tekenen waargenomen

    Vermoeden op basis van andere omstandigheden

    Weekdieren (het hele dier)

    30

    30

    150

    Schaaldieren

    10

     

    10

    150

    Vissen

    10

    30

    c)

    de volgende aanvullende criteria zijn van toepassing op de bemonstering van weekdieren:

    i)

    dieren waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn, moeten in de steekproef worden opgenomen. Als er in de lijst opgenomen soorten aanwezig zijn in de populatie dieren waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn, moeten die in de steekproef worden opgenomen;

    ii)

    als er zwakke, stervende of pas gestorven maar nog niet in staat van ontbinding verkerende weekdieren aanwezig zijn, moeten die eerst worden geselecteerd. Indien dergelijke weekdieren niet aanwezig zijn, moet de selectie de oudste gezonde weekdieren omvatten;

    iii)

    als in de inrichting meer dan één waterbron voor de weekdierproductie wordt gebruikt, moeten weekdieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen in de steekproef worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in de steekproef vertegenwoordigd zijn;

    iv)

    bij de bemonstering van een groep inrichtingen waar weekdieren worden gekweekt en die dezelfde epidemiologische status lijken te hebben, moeten weekdieren van een representatief aantal bemonsteringspunten in de steekproef worden opgenomen.

    De belangrijkste factoren waarmee bij de selectie van die bemonsteringspunten rekening moet worden gehouden, zijn de bezettingsdichtheid, de waterstromen, de aanwezigheid van in de lijst opgenomen soorten (zowel vatbare soorten als vectorsoorten), de dieptemetingen en de beheerpraktijken. Natuurlijke gronden binnen of grenzend aan de inrichting(en) waar weekdieren worden gekweekt, moeten in de steekproef worden opgenomen;

    d)

    de volgende aanvullende criteria zijn van toepassing op de bemonstering van schaaldieren:

    i)

    als in de productie-eenheden zwakke of stervende schaaldieren van in de lijst opgenomen soorten aanwezig zijn, moeten zij eerst worden geselecteerd. Indien dergelijke dieren niet aanwezig zijn, moet de selectie schaaldieren van verschillende jaarklassen omvatten, die in de steekproef evenredig vertegenwoordigd moeten zijn;

    ii)

    als meer dan één waterbron voor de schaaldierproductie wordt gebruikt, moeten schaaldieren van in de lijst opgenomen soorten die alle waterbronnen vertegenwoordigen in de steekproef worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in de steekproef vertegenwoordigd zijn;

    iii)

    wanneer op grond van artikel 102, onder a), van deze verordening het verzamelen van monsters van wilde populaties van in de lijst opgenomen soorten vereist is, moeten het aantal en de geografische spreiding van de bemonsteringspunten op zodanige wijze worden bepaald dat een redelijke dekking wordt verzekerd van het gebied waarvan wordt vermoed dat het besmet is.

    De bemonsteringspunten moeten representatief zijn voor de verschillende ecosystemen waarin de wilde populaties van vatbare soorten voorkomen, zoals mariene, estuarium-, rivier- en meersystemen;

    e)

    de volgende aanvullende criteria zijn van toepassing op de bemonstering van vissen:

    i)

    als er zwakke vissen, vissen met abnormaal gedrag of pas gestorven maar nog niet in staat van ontbinding verkerende vissen aanwezig zijn, moeten deze vissen worden geselecteerd. Indien dergelijke dieren niet aanwezig zijn, moet de selectie vissen van in de lijst opgenomen soorten van verschillende jaarklassen omvatten, die in de steekproef evenredig vertegenwoordigd moeten zijn;

    ii)

    als meer dan één waterbron voor de visproductie wordt gebruikt, moeten in de lijst opgenomen soorten die alle waterbronnen vertegenwoordigen in de steekproef worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in de steekproef vertegenwoordigd zijn;

    iii)

    als er regenboogforel (Onchorynchus mykiss) of baars (Perca fluviatilis) aanwezig is, mogen alleen vissen van die soorten in de steekproef worden opgenomen. Als er noch regenboogforel, noch baars aanwezig is, moet de steekproef representatief zijn voor alle andere in de lijst opgenomen soorten die aanwezig zijn en moeten de criteria van de punten a) tot en met d) worden toegepast;

    iv)

    wanneer op grond van artikel 102, onder a), van deze verordening het verzamelen van monsters van wilde populaties van in de lijst opgenomen soorten vereist is, moeten het aantal en de geografische spreiding van de bemonsteringspunten op zodanige wijze worden bepaald dat een redelijke dekking wordt verzekerd van het gebied waarvan wordt vermoed dat het besmet is.

    De bemonsteringspunten moeten ook representatief zijn voor de verschillende ecosystemen waarin de wilde populaties van vatbare soorten voorkomen, zoals mariene, estuarium-, rivier- en meersystemen;

    f)

    de selectie van de te bemonsteren organen en de voorbereiding, opslag en verzending naar het laboratorium van de monsters moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de aanbevelingen van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor de desbetreffende ziekte.

    2.

    De monsters moeten in het laboratorium worden onderzocht aan de hand van de diagnostische methoden en procedures die door het referentielaboratorium van de Europese Unie voor de desbetreffende ziekte zijn goedgekeurd.

    BIJLAGE XIII

    MINIMALE DUUR VAN DE STILLEGGING VAN GETROFFEN AQUACULTUURINRICHTINGEN

    Duur van de stillegging zoals bedoeld in artikel 81 en van de gelijktijdige stillegging zoals bedoeld in artikel 96, leden 4 en 5, van deze verordening

    Ziekte van categorie A

    Minimale duur van de stillegging van de getroffen inrichting

    Minimale duur van de gelijktijdige stillegging van getroffen inrichtingen in dezelfde beschermingszone

    Aanvullende voorschriften

    Infectie met Mikrocytos mackini

    zes maanden

    vier weken

    Moet de koudste periode van het jaar omvatten

    Infectie met Perkinsus marinus

    zes maanden

    vier weken

    Moet de warmste periode van het jaar omvatten

    Infectie met het taurasyndroomvirus

    zes weken

    vier weken

    Moet de warmste periode van het jaar omvatten

    Infectie met het yellowheadvirus

    zes weken

    drie weken

    Moet de warmste periode van het jaar omvatten

    Epizoötische hematopoëtische necrose

    acht weken

    vier weken

    Moet de warmste periode van het jaar omvatten


    BIJLAGE XIV

    CRITERIA VOOR DE INSTELLING VAN BEPERKINGSZONES WAT ZIEKTEN VAN CATEGORIE A BIJ WATERDIEREN BETREFT

    1.

    Beperkingszones zoals bedoeld in artikel 85 moeten per geval worden bepaald, waarbij ten minste rekening moet worden gehouden met de volgende factoren:

    a)

    het totale aantal, het totale percentage en de spreiding van de sterfgevallen bij weekdieren/schaaldieren/vissen in de met de ziekte van categorie A besmette inrichting of groep kweekinrichtingen;

    b)

    relevante informatie betreffende verplaatsingen vanuit en naar de besmette inrichting(en);

    c)

    de afstand tot en dichtheid van naburige inrichtingen;

    d)

    de aanwezigheid van wilde waterdieren;

    e)

    alle gegevens over sterftecijfers, vermoedelijke gevallen of uitbraken bij wilde waterdieren die verband (kunnen) houden met de specifieke ziekte van categorie A;

    f)

    de nabijheid van verwerkingsinrichtingen en de soorten die in die inrichtingen aanwezig zijn, in het bijzonder in de lijst opgenomen soorten;

    g)

    de kweekpraktijken die in de getroffen en naburige inrichtingen worden toegepast;

    h)

    de hydrodynamische omstandigheden en andere geïdentificeerde factoren van epidemiologisch belang.

    2.

    Voor de geografische afbakening van de beschermings- en bewakingszones voor ziekten van categorie A die weekdieren en schaaldieren treffen, gelden de volgende minimumvoorschriften:

    a)

    de beschermingszone moet worden ingesteld in de onmiddellijke nabijheid van een inrichting of groep kweekinrichtingen waarvan officieel is bevestigd dat zij met een ziekte van categorie A zijn besmet en moet overeenstemmen met een gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische en epidemiologische gegevens is bepaald;

    b)

    de bewakingszone moet buiten de beschermingszone worden ingesteld en moet overeenstemmen met een rondom de beschermingszone gelegen gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische en epidemiologische gegevens is bepaald.

    3.

    Voor de geografische afbakening van de beschermings- en bewakingszones voor ziekten van categorie A die vissen treffen, gelden de volgende minimumvoorschriften:

    a)

    de beschermingszone moet worden ingesteld rondom een inrichting waarvoor de aanwezigheid van epizoötische hematopoëtische necrose (EHN) is bevestigd. Deze zone stemt overeen:

    i)

    in kustgebieden: met een gebied dat valt binnen een cirkel met een straal die ten minste de breedte van één intergetijdengebied of, als dit meer is, ten minste 5 km bedraagt, en met als middelpunt de inrichting waarvan officieel is bevestigd dat EHN er aanwezig is, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald;

    ii)

    in het binnenland: het volledige stroomgebied van de inrichting waarvan officieel is bevestigd dat EHN er aanwezig is. De bevoegde autoriteit mag de uitbreiding van de zone beperken tot delen van het stroomgebied of tot het gebied van de inrichting, op voorwaarde dat dit de preventie van de verspreiding van de ziekte niet in het gedrang brengt;

    b)

    de bewakingszone moet door de bevoegde autoriteit buiten de beschermingszone worden ingesteld en moet:

    i)

    in kustgebieden: overeenstemmen met een rondom de beschermingszone gelegen gebied van overlappende intergetijdengebieden; of een rondom de beschermingszone gelegen gebied dat valt binnen een cirkel met een straal van 10 km vanaf het middelpunt van de beschermingszone; of een vergelijkbaar gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald;

    ii)

    in het binnenland: een uitgebreid gebied buiten de ingestelde beschermingszone zijn.


    BIJLAGE XV

    BEWAKINGSPROGRAMMA EN DUUR VAN DE BESTRIJDINGSMAATREGELEN IN DE BEWAKINGSZONE VOOR ZIEKTEN VAN CATEGORIE A BIJ AQUACULTUURDIEREN

    (zoals bedoeld in de artikelen 98 en 101 van deze verordening)

    1.   Bewakingsprogramma

    De inrichtingen en groepen aquacultuurinrichtingen binnen een bewakingszone waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, moeten overeenkomstig artikel 98 worden bewaakt om te controleren op besmetting met de desbetreffende ziekte van categorie A. De bewaking moet gezondheidsinspecties omvatten, met inbegrip van bemonstering van productie-eenheden. De bevoegde autoriteit moet die inspecties uitvoeren overeenkomstig de tabellen 1 en 2.

    De in bijlage XII, punt 1, vastgestelde criteria zijn naargelang de soort van toepassing op de bemonstering.

    Tabel 1

    Programma voor bewaking bestaande uit gezondheidsinspecties en bemonstering in inrichtingen en groepen inrichtingen voor ziekten van categorie A bij waterdieren, met uitzondering van epizoötische hematopoëtische necrose

    Ziekte van categorie A

    Aantal gezondheidsinspecties per jaar

    Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar

    Aantal dieren in de steekproef

    Periode van het jaar waarin monsters worden genomen

    Verblijfsduur van de bemonsterde dieren in de inrichting

    Infectie met Mikrocytos mackini

    1

    1

    150

    Periode waarvan bekend is dat de prevalentie van de besmetting dan het hoogst is of april-mei, na een periode van 3-vier maanden wanneer de temperatuur van het zeewater lager dan 10 °C is

    vier maanden

    Infectie met Perkinsus marinus

    1

    1

    150

    Periode waarvan bekend is dat de prevalentie van de besmetting dan het hoogst is of september, oktober of november

    vier maanden

    Infectie met het taurasyndroomvirus

    2

    2

    150

    Periode van het jaar waarin de watertemperatuur waarschijnlijk haar hoogste niveau van het jaar bereikt

    twee maanden

    Infectie met het yellowheadvirus

    2

    2

    150

    Periode van het jaar waarin de watertemperatuur waarschijnlijk haar hoogste niveau van het jaar bereikt

    twee maanden


    Tabel 2

    Specifiek programma voor bewaking bestaande uit gezondheidsinspecties en bemonstering in inrichtingen voor epizoötische hematopoëtische necrose (EHN) bij waterdieren  (1)

    Type inrichting

    Aantal gezondheidsinspecties per jaar (2 jaar)

    Aantal bemonsteringen per jaar (2 jaar)

    Aantal vissen in de steekproef

    Aantal opgroeiende vissen

    Aantal paaivissen (2)

    a)

    Inrichtingen met paaivissen

    2

    2

    150 (eerste en tweede inspectie)

    150 (eerste of tweede inspectie)

    b)

    Inrichtingen met uitsluitend paaivissen

    2

    1

    0

    150 (2) (eerste of tweede inspectie)

    c)

    Inrichtingen zonder paaivissen

    2

    2

    150 (eerste en tweede inspectie)

    0

    Maximumaantal vissen per verzamelmonster: 10

    2.   Duur van de bestrijdingsmaatregelen in de bewakingszone

    Ziekte van categorie A

    Minimale duur van de bewaking

    Infectie met Mikrocytos mackini

    3 jaar

    Infectie met Perkinsus marinus

    3 jaar

    Infectie met het taurasyndroomvirus

    2 jaar

    Infectie met het yellowheadvirus

    2 jaar

    Epizoötische hematopoëtische necrose

    2 jaar

    Wanneer de bewakingsperiode is verstreken en er geen nieuwe besmetting met de desbetreffende ziekte van categorie A is ontdekt, moeten de maatregelen in de bewakingszone overeenkomstig artikel 101 van deze verordening worden opgeheven.


    (1)  De bemonstering van vissen voor laboratoriumonderzoek moet worden uitgevoerd wanneer de watertemperatuur tussen 11 en 20 °C bedraagt. Het voorschrift inzake watertemperatuur is ook van toepassing op gezondheidsinspecties. In inrichtingen waar de watertemperatuur op geen enkel moment van het jaar 11 °C bereikt, moeten de bemonstering en de gezondheidsinspecties worden uitgevoerd wanneer de watertemperatuur het hoogst is.

    (2)  Monsters van paaivissen mogen geen gonadale vloeistoffen, hom of eicellen omvatten, aangezien er geen bewijs is dat EHN infectie van het voortplantingssysteem veroorzaakt.


    Top