Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R0624

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624 van de Commissie van 8 februari 2019 betreffende specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles van de productie van vlees en voor de productie- en de heruitzettingsgebieden van levende tweekleppige weekdieren overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst.)

    C/2019/10

    PB L 131 van 17/05/2019, p. 1–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 08/12/2022

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2019/624/oj

    17.5.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 131/1


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/624 VAN DE COMMISSIE

    van 8 februari 2019

    betreffende specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles van de productie van vlees en voor de productie- en de heruitzettingsgebieden van levende tweekleppige weekdieren overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 18, lid 7,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In Verordening (EU) 2017/625 zijn voorschriften vastgelegd voor de officiële controles en andere officiële activiteiten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgevoerd om na te gaan of kwesties als voedselveiligheid in alle stadia van de productie, verwerking en distributie aan de wetgeving van de Unie voldoen. Verordening (EU) 2017/625 voorziet met name in de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong om na te gaan of de in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (2), Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3), Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad (5) vastgestelde vereisten worden nageleefd.

    (2)

    Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6) wordt met ingang van 14 december 2019 ingetrokken bij Verordening (EU) 2017/625. In Verordening (EG) nr. 854/2004 zijn momenteel specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong vastgesteld om na te gaan of de in Verordening (EG) nr. 852/2004, (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 1069/2009 vastgestelde vereisten worden nageleefd. Verordening (EG) nr. 854/2004 biedt ook de mogelijkheid om bepaalde afwijkingen van die vereisten toe te staan.

    (3)

    De in deze verordening vastgestelde voorschriften moeten waarborgen dat de momenteel in Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde eisen worden voortgezet, met inachtneming van de opgedane ervaring sinds de datum van vaststelling van die handeling, van nieuw wetenschappelijk bewijs en van aangemelde nationale voorschriften om het voortgezet gebruik van traditionele methoden in elk stadium van de productie, verwerking en distributie van voedsel te waarborgen.

    (4)

    Verordening (EU) 2017/625 voorziet ook in de mogelijkheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen waarin de criteria en voorwaarden worden vastgelegd voor afwijking van bepaalde vereisten in die verordening, zodat de ante-mortem- en post-mortemkeuringen onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts kunnen worden uitgevoerd, in plaats van door of onder toezicht van de officiële dierenarts. Deze gedelegeerde handelingen moeten ook de criteria en voorwaarden vaststellen om te bepalen wanneer officiële controles in uitsnijderijen kunnen worden uitgevoerd door ander personeel dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteiten.

    (5)

    De ante-mortemkeuring is van wezenlijk belang voor de bescherming van de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn en blijft derhalve de verantwoordelijkheid van een officiële dierenarts. Bepaalde routinetaken bij de ante-mortemkeuring in slachthuizen kunnen evenwel worden uitgevoerd door een officiële assistent zonder dat daarbij de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2017/625 in het gedrang komt, mits daarbij aan bepaalde criteria en voorwaarden wordt voldaan.

    (6)

    Met name moet bij de ante-mortemkeuring bij aankomst in het slachthuis meer flexibiliteit worden verschaft indien de ante-mortemkeuring op het bedrijf van herkomst is uitgevoerd door een officiële dierenarts; in dat geval zou de ante-mortemkeuring bij aankomst in het slachthuis onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts kunnen worden uitgevoerd. Indien er echter op het bedrijf van herkomst geen ante-mortemkeuring heeft plaatsgevonden, mogen die taken alleen worden gedelegeerd indien de keuringen onder toezicht van een officiële dierenarts plaatsvinden; voor andere diersoorten dan pluimvee en lagomorfen gelden hiervoor bepaalde criteria en voorwaarden.

    (7)

    In geval van noodslachting kan de ante-mortemkeuring niet in het slachthuis worden uitgevoerd. Om onnodig dierenleed door het vervoer naar het slachthuis te vermijden, economische verliezen voor exploitanten te beperken en voedselverspilling te verminderen, moeten criteria en voorwaarden worden vastgesteld voor het toestaan van de uitvoering van de ante-mortemkeuring buiten het slachthuis in geval van noodslachting. Dieren die een noodslachting hebben ondergaan, kunnen nog geschikt zijn voor menselijke consumptie, mits zij een vleeskeuring gunstig doorstaan. Wanneer noodslachtingen buiten het slachthuis worden toegestaan, moeten deze keuringen maximale waarborgen bieden voor de geschiktheid voor consumptie.

    (8)

    Het zou efficiënter kunnen zijn om de vereisten voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn te evalueren door ante-mortemkeuringen op het bedrijf van herkomst uit te voeren in plaats van in het slachthuis. Afwijkingen van het uitvoeren van ante-mortemkeuringen in het slachthuis moeten daarom voor alle diersoorten worden toegestaan, mits aan bepaalde criteria is voldaan.

    (9)

    Hoewel post-mortemkeuringen en auditactiviteiten van wezenlijk belang zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn en derhalve de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts moeten blijven, kunnen bepaalde taken door een officiële assistent worden uitgevoerd, mits er voldoende waarborgen worden geboden voor de voornoemde bescherming, en indien aan bepaalde criteria en voorwaarden wordt voldaan. Met deze criteria en voorwaarden moet het met name mogelijk zijn om de huidige praktijken voort te zetten in het geval van slachting die niet op continue basis wordt verricht in slachthuizen met geringe capaciteit en in wildbewerkingsinrichtingen met geringe capaciteit.

    (10)

    Voor afwijking van de minimumeisen voor de ante-mortem- en post-mortemkeuring in slachthuizen en wildbewerkingsinrichtingen moeten bepaalde criteria en voorwaarden omschreven worden. Een productiedrempel is een niet-discriminerend criterium, dat zich overeenkomstig artikel 16, lid 3, onder a), van Verordening (EU) 2017/625 op de kleinste inrichtingen richt. Aangezien de structuur van deze inrichtingen van lidstaat tot lidstaat verschilt, moet deze drempel zijn gebaseerd op het aantal geslachte of verwerkte dieren of moet de drempel aantoonbaar een beperkt en vast percentage van het op de markt gebrachte vlees vertegenwoordigen. In Verordening (EG) nr. 1099/2009 worden grootvee-eenheden gedefinieerd en worden omrekeningsgetallen vastgesteld om het aantal dieren van een bepaalde diersoort in dergelijke grootvee-eenheden uit te drukken. Deze bepalingen moeten worden gebruikt om drempels vast te stellen en afwijkingen van bepaalde voorschriften te harmoniseren op basis van de omvang van een slachthuis.

    (11)

    Indien aan bepaalde criteria en voorwaarden is voldaan, kan door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel bepaalde taken in uitsnijderijen uitvoeren zonder de bescherming van de menselijke gezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn in gevaar te brengen.

    (12)

    Officiële controles van de productie van levende tweekleppige weekdieren zijn noodzakelijk om naleving van de in de wetgeving van de Unie vastgestelde criteria en doelstellingen te waarborgen. Volgens bijlage III, sectie VII, hoofdstuk II, deel A, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 moeten levende tweekleppige weekdieren verzameld worden in productiegebieden die door de bevoegde autoriteiten zijn ingedeeld en waarvoor het verzamelen is goedgekeurd. Verordening (EU) 2017/625 voorziet in de vaststelling van gedelegeerde handelingen waarin criteria en voorwaarden worden vastgelegd om te bepalen wanneer de productie- en de heruitzettingsgebieden van Pectinidae, mariene buikpotigen en Holothuroidea niet hoeven te worden ingedeeld.

    (13)

    Ook moet de plaats van uitvoering van officiële controles van de productie van deze Pectinidae, mariene buikpotigen en Holothuroidea, die geen filtrerende dieren zijn, worden vastgesteld.

    (14)

    Verordening (EU) 2017/625 voorziet ook in de mogelijkheid tot vaststellen van specifieke afwijkingen van officiële controles wat betreft Rangifer tarandus tarandus (rendieren), Lagopus lagopus en Lagopus mutus (ruigpoothoenders) om het voortzetten van reeds lang bestaande lokale en traditionele gewoonten en gebruiken mogelijk te maken.

    (15)

    Overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Verordening (EG) nr. 854/2004 mochten lidstaten nationale maatregelen treffen om het voortgezet gebruik van traditionele methoden te waarborgen of tegemoet te komen aan de behoeften van levensmiddelenbedrijven die een lage productie hebben of die gelegen zijn in een gebied met bijzondere geografische beperkingen. Op basis hiervan hebben Zweden en Finland nationale maatregelen met specifieke afwijkingen van bepaalde vereisten voor officiële controles van het vlees van rendieren en ruigpoothoenders medegedeeld aan de Commissie en de andere lidstaten. Aangezien Verordening (EU) 2017/625 dergelijke aanpassingen door middel van nationale maatregelen niet meer toestaat, moeten in deze verordening afwijkingen voor officiële controles op rendieren en ruigpoothoenders worden vastgesteld om het voortzetten van reeds lang bestaande lokale en traditionele gewoonten en gebruiken, voor zover de afwijkingen het bewerkstelligen van de doelstellingen van Verordening (EU) 2017/625 niet in de weg staan, mogelijk te maken.

    (16)

    In Verordening (EU) 2017/625 zijn specifieke minimumvoorschriften vastgelegd voor door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel en voor officiële dierenartsen en officiële assistenten die bij officiële controles en bepaalde andere officiële activiteiten betrokken zijn. In de verordening zijn ook minimumvoorschriften inzake opleiding vastgelegd voor personeel van het slachthuis dat bij officiële controles en bepaalde andere controleactiviteiten betrokken is.

    (17)

    Er moeten specifieke minimumvoorschriften voor officiële dierenartsen, officiële assistenten of ander door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel worden vastgesteld om een hoogwaardige en adequate uitvoering van hun taken te behouden en derhalve een hoge beschermingsgraad van consumenten, diergezondheid en dierenwelzijn te waarborgen. Deze minimumvoorschriften moeten minimumvoorschriften inzake opleiding bevatten. Er moet voldoende flexibiliteit geboden worden om de voorschriften aan de uit te voeren werkzaamheden aan te passen met inachtneming van werkervaring.

    (18)

    Om een hoogwaardige en adequate uitvoering te behouden, moeten er ook passende minimumopleidingseisen worden vastgesteld voor het slachthuispersoneel dat bijstand verleent bij taken in verband met officiële controles en andere officiële vormen van controle overeenkomstig de verordening.

    (19)

    Aangezien Verordening (EG) nr. 854/2004 met ingang van 14 december 2019 ingetrokken wordt bij Verordening (EU) 2017/625, moet deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    Deze verordening stelt specifieke voorschriften vast voor de uitvoering van de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde officiële controles van producten van dierlijke oorsprong.

    Die specifieke voorschriften behelzen:

    a)

    criteria en voorwaarden om

    i)

    te bepalen wanneer de ante-mortemkeuring in bepaalde slachthuizen onder toezicht of onder de verantwoordelijkheid van een officiële dierenarts mag worden uitgevoerd;

    ii)

    te bepalen wanneer de ante-mortemkeuring in het geval van noodslachting buiten het slachthuis mag worden uitgevoerd;

    iii)

    te bepalen wanneer de ante-mortemkeuringen op het bedrijf van herkomst mogen worden uitgevoerd;

    iv)

    te bepalen welke waarborgen van kracht moeten zijn voor de uitvoering van de post-mortemkeuringen en auditactiviteiten onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts als bedoeld in artikel 18, lid 2, onder c) en d), van Verordening (EU) 2017/625;

    v)

    afwijkingen van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2017/625 wat de indeling van de productie- en de heruitzettingsgebieden in verband met Pectinidae, mariene buikpotigen en Holothuroidea betreft te bepalen;

    vi)

    te bepalen wanneer de officiële controles in uitsnijderijen kunnen worden uitgevoerd door personeel dat daartoe is aangewezen door de bevoegde autoriteiten en goed is opgeleid;

    b)

    de vaststelling van specifieke afwijkingen voor Rangifer tarandus tarandus, Lagopus lagopus en Lagopus mutus teneinde reeds lang bestaande lokale en traditionele gewoonten en gebruiken te kunnen voortzetten;

    c)

    de vaststelling van specifieke minimumvoorschriften, met inbegrip van specifieke minimumvoorschriften inzake opleiding voor de officiële dierenarts, de officiële assistent en het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel teneinde te waarborgen dat zij de in artikel 18 van Verordening (EU) 2017/625 beschreven taken naar behoren uitvoeren;

    d)

    de vaststelling van passende minimumvoorschriften inzake opleiding voor het slachthuispersoneel dat bijstand verleent bij de in artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) 2017/625 beschreven taken.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)   "slachthuis": slachthuis als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.16, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    2)   "bedrijf van herkomst": het bedrijf waar de dieren het laatst zijn gehouden. In het geval van semigedomesticeerde hertachtigen als gedefinieerd in bijlage I, punt 2, onder q), bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (7), is het samendrijven voor het selecteren van dieren voor de slachting inbegrepen;

    3)   "productiegebied": een productiegebied als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.5, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    4)   "heruitzettingsgebied": een heruitzettingsgebied als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    5)   "door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel": een andere persoon dan de officiële assistent en de officiële dierenarts die overeenkomstig deze verordening bevoegd is om als zodanig op te treden in uitsnijderijen en aan wie de bevoegde autoriteiten de uitvoering van specifieke werkzaamheden toebedelen;

    6)   "risicoanalyse": risicoanalyse als gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (8);

    7)   "uitsnijderij": een uitsnijderij als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.17, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    8)   "pluimvee": pluimvee als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.3, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    9)   "lagomorfen": lagomorfen als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    10)   "exploitant van een levensmiddelenbedrijf": exploitant van een levensmiddelenbedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    11)   "als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren": als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    12)   "vlees": vlees als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    13)   "gekweekt wild": gekweekt wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    14)   "eindverbruiker": eindverbruiker als gedefinieerd in artikel 3, punt 18, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    15)   "detailhandel": detailhandel als gedefinieerd in artikel 3, punt 7, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    16)   "inrichting": een inrichting als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 852/2004;

    17)   "slachthuis met geringe capaciteit": een door de bevoegde autoriteiten op basis van risicoanalyse aangewezen slachthuis waarin de slachting alleen tijdens een deel van de werkdag plaatsvindt of tijdens de gehele werkdag maar niet op iedere werkdag van de week;

    18)   "wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit": een door de bevoegde autoriteiten op basis van risicoanalyse aangewezen wildbewerkingsinrichting waarin de wildbewerking alleen tijdens een deel van de werkdag plaatsvindt of tijdens de gehele werkdag maar niet op iedere werkdag van de week;

    19)   "grootvee-eenheid": grootvee-eenheid als gedefinieerd in artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1099/2009;

    20)   "klein vrij wild": klein vrij wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.7, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    21)   "wildbewerkingsinrichting": wildbewerkingsinrichting als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.18, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    22)   "verzendingscentrum": verzendingscentrum als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.7, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    23)   "tweekleppige weekdieren": tweekleppige weekdieren als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    24)   "verwerking": verwerking als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder m), van Verordening (EG) nr. 852/2004;

    25)   "ingewanden": ingewanden als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.12, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    26)   "primaire productie": primaire productie als gedefinieerd in artikel 3, punt 17, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

    27)   "melkproductiebedrijf": een melkproductiebedrijf als gedefinieerd in bijlage I, punt 4.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

    Artikel 3

    Criteria en voorwaarden om te bepalen wanneer ante-mortemkeuringen in bepaalde slachthuizen door een officiële assistent mogen worden uitgevoerd

    1.   In afwijking van artikel 18, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/625 mogen ante-mortemkeuringen van andere diersoorten dan pluimvee en lagomorfen onder toezicht van een officiële dierenarts door een officiële assistent worden uitgevoerd, mits de in het slachthuis toegepaste procedures aan de volgende criteria en voorwaarden voldoen:

    a)

    de taken binnen de ante-mortemkeuringen zijn uitsluitend van praktische aard en hebben alleen betrekking op een of meer van de volgende werkzaamheden:

    i)

    het controleren of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf voldoet aan de vereisten met betrekking tot informatie over de voedselketen en identiteitscontrole van de dieren;

    ii)

    het voorselecteren van dieren die mogelijk onregelmatigheden vertonen met betrekking tot de vereisten voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn;

    b)

    wanneer mogelijke onregelmatigheden worden waargenomen of vermoed, wordt de officiële dierenarts onmiddellijk in kennis gesteld door de officiële assistent die de keuring uitvoert, en vervolgens voert de officiële dierenarts de ante-mortemkeuring persoonlijk uit, en

    c)

    de officiële dierenarts controleert regelmatig of de officiële assistent zijn/haar taken naar behoren uitvoert.

    2.   In afwijking van artikel 18, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/625 mogen ante-mortemkeuringen van alle diersoorten in een slachthuis worden uitgevoerd door een officiële assistent onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts, mits aan de volgende criteria en voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    er is op het bedrijf van herkomst al een ante-mortemkeuring uitgevoerd door een officiële dierenarts overeenkomstig artikel 5;

    b)

    wanneer mogelijke onregelmatigheden worden waargenomen of vermoed, wordt de officiële dierenarts onmiddellijk in kennis gesteld door de officiële assistent die de keuring uitvoert, en vervolgens voert de officiële dierenarts de ante-mortemkeuring persoonlijk uit,

    en

    c)

    de officiële dierenarts controleert regelmatig of de officiële assistent zijn/haar taken naar behoren uitvoert.

    3.   De in de leden 1 en 2 vastgestelde afwijkingen gelden niet:

    a)

    voor dieren die een noodslachting ondergaan als bedoeld in bijlage III, sectie I, hoofdstuk VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    b)

    voor dieren waarbij de verdenking bestaat dat zij een ziekte of aandoening hebben die schadelijke gevolgen kan hebben voor de menselijke gezondheid;

    c)

    voor runderen uit beslagen die niet officieel vrij van tuberculose zijn verklaard of waarvoor de erkenning als officieel tuberculosevrij is ingetrokken;

    d)

    voor runderen uit beslagen en schapen en geiten van bedrijven die niet officieel vrij van brucellose zijn verklaard of waarvoor de erkenning als officieel brucellosevrij is ingetrokken;

    e)

    in het geval van een uitbraak van dierziekten onder dieren uit een gebied als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (9) waarin veterinairrechtelijke beperkingen overeenkomstig de wetgeving van de Unie worden toegepast;

    f)

    voor dieren die aan strengere controles worden onderworpen vanwege de verspreiding van nieuwe ziekten of speciale ziekten op de lijst van de Wereldorganisatie voor diergezondheid.

    Artikel 4

    Criteria en voorwaarden om te bepalen wanneer ante-mortemkeuringen in het geval van noodslachting buiten het slachthuis mogen worden uitgevoerd

    In afwijking van artikel 18, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2017/625 mag de officiële dierenarts ante-mortemkeuringen in het geval van noodslachting buiten het slachthuis uitvoeren, maar alleen in het geval van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren en mits de bijlage III, sectie I, hoofdstuk VI, punten 1, 2 en 6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde vereisten voor noodslachting in acht worden genomen.

    Een modelgezondheidscertificaat zoals vastgesteld in bijlage V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 van de Commissie (10) wordt afgegeven voor dieren die geschikt zijn voor slachting. Het gezondheidscertificaat wordt samen met de dieren naar het slachthuis gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook. Alle voor een volgende controle relevante waarnemingen worden in het gezondheidscertificaat vermeld.

    Artikel 5

    Algemene criteria om te bepalen wanneer ante-mortemkeuringen op het bedrijf van herkomst mogen worden uitgevoerd

    1.   In afwijking van artikel 18, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) 2017/625 mag de bevoegde autoriteit de uitvoering van ante-mortemkeuringen van voor de slacht bestemde dieren op het bedrijf van herkomst toestaan overeenkomstig de in lid 2 en artikel 6 vastgestelde criteria en voorwaarden.

    2.   De volgende criteria en voorwaarden zijn op alle diersoorten van toepassing:

    a)

    er worden controles uitgevoerd van de registers en documentatie van het bedrijf van herkomst, met inbegrip van verificatie van informatie over de voedselketen;

    b)

    indien nodig wordt individueel onderzoek van de dieren gefaciliteerd door de exploitant van een levensmiddelenbedrijf;

    c)

    ante-mortemkeuringen op het bedrijf van herkomst behelzen een fysiek onderzoek van de dieren om te bepalen of:

    i)

    zij aan een ziekte of aandoening lijden die op dieren of mensen kan worden overgedragen door contact met of consumptie van het vlees van dergelijke dieren, en of zij individueel of collectief gedrag vertonen op grond waarvan kan worden gevreesd dat een dergelijke ziekte is uitgebroken;

    ii)

    zij algemene gedragsstoornissen, ziekteverschijnselen of afwijkingen vertonen die het vlees van dergelijke dieren ongeschikt maakt voor menselijke consumptie;

    iii)

    er aanwijzingen of vermoedens bestaan dat de dieren meer chemische residuen bevatten dan de in de wetgeving van de Unie aangegeven grenswaarden, of residuen van verboden stoffen;

    iv)

    zij verschijnselen vertonen die wijzen op problemen in verband met dierwelzijn, waaronder buitensporige vuilheid;

    v)

    zij geschikt zijn om te worden vervoerd;

    d)

    de controles en de ante-mortemkeuring op het bedrijf van herkomst als genoemd onder a), b) en c) worden door een officiële dierenarts uitgevoerd;

    e)

    de dieren die geschikt zijn voor slachting worden naar behoren geïdentificeerd en worden afgezonderd van andere dieren en rechtstreeks van het bedrijf van herkomst naar het slachthuis gebracht;

    f)

    voor dieren die geschikt zijn voor slachting wordt een gezondheidscertificaat zoals vastgesteld in bijlage IV, deel I, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 worden afgegeven. Het gezondheidscertificaat wordt samen met de dieren naar het slachthuis gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook. Alle voor een volgende controle relevante waarnemingen worden in het gezondheidscertificaat vermeld.

    3.   In het slachthuis worden de volgende aanvullende controles uitgevoerd overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) 2017/625 en artikel 3 van deze verordening:

    a)

    regelmatige controle van de verplichting van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf om te waarborgen dat de dieren naar behoren worden geïdentificeerd;

    b)

    regelmatige controle van de naleving van voorschriften inzake dierenwelzijn tijdens het vervoer en bij de aankomst in het slachthuis en of er tekenen zijn die wijzen op een aandoening die schadelijke gevolgen kan hebben voor de menselijke of dierlijke gezondheid.

    4.   Indien de dieren niet binnen drie dagen na de datum waarop het in lid 2, onder f), genoemde gezondheidscertificaat is afgegeven, of, in de in artikel 6, lid 5, genoemde gevallen, binnen 28 na die datum, niet zijn geslacht, en de dieren:

    a)

    niet van het bedrijf van herkomst naar het slachthuis zijn verzonden, moet een aanvullende ante-mortemkeuring worden uitgevoerd en een nieuw gezondheidscertificaat worden afgegeven;

    b)

    al onderweg zijn naar of in het slachthuis zijn, mag de slachting worden goedgekeurd zodra de reden voor de vertraging is beoordeeld, mits de dieren een aanvullende ante-mortemkeuring ondergaan overeenkomstig artikel 11 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie (11).

    Artikel 6

    Soortspecifieke criteria en voorwaarden om te bepalen wanneer ante-mortemkeuringen op het bedrijf van herkomst mogen worden uitgevoerd

    1.   De bevoegde autoriteiten passen de in dit artikel vastgestelde specifieke criteria en voorwaarden toe op desbetreffend pluimvee en gekweekt wild.

    2.   In geval van pluimvee voor de productie van "foie gras" en in geval van op het bedrijf van herkomst geslacht pluimvee dat later van de ingewanden is ontdaan, wordt het certificaat, dat is opgesteld overeenkomstig het in bijlage IV, deel II, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 vastgestelde modelgezondheidscertificaat, samen met de niet van de ingewanden ontdane karkassen naar het slachthuis of de uitsnijderij gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook, in plaats van het in artikel 5, lid 2, onder f), genoemde certificaat.

    3.   In geval van gekweekt wild dat overeenkomstig bijlage III, sectie III, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 is geslacht op het bedrijf van herkomst, wordt het certificaat, dat is opgesteld overeenkomstig het in bijlage IV, deel III, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 vastgestelde modelgezondheidscertificaat, samen met de dieren naar het slachthuis gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook, in plaats van het in artikel 5, lid 2, onder f), vermelde certificaat.

    4.   In geval van gekweekt wild dat overeenkomstig bijlage III, sectie III, punt 3, onder a), bij Verordening (EG) nr. 853/2004 is geslacht op het bedrijf van herkomst:

    a)

    wordt het certificaat, dat is opgesteld overeenkomstig het in bijlage IV, deel IV, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 vastgestelde modelgezondheidscertificaat, samen met de dieren naar het slachthuis gebracht of van tevoren verzonden in welke vorm dan ook, in plaats van het in artikel 5, lid 2, onder f), vermelde certificaat;

    b)

    controleert de officiële dierenarts regelmatig of de personen die de slachting en bloeding verrichten hun taken naar behoren uitvoeren.

    5.   In afwijking van artikel 5, lid 4, mogen de lidstaten slachting van gekweekt wild toestaan tot en met 28 dagen vanaf de datum waarop het in artikel 5, lid 2, onder f), vermelde gezondheidscertificaat is afgegeven indien:

    a)

    slechts kleine hoeveelheden van het vlees van het gekweekte wild rechtstreeks door de producent aan de eindverbruiker worden geleverd of aan de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert; en

    b)

    er per jaar en per bedrijf van herkomst niet meer dan 50 dieren worden geslacht.

    Artikel 7

    Criteria en voorwaarden voor de uitvoering van de post-mortemkeuringen onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts, als bedoeld in artikel 18, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2017/625

    1.   Post-mortemkeuringen als bedoeld in artikel 18, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2017/625 mogen worden uitgevoerd door een officiële assistent onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts, mits bijlage II, hoofdstuk II, bij deze verordening in acht wordt genomen en aan de volgende criteria en voorwaarden is voldaan:

    a)

    de slacht- of verwerkingsactiviteiten worden uitgevoerd in een slachthuis of wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit waar:

    i)

    minder dan 1 000 grootvee-eenheden per jaar worden geslacht of verwerkt; of

    ii)

    minder dan 150 000 pluimvee, lagomorfen en klein vrij wild per jaar worden geslacht of verwerkt;

    b)

    de bevoegde autoriteit mag de onder a) vastgestelde grenswaarden verhogen, mits de afwijking wordt toegepast in de kleinste slachthuizen en wildbewerkingsinrichtingen die aan de definitie van een slachthuis of wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit voldoen, en mits de gezamenlijke jaarproductie van deze inrichtingen niet meer bedraagt dan 5 % van de totale in de lidstaat geproduceerde hoeveelheid vers vlees:

    i)

    van de betreffende diersoort;

    ii)

    van alle hoefdieren samen;

    iii)

    van al het pluimvee samen, of

    iv)

    van alle vogels en lagomorfen samen;

    in dat geval moeten de bevoegde autoriteiten deze afwijking en het ondersteunend bewijs melden overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad (12) vastgestelde procedure;

    c)

    de desbetreffende inrichting heeft voldoende voorzieningen om vlees met afwijkingen apart van ander vlees op te slaan totdat een officiële dierenarts het vlees met afwijkingen persoonlijk kan keuren;

    d)

    de officiële dierenarts is minstens eenmaal per dag in de inrichting aanwezig, waaronder regelmatig tijdens slachtactiviteiten;

    e)

    de bevoegde autoriteit heeft een procedure vastgesteld om de prestaties van de officiële assistenten in deze inrichtingen regelmatig te beoordelen, met inbegrip van:

    i)

    de monitoring van de individuele prestaties;

    ii)

    het nagaan van documentatie over de bevindingen van keuringen en het vergelijken hiervan met de overeenkomstige karkassen;

    iii)

    de controles van de karkassen in de opslagruimte;

    f)

    de bevoegde autoriteit heeft een risicoanalyse uitgevoerd, waarbij ten minste rekening is gehouden met de volgende elementen:

    i)

    het aantal per uur of per dag geslachte of verwerkte dieren;

    ii)

    de soort en de klasse van de geslachte of verwerkte dieren;

    iii)

    de capaciteit van de inrichting;

    iv)

    de antecedenten van de inrichting met betrekking tot slacht- of verwerkingsactiviteiten;

    v)

    de doeltreffendheid van eventuele aanvullende maatregelen in de voedselketen die zijn genomen om de voedselveiligheid van voor de slacht bestemde dieren te waarborgen;

    vi)

    de doeltreffendheid van op gevarenanalyse en kritisch controlepunt (HACCP) gebaseerde procedures;

    vii)

    auditgegevens;

    viii)

    historische gegevens van de bevoegde autoriteit over ante-mortem- en post-mortemkeuringen.

    2.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), i), moeten de in artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 vastgelegde omrekeningsgetallen worden gebruikt. In het geval van schapen, geiten en kleine (< 100 kg levend gewicht) Cervidae moet echter een omrekeningsgetal van 0,05 grootvee-eenheden worden gebruikt, en in het geval van ander grof vrij wild moet een omrekeningsgetal van 0,2 grootvee-eenheden worden gebruikt.

    Artikel 8

    De uitvoering van post-mortemkeuringen door de officiële dierenarts

    Post-mortemkeuringen worden in de volgende gevallen door de officiële dierenarts uitgevoerd:

    a)

    bij dieren die een noodslachting ondergaan als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk VI, sectie I bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    b)

    bij dieren waarbij de verdenking bestaat dat zij een ziekte of aandoening hebben die schadelijke gevolgen kan hebben voor de menselijke gezondheid;

    c)

    bij runderen uit beslagen die niet officieel vrij van tuberculose zijn verklaard;

    d)

    bij runderen, schapen en geiten uit beslagen die niet officieel vrij van brucellose zijn verklaard;

    e)

    bij een uitbraak van dierziekten waarvoor voorschriften inzake diergezondheid in de wetgeving van de Unie zijn vastgelegd. Dit betreft dieren die vatbaar zijn voor de betrokken ziekte en die afkomstig zijn uit het betrokken gebied, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, onder p), van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad;

    f)

    wanneer strengere controles noodzakelijk zijn om rekening te houden met nieuwe ziekten of speciale ziekten op de lijst van de Wereldorganisatie voor diergezondheid;

    g)

    in het geval van afwijking van het tijdstip van de post-mortemkeuring overeenkomstig artikel 13 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627.

    Artikel 9

    Criteria en voorwaarden voor de uitvoering van auditactiviteiten in slachthuizen en wildbewerkingsinrichtingen

    De auditactiviteiten als bedoeld in artikel 18, lid 2, onder d), iii), van Verordening (EU) 2017/625 mogen in slachthuizen en wildbewerkingsinrichtingen worden uitgevoerd door officiële assistenten onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts, alleen met betrekking tot de verzameling van informatie over goede hygiënische praktijken en op HACCP gebaseerde procedures, en mits hoofdstuk II van bijlage II bij deze verordening in acht wordt genomen.

    Artikel 10

    Criteria en voorwaarden voor de uitvoering van officiële controles waaronder auditactiviteiten in uitsnijderijen

    Officiële controles in uitsnijderijen als bedoeld in artikel 18, lid 2, onder d), waaronder auditactiviteiten, mogen ook worden uitgevoerd door ander door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel, in afwijking van artikel 18, lid 2, onder d), van Verordening (EU) 2017/625, mits de bevoegde autoriteiten de werkzaamheden van dit personeel regelmatig controleren. Bij de uitvoering van deze activiteiten moet hoofdstuk III van bijlage II bij deze verordening in acht worden genomen.

    Artikel 11

    Officiële controles van Pectinidae, mariene buikpotigen en Holothuroidea, die geen filtrerende dieren zijn en die zijn verzameld in productiegebieden die niet door de bevoegde autoriteit zijn ingedeeld overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2017/625

    In afwijking van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2017/625 is de indeling van productie- en heruitzettingsgebieden niet verplicht met betrekking tot het verzamelen van Pectinidae, mariene buikpotigen en Holothuroidea, die geen filtrerende dieren zijn, wanneer de bevoegde autoriteiten officiële controles van deze dieren uitvoeren in visveilingen, verzendcentra en verwerkingsinrichtingen.

    Dergelijke officiële controles gaan na of wordt voldaan aan:

    a)

    de gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren die zijn vastgelegd in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

    b)

    de specifieke voorschriften voor buiten de ingedeelde productiegebieden verzamelde Pectinidae, mariene buikpotigen en Holothuroidea, die geen filtrerende dieren zijn, die zijn vastgelegd in hoofdstuk IX van die sectie.

    Artikel 12

    Specifieke afwijkingen voor Rangifer tarandus tarandus, Lagopus lagopus en Lagopus mutus, zoals voorzien in artikel 18, lid 7, onder h), van Verordening (EU) 2017/625

    1.   Overeenkomstig artikel 18, lid 7, onder h), van Verordening (EU) 2017/625 mogen door Zweden en Finland de volgende specifieke afwijkingen van bepaalde vereisten voor officiële controles van Rangifer tarandus tarandus (rendieren), die vastgelegd zijn in artikel 18 van die verordening, worden verleend met betrekking tot de op de lijst in bijlage I bij deze verordening opgenomen gebieden in die lidstaten, voor zover de afwijkingen het bereiken van de doelstellingen van die verordening niet in de weg staan:

    a)

    in afwijking van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625 zijn officiële controles niet vereist voor vlees van Rangifer tarandus tarandus, wanneer het rechtstreeks in kleine hoeveelheden door de producent aan de eindverbruiker wordt geleverd of aan de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert;

    b)

    in afwijking van artikel 18, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 is voor tussen 1 mei en 30 september in afzonderlijke gevallen geslachte zwerfrendieren geen ante-mortemkeuring verplicht;

    c)

    in afwijking van artikel 18, lid 2, onder c), en lid 3, van Verordening (EU) 2017/625 mag slachthuispersoneel met een passende opleiding voor deze taak, overeenkomstig artikel 14, de volgende organen keuren:

    i)

    ingewanden, uitgezonderd lever en nieren;

    ii)

    geslachtsorganen;

    iii)

    uiers.

    2.   In afwijking van artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625 zijn officiële controles niet vereist voor vlees van Lagopus lagopus en Lagopus mutus (ruigpoothoenders), wanneer ze in de Zweedse districten Norrbotten, Västerbotten en Jämtland en de Zweedse gemeente Älvdalen in het district Dalarna tijdens het winterjachtseizoen door middel van een strik gedood zijn.

    Artikel 13

    Specifieke minimumvoorschriften voor de officiële dierenarts, de officiële assistent en het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel

    1.   Officiële dierenartsen die de in artikel 18 van Verordening (EU) 2017/625 voorziene taken uitvoeren, voldoen aan de in hoofdstuk I van bijlage II bij deze verordening vastgelegde specifieke minimumvoorschriften.

    In afwijking van de in bijlage II, hoofdstuk I, punten 1 tot en met 6, vastgestelde regelingen mogen de lidstaten specifieke voorschriften opstellen voor:

    a)

    in deeltijd werkende officiële assistenten die verantwoordelijk zijn voor de keuring van kleine ondernemingen of alleen officiële controles uitvoeren voor de primaire productie, met name controles voor de melkproductiebedrijven en ante-mortemkeuringen buiten het slachthuis, en

    b)

    studenten diergeneeskunde die geslaagd zijn voor een examen inzake de in punt 3 van hoofdstuk I van bijlage II genoemde onderwerpen en die tijdelijk in een slachthuis werkzaam zijn in aanwezigheid van een officiële dierenarts.

    2.   Dierenartsen die al als officiële dierenartsen waren aangewezen voor de toepassingsdatum van deze verordening, beschikken over voldoende kennis inzake de in bijlage II, hoofdstuk I, punt 3, bij deze verordening genoemde onderwerpen. Waar nodig waarborgt de bevoegde autoriteit dat dergelijke kennis door middel van activiteiten voor voortgezette opleiding worden verkregen.

    3.   Officiële assistenten die de in artikel 18 van Verordening (EU) 2017/625 voorziene taken uitvoeren, moeten voldoen aan de in hoofdstuk II van bijlage II bij deze verordening vastgelegde specifieke minimumvoorschriften.

    4.   Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel dat de in artikel 18 van Verordening (EU) 2017/625 voorziene taken uitvoert, voldoet aan de in hoofdstuk III van bijlage II bij deze verordening vastgelegde specifieke minimumvoorschriften.

    Artikel 14

    Minimumvoorschriften inzake opleiding voor slachthuispersoneel

    Slachthuispersoneel dat bijstand verleent bij taken die verband houden met officiële controles en andere vormen van controle overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) 2017/625, wordt tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten opgeleid. Dit personeel voldoet eveneens aan de in hoofdstuk II van bijlage II bij deze verordening vastgelegde minimumvoorschriften inzake opleiding, voor zover deze relevant zijn voor hun bijstandstaken.

    Artikel 15

    Inwerkingtreding en toepasselijkheid

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 8 februari 2019.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

    (2)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

    (3)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

    (5)  Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1).

    (6)  Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206).

    (7)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

    (8)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

    (9)  Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977).

    (10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/628 van de Commissie van 8 april 2019 betreffende modellen voor officiële certificaten voor bepaalde dieren en goederen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/759 betreffende modelcertificaten (zie bladzijde 101 van dit Publicatieblad).

    (11)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/627 van de Commissie van 15 maart 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie met betrekking tot officiële controles (zie bladzijde 51 van dit Publicatieblad).

    (12)  Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).


    BIJLAGE I

    SPECIFIEKE AFWIJKINGEN VOOR DE KEURING VAN VLEES VAN RENDIEREN (RANGIFER TARANDUS TARANDUS)

    De in artikel 12, lid 1, genoemde specifieke afwijkingen zijn alleen van toepassing in de volgende gebieden:

    a)

    in Zweden:

    i)

    het district Norrbotten;

    ii)

    het district Västerbotten;

    iii)

    het district Jämtland;

    iv)

    het district Västernorrland;

    v)

    de gemeente Älvdalen in het district Dalarna;

    vi)

    de gemeenten Nordanstig, Hudiksvall en Söderhamn in het district Gävleborg;

    b)

    in Finland, zoals de op 31 december 2014 toegestane specifieke afwijkingen:

    i)

    het district Lapland met uitzondering van de gemeenten Kemi, Keminmaa en Tornio;

    ii)

    de districten Noord-Ostrobothnia en Kainuu:

    de gemeenten Kuusamo, Taivalkoski, Pudasjärvi, Suomussalmi en Hyrynsalmi;

    in de gemeente Oulu: het gebied van de voormalige gemeente Yli-Ii en het gebied ten noorden van de rivier Kiiminkijoki in de voormalige gemeente Ylikiiminki;

    in de gemeente Ii: het gebied van de voormalige gemeente Kuivaniemi;

    in de gemeenten Puolanka en Utajärvi: de gebieden ten noorden van de rivier Kiiminkijoki en van de regionale weg 891 (Hyrynsalmi-Puolanka).


    BIJLAGE II

    SPECIFIEKE MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR DE OFFICIËLE DIERENARTS, DE OFFICIËLE ASSISTENT EN HET DOOR DE BEVOEGDE AUTORITEITEN AANGEWEZEN PERSONEEL

    HOOFDSTUK I

    OFFICIËLE DIERENARTSEN

    1.

    De bevoegde autoriteiten mogen alleen dierenartsen die zijn geslaagd voor een proef die voldoet aan de voorschriften van punt 3, tot officiële dierenarts benoemen.

    2.

    De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de proef voor kandidaten die een aanvraag hebben ingediend om tot officiële dierenarts te worden benoemd.

    3.

    Door middel van de proef moet kennis van de volgende onderwerpen aangetoond worden, specifiek gericht op de taken van officiële dierenartsen en voor zover dat nodig is gelet op de achtergrond en de kwalificaties van de dierenarts, zonder overlapping met de overeenkomstig artikel 38, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) vereiste proeven voor de kennis en vaardigheden voor dierenartsen:

    a)

    nationale wetgeving en Uniewetgeving inzake menselijke gezondheid, voedselveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn en farmaceutische stoffen;

    b)

    de beginselen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, marktmaatregelen, uitvoerrestituties en opsporing van fraude, ook in de mondiale context: de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie, de Codex Alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid;

    c)

    de grondbeginselen van voedselverwerking en voedingsmiddelentechnologie;

    d)

    de beginselen, concepten en methoden van goede productiepraktijken en kwaliteitsbeheer;

    e)

    kwaliteitsbeheer vóór de oogst (goede landbouwpraktijken);

    f)

    de bevordering en de toepassing van levensmiddelenhygiëne en voedselveiligheid (goede hygiënepraktijken);

    g)

    de beginselen, concepten en methoden inzake risicoanalyse;

    h)

    de beginselen, concepten en methoden van HACCP, gebruik van HACCP in de gehele voedselproductieketen;

    i)

    de audit en toetsing aan de in punten a) en h) vermelde voorschriften;

    j)

    de preventie en controle van door voedsel overgedragen risico's voor de menselijke gezondheid;

    k)

    de populatiedynamiek van infecties en intoxicaties;

    l)

    diagnostische epidemiologie;

    m)

    controle- en bewakingssystemen;

    n)

    de beginselen en diagnostische toepassingen van moderne testmethoden;

    o)

    informatie- en communicatietechnologie voor zover relevant als hulpmiddel;

    p)

    gegevensverwerking en biostatistische toepassingen;

    q)

    het onderzoeken van uitbraken van door voedsel overgebrachte ziekten bij mensen;

    r)

    relevante aspecten met betrekking tot overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's);

    s)

    het dierenwelzijn tijdens het productieproces, het vervoer en het slachtproces;

    t)

    het verband tussen milieu en voedselproductie (met inbegrip van afvalbeheer);

    u)

    het voorzorgsbeginsel en de belangen van de consumenten;

    v)

    de beginselen van opleidingen voor personeel in de voedselproductieketen;

    w)

    gezondheidsvoorschriften betreffende dierlijke bijproducten en producten van dierlijke oorsprong;

    x)

    verschillende vormen van fraude.

    Kandidaten kunnen de vereiste kennis opdoen als onderdeel van hun basisopleiding tot dierenarts, of door verdere opleiding te volgen of beroepservaring op te doen na de voltooiing van hun opleiding tot dierenarts.

    Indien de bevoegde autoriteiten ervan overtuigd zijn dat een kandidaat de vereiste kennis heeft verworven bij het behalen van een universitaire graad of door permanente educatie die tot een postdoctorale kwalificatie heeft geleid, kunnen zij afzien van de eis van een proef. Indien de kandidaat de vereiste kennis deels heeft verworven, organiseren de bevoegde autoriteiten proeven die verschillen van de in punt 2 genoemde proeven om rekening te houden met de achtergrond van de kandidaten.

    4.

    De officiële dierenarts moet multidisciplinair kunnen samenwerken.

    5.

    Elke officiële dierenarts moet tijdens een proefperiode van ten minste 200 uur een praktische opleiding volgen alvorens zelfstandig aan het werk te gaan. Relevante opleiding gedurende de studie diergeneeskunde kan in de proefperiode worden opgenomen. Tijdens die proefperiode staat de kandidaat onder toezicht van de officiële dierenartsen in slachthuizen, uitsnijderijen, en op bedrijven. De opleiding moet betrekking hebben op de audit van goede hygiënepraktijken en met name de op HACCP gebaseerde procedures.

    6.

    De officiële dierenarts moet zich via permanente educatie en vakliteratuur met betrekking op de in punt 3 bedoelde vakgebieden op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen en van de actuele stand van de wetenschap. De officiële dierenarts moet, voor zover mogelijk, deelnemen aan permanente educatie.

    7.

    Wanneer beroepsbeoefenaars grensoverschrijdend opereren of zich in een andere lidstaat willen vestigen, moet tussen de lidstaten wederzijdse erkenning gelden voor de proeven voor officiële dierenartsen. In dergelijke gevallen moeten de proeven worden beperkt tot onderwerpen die essentieel zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en diergezondheid in de lidstaten van tewerkstelling, maar die niet voorkomen in de proeven in de lidstaat van oorsprong.

    HOOFDSTUK II

    OFFICIËLE ASSISTENT

    1.

    Alleen personen die een opleiding hebben doorlopen en voor een proef zijn geslaagd in overeenstemming met de in punt 5 vastgelegde voorschriften mogen de taken van een officiële assistent uitvoeren.

    2.

    De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de in punt 1 bedoelde proeven. Om aan deze proeven te mogen deelnemen, moeten de kandidaten kunnen aantonen dat zij:

    a)

    een opleiding van ten minste 500 uur hebben gevolgd, waarvan tenminste 400 uur praktische opleiding, die de in punt 5 genoemde gebieden bestrijkt, en

    b)

    eventuele nodige aanvullende opleiding hebben gevolgd die officiële assistenten in staat stelt hun taken met de vereiste vakkennis uit te voeren.

    3.

    De in punt 2, onder a), bedoelde praktische opleiding vindt onder toezicht van een officiële dierenarts plaats in slachthuizen, wildverwerkingsinrichtingen en/of uitsnijderijen.

    4.

    De opleiding en toetsing moeten voornamelijk betrekking hebben op rood vlees of vlees van pluimvee. Mensen die voor een van beide categorieën een opleiding hebben gevolgd en voor de proef zijn geslaagd, hoeven evenwel alleen een verkorte opleiding te volgen om de proef voor de andere categorie te mogen afleggen. De opleiding en toetsing moeten, zo nodig, ook betrekking hebben op vrij wild, gekweekt wild en lagomorfen.

    5.

    De opleiding voor officiële assistenten moet betrekking hebben op de volgende onderwerpen, en proeven moeten de kennis van deze onderwerpen bevestigen:

    a)

    met betrekking tot bedrijven:

    i)

    theoretisch gedeelte:

    achtergrond met betrekking tot de organisatie van de landbouwindustrie, productiemethoden, internationale handelsnormen voor dieren;

    goede veehouderijpraktijken;

    basiskennis van ziekten, met name zoönosen door virussen, bacteriën en parasieten;

    bewaking met betrekking tot ziekten, gebruik van geneesmiddelen en vaccins, controle op residuen;

    hygiëne en gezondheidscontrole;

    dierenwelzijn op het bedrijf en tijdens het vervoer;

    milieuvoorschriften — in de gebouwen, op het bedrijf en in het algemeen;

    de relevante wetten, verordeningen en administratieve bepalingen;

    consumentenbelangen en kwaliteitscontrole;

    ii)

    praktisch gedeelte:

    bezoeken aan verschillende typen bedrijven met verschillende houderijmethoden;

    bezoeken aan productie-inrichtingen;

    observatie van het laden en lossen van dieren;

    laboratoriumdemonstraties;

    veterinaire controles;

    documentatie;

    b)

    met betrekking tot slachthuizen, wildverwerkingsinrichtingen en uitsnijderijen:

    i)

    theoretisch gedeelte:

    achtergrond met betrekking tot de vleesindustrie -organisatie, productiemethoden, internationale handelsnormen voor voedingsmiddelen en technologie voor het slachten en uitsnijden;

    basiskennis van de hygiëne en de goede hygiënische praktijken, met name de bedrijfshygiëne, de hygiëne bij het slachten, het uitsnijden en de opslag en de hygiëne op het werk;

    basiskennis van HACCP en de audit van op HACCP gebaseerde procedures;

    dierenwelzijn bij het lossen na het vervoer en in het slachthuis;

    basiskennis van de anatomie en fysiologie van geslachte dieren;

    basiskennis van de pathologie van geslachte dieren;

    basiskennis van de pathologische anatomie van geslachte dieren;

    relevante kennis betreffende overdraagbare TSE's en andere belangrijke zoönosen en zoönoseverwekkers, en ook belangrijke dierziekten;

    kennis van methoden en procedures voor de slachting, keuring, bereiding, onmiddellijke verpakking, verpakking en het vervoer van vers vlees;

    basiskennis van microbiologie;

    ante-mortemkeuring;

    analyse en bemonstering voor Trichinella;

    post-mortemkeuring;

    administratieve taken;

    kennis van de betrokken wetten, verordeningen en administratieve bepalingen;

    bemonsteringsprocedure;

    verschillende vormen van fraude;

    ii)

    praktisch gedeelte:

    identificatie van dieren;

    leeftijdscontroles;

    keuring en beoordeling van geslachte dieren;

    ante-mortemkeuring in het slachthuis;

    post-mortemkeuring in een slachthuis of wildverwerkingsinrichting;

    analyse en bemonstering voor Trichinella;

    bepaling van een diersoort op basis van onderzoek van de kenmerkende delen van het dier;

    identificatie en beoordeling van delen van geslachte dieren waarbij afwijkingen zijn geconstateerd;

    controle van de hygiëne (met inbegrip van de audit van goede hygiënepraktijken en de op HACCP gebaseerde procedures);

    vastlegging van de resultaten van ante-mortemkeuringen;

    bemonstering;

    traceerbaarheid van vlees;

    documentatie, zoals de evaluatie van de informatie over de voedselketen en het lezen van registers.

    6.

    De bevoegde autoriteiten mogen besluiten om de opleiding en toetsing te verminderen wat betreft:

    a)

    het theoretische onderdeel indien de officiële assistent kan aantonen voldoende opleiding te hebben gevolgd inzake de in punt 5, onder a), i), of onder b), i), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen;

    b)

    het praktische onderdeel indien de officiële assistent kan aantonen voldoende werkervaring te hebben inzake de in punt 5, onder a), ii), of onder b), ii), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen.

    7.

    De officiële assistent moet multidisciplinair kunnen samenwerken.

    8.

    De officiële assistent moet zich via permanente educatie en vakliteratuur op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen en van de actuele stand van de wetenschap. De officiële assistent moet, voor zover mogelijk, deelnemen aan permanente opleidingsactiviteiten.

    9.

    Indien officiële assistenten uitsluitend bemonsteringen en analyses uitvoeren in verband met onderzoeken naar Trichinella en microbiologische normen, hoeven de bevoegde autoriteiten er alleen voor te zorgen dat de officiële assistenten een passende opleiding krijgen voor deze taken.

    10.

    Wanneer beroepsbeoefenaars grensoverschrijdend opereren of zich in een andere lidstaat willen vestigen, moet tussen de lidstaten wederzijdse erkenning gelden voor de proeven voor officiële assistenten. In dergelijke gevallen moeten de proeven worden beperkt tot onderwerpen die essentieel zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en diergezondheid in de lidstaten van tewerkstelling, maar die niet voorkomen in de proeven in de lidstaat van oorsprong.

    HOOFDSTUK III

    HET DOOR DE BEVOEGDE AUTORITEITEN AANGEWEZEN PERSONEEL

    1.

    De bevoegde autoriteiten mogen alleen personeelsleden aanwijzen die een opleiding hebben doorlopen en voor een proef zijn geslaagd in overeenstemming met de in punt 5 vastgelegde voorschriften.

    2.

    De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de in punt 1 bedoelde proef. Om aan deze proef te mogen deelnemen, moeten de kandidaten kunnen aantonen dat zij:

    a)

    een opleiding van ten minste 500 uur hebben gevolgd, waarvan tenminste 400 uur praktische opleiding die de in punt 5 genoemde gebieden bestrijkt, en

    b)

    enige nodige aanvullende opleiding hebben gevolgd die het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel in staat stelt de taken met de vereiste vakkennis uit te voeren.

    3.

    De in punt 2, onder a), bedoelde praktische opleiding vindt plaats in uitsnijderijen, onder toezicht van een officiële dierenarts.

    4.

    De opleiding en toetsing moeten voornamelijk betrekking hebben op rood vlees of vlees van pluimvee. Mensen die voor een van beide categorieën een opleiding hebben gevolgd en voor de proef zijn geslaagd, hoeven evenwel alleen een verkorte opleiding te volgen om de proef voor de andere categorie te mogen afleggen. De opleiding en toetsing moeten, zo nodig, ook betrekking hebben op vrij wild, gekweekt wild en lagomorfen.

    5.

    De opleiding voor door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet betrekking hebben op de volgende onderwerpen in verband met uitsnijderijen, en proeven moeten de kennis van deze onderwerpen bevestigen:

    i)

    theoretisch gedeelte:

    achtergrond met betrekking tot de vleesindustrie — organisatie, productiemethoden, internationale handelsnormen voor voedingsmiddelen en technologie voor het uitsnijden;

    grondige kennis van de hygiëne en de goede hygiënische praktijken, met name de bedrijfshygiëne, de hygiëne bij het slachten, het uitsnijden en de opslag en de hygiëne op het werk;

    grondige kennis van HACCP en de audit van op HACCP gebaseerde procedures;

    relevante kennis betreffende overdraagbare TSE's en andere belangrijke zoönosen en zoönoseverwekkers;

    kennis van methoden en procedures voor de bereiding, onmiddellijke verpakking, verpakking en het vervoer van vers vlees;

    basiskennis van microbiologie;

    administratieve taken;

    kennis van de betrokken wetten, verordeningen en administratieve bepalingen;

    bemonsteringsprocedure;

    verschillende vormen van fraude;

    ii)

    praktisch gedeelte:

    keuring en beoordeling van geslachte dieren;

    controle van de hygiëne (met inbegrip van de audit van goede hygiënepraktijken en de op HACCP gebaseerde procedures);

    bemonstering;

    traceerbaarheid van vlees;

    documentatie.

    6.

    De bevoegde autoriteiten mogen besluiten om de opleiding en toetsing te verminderen wat betreft:

    a)

    het theoretische onderdeel indien het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel kan aantonen voldoende opleiding te hebben gevolgd inzake de in punt 5, onder i), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen;

    b)

    het praktische onderdeel indien het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel kan aantonen voldoende werkervaring te hebben inzake de in punt 5, onder i), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen.

    7.

    Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet multidisciplinair kunnen samenwerken.

    8.

    Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet zich via permanente educatie en vakliteratuur op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen en van de actuele stand van de wetenschap. Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet, voor zover mogelijk, deelnemen aan permanente opleidingsactiviteiten.

    9.

    Wanneer beroepsbeoefenaars grensoverschrijdend opereren of zich in een andere lidstaat willen vestigen, moet tussen de lidstaten wederzijdse erkenning gelden voor de proeven voor ander door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel. In dergelijke gevallen moeten de proeven worden beperkt tot onderwerpen die essentieel zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en diergezondheid in de lidstaten van tewerkstelling, maar die niet voorkomen in de proeven in de lidstaat van oorsprong.

    (1)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).


    Top