Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R1037

Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie)

PB L 176 van 30/06/2016, p. 55–91 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 11/08/2020

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/1037/oj

30.6.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/55


VERORDENING (EU) 2016/1037 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 8 juni 2016

betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Bijlage 1A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna de „WTO-overeenkomst” genoemd) bevat onder meer de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (hierna de „GATT 1994” genoemd), een overeenkomst inzake de landbouw, hierna de „Landbouwovereenkomst” genoemd, een overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 en een overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (hierna de „Subsidieovereenkomst” genoemd).

(3)

Om een correcte en transparante toepassing van de regels van de Subsidieovereenkomst te waarborgen, dienen de bewoordingen van die overeenkomst zoveel mogelijk in het Unierecht tot uitdrukking te komen.

(4)

Het is voorts wenselijk in voldoende bijzonderheden te bepalen wanneer geacht moet worden dat er subsidiëring is, volgens welke beginselen daartegen compenserende maatregelen moeten kunnen worden genomen, in het bijzonder indien de subsidie specifiek is toegekend, en volgens welke criteria de hoogte van de subsidie wordt berekend die tot compenserende maatregelen kan leiden.

(5)

Om het bestaan van een subsidie te kunnen vaststellen, is het noodzakelijk aan te tonen dat de overheid of een overheidsinstantie op het grondgebied van een land een financiële bijdrage heeft verstrekt, of dat er enige vorm van inkomens- of prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is geweest en dat de onderneming die deze heeft genoten, daarmee een voordeel heeft verkregen.

(6)

Voor de berekening van het voordeel voor de subsidieontvanger, in die gevallen waarin het betrokken land geen marktvoorwaarden kent, moet het ijkpunt worden vastgesteld door een correctie van de voorwaarden in dat land aan de hand van in dat land aanwezige factoren. Indien dit niet praktisch mogelijk is, onder meer vanwege het ontbreken of de onbetrouwbaarheid van marktprijzen en -kosten, moet een passend ijkpunt worden vastgesteld aan de hand van de voorwaarden op andere markten.

(7)

Het is wenselijk duidelijke nadere richtsnoeren te bieden ten aanzien van de factoren die voor de vaststelling of de invoer met subsidiëring aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel deze dreigt te veroorzaken, relevant kunnen zijn. Bij het aantonen dat de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, aan het volume van de invoer en aan het niveau van de prijzen ervan is toe te schrijven, dient aandacht te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren, en met name aan de in de Unie heersende marktomstandigheden.

(8)

Het is dienstig het begrip „bedrijfstak van de Unie” te omschrijven en te bepalen dat met exporteurs verbonden partijen van de begripsomschrijving kunnen worden uitgesloten. Ook het begrip „verbonden” dient te worden gedefinieerd. Het is ook noodzakelijk te bepalen dat ten behoeve van producenten in een gebied van de Unie maatregelen voor compenserende rechten kunnen worden genomen en aan te geven wat onder dat gebied wordt verstaan.

(9)

Het is noodzakelijk aan te geven wie een klacht met het oog op compenserende rechten mag indienen, in welke mate deze door de bedrijfstak van de Unie dient te worden gesteund en welke informatie die klacht dient te bevatten betreffende tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, schade en het oorzakelijk verband daartussen. Het is tevens wenselijk regels te stellen voor de procedures voor afwijzing van klachten of voor het inleiden van de procedure.

(10)

Er dient te worden bepaald op welke wijze de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten verlangen. De belanghebbenden moeten voldoende gelegenheid hebben om al het relevante bewijsmateriaal over te leggen en om hun belangen te verdedigen. Het is voorts wenselijk duidelijk de bij het onderzoek te volgen regels en procedures te regelen, in het bijzonder de regels volgens welke de belanghebbenden zich binnen de gestelde termijnen kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken teneinde deze standpunten en informatie in aanmerking te kunnen nemen. Het is bovendien dienstig te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en commentaar kan leveren op de door andere belanghebbenden verschafte informatie. Voorts dienen de lidstaten en de Commissie bij het verzamelen van informatie samen te werken.

(11)

Het is noodzakelijk te bepalen onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld, onder meer dat dit niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de opening van het onderzoek mag geschieden. De Commissie kan dergelijke rechten in alle gevallen slechts voor een tijdvak van vier maanden instellen.

(12)

Het is noodzakelijk procedures vast te stellen voor de aanvaarding van verbintenissen die de gevolgen van de subsidies of van schade compenseren of wegnemen, waardoor de instelling van voorlopige of van definitieve rechten overbodig wordt. Het is tevens wenselijk aan te geven, welke consequenties aan de schending of aan de opzegging van verbintenissen zijn verbonden en voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om de bevindingen aan te vullen. Bij de aanvaarding van verbintenissen moet ervoor worden zorg gedragen dat de voorgestelde verbintenissen en de handhaving daarvan niet tot mededinging verstorende gedragingen leiden.

(13)

Het is wenselijk te bepalen dat voor de opzegging van een verbintenis en de toepassing van het recht slechts één juridisch instrument nodig is. Er moet ook voor worden gezorgd dat de opzeggingsprocedure binnen een termijn van normaal gesproken zes maanden wordt afgerond, en in geen geval langer dan negen maanden in beslag neemt, zodat de geldende maatregelen correct kunnen worden toegepast.

(14)

Het is noodzakelijk te bepalen dat onderzoeken, ongeacht of definitieve maatregelen worden ingesteld, normalerwijze binnen twaalf en in ieder geval niet later dan dertien maanden na de opening van het onderzoek dienen te worden beëindigd.

(15)

Een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd indien het bedrag van de subsidie minimaal is of, met name bij invoer uit ontwikkelingslanden, het volume van de invoer met subsidie of de schade te verwaarlozen is en dat deze omstandigheden dienen te worden omschreven. Wanneer maatregelen dienen te worden getroffen, dient in beëindiging van het onderzoek te worden voorzien en dient te worden bepaald dat het recht lager dan het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies moet zijn indien dat lagere bedrag de schade zou wegnemen en bovendien dient in het geval van een steekproefonderzoek de wijze van berekening van de hoogte van het recht te worden vastgesteld.

(16)

Het is noodzakelijk in bepalingen te voorzien die het mogelijk maken de voorlopige rechten met terugwerkende kracht in te vorderen indien dat dienstig wordt geacht en te bepalen onder welke omstandigheden rechten met terugwerkende kracht kunnen worden opgelegd om te vermijden dat aan de toe te passen definitieve maatregelen afbreuk wordt gedaan. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat ingeval van schending of van opzegging van verbintenissen de rechten eveneens met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast.

(17)

Het is noodzakelijk te bepalen dat maatregelen na vijf jaar vervallen tenzij een nieuw onderzoek uitwijst dat zij dienen te worden gehandhaafd. In gevallen waarin toereikend bewijsmateriaal in verband met gewijzigde omstandigheden wordt voorgelegd, dient tevens te worden voorzien in tussentijdse nieuwe onderzoeken of in onderzoeken om vast te stellen of de terugbetaling van compenserende rechten gerechtvaardigd is.

(18)

Hoewel de Subsidieovereenkomst geen bepalingen bevat met betrekking tot de ontwijking van compenserende maatregelen, bestaat wel de mogelijkheid van ontwijking op een gelijkaardige, doch niet identieke wijze als bij antidumpingmaatregelen. Het is derhalve wenselijk in deze verordening bepalingen inzake ontwijking op te nemen.

(19)

Het is wenselijk vast te leggen welke partijen het recht hebben om een verzoek tot opening van een onderzoek naar de ontwijking van rechten te mogen indienen.

(20)

Het is eveneens wenselijk nader te omschrijven welke praktijken ontwijking van de geldende maatregelen inhouden. Ontwijking kan zowel binnen als buiten de Unie plaatsvinden. Daarom moet vastgelegd worden dat vrijstellingen van de eventueel aan importeurs verleende uitgebreide rechten ook aan exporteurs kunnen worden verleend wanneer rechten worden toegepast om ontwijking buiten de Unie te bestrijden.

(21)

Het is dienstig in de mogelijkheid tot schorsing van compenserende maatregelen te voorzien in geval van tijdelijke wijzigingen in de marktomstandigheden die de voortzetting van dergelijke maatregelen tijdelijk inopportuun maken.

(22)

Het is noodzakelijk in de mogelijkheid te voorzien dat in onderzoek verkerende invoer bij de invoer wordt geregistreerd, zodat ten aanzien van deze invoer vervolgens maatregelen toepassing kunnen vinden.

(23)

De lidstaten dienen op de invoer van de aan een onderzoek of maatregelen onderworpen producten toezicht uit te oefenen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en zij dienen hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening ingevorderde bedragen aan rechten aan de Commissie mede te delen. De Commissie dient eveneens de mogelijkheid te krijgen om de lidstaten te verzoeken informatie te verstrekken, met naleving van de bepalingen met betrekking tot vertrouwelijkheid, om prijsverbintenissen en de doelmatigheid van de maatregelen te controleren.

(24)

Ter verificatie van de voorgelegde informatie betreffende tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring en betreffende schade, is het dienstig in controlebezoeken te voorzien, met dien verstande dat ontvangst van behoorlijk beantwoorde vragenlijsten voorwaarde voor dergelijke bezoeken is.

(25)

Teneinde ervoor te zorgen dat onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, is het van wezenlijk belang te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, van steekproeven gebruik mag worden gemaakt.

(26)

Het is noodzakelijk te bepalen dat wanneer belanghebbenden onvoldoende medewerking verlenen, andere informatie kan worden gebruikt om tot vaststellingen te komen en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan het geval zou zijn geweest wanneer zij wel medewerking hadden verleend.

(27)

Er dient te worden voorzien in de vertrouwelijke behandeling van informatie om de openbaarmaking van zaken- of van staatsgeheimen te beletten.

(28)

Het is van wezenlijk belang erin te voorzien dat partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen, kennis krijgen van de belangrijkste feiten en overwegingen en dat de bekendmaking ervan, met inachtneming van het besluitvormingsproces in de Unie, binnen een zodanig tijdsbestek dient te geschieden dat de partijen hun belangen kunnen verdedigen.

(29)

Het verdient aanbeveling in een administratieve regeling te voorzien welke het mogelijk maakt argumenten naar voren te brengen met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang van de Unie zijn, met inbegrip van het belang van de consument, en om termijnen vast te stellen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden verstrekt en tevens om bepalingen op te nemen betreffende de rechten van de belanghebbenden ten aanzien van de openbaarmaking van gegevens.

(30)

Het is bij de toepassing van de bepalingen van de Subsidieovereenkomst van wezenlijk belang teneinde het evenwicht tussen rechten en plichten te bewaren dat met die overeenkomst wordt nagestreefd dat door de Unie rekening wordt gehouden met de daaraan door haar voornaamste handelspartners gegeven interpretatie, zoals die in de wetgeving of in de gevestigde praktijk tot uiting komt.

(31)

De uitvoering van deze verordening vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve rechten, en voor het beëindigen van een onderzoek zonder maatregelen. Deze maatregelen moeten door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(32)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. De raadplegingsprocedure moet ook worden toegepast voor de aanvaarding van verbintenissen, het al dan niet openen van nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van de maatregelen, de schorsing van maatregelen, de verlenging van de schorsing van maatregelen en de wederinvoering van maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen in vergelijking met de definitieve maatregelen. Als vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke voorlopige maatregelen kunnen nemen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beginselen

1.   Compenserende rechten kunnen worden ingesteld om elke subsidie te neutraliseren die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend voor de vervaardiging, de productie, de uitvoer of het vervoer van een product waarvan het in de Unie in het vrije verkeer brengen schade veroorzaakt.

2.   In afwijking van lid 1 zijn de bepalingen van deze verordening volledig van toepassing op producten die niet rechtstreeks vanuit het land van oorsprong, maar vanuit een tussenliggend land naar de Unie worden uitgevoerd. De desbetreffende transactie(s) wordt, respectievelijk worden beschouwd als tussen het land van oorsprong en de Unie te zijn geschied.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening:

a)

wordt een product geacht te worden gesubsidieerd indien daarvoor een subsidie wordt toegekend waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen zoals omschreven in de artikelen 3 en 4. Een dergelijke subsidie kan worden verleend door de overheid van het land van oorsprong van het ingevoerde product of door die van een tussenliggend land van waaruit het product naar de Unie wordt uitgevoerd, welk laatstbedoeld land voor de toepassing van deze verordening „land van uitvoer” wordt genoemd;

b)

wordt onder „overheid” verstaan, elke overheidsinstantie op het grondgebied van het land van oorsprong of van uitvoer;

c)

wordt onder „soortgelijk product” verstaan, een product dat identiek is, hetgeen wil zeggen een product dat in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product is of, bij gebreke van een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken vertoont die sterk op die van het betrokken product gelijken;

d)

wordt, tenzij anders bepaald, onder „schade” verstaan, aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie of aanmerkelijke vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip volgens de bepalingen van artikel 8 uitgelegd.

Artikel 3

Definitie van subsidie

Subsidie wordt geacht aanwezig te zijn indien:

1.

a)

de overheid in het land van oorsprong of in dat van uitvoer een financiële bijdrage levert, dat wil zeggen wanneer:

i)

een overheidspraktijk rechtstreekse overdracht van middelen (bijvoorbeeld schenkingen, leningen, kapitaalinbreng), of mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen of van passiva (bijvoorbeeld leninggaranties) inhoudt;

ii)

de overheid afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen of deze niet int, bijvoorbeeld fiscale stimuli zoals belastingkredieten. In dit verband wordt de vrijstelling, ten behoeve van een uitgevoerd product, van op het soortgelijke product, indien dat voor binnenlands ge- of verbruik is bestemd, rustende rechten en belastingen of de gehele of gedeeltelijke terugbetaling of kwijtschelding van deze rechten en belastingen voor bedragen die niet hoger zijn dan de betaalde of verschuldigde bedragen, niet als subsidie beschouwd, mits een dergelijke terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen I, II en III geschiedt;

iii)

de overheid goederen levert of diensten biedt, niet bestaande uit algemene infrastructuur, of goederen aankoopt;

iv)

de overheid:

betalingen aan een financieringsmechanisme verricht, of

aan een particulier lichaam een of meer van de onder i), ii) en iii) genoemde soorten functies toevertrouwt of dat lichaam daarmee belast, welke functies zij normaal zelf zou vervullen en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen;

of

b)

er enige vorm van inkomens- of prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is; en

2.

daarbij een voordeel wordt toegekend.

Artikel 4

Tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

1.   Subsidies worden slechts dan aan compenserende maatregelen onderworpen indien zij specifiek zijn, zoals omschreven in de leden 2, 3 en 4.

2.   Om te bepalen of een subsidie specifiek is voor een onderneming of een bedrijfstak of voor een groep van ondernemingen of bedrijfstakken (hierna „bepaalde ondernemingen” genoemd) binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit, gelden de volgende beginselen:

a)

een subsidie is specifiek wanneer de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze autoriteit handelt, de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt;

b)

een subsidie is niet-specifiek indien de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze subsidieverlenende autoriteit handelt, voor de toekenning van subsidies en voor de vaststelling van de hoogte ervan objectieve criteria of voorwaarden hanteert en voor zover het in aanmerking komen voor subsidie automatisch is en de criteria en voorwaarden strikt in acht worden genomen;

c)

indien er, ondanks het feit dat er op grond van het bepaalde onder a) en b) geen specificiteit lijkt te zijn, toch redenen zijn om aan te nemen dat de subsidie in feite specifiek kan zijn, mogen andere factoren in aanmerking worden genomen, zoals gebruik van een subsidieprogrammering door een beperkt aantal bepaalde ondernemingen, gebruik ervan overwegend door bepaalde ondernemingen, de toekenning aan bepaalde ondernemingen van onevenredig hoge subsidiebedragen en de wijze waarop de subsidieverlenende autoriteit bij het besluit tot verlening van de subsidie van haar discretionaire bevoegdheid gebruik maakt. In dit verband worden met name de frequentie waarmee aanvragen om subsidies worden afgewezen, respectievelijk ingewilligd en de redenen daarvan in aanmerking genomen.

Voor de toepassing van het bepaalde onder b) wordt onder „objectieve criteria of voorwaarden” verstaan, criteria of voorwaarden die neutraal zijn, die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van andere ondernemingen begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van toepassing zijn, zoals het aantal werknemers of de ondernemingsgrootte.

De criteria of voorwaarden moeten in wetten, in regelgeving of in andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven zodat een en ander kan worden nagegaan.

Bij de toepassing van de eerste alinea, onder c), wordt rekening gehouden met de mate van diversificatie van de economische activiteiten binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit en met het tijdvak waarin de subsidieregeling toepassing heeft gevonden.

3.   Een subsidie die tot bepaalde ondernemingen is beperkt welke in een afgebakend geografisch gebied binnen het gebied van de bevoegdheden van een subsidieverlenende autoriteit zijn gevestigd, is specifiek. De vaststelling of wijziging van algemeen geldende belastingtarieven door de daartoe bevoegde overheidsinstanties wordt voor de toepassing van deze verordening niet geacht een specifieke subsidie te zijn.

4.   Niettegenstaande het bepaalde in de leden 2 en 3, worden de volgende subsidies geacht specifiek te zijn:

a)

subsidies die, rechtens of in feite, uitsluitend of als een van verscheidene andere voorwaarden van uitvoerprestaties afhankelijk zijn, met inbegrip van de in bijlage I genoemde subsidies;

b)

subsidies die uitsluitend of onder meer afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van dat van ingevoerde goederen.

Voor de toepassing van het bepaalde onder a), worden subsidies geacht van uitvoerprestaties afhankelijk te zijn wanneer uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is, in feite aan bestaande of verwachte uitvoer of aan inkomsten uit uitvoer is gebonden. Het loutere feit dat een subsidie aan exporterende ondernemingen wordt toegekend, is op zich niet voldoende om aan te nemen dat deze subsidie een uitvoersubsidie in de zin van deze bepaling is.

5.   De vaststelling van specificiteit uit hoofde van de bepalingen van dit artikel, moet duidelijk met positief bewijsmateriaal worden onderbouwd.

Artikel 5

Berekening van de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

De hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring. Dit tijdvak is in de regel het recentste boekjaar van de begunstigde, maar kan ook een ander tijdvak van ten minste zes, aan de opening van het onderzoek voorafgaande maanden zijn, waarvoor betrouwbare financiële en andere relevante gegevens beschikbaar zijn.

Artikel 6

Berekening van het voordeel voor de ontvanger

Voor de berekening van het voordeel voor de ontvanger geldt het volgende:

a)

de deelneming in aandelenkapitaal door de overheid wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij die investering kan worden beschouwd als niet overeen te stemmen met de normale investeringspraktijk (verstrekking van risicokapitaal inbegrepen) van particuliere investeerders op het grondgebied van het land van oorsprong en/of van uitvoer;

b)

een door de overheid verstrekte lening wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat de leningontvangende onderneming op die lening betaalt en dat wat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening die zij daadwerkelijk op de markt zou kunnen verkrijgen. In dat geval bestaat het voordeel uit het verschil tussen die twee bedragen;

c)

een door de overheid verstrekte garantie voor een lening wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij er een verschil is tussen het bedrag dat de garantieontvangende onderneming op een door de overheid gegarandeerde lening betaalt en dat wat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening zonder overheidsgarantie. In dat geval bestaat het voordeel uit het verschil tussen deze twee bedragen, gecorrigeerd voor eventuele verschillen in commissies;

d)

de levering van goederen, de verrichting van diensten of de aankoop van goederen door de overheid wordt niet als voordeeltoekenning beschouwd, tenzij de levering tegen een minder dan toereikende beloning of de aankoop tegen een meer dan toereikende beloning geschiedt. De toereikendheid van de beloning wordt vastgesteld door een vergelijking te maken met de heersende marktvoorwaarden voor het betreffende product, respectievelijk de betrokken diensten in het land van levering of van aankoop (waaronder prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere aan- of verkoopvoorwaarden).

Indien er geen marktvoorwaarden voor het betrokken product of de betrokken dienst zijn in het land van levering of aankoop die als ijkpunt kunnen dienen, zijn de volgende regels van toepassing:

i)

de voorwaarden in het betrokken land worden gecorrigeerd, aan de hand van de werkelijke kosten, prijzen en andere factoren in dat land, met een passend bedrag dat met normale marktvoorwaarden overeenstemt, of

ii)

indien van toepassing, worden de voorwaarden gebruikt die gelden op de markt van een ander land of op de wereldmarkt en die voor de ontvanger beschikbaar zijn.

Artikel 7

Algemene bepalingen inzake de berekening

1.   De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt vastgesteld per eenheid van het naar de Unie uitgevoerde, gesubsidieerde product.

Bij de vaststelling van die hoogte van de subsidie mogen de volgende elementen van de totale subsidie worden afgetrokken:

a)

kosten van de aanvraag of andere kosten die noodzakelijk waren om voor de subsidie in aanmerking te komen of om deze te verkrijgen;

b)

uitvoerbelastingen, rechten of andere heffingen op de uitvoer van het product naar de Unie die specifiek ten doel hebben de subsidie te compenseren.

Wanneer een belanghebbende aftrek van kosten aanvraagt, moet hij bewijzen dat zijn aanvraag gerechtvaardigd is.

2.   Wanneer de subsidie niet wordt verleend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden, wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, vastgesteld door de waarde van de totale subsidie om te slaan, naar gelang van het geval, over het niveau van de productie, de afzet of de uitvoer van de betrokken producten in het onderzoektijdvak voor subsidiëring.

3.   Wanneer verband kan worden gelegd tussen de subsidie en de verwerving of de toekomstige verwerving van vaste activa, wordt de hoogte van de subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, berekend door de subsidie te spreiden over een tijdvak dat in de betrokken bedrijfstak met de door normaal gevolgde afschrijvingspraktijk voor deze activa overeenstemt.

Het aldus berekende, aan het onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag, met inbegrip van het bedrag dat van vóór dat tijdvak verworven vaste activa is afgeleid, wordt toegerekend zoals bepaald in lid 2.

Indien de activa niet in waarde verminderen, wordt de subsidie gelijkgesteld met een renteloze lening en behandeld overeenkomstig artikel 6, onder b).

4.   Wanneer tussen een subsidie en de verwerving van vaste activa geen verband kan worden gelegd, wordt het bedrag van het voordeel dat tijdens het onderzoektijdvak werd verkregen in beginsel aan dat tijdvak toegerekend en over de kosten verdeeld als bepaald in lid 2, tenzij er zich buitengewone omstandigheden voordoen die toerekening aan een ander tijdvak rechtvaardigen.

Artikel 8

Schadevaststelling

1.   De schadevaststelling dient op positief bewijsmateriaal te berusten en houdt een objectief onderzoek in van zowel:

a)

de omvang van de invoer van gesubsidieerde producten en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortelijke producten in de Unie, als

b)

de uit deze invoer voortvloeiende neerslag op de bedrijfstak van de Unie.

2.   Wat het volume van de gesubsidieerde invoer betreft, wordt nagegaan of deze in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de productie of tot het verbruik in de Unie aanzienlijk is toegenomen. Wat de gevolgen van de gesubsidieerde invoer op de prijzen betreft, wordt nagegaan of er door de invoer met subsidie aanzienlijke prijsonderbieding is ten opzichte van de prijzen van een soortgelijk product van de bedrijfstak van de Unie, dan wel of deze invoer op enige andere wijze sterke druk op de prijzen uitoefent of een belemmering voor prijsverhogingen vormt die zonder deze invoer zouden zijn opgetreden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch een aantal van deze factoren tezamen, noodzakelijk doorslaggevend is.

3.   Wanneer de invoer van een product uit meer dan één land gelijktijdig aan een onderzoek voor compenserende rechten wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer slechts dan cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat:

a)

de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal in de zin van artikel 14, lid 5, is en het volume van de invoer uit elk land als niet te verwaarlozen kan worden aangemerkt, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer in het licht van de concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten onderling en die tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Unie, dienstig is.

4.   Het onderzoek naar de weerslag van de invoer met subsidie op de betrokken bedrijfstak van de Unie omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, waaronder het feit dat een bedrijfstak van de gevolgen van subsidiëring of van dumping die in het verleden is geschied, nog steeds herstellende is; de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies; de werkelijke en de potentiële daling van de afzet, de winst, de omzet, het marktaandeel, de productiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad; de factoren die op de prijzen in de Unie van invloed zijn; de werkelijke en de potentiële negatieve gevolgen voor „cash flow”, de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken, en in het geval van landbouw, of er een toenemende last op steunprogramma's van de overheid is geweest. Deze lijst is niet limitatief, noch kan één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend zijn bij de beoordeling.

5.   Aan de hand van het in het raam van lid 1 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond dat de invoer met subsidie schade veroorzaakt. Hierbij moet in het bijzonder worden aangetoond dat de in lid 4 omschreven gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie aan het overeenkomstig lid 2 vastgestelde invoervolume en/of aan het niveau van de prijzen zijn toe te schrijven en dat deze weerslag dusdanig is dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd.

6.   Ook wordt een onderzoek ingesteld naar andere bekende factoren dan de invoer met subsidie die terzelfder tijd de bedrijfstak van de Unie schade toebrengen om zekerheid te hebben dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade niet aan de invoer met subsidie overeenkomstig lid 5 wordt toegeschreven. Relevant in dit verband zijn: factoren als het volume en de prijzen van de invoer zonder subsidie; inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumptiepatroon; beperkende handelspraktijken van en concurrentie tussen de producenten uit derde landen en die in de Unie; technologische ontwikkelingen en de uitvoerprestaties; en de productiviteit van de bedrijfstak van de Unie.

7.   De gevolgen van de invoer met subsidie worden beoordeeld in verband met de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie, indien de beschikbare gegevens een mogelijkheid verschaffen om deze productie aan de hand van criteria zoals het productieproces, de omzet en de winst van de producenten, apart te identificeren. Is aparte identificatie van die productie niet mogelijk, dan worden de gevolgen van de invoer met subsidie beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de beperktste groep of het beperktste gamma producten waaronder het soortgelijke product is begrepen, en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

8.   Vaststelling van dreiging van aanmerkelijke schade berust op feiten en niet louter op beweringen, gissingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin de subsidie schade zou veroorzaken, moet duidelijk zijn te voorzien en moet ophanden zijn.

Bij de vaststelling van het bestaan van dreiging van aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

a)

de aard van de betrokken subsidie(s) en de waarschijnlijke gevolgen daarvan voor de handel;

b)

een aanzienlijke mate van toeneming van de invoer met subsidie op de markt van de Unie die erop wijst dat deze invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen;

c)

er is voldoende vrij beschikbare capaciteit bij de exporteur of een in de nabije toekomst aanmerkelijke toeneming van die capaciteit, welke erop wijst dat de uitvoer met subsidie naar de Unie waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de bijkomende, voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

d)

of de producten worden ingevoerd tegen prijzen die in aanzienlijke mate druk op de prijzen zouden uitoefenen of die prijsverhogingen die anders zouden zijn geschied, zouden verhinderen en die de vraag naar meer invoer vermoedelijk nog zouden doen toenemen;

e)

de bestaande voorraden van het product waarop het onderzoek betrekking heeft.

Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in overweging genomen factoren tezamen moeten als dusdanig tot de conclusie leiden dat er op korte termijn nog uitvoer met subsidie zal geschieden en dat er, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal optreden.

Artikel 9

Omschrijving van het begrip „bedrijfstak van de Unie”

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „bedrijfstak van de Unie” verstaan, de gezamenlijke producenten in de Unie van soortgelijke producten of diegenen van deze producenten wier gezamenlijke productie van de betrokken producten een groot deel van de totale productie van deze producten in de Unie als omschreven in artikel 10, lid 6, uitmaakt, met dien verstande dat:

a)

wanneer producenten met exporteurs of importeurs zijn verbonden of zelf importeur van het naar beweren gesubsidieerde product zijn, onder „bedrijfstak van de Unie” de overige producenten kunnen worden verstaan;

b)

in uitzonderlijke omstandigheden het grondgebied van de Unie, wat de betrokken productie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien:

i)

de producenten binnen die markt hun gehele of nagenoeg gehele productie van het betrokken product op die markt verkopen, en

ii)

aan de vraag op die markt niet in belangrijke mate wordt voldaan door elders in de Unie gevestigde producenten van het betrokken product.

In deze omstandigheden kan tot het bestaan van schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt, mits de invoer met subsidie op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de producenten van alle of vrijwel alle producten op die markt door de invoer met subsidie schade lijden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs te zijn verbonden indien:

a)

een van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de anderen,

b)

een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of

c)

zij tezamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde persoon, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet verbonden producenten.

Voor de toepassing van dit lid wordt men geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer men rechtens of feitelijk in staat is het handelen van de ander te beperken of te leiden.

3.   Wanneer „bedrijfstak van de Unie” is uitgelegd als te bestaan uit de producenten in een bepaald gebied, wordt de exporteurs of de subsidieverlenende overheid de gelegenheid geboden overeenkomstig artikel 13 verbintenissen voor het betrokken gebied aan te bieden. In dergelijke gevallen wordt bij de beoordeling van het belang van de Unie bij de maatregelen, in het bijzonder met het belang van het betrokken gebied rekening gehouden. Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien zich de in artikel 13, leden 9 en 10, omschreven situaties voordoen, kan voor de Unie in haar geheel een voorlopig of een definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke producten of exporteurs worden beperkt.

4.   De bepalingen van artikel 8, lid 7, zijn op dit artikel van toepassing.

Artikel 10

Inleiding van de procedure

1.   Behoudens het bepaalde in lid 8 wordt een onderzoek geopend naar het bestaan, de mate en de gevolgen van beweerde subsidiëring naar aanleiding van een schriftelijke klacht die namens de bedrijfstak van de Unie door een natuurlijke persoon, door een rechtspersoon of door een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid wordt ingediend.

De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een lidstaat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de lidstaten van elke klacht die zij ontvangt een afschrift toekomen. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of op die van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een lidstaat over voldoende bewijsmateriaal inzake subsidiëring en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Unie beschikt, doet zij dit bewijsmateriaal onverwijld aan de Commissie toekomen.

2.   Een klacht uit hoofde van lid 1 bevat voldoende bewijsmateriaal betreffende het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies (en, zo mogelijk, de hoogte ervan), de schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde subsidie en de beweerde schade. De klacht bevat alle gegevens waarover de klager redelijkerwijze dient te beschikken met betrekking tot:

a)

de identiteit van de klager en het volume alsmede de waarde van de productie in de Unie van het soortgelijke product door de klager. Indien namens de bedrijfstak in de Unie een schriftelijke klacht wordt ingediend, wordt de bedrijfstak namens welke de klacht wordt ingediend, daarin omschreven door middel van een lijst van alle bekende producenten van de Unie van het soortgelijke product (of van verenigingen van die producenten) en, voor zover mogelijk, een opgave van het volume en van de waarde van het soortgelijke product dat door deze producenten in de Unie wordt vervaardigd;

b)

een volledige omschrijving van het naar beweren met subsidiëring ingevoerde product, de naam van het betrokken land, respectievelijk die van de betrokken landen van oorsprong of van uitvoer, de identiteit van elke bekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van bekende personen die het betrokken product invoeren;

c)

bewijsmateriaal ten aanzien van het bestaan, de hoogte en de aard van de betrokken subsidies en de mogelijkheid tegen die subsidies compenserende maatregelen te treffen;

d)

veranderingen in het volume van de beweerde invoer met subsidie, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke product op de markt van de Unie en de daaruit voortvloeiende weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Unie, waaronder die welke in artikel 8, leden 2 en 4, zijn genoemd.

3.   De Commissie onderzoekt voor zover mogelijk de juistheid en de toereikendheid van het in de klacht verschafte bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

4.   Een onderzoek kan worden geopend om vast te stellen of de beweerde subsidies specifiek zijn in de zin van artikel 4, leden 2 en 3.

5.   Een onderzoek kan tevens worden geopend met betrekking tot de in bijlage IV vermelde soorten maatregelen voor zover deze een in artikel 3 omschreven subsidie-element bevatten, teneinde vast te stellen of deze maatregelen volledig aan de bepalingen van genoemde bijlage beantwoorden.

6.   Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat, aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht door de producenten van het soortgelijke product in de Unie wordt gesteund dan wel betwist, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Unie is ingediend. De klacht wordt geacht „door of namens de bedrijfstak van de Unie te zijn ingediend”, indien zij wordt gesteund door de producenten in de Unie wier gezamenlijke productie meer dan 50 % bedraagt van de totale productie van het soortgelijke product dat door dat deel van de bedrijfstak in de Unie wordt vervaardigd dat zich vóór, respectievelijk tegen de klacht heeft uitgesproken. Evenwel wordt geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Unie die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale, door de bedrijfstak van de Unie opgeleverde productie van het soortgelijke product vertegenwoordigen.

7.   De autoriteiten vermijden aan de met het oog op de opening van het onderzoek ingediende klacht bekendheid te geven alvorens het besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht ingevolge dit artikel en in ieder geval vóór de opening van een onderzoek doet de Commissie kennisgeving aan de overheid van het betrokken land van oorsprong en/of van uitvoer en wordt deze voor overleg uitgenodigd teneinde de situatie ten aanzien van de in lid 2 bedoelde punten op te helderen en om overeenstemming te bereiken over een oplossing.

8.   Indien de Commissie in bijzondere omstandigheden besluit een onderzoek te openen, zonder dat een daartoe strekkende schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Unie is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijs is voor het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, van schade en van een oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2, om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten dat het nodig is dit onderzoek te openen.

9.   Bij het besluit om al dan niet een onderzoek te openen wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van subsidiëring en schade gelijktijdig in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer er onvoldoende bewijs van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring of van schade is om de procedure te kunnen voortzetten. Er wordt geen procedure ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % vertegenwoordigt, tenzij die landen tezamen 3 % of meer van het verbruik in de Unie voor hun rekening nemen.

10.   De klacht kan vóór de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij wordt geacht niet te zijn ingediend.

11.   Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen na de datum van indiening van de klacht, daartoe over en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is ingediend. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie betreffende haar onderzoek van de klacht normaliter binnen 21 dagen nadat de klacht bij de Commissie is ingediend.

12.   In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd en worden het betrokken product alsmede de betrokken landen bekendgemaakt; voorts wordt daarin een samenvatting van de ontvangen informatie gegeven en wordt bepaald dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld.

Tevens worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, schriftelijk hun standpunt naar voren kunnen brengen en inlichtingen kunnen verstrekken indien hun standpunt en inlichtingen tijdens het onderzoek in aanmerking dienen te worden genomen. Ook wordt daarin de termijn bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

13.   De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteurs, importeurs en representatieve verenigingen van importeurs of van exporteurs, evenals het land van oorsprong en/of van uitvoer en de klagers ervan in kennis dat de procedure werd ingeleid en stelt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, de volledige tekst van de in lid 1 bedoelde schriftelijke klacht ter beschikking van de bekende exporteurs en van de autoriteiten van het land van oorsprong en/of uitvoer en, op verzoek, ook aan andere betrokken belanghebbenden. Wanneer het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, mag de volledige tekst van de schriftelijke klacht evenwel slechts aan de autoriteiten van het land van oorsprong en/of van uitvoer of aan de relevante vereniging van bedrijfstak- of beroepsgenoten worden verstrekt.

14.   Een onderzoek met het oog op een compenserend recht mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

Artikel 11

Het onderzoek

1.   Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een aanvang met het onderzoek op het niveau van de Unie. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de subsidiëring als op de schade en beide elementen worden gelijktijdig onderzocht.

Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt in geval van subsidiëring een onderzoektijdvak vastgesteld dat in de regel met het bij artikel 5 vastgestelde onderzoektijdvak overeenstemt.

Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen.

2.   Belanghebbenden die bij een onderzoek met het oog op een compenserend recht gebruikte vragenlijsten ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat deze de geënquêteerde of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van oorsprong en/of van uitvoer werd toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd waarbij rekening dient te worden gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijnen en mits de belanghebbende redenen voor die verlenging aanvoert, door voor hem geldende bijzondere omstandigheden aan te tonen.

3.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken informatie te verstrekken en deze nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan een dergelijk verzoek gevolg te geven.

Zij doen de Commissie de gevraagde informatie toekomen tezamen met de resultaten van alle door hen verrichte inspecties, controles en onderzoeken.

De Commissie deelt deze informatie, zowel die welke van algemeen belang is als die waarom door een lidstaat is gevraagd, aan de lidstaten mede, op voorwaarde dat deze informatie niet-vertrouwelijk is; indien dat wel het geval is, wordt een niet-vertrouwelijke samenvatting verstrekt.

4.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties te verrichten, in het bijzonder bij importeurs, handelaren en producenten in de Unie, en in derde landen een onderzoek in te stellen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen daarvoor toestemming geven en het betrokken land hiervan officieel in kennis is gesteld en daartegen geen bezwaar maakt.

De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen.

Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een lidstaat, die van de lidstaten in hun werkzaamheden bijstaan.

5.   De belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben gemaakt, kunnen worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn voor wie de resultaten van de procedure consequenties kunnen hebben en dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

6.   De importeurs, de exporteurs en de klagers die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben gemaakt, en vertegenwoordigers van het land van oorsprong en/of van uitvoer worden, op verzoek, in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

Hierbij wordt rekening gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden.

Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een dergelijke bijeenkomst deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een partij op een dergelijke bijeenkomst haar belangen schaden.

Met de overeenkomstig dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt door de Commissie rekening gehouden voor zover die informatie nadien schriftelijke wordt bevestigd.

7.   De klagers, de overheid van het land van oorsprong en/of van uitvoer, de importeurs en de exporteurs, alsmede hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers- en consumentenorganisaties die zich overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea, kenbaar hebben gemaakt, mogen op schriftelijk verzoek inzage krijgen van alle, door een bij het onderzoek betrokken partij aan de Commissie verstrekte informatie, doch niet van de door de autoriteiten van de Unie of van haar lidstaten opgestelde interne documenten, die voor de presentatie van hun zaak relevant is, niet-vertrouwelijk in de zin van artikel 29 is en die bij het onderzoek wordt gebruikt.

Deze partijen mogen over vorenbedoelde informatie opmerkingen maken, waarmee rekening wordt gehouden indien die opmerkingen met voldoende bewijsmateriaal worden gestaafd.

8.   Behoudens in de in artikel 28 bedoelde omstandigheden wordt voor zover mogelijk nagegaan of de door belanghebbenden verstrekte informatie waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

9.   Een onderzoek wordt in de overeenkomstig artikel 10, lid 11, ingeleide procedure zoveel mogelijk binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 13 maanden na de opening ervan afgesloten in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 13 voor verbintenissen of met die als bedoeld in artikel 15 voor definitieve maatregelen.

10.   Zolang het onderzoek duurt, geeft de Commissie het land van oorsprong en/of van uitvoer redelijke gelegenheid om het overleg voort te zetten teneinde de feitelijke situatie op te helderen en om overeenstemming te bereiken over een oplossing.

Artikel 12

Voorlopige maatregelen

1.   Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld, indien:

a)

een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 10;

b)

hierover is bericht en belanghebbenden hebben voldoende gelegenheid gehad inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 10, lid 12, tweede alinea;

c)

er een voorlopige, positieve vaststelling van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Unie is geschied; en

d)

het belang van de Unie vergt dat maatregelen worden genomen om verdere schade te voorkomen.

Voorlopige rechten worden niet eerder ingesteld dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure.

Het voorlopige compenserende recht mag niet hoger zijn dan het voorlopig vastgestelde totale bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies maar zou lager dan dat bedrag moeten zijn indien dit lagere recht toereikend zou zijn om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen.

2.   Voor het bedrag van de voorlopige rechten dient zekerheid te worden gesteld. De betrokken producten kunnen in de Unie eerst in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor zekerheid is gesteld.

3.   De Commissie stelt voorlopige maatregelen vast volgens de in artikel 25, lid 4, bedoelde procedure.

4.   Wanneer een lidstaat om onverwijld optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1, eerste en tweede alinea, is voldaan, besluit de Commissie binnen ten hoogste vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek, of een voorlopig compenserend recht moet worden ingesteld.

5.   Een voorlopig compenserend recht wordt voor ten hoogste vier maanden ingesteld.

Artikel 13

Verbintenissen

1.   Mits er voorlopig is vastgesteld dat subsidiering plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, overgaan tot aanvaarding van op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenissen, die inhouden dat:

a)

het land van oorsprong en/of van uitvoer ermee instemt de subsidie in te trekken of te beperken of andere maatregelen te nemen met betrekking tot de gevolgen ervan, of

b)

een exporteur zich ertoe verbindt zijn prijzen te herzien of zijn uitvoer naar het betrokken gebied te staken zolang voor deze uitvoer tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies worden verleend, mits de Commissie ervan overtuigd is dat daarmee de schadelijke gevolgen van de subsidiëring worden weggenomen.

In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis gelden de door de Commissie op grond van artikel 12, lid 3, ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten niet voor de invoer van de betreffende producten die worden geproduceerd door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan.

De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet meer verhoogd dan nodig is om de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren; de prijsverhogingen zouden lager moeten zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies als dat toereikend is om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade weg te nemen.

2.   De Commissie kan zelf verbintenissen voorstellen, maar een land of een exporteur kan niet worden verplicht daarop in te gaan. Het feit dat landen of exporteurs geen verbintenissen aanbieden of niet op een voorstel daartoe ingaan, heeft op het onderzoek van de zaak geen invloed.

Niettemin kan worden vastgesteld dat het bij voortzetting van de invoer met subsidie waarschijnlijker wordt dat de dreiging van schade op werkelijke schade uitloopt. Van een land of van een exporteur worden, tenzij een voorlopige vaststelling van subsidiëring of van daaruit voortvloeiende schade is gedaan, geen verbintenissen verlangd, noch worden deze aanvaard.

Behoudens uitzonderlijke omstandigheden mogen verbintenissen na het verstrijken van de termijn waarbinnen overeenkomstig artikel 30, lid 5, opmerkingen mogen worden gemaakt, niet meer worden aangeboden.

3.   Aangeboden verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard indien aanvaarding ervan moeilijkheden van praktische aard zou opleveren, bijvoorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid. Aan de betrokken exporteur en/of het land van oorsprong en/of van uitvoer mag mededeling worden gedaan van de redenen op grond waarvan wordt overwogen een aangeboden verbintenis af te wijzen. De exporteur of dat land kan in de gelegenheid worden gesteld daarop commentaar te leveren. De redenen voor de afwijzing worden in het definitieve besluit vermeld.

4.   Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verstrekken die aan de bij het onderzoek betrokken partijen ter beschikking kan worden gesteld.

5.   Wanneer verbintenissen worden aanvaard, wordt het onderzoek beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   Indien de verbintenissen worden aanvaard, wordt het onderzoek naar subsidiëring en schade normaal voltooid. Indien in een dergelijk geval wordt vastgesteld dat er geen subsidiëring of schade is, komt de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanneer een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. Dan kan worden geëist dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd.

Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad subsidiëring en schade is, blijft de verbintenis volgens de daarin vervatte bepalingen en overeenkomstig de bepalingen van deze verordening voortbestaan.

7.   De Commissie verlangt van een land waarvan of van een exporteur van wie een verbintenis is aanvaard dat deze op gezette tijden over de naleving van deze verbintenis informatie verstrekt en verificatie van relevante gegevens toestaat. Indien daaraan niet wordt voldaan, wordt zulks als schending van de verbintenis aangemerkt.

8.   Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van de artikelen 18, 19, 20 en 22 geacht van kracht te worden op de datum waarop het onderzoek voor het land van oorsprong en/of van uitvoer wordt beëindigd.

9.   Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, of wanneer de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie wordt opgezegd, wordt de aanvaarding van de verbintenis, zo nodig, door de Commissie ingetrokken, en zijn de door de Commissie op grond van artikel 12 ingestelde voorlopige rechten of de op grond van artikel 15, lid 1, ingestelde definitieve rechten van toepassing, op voorwaarde dat de betrokken exporteur of het land van oorsprong en/of uitvoer, de gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken, tenzij deze exporteur of dit land de verbintenis heeft opgezegd. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten een verbintenis op te zeggen.

Elke belanghebbende en elke lidstaat kan informatie indienen waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor de schending van een verbintenis. Daarna moet normaal gesproken binnen zes maanden, maar uiterlijk binnen negen maanden na een naar behoren ingediend verzoek, worden beoordeeld of er inderdaad sprake is van een schending.

De Commissie kan in verband met het toezicht op verbintenissen een beroep doen op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

10.   Overeenkomstig artikel 12 kan op basis van de beste informatie die beschikbaar is, een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij indien er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij, in geval van schending of opzegging van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding tot de verbintenis heeft gegeven niet is voltooid.

Artikel 14

Beëindiging zonder maatregelen

1.   Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd, tenzij die beëindiging niet het belang van de Unie dient.

2.   Wanneer beschermende maatregelen niet nodig zijn, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Overeenkomstig lid 5 wordt de procedure onverwijld beëindigd indien wordt vastgesteld dat de hoogte van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, minimaal is, of indien het volume van zowel de werkelijke als de potentiële invoer met subsidie of de schade te verwaarlozen is.

4.   Bij een overeenkomstig artikel 10, lid 11, ingeleide procedure wordt de schade normalerwijze als te verwaarlozen beschouwd indien het marktaandeel van de betrokken invoer minder bedraagt dan het aandeel dat in artikel 10, lid 9, is bepaald. Bij onderzoek naar de invoer met subsidie uit ontwikkelingslanden wordt het volume van deze invoer als te verwaarlozen beschouwd indien deze minder dan 4 % van de totale invoer van het soortgelijke product in de Unie uitmaakt, tenzij de invoer uit ontwikkelingslanden waarvan het afzonderlijke aandeel in de totale invoer minder dan 4 % vertegenwoordigt, tezamen meer dan 9 % van de totale invoer van het soortgelijke product in de Unie beloopt.

5.   De hoogte van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen, wordt als minimaal beschouwd indien deze minder dan 1 % ad valorem bedraagt, met dien verstande dat bij onderzoeken naar de invoer uit ontwikkelingslanden de drempel voor het als minimaal te beschouwen 2 % ad valorem bedraagt, op voorwaarde dat slechts het onderzoek wordt beëindigd, indien de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies onder het voor individuele exporteurs relevante niveau voor het als minimaal te beschouwden ligt. De procedure blijft echter op hen van toepassing en bij een eventueel later volgend nieuw onderzoek dat voor het betrokken land op grond van de artikelen 18 en 19 wordt verricht, kunnen zij opnieuw aan een onderzoek worden onderworpen.

Artikel 15

Instelling van definitieve rechten

1.   Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen te nemen in de zin van artikel 31, stelt de Commissie een definitief compenserend recht in volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Voor zover voorlopige rechten van kracht zijn, leidt de Commissie deze procedure uiterlijk een maand vóór het vervallen van die rechten in.

Er worden geen maatregelen genomen als de subsidies zijn ingetrokken of als de exporteurs hierdoor niet langer een voordeel verkrijgen.

Het compenserende recht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en moet lager zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, als dat toereikend is om een einde te maken aan de schade die de bedrijfstak van de Unie lijdt.

2.   In elke zaak wordt op alle producten, ongeacht de bron ervan, waarvan is geconstateerd dat zij met tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies worden ingevoerd en dat daardoor schade ontstaat, met uitzondering van de invoer uit die bronnen, waarvan krachtens deze verordening verbintenissen zijn aanvaard, op niet-discriminerende grondslag een passend compenserend recht ingesteld.

In de verordening waarbij het recht wordt ingesteld, wordt bekendgemaakt welk recht voor elke leverancier of, indien dit praktisch niet mogelijk is, welk recht voor het land van levering is ingesteld.

3.   Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 27 heeft beperkt, mag het compenserende recht op de invoer door exporteurs of producenten die zich, overeenkomstig artikel 27, kenbaar hebben gemaakt maar die niet bij het onderzoek werden betrokken, niet hoger zijn dan het voor de in de steekproef opgenomen partijen vastgestelde, gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld.

Voor de toepassing van dit lid houdt de Commissie geen rekening met nihil- noch met minimale bedragen van subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld noch met de bedragen van dergelijke subsidies die onder de in artikel 28 bedoelde omstandigheden werden vastgesteld.

Individuele rechten worden toegepast op de invoer van elke exporteur of producent voor wie een individueel bedrag aan subsidie is berekend zoals bepaald in artikel 27.

Artikel 16

Terugwerkende kracht

1.   Voorlopige maatregelen en definitieve compenserende rechten worden uitsluitend toegepast op producten die na het van kracht worden van de krachtens artikel 12, lid 1, of artikel 15, lid 1, genomen maatregel in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen.

2.   Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten het bestaan blijkt van subsidies die tot compenserende maatregelen aanleiding kunnen geven en van schade, besluit de Commissie, ongeacht of al dan niet een definitief compenserend recht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden ingevorderd.

Onder „schade” wordt in dit verband niet verstaan, een aanzienlijke vertraging bij de vestiging van een bedrijfstak van de Unie, noch de dreiging van aanzienlijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat deze zich, zonder voorlopige maatregelen, tot aanmerkelijke schade zou hebben ontwikkeld. In alle andere gevallen waarin zich een dergelijke dreiging of vertraging voordoet, worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve rechten uitsluitend worden opgelegd vanaf de datum waarop de dreiging van schade of de aanzienlijke vertraging definitief wordt vastgesteld.

3.   Indien het definitieve compenserende recht hoger is dan het voorlopige recht, wordt het verschil niet geïnd. Indien het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, wordt het recht opnieuw berekend. Indien de definitieve vaststelling negatief is, wordt het voorlopige recht niet bevestigd.

4.   Een definitief compenserend recht kan worden geheven van producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek werd geopend, ten verbruik zijn aangegeven, op voorwaarde dat:

a)

de invoer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24, lid 5, werd geregistreerd;

b)

de Commissie de betrokken importeurs de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken;

c)

er kritieke omstandigheden bestaan waarin het betrokken product, waarvoor in de zin van deze verordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn toegekend, moeilijk te herstellen schade veroorzaakt doordat het product in een betrekkelijk kort tijdvak massaal wordt ingevoerd; en

d)

het, om herhaling van dergelijke schade te voorkomen, nodig wordt geoordeeld op deze invoer met terugwerkende kracht compenserende rechten in te stellen.

5.   In geval van schending of van opzegging van verbintenissen kunnen van goederen die ten hoogste 90 dagen vóór de inwerkingtreding van voorlopige maatregelen in het vrije verkeer zijn gebracht, definitieve rechten worden geheven op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 24, lid 5, werd geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast op vóór de schending of vóór de opzegging van de verbintenis geschiede invoer.

Artikel 17

Duur

Een compenserende maatregel blijft van kracht zolang en voor zover deze nodig is om de schadeveroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren.

Artikel 18

Nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen

1.   Een definitieve compenserende maatregel vervalt vijf jaar nadat deze werd ingesteld of vijf jaar na de datum van het recentste nieuwe onderzoek in verband met zowel de subsidiëring als de schade, tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld dat het vervallen van de maatregel waarschijnlijk tot een voortzetting of tot een herhaling van subsidiëring en van schade zal leiden. Een dergelijk nieuw onderzoek wordt op initiatief van de Commissie of op verzoek van of namens de producenten van de Unie geopend en de maatregel blijft in afwachting van de resultaten van dat onderzoek van kracht.

2.   Een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend wanneer het daartoe strekkende verzoek voldoende bewijs bevat dat het vervallen van de maatregel waarschijnlijk tot voortzetting of tot herhaling van subsidiëring en van schade zal leiden, bijvoorbeeld bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de subsidiëring wordt voortgezet en dat er nog schade wordt toegebracht, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan het bestaan van maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden waarin de exporteurs zich bevinden dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn dat deze erop wijzen dat de schadeveroorzakende subsidiëring waarschijnlijk zal voortduren.

3.   Bij overeenkomstig dit artikel uitgevoerde onderzoeken worden de exporteurs, de importeurs, het land van oorsprong en/of van uitvoer en de producenten van de Unie in de gelegenheid gesteld de in het verzoek om herziening verstrekte informatie aan te vullen, deze te weerleggen of daarop commentaar te geven en in de conclusies zal terdege met al het relevante bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag of het al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en van schade zal leiden, rekening worden gehouden.

4.   Op een passend tijdstip in de loop van het laatste jaar dat de in dit artikel omschreven maatregelen van toepassing zijn, wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekendgemaakt dat de maatregelen weldra komen te vervallen. Na dit bericht kunnen de producenten in de Unie, uiterlijk drie maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig lid 2, een verzoek om herziening indienen. Tevens wordt een bericht bekendgemaakt waarin het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van dit artikel wordt aangekondigd.

Artikel 19

Tussentijdse nieuwe onderzoeken

1.   De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens aan een nieuw onderzoek worden onderworpen, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat, hetzij, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, van een importeur, van de producenten van de Unie dan wel van het land van oorsprong en/of van uitvoer, welk verzoek ten aanzien van de noodzaak van een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek voldoende bewijsmateriaal dient te bevatten.

2.   Een tussentijds nieuw onderzoek wordt geopend wanneer het daartoe strekkende verzoek voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om de tot tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidie te compenseren en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel niet of niet langer toereikend is om de schadeveroorzakende, tot tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidie te neutraliseren.

3.   Als de ingestelde compenserende rechten lager zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, kan een tussentijds onderzoek worden geopend als de producenten in de Unie of een andere belanghebbende normaal gesproken binnen twee jaar na het oorspronkelijk onderzoek en voor of na de inwerkingtreding van de maatregelen afdoende kan aantonen dat de exportprijzen zijn gedaald of dat de wederverkoopprijzen van het in de Unie ingevoerde product niet of nauwelijks zijn veranderd. Als uit het onderzoek blijkt dat deze beweringen juist zijn, kunnen de compenserende rechten worden verhoogd om een prijsverhoging te bewerkstelligen waarmee de schade wordt weggenomen. Het verhoogde recht mag echter niet hoger zijn dan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies.

Het tussentijdse onderzoek kan ook op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat worden geopend, onder de hierboven beschreven voorwaarden.

4.   Bij onderzoeken op grond van dit artikel kan de Commissie onder meer nagaan of de omstandigheden met betrekking tot subsidiëring en schade ingrijpend zijn gewijzigd dan wel het beoogde resultaat, namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 8 vastgestelde schade, met de bestaande maatregelen wordt bereikt. Bij de definitieve vaststelling wordt met al het relevante en met stukken behoorlijk gestaafde bewijsmateriaal rekening gehouden.

Artikel 20

Versnelde nieuwe onderzoeken

Elke exporteur, op wiens uitgevoerde producten geen definitief compenserend recht van toepassing is, maar die tijdens het oorspronkelijke onderzoek om andere redenen dan een weigering om de Commissie medewerking te verlenen, niet individueel werd onderzocht, is op zijn verzoek gerechtigd om aan een versneld onderzoek te worden onderworpen zodat de Commissie voor die exporteur onverwijld een individueel compenserend recht kan vaststellen.

Alvorens een dergelijk nieuw onderzoek wordt geopend, worden de producenten in de Unie in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren.

Artikel 21

Terugbetalingen

1.   Onverminderd artikel 18 kan een importeur om terugbetaling van rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat het bedrag van de tot tegenmaatregelen aanleiding gevende subsidies op grond waarvan de rechten werden betaald, niet meer bestaat of is verminderd tot een lager niveau dan dat van de geldende rechten.

2.   Om terugbetaling van compenserende rechten te verkrijgen, dient de importeur bij de Commissie een daartoe strekkend verzoek in. De indiening van dat verzoek geschiedt via de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten in het vrije verkeer werden gebracht, binnen zes maanden nadat het bedrag van de definitieve rechten door de bevoegde autoriteiten naar behoren werd vastgesteld of werd besloten de uit hoofde van een voorlopig recht als zekerheid gestelde bedragen definitief in te vorderen. De lidstaten geven de Commissie van een dergelijk verzoek onverwijld kennis.

3.   Een verzoek om terugbetaling wordt slechts geacht met voldoende bewijsmateriaal te zijn gestaafd wanneer het nauwkeurige gegevens bevat over het bedrag van de compenserende rechten waarvan terugbetaling wordt gevraagd en vergezeld gaat van alle douanedocumenten in verband met de berekening en de betaling van dat bedrag. Tevens dient het, voor een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies dat de exporteur of producent waarop het recht van toepassing is, heeft ontvangen. Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of producent is verbonden en dergelijke informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het verzoek een verklaring van de exporteur of producent opgenomen dat de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn verminderd of zijn komen te vervallen zoals in dit artikel is omschreven en dat het desbetreffende bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden verschaft. Wanneer dit bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de producent wordt voorgelegd, wordt het verzoek afgewezen.

4.   De Commissie besluit of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd en kan te allen tijde besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen; op basis van de informatie die bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, wordt verkregen en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald of en in hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is.

Terugbetalingen van rechten geschieden normaal binnen twaalf en in ieder geval binnen achttien maanden nadat het met bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling door een importeur van het aan compenserende rechten onderworpen product is ingediend.

De lidstaten betalen deze rechten normaal binnen 90 dagen nadat het in de eerste alinea bedoelde besluit is genomen, terug.

Artikel 22

Algemene bepalingen inzake nieuwe onderzoeken en terugbetalingen

1.   De bepalingen van deze verordening betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle nieuwe onderzoeken op grond van de artikelen 18, 19 en 20.

Herzieningen op grond van de artikelen 18 en 19 worden versneld ten uitvoer gelegd en moeten normaal gesproken voltooid zijn binnen twaalf maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid. Herzieningsprocedures op grond van de artikelen 18 en 19 moeten in ieder geval voltooid zijn binnen 15 maanden na de datum waarop zij werden ingeleid.

Herzieningen op grond van artikel 20 moeten in alle gevallen binnen negen maanden na de datum van inleiding van de procedure voltooid zijn.

Als een herzieningsprocedure op grond van artikel 18 wordt ingeleid terwijl een herzieningsprocedure op grond van artikel 19 binnen dezelfde procedure nog gaande is, moet de herzieningsprocedure op grond van artikel 19 binnen dezelfde termijn worden voltooid als hierboven bepaald voor een herzieningsprocedure op grond van artikel 18.

Als het onderzoek niet binnen de in de tweede, derde en vierde alinea genoemde termijnen voltooid is:

a)

verstrijken de maatregelen krachtens artikel 18;

b)

verstrijken de maatregelen ingeval van onderzoeken die tegelijkertijd krachtens de artikelen 18 en 19 worden uitgevoerd, waarbij het onderzoek krachtens artikel 18 werd ingeleid terwijl een herziening krachtens artikel 19 in dezelfde procedure gaande was of waarbij zulke herzieningen op hetzelfde tijdstip werden ingeleid; of

c)

blijven de maatregelen ongewijzigd van kracht overeenkomstig artikel 19 en 20.

Een bericht van het feitelijk verstrijken of de feitelijke handhaving van de maatregelen krachtens dit lid wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

2.   Nieuwe onderzoeken uit hoofde van de artikelen 18, 19 en 20 worden door de Commissie geopend. De Commissie besluit de in artikel 18 bedoelde onderzoeken al dan niet te openen volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie verstrekt de lidstaten ook informatie zodra een marktdeelnemer of een lidstaat een toereikend verzoek tot het openen van een nieuw onderzoek overeenkomstig de artikelen 19 en 20 heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat de noodzaak tot handhaving van maatregelen aan een nieuw onderzoek moet worden onderworpen.

3.   Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 18 ingetrokken of gehandhaafd, dan wel overeenkomstig de artikelen 19 en 20 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd.

4.   Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs maar niet ten aanzien van het land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure op deze exporteurs van toepassing en kunnen zij bij een eventueel volgend nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt verricht, opnieuw worden onderzocht.

5.   Indien aan het einde van de geldigheidsduur van de in artikel 18 omschreven maatregelen een nieuw onderzoek van maatregelen op grond van artikel 19 loopt, worden de maatregelen eveneens uit hoofde van de bepalingen van artikel 18 aan een onderzoek onderworpen.

6.   Bij alle overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 21 verrichte nieuwe onderzoeken of onderzoeken in verband met de terugbetaling van rechten gaat de Commissie, mits de omstandigheden niet zijn gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot de instelling van het recht heeft geleid, waarbij de artikelen 5, 6, 7 en 27 in acht worden genomen.

Artikel 23

Ontwijking

1.   Op grond van deze verordening ingestelde compenserende maatregelen kunnen worden uitgebreid tot de invoer van al dan niet enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit derde landen, of tot de invoer van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit landen waarop maatregelen van toepassing zijn, of tot delen daarvan, wanneer er ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt.

2.   Compenserende rechten die het op grond van artikel 15, lid 2, ingestelde residuele compenserende recht niet overschrijden, kunnen worden uitgebreid tot de invoer via ondernemingen waarvoor individuele rechten gelden in de landen waarop maatregelen van toepassing zijn, wanneer er ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt.

3.   Ontwijking wordt omschreven als een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Unie of tussen individuele ondernemingen in een land waarop maatregelen van toepassing zijn en de Unie ten gevolge van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en waarbij wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het soortgelijke product, wordt ondermijnd en dat de soortgelijke ingevoerde producten en/of delen daarvan nog steeds gesubsidieerd worden.

De in de eerste alinea bedoelde praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere:

a)

het enigszins wijzigen van het betreffende product om het te laten vallen onder douanecodes waarop geen maatregelen van toepassing zijn, mits de wijziging de wezenlijke kenmerken van het product niet aantast;

b)

het verzenden van het product waarop maatregelen van toepassing zijn via derde landen;

c)

het reorganiseren door exporteurs of producenten van hun verkoopkanalen en afzetmethoden in het land waarop maatregelen van toepassing zijn om hun producten uiteindelijk naar de Unie te laten exporteren via producenten waarop lagere individuele rechten van toepassing zijn dan op de producten van de producenten.

4.   Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in de leden 1, 2 en 3 omschreven factoren. Het onderzoek wordt geopend door middel van een verordening van de Commissie, die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 24, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. De Commissie verstrekt de lidstaten informatie zodra een marktdeelnemer of een lidstaat een toereikend verzoek tot het openen van een nieuw onderzoek heeft ingediend en de Commissie haar onderzoek daarvan heeft beëindigd, of zodra de Commissie zelf heeft bepaald dat er een nieuw onderzoek moet worden geopend.

De onderzoeken worden door de Commissie uitgevoerd. De Commissie kan zich laten bijstaan door douaneautoriteiten en het onderzoek wordt binnen negen maanden voltooid.

Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Commissie een besluit volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 24, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist. De desbetreffende procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing.

5.   Invoer door ondernemingen waarop een vrijstelling van toepassing is, hoeft niet overeenkomstig artikel 24, lid 5, te worden geregistreerd en hierop zijn geen rechten van toepassing.

6.   Een voldoende door bewijsmateriaal gestaafd verzoek tot vrijstelling moet worden ingediend binnen de in de verordening van de Commissie tot opening van het onderzoek gestelde termijn.

Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontwijking buiten de Unie geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan producenten van het betreffende product als zij kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn en dat zij niet betrokken zijn bij enige ontwijking zoals beschreven in lid 3.

Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontwijking binnen de Unie geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan importeurs die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn.

Deze vrijstellingen worden verleend door middel van een besluit van de Commissie en zijn van toepassing gedurende de periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij haar onderzoek heeft beëindigd.

Mits voldaan is aan voorwaarden van artikel 20 kunnen vrijstellingen ook worden verleend na afloop van het onderzoek dat leidt tot uitbreiding van de maatregelen.

7.   Als een groot aantal partijen een verzoek tot vrijstelling indient of kan indienen en er minimaal een jaar verstreken is sinds de uitbreiding van de maatregelen, kan de Commissie besluiten een herzieningsprocedure in te leiden voor de uitbreiding van de maatregelen. Een dergelijke herzieningsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 22, lid 1, voor zover dat van toepassing is op herzieningsprocedures op grond van artikel 19.

8.   Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan de normale toepassing van de voorschriften inzake douanerechten.

Artikel 24

Algemene bepalingen

1.   Voorlopige of definitieve compenserende rechten worden bij verordening ingesteld en worden door de lidstaten geïnd in de vorm en voor het bedrag als in die verordening vermeld en met inachtneming van de andere daarin vermelde criteria. Deze rechten worden ook onafhankelijk van de normaal op invoer rustende douanerechten, belastingen en andere heffingen geïnd.

Van geen enkel product kunnen met het doel het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de subsidiëring bij uitvoer ontstaat, zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven.

2.   Verordeningen tot instelling van voorlopige of van definitieve compenserende rechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Deze verordeningen of besluiten bevatten, in het bijzonder, en met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, indien mogelijk, de namen van de betrokken exporteurs, of van de betrokken landen, een omschrijving van het product en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de bevindingen inzake subsidiëring en schade relevant zijn. In elk afzonderlijk geval wordt een kopie van de verordening of van het besluit aan de bekende belanghebbenden gezonden. De bepalingen van dit lid zijn op nieuwe onderzoeken van overeenkomstige toepassing.

3.   Uit hoofde van deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie betreft van het begrip „oorsprong van goederen” als bedoeld in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (6).

4.   Als het in het belang van de Unie is, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, bij een volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure genomen besluit van de Commissie, voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Commissie kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, besluiten de schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen.

Maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen, volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, te allen tijde weer worden ingesteld wanneer de reden van de schorsing niet meer bestaat.

5.   De Commissie kan, nadat zij de lidstaten tijdig heeft geïnformeerd, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens, met ingang van de datum van registratie, op de betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast.

Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen.

De registratie wordt ingevoerd bij verordening waarin het doel van de maatregel wordt uiteengezet en waarin, zo nodig, een raming van de bedragen aan rechten die in de toekomst verschuldigd kunnen zijn, wordt opgenomen. Registratie van de invoer geschiedt niet voor een periode van langer dan negen maanden.

6.   De lidstaten brengen de Commissie over de invoer van producten die het voorwerp van onderzoeken en van maatregelen zijn, maandelijks verslag uit en doen daarbij opgave van het op grond van deze verordening geheven bedrag aan rechten.

7.   Onverminderd lid 6, kan de Commissie lidstaten per geval verzoeken informatie te verstrekken in verband met het toezicht op de toepassing van de maatregelen. In dit verband zijn artikel 11, leden 3 en 4, van toepassing. Op alle door de lidstaten op grond van dit artikel verstrekte informatie is artikel 29, lid 6, van toepassing.

Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 4 van toepassing.

5.   Indien ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 een schriftelijke procedure wordt gevolgd om overeenkomstig lid 3 van dit artikel definitieve maatregelen vast te stellen of om overeenkomstig artikel 18 van deze verordening te besluiten al dan niet een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, wordt deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolg voor de ontwerpmaatregel die in het comité is besproken, wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolg zonder dat de ontwerpmaatregel in het comité is besproken, wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een vierde van de leden van het comité daarom verzoekt.

6.   Het comité kan elke kwestie in verband met de toepassing van deze verordening die door de Commissie of op verzoek van een lidstaat aan de orde wordt gesteld, in overweging nemen. De lidstaten mogen om informatie verzoeken en mogen van gedachten wisselen in het comité of rechtstreeks met de Commissie.

Artikel 26

Controlebezoeken

1.   Indien zij dit nuttig oordeelt, verricht de Commissie bezoeken om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten, bedrijfstak- of beroepsverenigingen en -organisaties te onderzoeken en teneinde de verstrekte inlichtingen over subsidiëring en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord is ontvangen, kan de Commissie besluiten van een controlebezoek af te zien.

2.   De Commissie kan zo nodig onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen ermee instemmen en het betrokken land op de hoogte wordt gebracht en dat land tegen het onderzoek geen bezwaar maakt. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie het land van oorsprong en/of van uitvoer de namen en adressen van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata mede.

3.   De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de inlichtingen die tijdens controlebezoeken zullen worden nagetrokken en van alle tijdens die bezoeken te verstrekken aanvullende informatie, hetgeen echter niet belet dat in het licht van de verkregen inlichtingen gedurende de controle nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd.

4.   Bij controles ingevolge de leden 1, 2 en 3 wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van die lidstaten die daarom hebben verzocht.

Artikel 27

Steekproeven

1.   Indien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot:

a)

een redelijk aantal partijen, producten of transacties door aan de hand van op het tijdstip van de selectie beschikbare informatie van statistisch significante steekproeven gebruik te maken; of

b)

het grootste representatieve productie, afzet- of uitvoervolume dat redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kan worden onderzocht.

2.   De definitieve selectie van partijen, productsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken om de keuze van een representatieve steekproef mogelijk te maken.

3.   Indien overeenkomstig dit artikel een beperkt onderzoek is geschied, wordt de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze verordening bepaalde termijnen de nodige informatie verstrekt, individueel vastgesteld, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en een tijdige voltooiing van het onderzoek beletten.

4.   Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt besloten en enkele of alle geselecteerde partijen medewerking weigeren in een mate die waarschijnlijk de resultaten van het onderzoek in aanmerkelijke mate ongunstig zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt.

Indien echter een groot aantal geselecteerden medewerking blijft weigeren of indien er onvoldoende tijd is om een nieuwe selectie te maken, zijn de relevante bepalingen van artikel 28 van toepassing.

Artikel 28

Niet-medewerking

1.   Indien belanghebbenden binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen geen toegang geven tot de nodige informatie of deze anderszins niet verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, in zowel positieve als negatieve zin, worden getrokken.

Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, dan wordt deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

Belanghebbenden worden in kennis gesteld wat de gevolgen van niet-medewerking zijn.

2.   Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou brengen.

3.   Indien de informatie die een belanghebbende verstrekt, niet in alle opzichten volmaakt is, wordt deze niet buiten beschouwing gelaten mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de informatie op passende wijze en tijdig wordt verstrekt en controleerbaar is en de belanghebbende naar beste vermogen heeft gehandeld.

4.   Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, wordt de partij die deze heeft verstrekt, onverwijld van de redenen die aan deze afwijzing ten grondslag liggen, in kennis gesteld en dient haar de gelegenheid te worden geboden binnen de gestelde termijn nadere toelichtingen te verstrekken. Indien de verstrekte toelichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van de bewijzen of inlichtingen te worden medegedeeld en dienen die redenen in conclusies openbaar te worden gemaakt.

5.   De op lid 1 gebaseerde vaststellingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en de in de klacht vervatte informatie, worden indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen, getoetst aan informatie uit andere beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken en douaneaangiften of aan de inlichtingen die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden zijn verkregen.

Deze informatie kan relevante gegevens omvatten over de wereldmarkt of andere representatieve markten, indien van toepassing.

6.   Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent, waardoor relevante informatie wordt achtergehouden, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten van het onderzoek voor deze belanghebbende minder gunstig uitvallen dan indien deze wel medewerking had verleend.

Artikel 29

Vertrouwelijke gegevens

1.   Inlichtingen die wegens de aard ervan vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent uit mededingingsoogpunt aanmerkelijk zou bevoordelen of ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor degene die de informatie verstrekt of van wie de concurrent deze informatie heeft verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, door de autoriteiten als dusdanig behandeld.

2.   Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting toe te zenden. Deze samenvattingen moeten voldoende gedetailleerd zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden worden de redenen aangegeven waarom een samenvatting niet mogelijk is.

3.   Indien de Commissie van oordeel is dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt, niet bereid is deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat zij juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

4.   Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene informatie door de autoriteiten van de Unie en, in het bijzonder, van de motivering van besluiten die ingevolge deze verordening zijn genomen of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Unie steunen, voor zover het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking wordt rekening gehouden met de rechtmatige belangen van de betrokkenen wat de bescherming van zaken- of overheidsgeheimen betreft.

5.   De Commissie en de lidstaten, inclusief de functionarissen van beide, maken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt, geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor die persoon om een vertrouwelijke behandeling heeft verzocht. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of interne documenten die door de autoriteiten van de Unie of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening anders is bepaald, niet bekendgemaakt.

6.   De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

Dit sluit niet uit dat in het kader van het ene onderzoek verkregen informatie kan worden gebruikt voor het openen van een ander onderzoek binnen dezelfde procedure naar een soortgelijk product.

Artikel 30

Mededeling van gegevens

1.   De klagers, de importeurs, de exporteurs, en hun representatieve verenigingen en het land van oorsprong en/of van uitvoer kunnen mededeling verzoeken van de bijzonderheden die aan de van essentieel belang zijnde feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld, ten grondslag liggen. Deze verzoeken dienen onverwijld na de instelling van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en mededeling geschiedt zo spoedig mogelijk nadien.

2.   De in lid 1 genoemde partijen mogen om definitieve mededeling verzoeken van de van essentieel belang zijnde feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen het nemen van definitieve maatregelen of de beëindiging van het onderzoek of van de procedure zonder het nemen van maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die waarop de voorlopige maatregelen zijn gebaseerd.

3.   De verzoeken om definitieve mededeling worden schriftelijk aan de Commissie gericht en dienen, wanneer een voorlopig recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling van dat recht door de Commissie te zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om binnen de door de Commissie gestelde termijnen definitieve mededeling te verzoeken.

4.   Definitieve mededeling geschiedt schriftelijk. Dit gebeurt met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie zo spoedig mogelijk en normaal niet later dan één maand voordat de in de artikelen 14 of 15 bedoelde procedures worden ingeleid. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij die mede zodra dit mogelijk is.

Deze mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie nadien mocht nemen, maar indien dergelijke besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden die zo spoedig mogelijk medegedeeld.

5.   Na de definitieve mededeling gemaakte opmerkingen worden uitsluitend in aanmerking genomen binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn van ten minste tien dagen, waarbij de spoedeisendheid van de aangelegenheid op passende wijze in aanmerking wordt genomen. Indien een aanvullende definitieve mededeling moet worden gedaan, kan een kortere termijn worden gegeven.

Artikel 31

Belang van de Unie

1.   De vaststelling of het belang van de Unie optreden vergt, wordt gebaseerd op een beoordeling van alle onderscheiden belangen als geheel genomen, waaronder die van de binnenlandse bedrijfstak, van de gebruikers en van de consumenten en een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt overeenkomstig lid 2 bekend te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handelverstorende gevolgen van schadeveroorzakende subsidiëring weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde subsidiëring en schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien de autoriteiten, op grond van alle voorgelegde informatie, tot de duidelijke gevolgtrekking kunnen komen dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Unie is.

2.   Teneinde de autoriteiten een deugdelijke basis te verschaffen om bij het besluit, of de instelling van maatregelen in het belang van de Unie is, met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de klagers, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers- en consumentenorganisaties zich binnen de in het bericht van opening van een onderzoek betreffende compenserende rechten gestelde termijnen, bij de Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van de andere in dit lid genoemde partijen die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

3.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen verzoeken om te worden gehoord. Deze verzoeken worden ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen worden ingediend en de redenen vermelden waarom de partijen in het belang van de Unie zouden moeten worden gehoord.

4.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk 25 dagen na de datum van toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

5.   De Commissie onderzoekt de informatie die op passende wijze is verstrekt, en gaat na of deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van de informatie, wordt aan het in artikel 25 bedoelde comité voorgelegd als onderdeel van de overeenkomstig de artikelen 14 en 15 ingediende ontwerpmaatregel. De in het comité tot uiting gebrachte standpunten dienen door de Commissie in aanmerking te worden genomen onder de in Verordening (EU) nr. 182/2011 genoemde voorwaarden.

6.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen verzoeken dat hen de gegevens en overwegingen op grond waarvan waarschijnlijk definitieve besluiten worden genomen, beschikbaar worden gesteld. Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie te nemen besluiten.

7.   Met informatie wordt slechts rekening gehouden wanneer deze door concreet bewijsmateriaal wordt gestaafd, dat de geldigheid ervan bevestigt.

Artikel 32

Verband tussen maatregelen inzake compenserende rechten en maatregelen op multilateraal niveau

Indien ten aanzien van een ingevoerd product enigerlei tegenmaatregel wordt genomen na beroep te hebben gedaan op de procedures inzake geschillenbeslechting van de Subsidieovereenkomst en die maatregel van dien aard is dat deze de door subsidiëring veroorzaakte schade wegneemt, wordt het compenserende recht dat voor dat product is ingesteld, onverwijld, naar gelang van het geval, geschorst of ingetrokken.

Artikel 33

Slotbepalingen

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

a)

bijzondere bepalingen in overeenkomsten tussen de Unie en derde landen;

b)

verordeningen van de Unie in de landbouwsector en Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad (8), Verordening (EEG) nr. 614/2009 van de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad (10). De onderhavige verordening vormt een aanvulling op voornoemde verordeningen en houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die de toepassing van compenserende rechten in de weg staan;

c)

bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994.

Artikel 34

Verslag

De Commissie neemt in haar jaarlijks verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing en uitvoering van handelsbeschermende maatregelen, bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) 2016/1036, informatie op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EG) nr. 597/2009 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 36

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 8 juni 2016.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A.G. KOENDERS


(1)  Advies van 10 december 2014 (PB C 230 van 14.7.2015, blz. 129).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 mei 2016.

(3)  Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93).

(4)  Zie bijlage V.

(5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(6)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

(8)  Verordening (EG) nr. 1667/2006 van de Raad van 7 november 2006 betreffende glucose en lactose (PB L 312 van 11.11.2006, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8).

(10)  Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10).


BIJLAGE I

LIJST MET VOORBEELDEN VAN UITVOERSUBSIDIES

a)

Verlening door overheidsinstanties van rechtstreekse, van uitvoerprestaties afhankelijke subsidies aan ondernemingen of aan bedrijfstakken.

b)

Regelingen krachtens welke deviezen niet behoeven te worden afgedragen of soortgelijke praktijken die een uitvoerpremie inhouden.

c)

Interne vervoer- en vrachttarieven voor uitvoerzendingen die door overheden zijn vastgesteld of door deze zijn opgelegd en die voordeliger zijn dan die voor binnenlandse zendingen.

d)

Levering door overheidsinstanties of door overheidsorganen, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks in het kader van overheidsregelingen, van ingevoerde of van binnenlandse producten of diensten voor gebruik bij de productie van exportgoederen, op gunstigere voorwaarden dan bij de levering van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten of diensten voor gebruik bij de productie van goederen voor binnenlands gebruik indien (in geval van producten) deze voorwaarden gunstiger zijn dan die welke op de wereldmarkt voor hun exporteurs commercieel verkrijgbaar (1) zijn.

e)

Gehele of gedeeltelijke vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling (2), speciaal in verband met de uitvoer, van directe belastingen (3) of van socialezekerheidsbijdragen die door industriële of door commerciële ondernemingen zijn of moeten worden betaald.

f)

Bijzondere aftrekmogelijkheden, die, rechtstreeks verband houdend met de uitvoer of met uitvoerprestaties, bij de vaststelling van de grondslag van de directe belastingen, worden toegestaan boven die welke voor de productie voor binnenlands verbruik worden toegestaan.

g)

Vrijstelling of kwijtschelding, uit hoofde van de productie en distributie van exportproducten, van een bedrag aan indirecte belastingen (4) dat hoger is dan het bedrag dat uit hoofde van de productie en distributie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde producten wordt geheven.

h)

Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen (4) op goederen en diensten die bij de productie van exportproducten worden gebruikt, voor bedragen die hoger zijn dan de vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op goederen of diensten die bij de productie van soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen worden gebruikt. Vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen kan voor exportproducten worden toegestaan, zelfs indien dit niet geschiedt voor soortgelijke, voor binnenlands verbruik bestemde goederen, indien de in voorafgaande stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen worden geheven op „inputs” die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen) (5). Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de in bijlage II opgenomen richtsnoeren inzake het verbruik van „inputs” in het productieproces.

i)

De kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen (4) voor een hoger bedrag dan dat van de invoerheffingen op de ingevoerde „inputs” die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). In bijzondere gevallen evenwel mag een onderneming als vervangingsproductiemiddelen eenzelfde hoeveelheid binnenlandse „inputs” van dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als de ingevoerde „inputs” gebruiken om voor deze bepaling in aanmerking te komen, indien zowel de invoer- als de overeenkomstige uitvoertransacties binnen een redelijke termijn die niet meer dan twee jaar mag bedragen, geschieden. Dit punt wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage II inzake het verbruik van „inputs” in het productieproces en de richtsnoeren in bijlage III om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende productiemiddelen uitvoersubsidies zijn.

j)

Het instellen door de overheid (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van de overheid) van regelingen voor exportkredietgarantie of -verzekering, van regelingen om kostenstijgingen bij de uitvoer van producten of om wisselkoersrisico's te dekken, tegen premies die duidelijk ontoereikend zijn om de bedrijfskosten en verliezen van deze regelingen op lange termijn te dekken.

k)

Verlening door overheidsinstanties (of door gespecialiseerde instellingen onder toezicht van en/of handelend onder het gezag van overheidsinstanties) van exportkredieten tegen een lagere rente dan die welke zijzelf moeten betalen om de daarvoor bestemde middelen aan te trekken (of die zij zouden moeten betalen indien zij bedragen in dezelfde valuta en met dezelfde looptijd als het exportkrediet op de internationale kapitaalmarkt zouden lenen) of de overname door de overheidsinstanties van alle of van een gedeelte van de kosten van exporteurs of financiële instellingen om kredieten te verkrijgen, voor zover deze tussenkomst een aanmerkelijk voordeel op het gebied van de exportkredietvoorwaarden inhoudt.

Indien een WTO-lid evenwel partij is bij een internationale verbintenis inzake officiële exportkredieten waarbij ten minste twaalf oorspronkelijke leden vanaf 1 januari 1979 partij zijn (of bij een daaropvolgende verbintenis die deze oorspronkelijke leden hebben aangegaan) of indien een WTO-lid in de praktijk de bepalingen inzake rentevoeten van deze verbintenis toepast, wordt een exportkredietpraktijk die met deze bepalingen in overeenstemming is, niet als een uitvoersubsidie beschouwd.

l)

Alle andere uitgaven ten laste van de schatkist die in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 een uitvoersubsidie zijn.


(1)  Onder „commercieel verkrijgbaar” wordt verstaan dat vrij tussen binnenlandse en importgoederen kan worden gekozen en dat deze keuze uitsluitend van commerciële overwegingen afhangt.

(2)  Uitstel van betaling houdt niet noodzakelijk een uitvoersubsidie in, bijvoorbeeld wanneer een normale rente in rekening wordt gebracht.

(3)  Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

—   „directe belastingen”: belastingen op lonen, winsten, rente, huursommen, royalty's en alle andere vormen van inkomen alsmede belastingen op het bezit van onroerende goederen;

—   „invoerheffingen”: douanerechten, andere rechten en overige, niet elders in deze noot genoemde belastingen die bij invoer worden geheven;

—   „indirecte belastingen”: belastingen op de verkoop, accijnzen, omzetbelasting, belastingen over de toegevoegde waarde, belastingen op concessies, zegelrechten, overdrachtsbelastingen, belastingen op voorraden en uitrusting, alsmede belastingaanpassingen aan de grens en alle overige belastingen niet zijnde directe belastingen en invoerheffingen;

—   „in voorafgaande stadia geheven indirecte belastingen”: belastingen geheven over goederen of diensten die direct of indirect bij de vervaardiging van het product zijn gebruikt;

—   „cumulatieve indirecte belastingen”: over verscheidene stadia gespreide belastingen waarvoor geen regeling voor belastingtegoeden bestaat wanneer de in een bepaald productiestadium aan belasting onderworpen goederen of diensten in een later productiestadium worden gebruikt;

—   „kwijtschelding van belastingen”: omvat ook de terugbetaling van belastingen of belastingaftrek;

—   „kwijtschelding of terugbetaling van rechten”: omvat ook de volledige of gedeeltelijke vrijstelling of uitstel van betaling van invoerrechten.

(4)  Zie voetnoot 2 onder e).

(5)  Punt h) is niet van toepassing op stelsels van belasting over de toegevoegde waarde en daarvoor in de plaats tredende belastingaanpassingen aan de grens; het probleem van de te grote vermindering van de belasting over de toegevoegde waarde wordt enkel in punt g) behandeld.


BIJLAGE II

RICHTSNOEREN INZAKE HET VERBRUIK VAN „INPUTS” IN HET PRODUCTIEPROCES  (1)

1.

Regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen kunnen voorzien in vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen op „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen). Tevens kunnen er regelingen zijn voor de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen op „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt (rekening houdend met normale verliezen).

2.

De punten h) en i) van de lijst met voorbeelden van uitvoersubsidies in bijlage I vermelden het begrip „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt. Volgens punt h) kunnen regelingen voor de aftrek van indirecte belastingen uitvoersubsidies zijn indien zij leiden tot vrijstelling, kwijtschelding of uitstel van betaling van in vorige stadia geheven cumulatieve indirecte belastingen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag aan belastingen dat op „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt, werkelijk is geheven. Volgens punt i) zijn terugbetalingsregelingen uitvoersubsidies indien zij leiden tot de kwijtschelding of teruggave van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan het bedrag aan invoerrechten dat op de „inputs” die bij de vervaardiging van het exportproduct worden verbruikt, werkelijk is geheven. Volgens beide punten moet bij de bevindingen inzake het verbruik van de „inputs” bij de productie van het exportproduct met normale verliezen rekening worden gehouden. In punt i) wordt, waar dienstig, ook rekening gehouden met vervanging.

3.

Bij het subsidieonderzoek op grond van deze verordening gaat de Commissie normalerwijze als volgt te werk om na te gaan of „inputs” bij de productie van het exportproduct worden verbruikt:

4.

Wanneer wordt beweerd dat een regeling voor de aftrek van indirecte belastingen of voor de terugbetaling van invoerrechten een subsidie inhoudt omdat de kwijtschelding van de indirecte belastingen of de terugbetaling van invoerrechten op „inputs” die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt, te hoog is, stelt de Commissie normalerwijze eerst vast of de overheid van het land van uitvoer een regeling of procedure kent of toepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke „inputs” bij de productie van het exportproduct worden verbruikt en in welke hoeveelheden. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan onderzoekt de Commissie normalerwijze vervolgens of deze redelijk is, aan het gestelde doel beantwoordt en gebaseerd is op in het land van uitvoer algemeen aanvaarde handelspraktijken. De Commissie kan het nodig achten om, overeenkomstig artikel 26, lid 2, bepaalde praktische controles uit te voeren om de informatie na te gaan of om zich ervan te overtuigen dat de regeling of procedure daadwerkelijk wordt toegepast.

5.

Indien een dergelijke regeling of procedure niet bestaat, deze niet redelijk is of wanneer een dergelijke regeling of procedure wel is ingesteld en redelijk bevonden, maar blijkt niet of niet daadwerkelijk te worden toegepast, dient het land van uitvoer normalerwijze een verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte „inputs” in te stellen teneinde vast te stellen of te veel is betaald. Indien de Commissie zulks nodig acht, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig punt 4.

6.

De Commissie zal „inputs” normalerwijze als fysiek in het exportproduct opgenomen beschouwen indien deze in het productieproces worden gebruikt en fysiek in het exportproduct aanwezig zijn. Een „input” behoeft niet in dezelfde vorm in het exportproduct aanwezig te zijn als die welke de „input” bij de aanvang van het productieproces had.

7.

Bij de vaststelling van de hoeveelheid van een bepaalde „input” die bij de productie van het exportproduct wordt verbruikt, dient rekening te worden gehouden met „normale verliezen” die normalerwijze dienen te worden beschouwd als bij de productie van het exportproduct te zijn verbruikt. Onder „verliezen” wordt dat deel van een bepaalde „input” verstaan die in het productieproces geen onafhankelijke functie vervult, niet bij de productie van het exportproduct wordt verbruikt (om redenen zoals bijvoorbeeld inefficiënte opname) en door dezelfde producent niet wordt teruggewonnen, gebruikt of verkocht.

8.

Om vast te stellen of de correctie voor verliezen „normaal” is, houdt de Commissie normalerwijze rekening met het productieproces, de normale praktijk in de bedrijfstak in het land van uitvoer en, indien van toepassing, met andere technische factoren. De Commissie houdt er rekening mee dat het van belang is vast te stellen of de autoriteiten in het land van uitvoer de hoeveelheid verliezen op redelijke wijze hebben berekend wanneer deze hoeveelheid bestemd is om bij de berekening van de aftrek van belastingen of van rechten of van de kwijtschelding ervan in aanmerking te worden genomen.


(1)  Tijdens het productieproces verbruikte „inputs” zijn „inputs” die daarin fysiek zijn opgenomen, energie, brandstof en olie die bij het productieproces worden gebruikt en katalysatoren die bij de toepassing ervan ter verkrijging van het exportproduct worden verbruikt.


BIJLAGE III

RICHTSNOEREN OM VAST TE STELLEN OF TERUGBETALINGSREGELINGEN VOOR VERVANGENDE „INPUTS” UITVOERSUBSIDIES ZIJN

I

Terugbetalingsregelingen kunnen voorzien in de terugbetaling van invoerheffingen op „inputs” die bij de productie van een exportproduct worden verbruikt, wanneer dit product binnenlandse „inputs” bevat met dezelfde kwaliteit en eigenschappen als de ingevoerde „inputs” die zij vervangen. Overeenkomstig punt i) van bijlage I kunnen terugbetalingen voor vervangende „inputs” met een uitvoersubsidie worden gelijkgesteld wanneer meer wordt terugbetaald dan het bedrag aan invoerheffingen op de ingevoerde „inputs” waarvoor terugbetaling wordt gevraagd.

II

In antisubsidieprocedures gaat de Commissie bij het onderzoek naar terugbetalingen voor vervangende „inputs” normalerwijze als volgt te werk.

1.

Volgens punt i) van bijlage I kunnen binnenlandse „inputs” in plaats van ingevoerde „inputs” bij de productie van een exportproduct worden gebruikt, mits die „inputs” in dezelfde hoeveelheid worden gebruikt en dezelfde kwaliteit en kenmerken hebben als de ingevoerde „inputs” die daarmee worden vervangen. Het bestaan van een verificatieregeling of -procedure is van belang omdat het de overheid van het land van uitvoer in staat stelt er zorg voor te dragen en aan te tonen dat de hoeveelheid „inputs” waarvoor terugbetaling wordt gevraagd, niet groter is dan de hoeveelheid soortgelijke uitgevoerde producten, in welke vorm dan ook, en dat er geen hoger bedrag aan invoerheffingen wordt terugbetaald dan oorspronkelijk op de betrokken ingevoerde „inputs” is geheven.

2.

Wanneer wordt beweerd dat terugbetalingen voor vervangende „inputs” als subsidies zijn te beschouwen, stelt de Commissie normalerwijze eerst vast of de overheid van het land van uitvoer een verificatieregeling of -procedure kent of toepast. Wordt vastgesteld dat een dergelijke regeling of procedure wordt toegepast, dan onderzoekt de Commissie normalerwijze vervolgens of deze redelijk is, aan het gestelde doel beantwoordt en gebaseerd is op in het land van uitvoer algemeen aanvaarde handelspraktijken. In zoverre wordt vastgesteld dat dit inderdaad het geval is en dat de procedures daadwerkelijk worden toegepast, wordt niet vermoed dat er een subsidie is. De Commissie kan het nodig achten om, overeenkomstig artikel 26, lid 2, bepaalde praktische controles uit te voeren om de informatie na te gaan of om zich ervan te overtuigen dat de verificatieprocedures daadwerkelijk worden toegepast.

3.

Indien er geen verificatieprocedures bestaan, deze niet redelijk zijn, of wanneer deze procedures wel zijn ingesteld en redelijk bevonden doch blijken niet of niet daadwerkelijk te worden toegepast, kan er sprake zijn van subsidie. In dergelijke gevallen dient het land van uitvoer een verder onderzoek naar de betrokken transacties uit te voeren om vast te stellen of te veel is betaald. Indien de Commissie zulks nodig acht, wordt een verder onderzoek uitgevoerd overeenkomstig punt 2.

4.

Bevat de regeling voor de terugbetaling van invoerheffingen op vervangende „inputs” de bepaling dat exporteurs de invoerzendingen mogen aanwijzen waarop zij hun aanvraag om terugbetaling baseren, dan is dit op zich geen bewijs van subsidie.

5.

Aangenomen wordt dat de terugbetaling van invoerheffingen in de zin van punt i) van bijlage I te hoog is, indien overheden rente hebben betaald op de sommen die zij in het kader van hun terugbetalingsregelingen hebben terugbetaald, waarbij het te veel betaalde het bedrag van de werkelijk betaalde of te betalen rente is.


BIJLAGE IV

(In deze bijlage is bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst overgenomen. Termen of bewoordingen die hierin niet worden verklaard of die onvoldoende eenduidig zijn, dienen in de context van die overeenkomst te worden begrepen.)

INTERNE STEUN: GRONDSLAG VOOR VRIJSTELLING VAN DE VERLAGINGSVERBINTENISSEN

1.   Interne steunmaatregelen waarvoor aanspraak op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen wordt gemaakt, moeten voldoen aan de fundamentele eis dat zij de handel of de productie niet of hoogstens minimaal verstoren. Daarom moeten alle maatregelen waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, voldoen aan de volgende basiscriteria:

a)

de betrokken steun moet worden verleend in het kader van een uit overheidsmiddelen (waaronder gederfde inkomsten) gefinancierd overheidsprogramma dat geen overdrachten van consumenten omvat, en

b)

de betrokken steunmaatregel mag geen prijsondersteuning voor de producenten inhouden,

alsmede aan de hierna vermelde soortspecifieke criteria en voorwaarden.

Overheidsregelingen

2.   Algemene dienstverlening

Deze categorie maatregelen omvat uitgaven (of gederfde inkomsten) voor regelingen in het kader waarvan diensten worden verleend aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap of die aan de landbouw of de plattelandsgemeenschap ten goede komen. Deze maatregelen mogen geen directe betalingen aan producenten of verwerkers inhouden. Dergelijke regelingen moeten voldoen aan de in bovenstaand punt 1 vermelde basiscriteria en eventuele hierna vermelde specifieke voorwaarden. Deze regelingen kunnen de hierna vermelde maatregelen, doch ook andere maatregelen omvatten:

a)

onderzoek, waaronder algemeen onderzoek, onderzoek in verband met milieuprogramma's en onderzoekprogramma's in verband met specifieke producten;

b)

bestrijding van plagen en ziekten, waaronder algemene maatregelen en maatregelen per product, zoals alarmeringssystemen, quarantaine en uitroeiing;

c)

opleidingsdiensten, waaronder zowel faciliteiten voor algemene als specialistische scholing;

d)

voorlichtings- en adviesdiensten, waaronder het verstrekken van middelen om producenten en consumenten beter te kunnen inlichten, ook over de resultaten van onderzoek;

e)

inspectiediensten, waaronder algemene inspectiediensten en de inspectie van bepaalde producten met het oog op volksgezondheid, veiligheid, indeling of standaardisatie;

f)

diensten voor afzet en verkoopbevordering, waaronder marktinformatie, advies en verkoopbevordering voor bepaalde producten, maar geen uitgaven voor niet-gespecificeerde doeleinden zodat deze middelen door de verkopers zouden kunnen worden gebruikt om hun verkoopprijs te verlagen of de kopers een direct economisch voordeel te verschaffen; en

g)

infrastructuurvoorzieningen, waaronder elektriciteitsnet, wegen en andere transportvoorzieningen, markten en haveninstallaties, watervoorziening, dammen en waterafvoer, en de infrastructuur voor milieubeschermingsprogramma's. In al deze gevallen mogen de uitgaven uitsluitend betrekking hebben op de levering of de aanleg van de infrastructuur en niet op gesubsidieerde levering van andere voorzieningen op het landbouwbedrijf dan de aansluiting op algemeen beschikbare nutsvoorzieningen. De uitgaven mogen geen subsidies op productiebenodigdheden of kosten van bedrijfsvoering, noch voorkeurtarieven omvatten.

3.   Overheidsvoorraden met oog op de continuïteit van de voedselvoorziening (1)

Uitgaven (of gederfde inkomsten) voor het aanleggen en aanhouden van voorraden producten die een integrerend deel zijn van een programma om de continuïteit van de voedselvoorziening te waarborgen dat wordt uitgevoerd op grond van bepaalde nationale wetten. Dit kan ook overheidssteun omvatten voor particuliere opslag van producten in het kader van een dergelijk programma.

De omvang en de aanleg van dergelijke voorraden dienen te corresponderen met vooraf bepaalde doelstellingen die uitsluitend verband houden met waarborging van de voedselvoorziening. De aanleg, zowel als de afzet van de voorraden dienen financieel verifieerbaar te zijn. De aankoop van het voedsel door de overheid dient te gebeuren tegen de gangbare marktprijzen en de verkoop uit de voorraden dient te geschieden tegen prijzen die niet lager zijn dan de gangbare prijzen op de interne markt voor het betrokken product en de betrokken kwaliteit.

4.   Interne voedselhulp (2)

Uitgaven (of gederfde inkomsten) in verband met interne voedselhulp aan bevolkingsgroepen in nood.

Het recht op voedselhulp dient afhankelijk te worden gesteld van duidelijke criteria gekoppeld aan doelstellingen op het gebied van voeding. Een dergelijke steun dient te worden verleend in de vorm van rechtstreekse verstrekking van voedsel aan de betrokkenen of door diegenen die aan de voorwaarden voldoen de middelen te verstrekken om voedsel te kopen tegen marktprijzen of gesubsidieerde prijzen. Het voedsel dient door de overheid tegen gangbare marktprijzen te worden aangekocht en de financiering en administratie van de steun dient verifieerbaar te zijn.

5.   Directe betalingen aan producenten

Steun aan producenten via directe betalingen (of gederfde inkomsten, met inbegrip van betalingen in natura) waarvoor aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenissen, dient te voldoen aan de basiscriteria die zijn vermeld in punt 1 en aan de in de punten 6 tot en met 13 vermelde specifieke criteria voor de afzonderlijke categorieën directe betalingen. Als aanspraak wordt gemaakt op vrijstelling van de verlagingsverbintenis voor andere bestaande of nieuwe directe steun dan vermeld in de punten 6 tot en met 13, dient die steun behalve met de in punt 1 vermelde basiscriteria ook in overeenstemming te zijn met de in punt 6, onder b) tot en met e), vermelde criteria.

6.   Niet-productiegebonden inkomenssteun

a)

Het recht op dergelijke betalingen moet worden bepaald aan de hand van duidelijke criteria, zoals inkomen, de status van producent of grondeigenaar, het gebruik van productiefactoren of de productieomvang in een bepaalde basisperiode.

b)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode.

c)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de basisperiode.

d)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de productiefactoren die zijn gebruikt in een jaar na de basisperiode.

e)

Productie zal geen voorwaarde zijn om in aanmerking te komen voor dergelijke betalingen.

7.   Overheidsbijdrage voor inkomensverzekeringsregelingen

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van een inkomensverlies, waarvoor uitsluitend rekening wordt gehouden met het inkomen uit de landbouw, van meer dan 30 % van het gemiddelde bruto-inkomen of het daarmee corresponderende netto-inkomen (betalingen uit deze of soortgelijke regelingen niet meegerekend) over de voorgaande drie jaar of van het gemiddelde van drie jaren van de vijf voorgaande jaren, de jaren met het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Iedere producent die aan deze voorwaarde voldoet, dient recht te hebben op de betaling.

b)

Deze betalingen mogen niet meer compenseren dan 70 % van het inkomensverlies van de producent in het jaar waarin hij recht krijgt op deze steun.

c)

Deze betalingen mogen uitsluitend gekoppeld worden aan het inkomen; zij mogen niet gekoppeld worden aan het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, noch aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de betrokken producten, noch aan de gebruikte productiefactoren.

d)

Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 8 (steun in verband met natuurrampen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van zijn totale verlies.

8.   Betalingen (hetzij rechtstreeks, hetzij via een overheidsbijdrage) voor oogstverzekeringen in verband met natuurrampen

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van formele erkenning door de overheid dat er sprake is of is geweest van een natuurramp of soortgelijke ramp (waaronder epidemieën, plagen, kernongelukken en oorlog op het grondgebied van het betrokken lid) en een productiedaling van meer dan 3P van de gemiddelde productie in de laatste drie jaar of de gemiddelde productie van drie jaren van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend.

b)

Betalingen naar aanleiding van een ramp mogen slechts betrekking hebben op het verlies van inkomen, vee (waaronder ook betalingen voor diergeneeskundige behandeling van de dieren), land of andere productiefactoren als gevolg van de betrokken natuurramp.

c)

De betalingen mogen hoogstens de verliezen compenseren en geen voorwaarden of bepalingen omvatten wat betreft het type of de omvang van de productie in de toekomst.

d)

Betalingen tijdens een ramp mogen niet groter zijn dan nodig is om verdere verliezen als gedefinieerd onder b) te voorkomen of te beperken.

e)

Als een producent in hetzelfde jaar betalingen ontvangt op grond van het bepaalde in dit punt en in punt 7 (inkomensverzekeringsregelingen), dient het totaal van die betalingen kleiner te zijn dan 100 % van het totale verlies van de producent.

9.   Steun voor structuuraanpassing via beëindigingsregelingen

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om bedrijfsbeëindiging door personen die commercieel agrarische producten produceren of hun omschakeling op niet-agrarische activiteiten te vergemakkelijken.

b)

De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van volledige en permanente beëindiging van commerciële agrarische productie.

10.   Steun voor structuuraanpassing via braakleggingsprogramma's

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in programma's om land of andere productiemiddelen, met inbegrip van vee, te onttrekken aan commerciële agrarische productie.

b)

De betalingen moeten afhankelijk worden gesteld van het uit productie nemen van land voor commerciële agrarische productie voor minstens drie jaar en, wat vee betreft, van het slachten of definitieve permanente verwijdering van het bedrijf.

c)

De betalingen mogen geen voorwaarden of bepalingen omvatten inzake gebruik van dergelijk land of andere productiemiddelen voor de commerciële productie van landbouwproducten.

d)

De betalingen mogen niet worden gekoppeld aan het type of de omvang van de productie en evenmin aan de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor de producten die worden verkregen met gebruikmaking van het land of de overige productiemiddelen die voor productie resteren.

11.   Steun voor structuuraanpassing in de vorm van investeringssteun

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient afhankelijk te zijn van duidelijke criteria in overheidsprogramma's ter ondersteuning van de financiële of materiële herstructurering van de bedrijfsactiviteit van een producent in verband met objectief aangetoonde structuurhandicaps. Het recht op steun in het kader van dergelijke programma's kan ook worden gebaseerd op een duidelijk overheidsprogramma voor privatisering van landbouwgrond.

b)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent, afgezien van bepalingen als bedoeld onder e), in een jaar na de basisperiode.

c)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de basisperiode.

d)

De betalingen worden slechts gedaan voor de periode die nodig is voor de uitvoering van de investeringen waarvoor zij worden gegeven.

e)

De betalingen mogen voor de ontvangers geen verplichtingen inhouden, noch anderszins aanwijzingen omvatten wat de te produceren landbouwproducten betreft, behalve de eis om een bepaald product niet te produceren.

f)

De betalingen mogen niet hoger zijn dan nodig is om de structuurhandicap te compenseren.

12.   Betalingen in het kader van milieubeschermingsprogramma's

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient een onderdeel te zijn van een duidelijk overheidsprogramma voor milieubescherming of natuurbehoud en afhankelijk te worden gesteld van de naleving van specifieke voorwaarden in het kader van dat overheidsprogramma, waaronder voorwaarden wat de productiemethoden of de productiebenodigdheden betreft.

b)

De betaling mag niet hoger zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van naleving van het overheidsprogramma.

13.   Betalingen in het kader van programma's voor regionale bijstand

a)

Het recht op dergelijke betalingen dient beperkt te blijven tot producenten in probleemgebieden. Dergelijke gebieden dienen duidelijk omschreven aaneengesloten geografische gebieden te zijn met een definieerbare economische en administratieve identiteit en moeten als probleemgebieden zijn aangemerkt aan de hand van neutrale en objectieve criteria die duidelijk zijn vastgelegd in wetten of verordeningen en waaruit blijkt dat de problemen van het gebied niet uitsluitend zijn toe te schrijven aan tijdelijke omstandigheden.

b)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op het type of de omvang van de productie (waaronder het aantal stuks vee) van de producent in een jaar na de basisperiode, behalve aan/op de eis om de productie te verlagen.

c)

De hoogte van dergelijke betalingen in een jaar mag niet worden gekoppeld aan of gebaseerd op de prijzen, op de interne markt of de wereldmarkt, voor een product in een jaar na de basisperiode.

d)

Het recht op de betalingen geldt alleen voor producenten in de te ondersteunen gebieden, maar dan wel voor alle producenten.

e)

Als de betalingen worden gekoppeld aan de productiefactoren, zijn de bedragen degressief boven een bepaalde drempel voor de betrokken productiefactor.

f)

De betalingen mogen niet groter zijn dan de extra kosten of de gederfde inkomsten als gevolg van de landbouw in het betrokken gebied.


(1)  Voor de toepassing van punt 3 van deze bijlage worden overheidsprogramma's inzake voorraden voor voedselvoorziening die in ontwikkelingslanden verifieerbaar en overeenkomstig officieel bekendgemaakte objectieve criteria of richtlijnen worden uitgevoerd, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit punt, ook wanneer het programma's betreft in het kader waarvan voorraden voedselproducten met het oog op de continuïteit van de voedselvoorziening worden aangekocht en worden vrijgegeven tegen officiële prijzen, op voorwaarde echter dat het verschil tussen de aankoopprijs en de externe referentieprijs wordt meegerekend in de geaggregeerde steun („Aggregate Measurement of Support” AMS).

(2)  Voor de toepassing van de punten 3 en 4 van deze bijlage wordt de levering van voedsel tegen gesubsidieerde prijzen met de bedoeling om regelmatig tegen redelijke prijzen te voorzien in de voedselbehoefte van armen in steden en op het platteland in ontwikkelingslanden, geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen in dit punt.


BIJLAGE V

INGETROKKEN VERORDENING MET DE WIJZIGING ERVAN

Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad

(PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 18 van de bijlage


BIJLAGE VI

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 597/2009

De onderhavige verordening

Artikelen 1 tot en met 11

Artikelen 1 tot en met 11

Artikel 12, leden 1 tot en met 4

Artikel 12, leden 1 tot en met 4

Artikel 12, lid 6

Artikel 12, lid 5

Artikelen 13 en 14

Artikelen 13 en 14

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 15, lid 2, eerste zin

Artikel 15, lid 2, eerste alinea

Artikel 15, lid 2, tweede zin

Artikel 15, lid 2, tweede alinea

Artikel 15, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikelen 16 tot en met 27

Artikelen 16 tot en met 27

Artikel 28, leden 1 tot en met 4

Artikel 28, lid 1 tot en met 4

Artikel 28, lid 5, eerste zin

Artikel 28, lid 5, eerste alinea

Artikel 28, lid 5, tweede zin

Artikel 28, lid 5, tweede alinea

Artikel 28, lid 6

Artikel 28, lid 6

Artikelen 29 tot en met 33

Artikelen 29 tot en met 33

Artikel 33 bis

Artikel 34

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 35

Artikel 36

Bijlagen I tot en met IV

Bijlagen I tot en met IV

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage V

Bijlage VI


Top