Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004B0720

    2004/720/EG: Besluit van het europees parlement van 21 april 2004 tot afsluiting van de rekeningen betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

    PB L 330 van 04/11/2004, p. 14–14 (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)
    PB L 330 van 04/11/2004, p. 80–81 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/720/oj

    21.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 330/80


    BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 21 april 2004

    tot afsluiting van de rekeningen betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

    (2004/720/EG)

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    Gezien de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002,

    Gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2002 — Deel I — Geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting en geconsolideerde financiële staten (1) (SEC(2003) 1104 — C5-0564/2003, SEC(2003) 1105 — C5-0565/2003),

    Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de gecontroleerde instellingen (2) (C5-0583/2003), alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer,

    Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de rekeningen alsmede de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (3) (C5-0583/2003),

    Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 274, 275 en 276, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op de artikelen 179 bis en 180 ter,

    Gelet op Beschikking 2003/76/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (4), inzonderheid op artikel 3,

    Gelet op van Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (5), inzonderheid op bijlage I, punt 3,

    Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (6), inzonderheid op de artikelen 145 t/m 147,

    Gelet op artikel 93 en bijlage V van zijn Reglement,

    Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A5-0200/2004),

    A.

    Overwegende dat overeenkomstig artikel 275 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de Commissie verantwoordelijk is voor het opstellen van de jaarrekening;

    1.

    Keurt de afsluiting van de rekeningen goed betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002;

    2.

    Verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank en te zorgen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (reeks L).

    De secretaris-generaal

    Julian PRIESTLEY

    De voorzitter

    Pat COX


    (1)  PB C 316 van 29.12.2003, blz. 1.

    (2)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

    (3)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 12.

    (4)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 22.

    (5)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

    (6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.


    Top

    21.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 330/82


    RESOLUTIE

    van het Europees Parlement met opmerkingen bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002 (Commissie)

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    Gezien de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2002,

    Gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Gemeenschappen — Begrotingsjaar 2002 — Deel I — Geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting en geconsolideerde financiële staten (1) (SEC(2003) 1104 - C5-0564/2003, SEC(2003) 1105 - C5-0565/2003),

    Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002, vergezeld van de antwoorden van de gecontroleerde instellingen (2) (C5-0583/2003), alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer,

    Gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de rekeningen alsmede de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (3) (C5-0583/2003),

    Gezien de aanbeveling van de Raad van 9 maart 2004 (C5-0145/2004),

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 274, 275 en 276, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op de artikelen 179 bis en 180 ter,

    Gelet op Beschikking 2003/76/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (4), inzonderheid op artikel 3,

    Gelet op Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (5), inzonderheid op bijlage I, punt 3,

    Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89, en het Financieel Reglement van 25 juni 2002 (6), inzonderheid op de artikelen 145 t/m 147,

    Gelet op artikel 93 en bijlage V van zijn Reglement,

    Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A5-0200/2004),

    A.

    Overwegende dat de tenuitvoerlegging van het EU-beleid voornamelijk wordt gekenmerkt door „gedeeld beheer” door de Commissie en de lidstaten;

    B.

    Overwegende dat overeenkomstig artikel 53, lid 3, van het Financieel Reglement „de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd” worden wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert;

    C.

    Overwegende dat een van de belangrijkste doelstellingen van de modernisering van het boekhoudsysteem van de Europese Gemeenschappen (MAS), die in de mededeling van de Commissie van 17 december 2002 (COM(2002) 755) werd aangekondigd, de ontwikkeling is van een geïntegreerd systeem op transactiebasis dat een beter beeld geeft van de financiële situatie van de Gemeenschappen doordat daarin alle activa en passiva worden opgenomen zodra die ontstaan, en niet wordt gewacht totdat een bedrag wordt ontvangen of betaald;

    D.

    Overwegende dat de administratieve hervorming een van de belangrijkste doelstellingen van de huidige Commissie was, dat het Witboek „Hervorming van de Commissie” (COM(2000) 200) op 1 maart 2000 werd goedgekeurd en dat de Commissie de toezegging heeft gedaan een ambitieus programma ten uitvoer te zullen leggen ter versterking van onafhankelijkheid, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid, transparantie en toepassing van de hoogste normen met betrekking tot verantwoordelijkheid;

    E.

    Overwegende dat de kwijtingsprocedure onder andere tot doel heeft het financiële beheer van de Europese Unie te verbeteren door op basis van de verslagen van de Rekenkamer en de antwoorden en adviezen van de instellingen een betere basis voor de besluitvorming tot stand te brengen;

    F.

    Herinnerend aan de noodzaak de beschikking te hebben over duidelijke capaciteitsindicatoren voor iedere afdeling van de Commissie die grotere sommen geld uitgeeft om de vooruitgang in het financiële beheer van jaar tot jaar te kunnen beoordelen,

    A.   HORIZONTALE KWESTIES

    Gedeeld beheer

    Algemene vraagstukken

    1.

    Wijst erop dat er op de belangrijkste terreinen van de begroting - landbouw en structuurfondsen - sprake is van gedeeld beheer en merkt op dat de Rekenkamer aanbeveelt deze twee terreinen bijzonder aandachtig te bekijken „als gevolg van hun complexe karakter en de vele administratieve niveaus die ermee gemoeid zijn” (jaarverslag over het begrotingsjaar 2002, paragraaf 0.11);

    2.

    Is het eens met de opvatting van de Rekenkamer betreffende de noodzaak dat zowel de Commissie als de lidstaten meer aandacht moeten schenken aan een vorm van beheer waarbij een scheiding wordt aangebracht tussen de financiering van communautair beleid en de uitvoering daarvan, en dat het daarbij in het geval van de Gemeenschap gaat om 77,6 % van de vastleggingskredieten in 2002;

    3.

    Wijst erop dat het zogenaamde „gedeelde beheer” is gebaseerd op enerzijds de communautaire wetgeving, als primair recht, en wel artikel 274 van het Verdrag („De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de toegekende kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt”), alsmede op het secundaire recht, en wel artikel 53, lid 3, van het Financieel Reglement („Wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert, worden de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd ...”);

    4.

    Benadrukt dat uit twee voorschriften duidelijk blijkt dat de Commissie de eerstverantwoordelijke is voor het beheer van deze communautaire kredieten en verzoekt de Commissie dan ook met maatregelen te komen waarin de ondergeschikte positie van de lidstaten tot uiting komt, en te zorgen voor een goed financieel beheer op dit terrein;

    5.

    Is van oordeel dat er geen voorschriften zijn op grond waarvan de Commissie zich kan onttrekken aan haar financiële verantwoordelijkheid door deze over te dragen aan de lidstaten, terwijl juist bij hen de oorzaak van de niet-naleving ligt;

    6.

    Is derhalve van oordeel dat een zinvolle toepassing van het concept van „gedeeld beheer” alleen mogelijk is indien dit is gebaseerd op de grondgedachte dat de Unie een gedeelte van haar bevoegdheden delegeert aan de lidstaten en dat deze laatste verplicht zijn om hun deel van het werk ook daadwerkelijk voor hun rekening te nemen, overeenkomstig de richtlijnen van de Unie;

    7.

    Wijst erop dat de financiële kenmerken van gedeeld beheer zijn gelegen in het feit dat de betalingen aan ontvangers van steun worden verricht door de door de lidstaten aangewezen nationale autoriteiten, en dat, ondanks het feit dat de lidstaten de communautaire kredieten uitkeren, in geval van niet-ontdekte of niet ter kennis gebrachte fraude of onregelmatigheden, de financiële gevolgen hiervan ten laste komen van de EG-begroting en niet van de begroting van de lidstaten;

    Verantwoordelijkheid van de Commissie

    8.

    Benadrukt dat het dagelijkse beheer weliswaar is gedeeld, maar dat de financiële verantwoordelijkheid en de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting ondeelbaar is en berust bij de Commissie, overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag („de Commissie voert de begroting … uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, … en met het beginsel van goed financieel beheer”);

    9.

    Dringt bij de Commissie aan op een aanzienlijke begroting van het aantal „sunset clauses” (horizonbepalingsclausules) die in wetgeving en gedetailleerde effectbeoordelingen zijn opgenomen;

    10.

    Wijst erop dat in artikel 53, lid 5, van het Financieel Reglement de ondeelbaarheid van de financiële verantwoordelijkheid wordt bevestigd: „bij gedeeld of gedecentraliseerd beheer vergewist de Commissie zich ervan dat de middelen overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden besteed door procedures voor de goedkeuring van de rekeningen of financiële correctiemechanismen toe te passen die haar in staat stellen haar eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting op zich te nemen, overeenkomstig artikel 274 van het EG-Verdrag en artikel 179 van het Euratom-Verdrag”;

    Verantwoordelijkheid van de lidstaten

    11.

    Vestigt de aandacht op het feit dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten met name is vastgelegd in de volgende bepalingen:

    Artikel 280 van het Verdrag:

    „De Gemeenschap en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die afschrikwekkend moeten werken en in de lidstaten een doeltreffende bescherming moeten bieden.

    De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

    Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij organiseren daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten.”.

    Artikel 274 van het Verdrag, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam:

    „De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de toegekende kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.”;

    Standpunt van de Rekenkamer inzake gedeeld beheer

    12.

    Vestigt de aandacht op het feit dat de Rekenkamer sinds 1994 in haar betrouwbaarheidsverklaringen heeft aangegeven dat bij de desbetreffende operaties vaak fouten worden gemaakt, in het bijzonder voor wat betreft door de lidstaten verrichte betalingen in de gevallen waarin sprake is van gedeeld beheer; betreurt het dat het begrotingsjaar 2002 zich in dit opzicht niet onderscheidt van de vorige begrotingsjaren:

    „a)

    met betrekking tot het EOGFL-Garantie zijn bij de betalingen opnieuw materiële fouten gemaakt. In de steunregel voor akkerbouwgewassen is het risico op fouten minder groot dan bij de premies per stuks vee, terwijl de overige uitgavencategorieën, die niet zijn onderworpen aan het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS), een hoger risiconiveau hebben omdat zij zijn onderworpen aan minder efficiënte controles,

    b)

    met betrekking tot de structurele acties doen zich, ondanks een verbetering van de controlesystemen, met name bij de Commissie, in de lidstaten nog steeds dezelfde fouten voor en met een even grote frequentie als in de vorige jaren” (7);

    13.

    Vestigt de aandacht op de belangrijkste resultaten van de onderzoeken van de Rekenkamer met betrekking tot de twee belangrijkste terreinen waarop sprake is van gedeeld beheer in het begrotingsjaar 2002 (8):

    LANDBOUW

    De verklarende instanties hebben een voorbehoud gemaakt bij uitgaven ten belope van 300 miljoen EUR vanwege problemen in verband met de behandeling van de verrichtingen door de betaalorganen (4.8.b)),

    de Commissie heeft de rekeningen voor een kwart van het in totaal gedeclareerde bedrag afgewezen (4.8.b)),

    de controles van de verklarende instanties geven geen zekerheid over de juistheid van de informatie die aan de betaalorganen wordt verstrekt in aanvragen in het kader van GLB-regelingen (4.7.d)),

    het GBCS (9) levert belangrijke informatie op voor wat betreft de wettigheid en regelmatigheid van de door het EOGFL verrichte betalingen, doch het GBCS heeft slechts betrekking op ongeveer 58 % van deze betalingen (1.43) en slechts 14 lidstaten hebben het volledig in werking gesteld (4.23) ondanks het feit dat de „GBCS-inspectieresultaten belangrijke bewijzen leveren voor de wettigheid en regelmatigheid van de GLB-verrichtingen” (4.13); is van oordeel dat lidstaten die de uitvoering van een GBCS achterwege hebben gelaten, hun dienovereenkomstige recht op landbouwsteun uit het EOGFL-Garantie dienen te verliezen;

    evenals in voorgaande jaren zijn in de GLB-uitgaven fouten vastgesteld die van materieel belang zijn (4.49).

    STRUCTUURGFONDSEN

    Feilen van het systeem

    De lidstaten hebben de beheersautoriteiten, de betalingsautoriteiten en de bemiddelende instanties soms pas eind 2002 adequaat begeleiding geboden bij de installatie van de nodige beheers- en controlesystemen die noodzakelijk zijn voor wat betreft de interventievormen in de programmeringsperiode 2000-2006 (5.27);

    nog niet alle door de Rekenkamer onderzochte beheers- en controlesystemen voldoen aan de vereisten in de regelgeving, ofschoon het derde uitvoeringsjaar van de programmeringsperiode 2000-2006 reeds is ingegaan (5.32).

    ongeveer 15 % van de totale uitgaven voor de periode 2000-2006 is betaald zonder dat de Commissie voldoende zekerheid had dat de nationale toezichtsystemen en -controles naar behoren functioneren (5.32).

    Steekproeven

    Als voorbeeld van fouten bij de uiteindelijke begunstigden die van invloed zijn op de subsidiabiliteit van uitgaven, noemt de Rekenkamer het meerekenen van acties of personen die geen verband hielden met de betrokken programma's, het niet meerekenen van de gegenereerde of andere inkomsten bij de berekening van de nettokosten van projecten, het meermalen declareren van dezelfde uitgaven, uitgaven zonder bewijsstukken, gebruik van willekeurige percentages voor kostentoerekening, berekeningsfouten en meerdere andere gevallen van niet-naleving van de communautaire voorschriften (5.40);

    14.

    Vestigt de aandacht op de herhaalde opmerkingen van de Rekenkamer omtrent de ernstige tekortkomingen in de toezicht- en controlesystemen van de lidstaten en betreurt het feit dat de lidstaten moeilijk te bewegen zijn tot samenwerking met de Commissie als het erom gaat te waarborgen dat de kredieten worden besteed overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, en dat zij aan deze verplichting maar schoorvoetend en met de nodige vertragingen voldoen;

    15.

    Acht voor een goed begrip van deze situatie de volgende punten van groot belang:

    a)

    de rechtsgrond voor gedeeld beheer wordt uitgewerkt in de secundaire wetgeving (hoofdzakelijk in de sectoriële wetgeving betreffende het EOGFL-Garantie en de structuurfondsen), en niet in het Verdrag,

    b)

    ofschoon de Commissie initiatiefrecht heeft op het gebied van sectoriële wetgeving en vanuit juridisch oogpunt feitelijk verantwoordelijk is voor de uitvoering van de begroting overeenkomstig genoemd artikel 274 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, kunnen haar bevoegdheden worden beperkt door sectoriële wetgeving van de Raad en het Parlement,

    c)

    de Commissie heeft geen andere mogelijkheid tot handelen dan die welke is vastgesteld in de sectoriële wetgeving, die in de regel de Commissie geen andere middelen biedt dan controle-instrumenten en -procedures en financiële correcties;

    16.

    Benadrukt dat de bevoegdheid van de Commissie op het gebied van toepassing van sectoriële wetgeving onverminderd de verplichtingen van de Commissie op grond van het Verdrag wordt vastgelegd door de wetgevingsautoriteit waarbij een verstoring van het evenwicht tussen deze twee terreinen kan ontstaan met negatieve gevolgen voor de mogelijkheden om te waarborgen dat de kredieten worden besteed overeenkomstig het principe van goed financieel beheer;

    17.

    Wijst erop dat de algemene politieke verantwoordelijkheid op grond van het Verdrag ondubbelzinnig bij de Commissie ligt; constateert dat de verantwoordelijkheid voor de vele zwakke punten, zoals onderstreept door de Rekenkamer, moet worden toegeschreven aan het feit dat de Commissie heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat dergelijke controlesystemen functioneren; dit vloeit ook voort uit de complexe aard van de wetgeving en de tekortkomingen van de supervisie- en controlesystemen in de lidstaten;

    Aanbevelingen

    18.

    Is van oordeel dat het - onder andere met het oog op de uitbreiding - absoluut noodzakelijk is een goed evenwicht te vinden tussen de verantwoordelijkheid van de Commissie en de wetgevende middelen die haar ter beschikking staan om deze verantwoordelijkheid in te vullen;

    19.

    Is van oordeel dat uit de bepalingen betreffende gedeeld beheer de noodzaak blijkt een klimaat te creëren van coördinatie, samenwerking en dialoog tussen de instanties die bij de uitvoering van de begroting een rol spelen, en dat het zonder dit klimaat moeilijk zal zijn om de begroting uit te voeren overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

    20.

    Meent voorts dat dit klimaat van wederzijds overleg kan leiden tot een gemeenschappelijke visie op de risico's en tekortkomingen die zich bij de uitvoering van de begroting op dit terrein hebben voorgedaan;

    21.

    Wijst erop dat de Commissie er groot belang bij heeft dat de bepalingen inzake controle en toezicht volledig worden nageleefd en dat de achteloze houding van de Commissie op dit punt alleen maar leidt tot verzwakking van haar eigen positie op de beleidsterreinen waarin sprake is van gedeeld beheer;

    22.

    Verzoekt de Commissie de uitvoering van de begroting in de komende begrotingsjaren te verbeteren door:

    ALGEMEEN

    a)

    erop toe te zien dat in de sectoriële wetgeving geen uitzonderingen worden geïntroduceerd voor wat betreft de toepassing van het Financieel Reglement;

    b)

    meer aandacht te besteden aan de dubbele rol van de lidstaten als leden van de Raad en als nationale overheden, en hierbij haar verplichting om de begroting ten uitvoer te leggen overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer niet uit het oog te verliezen;

    c)

    bij eigen optreden en dat van de lidstaten op terreinen waarin sprake is van gedeeld beheer strikt toe te zien op naleving van de Verdragsbepalingen en het secundaire recht;

    d)

    de eventuele introductie van nieuwe gemeenschappelijke voorschriften die het beter mogelijk maken dat de nationale autoriteiten hun deel van het werk doen;

    e)

    de financiële belangen van de Gemeenschap, die niet noodzakelijkerwijze samenvallen met de belangen van de verschillende lidstaten, deugdelijk te beschermen;

    LANDBOUW

    f)

    vaste en hogere correctiepercentages voor te stellen om de tekortkomingen van het systeem op te vangen;

    g)

    alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat het GBCS in alle lidstaten wordt toegepast;

    STRUCTUURFONDSEN

    h)

    het verrichten van een onderzoek naar de administratieve capaciteit van de oude lidstaten en de nieuwe lidstaten en door de frequentie van de controles op te voeren in landen en regio's met een relatief zwakke bestuursstructuur;

    i)

    aanzienlijke verbetering van haar instrumenten voor controle op de naleving van het additionaliteitsbeginsel en de bepalingen inzake subsidiabiliteit;

    j)

    volledige uitoefening van het recht om in situ controles te verrichten en de lidstaten financiële correcties op te leggen;

    23.

    Is van oordeel dat gedeeld beheer als beheersmethode geschikt is voor de tenuitvoerlegging van het communautaire beleid op de twee belangrijkste begrotingsterreinen, landbouw en de structuurfondsen, die worden gekenmerkt door een groot aantal begunstigden en hoge bedragen (77,6 % van de vastleggingskredieten in 2002); benadrukt echter dat het voor een goede tenuitvoerlegging van dit beleid noodzakelijk is dat zowel de Commissie als de nationale autoriteiten hun respectieve taken goed vervullen;

    Boekhoudkundig onderzoek en gedeeld beheer

    24.

    Verwelkomt de initiatieven van de Commissie om de auditprogramma's te coördineren en te harmoniseren alsmede de methoden die erop zijn gericht om te komen tot een integraal concept voor audits;

    25.

    Is geïnteresseerd in de uitwerking van dit initiatief en wenst in het follow-upverslag van de Commissie op de hoogte te worden gehouden van de behaalde successen, eventueel vastgesteld gebrek aan medewerking, overwonnen obstakels en het tijdschema voor toekomstige acties;

    26.

    Stemt in met het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan de zogeheten „vertrouwenscontracten”; heeft begrip voor de schaarse informatie hierover gezien het prille stadium waarin dit proefproject verkeert, doch wenst punctueel op de hoogte te worden gehouden van de resultaten van dit proces en van de maatregelen die zijn vastgesteld om ondertekening van dergelijke contracten te stimuleren, ondanks het vrijwillige karakter ervan; stelt met genoegen vast dat Oostenrijk en Denemarken bereid zijn zich aan deze maatregel te onderwerpen en dringt er met klem bij de andere lidstaten op aan hun voorbeeld volgen;

    27.

    Is bezorgd over het ontbreken van vertrouwenscontracten met de lidstaten in het kader van het Europees Sociaal Fonds (10);

    28.

    Is van mening dat zowel de lidstaten als de Commissie moeten werken aan de vaststelling van een uniforme strategie voor financiële controle van de programma's die voor gedeeld beheer in aanmerking komen; is in dit verband verheugd over de door de Commissie en enkele lidstaten gedane inspanningen om vertrouwenscontracten op te stellen; is van oordeel dat parallel met deze inspanningen een betrouwbare procedure voor de afgifte van een betrouwbaarheidsverklaring moet worden gevolgd die jaarlijks op het niveau van de voor het structuurfonds bevoegde instanties in de lidstaten moet worden afgewikkeld en waarvan het resultaat vervolgens op communautair niveau wordt gebruikt; neemt kennis van het verzet dat veel lidstaten hebben aangetekend tegen het plan van een dergelijke jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring, zoals voor het eerst op 7 oktober 2002 door de Commissie voorgesteld in een zitting met de bevoegde ministers van de lidstaten; hekelt echter het kennelijke gemis aan bereidheid bij de Commissie om in het kader van de comitologie actief vaart achter deze voorstellen te zetten;

    Terugvordering

    29.

    Stelt in het licht van de antwoorden van de Commissie (11) vast dat op het gebied van de terugvordering van onverschuldigde betalingen sprake is van een sterke versnippering;

    30.

    Verlangt inzicht in de harmonisatiecriteria voor het beheer hiervan en de mate waarin een en ander wordt nageleefd;

    31.

    Verzoekt de Commissie in haar follow-upverslag een volledig overzicht te verstrekken dat homogene vergelijkingen mogelijk maakt en periodiek wordt bijgewerkt, en waarin voldoende informatie wordt opgenomen over uitstaande bedragen, aantallen afgewerkte en nog af te werken dossiers en de efficiencygraad van elk van de terugvorderingseenheden;

    Hervorming van de Commissie

    Algemene aspecten

    32.

    Constateert dat de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de diverse maatregelen van het Witboek uiteenloopt; constateert dat ondanks deze vooruitgang op diverse terreinen vertraging is opgelopen en dat diverse problemen nog uit de weg moeten worden geruimd;

    33.

    Neemt kennis van de mededeling van de Commissie van 10 februari 2004 over de voltooiing van de hervorming: voortgangsverslag en maatregelen voor 2004 (COM(2004) 93); erkent dat de aanneming van bijna alle van de 98 hervormingsmaatregelen de afronding betekent van de wetgevingsfase, maar dat de dynamiek van de hervorming gehandhaafd moet blijven om te zorgen voor een volledige uitvoering;

    34.

    Wijst erop dat het van essentieel belang is dat op korte termijn vooruitgang wordt geboekt met de „administratieve cultuur” en dat daartoe alles in het werk wordt gesteld zodat het systeem dat rondom de gedelegeerde ordonnateurs is opgezet, optimaal functioneert; is van mening dat verdere inspanningen noodzakelijk zijn om een mentaliteitsverandering tot stand te brengen met betrekking tot het verantwoordelijkheidsgevoel van het personeel, zodat iedere ambtenaar of medewerker, ongeacht zijn positie binnen de hiërarchie, zich verantwoordelijk voelt voor en persoonlijk betrokken bij het werk van het gehele team; verwacht van het kaderpersoneel dat het geen moeite zal sparen om dit doel te verwezenlijken;

    35.

    Dringt erop aan dat zo spoedig mogelijk de noodzakelijke stappen worden ondernomen om de hervorming te optimaliseren, met name op het gebied van de menselijke hulpbronnen (identificatie van de prioriteiten, met inbegrip van de „negatieve prioriteiten”, herverdeling van de middelen om ze aan prioritaire acties te kunnen toewijzen, evaluatie van de opleidingsbehoeften en activiteiten om het „gebrek aan bekwaamheden” op te vullen) en de invoering van de 24 controlenormen; rekent erop dat deze vooruitgang reeds in de volgende jaarlijkse activiteitenverslagen aantoonbaar is;

    36.

    Is verheugd over de maatregelen van de Commissie om in de toekomst vooruitgang te boeken met betrekking tot de harmonisatie van de voorwaarden waaronder de directeuren-generaal in hun jaarverslagen punten van voorbehoud kunnen maken; spreekt de hoop uit dat deze maatregelen bij de opstelling van de komende jaarverslagen van kracht worden om de punten van voorbehoud te kunnen evalueren en na te gaan welke corrigerende maatregelen dienen te worden getroffen;

    37.

    Is van mening dat het onderdeel van de hervorming dat betrekking heeft op de wijziging van het statuut van de ambtenaren ook van belang is omdat het hier om een essentieel instrument gaat om de hervorming van het personeelsbeheer te flankeren; rekent er derhalve op dat de Commissie rekening houdt met het standpunt van het Parlement terzake;

    38.

    Stelt met tevredenheid vast dat de Commissie ernaar streeft om tot een algemene „klokkenluidersdoctrine” te komen; constateert dat een dergelijke doctrine alleen dan werkelijk effectief werkt indien de personeelsleden ervan op de hoogte zijn; moedigt de Commissie aan ervoor te zorgen dat deze informatie vrijelijk beschikbaar is voor haar personeel;

    Gedecentraliseerde financiële controle en risico-evaluatie

    39.

    Erkent dat de Commissie zich grote moeite heeft getroost om de overgang van een centraal naar een decentraal controlestelsel (dit wil zeggen controle door het management zelf) te waarborgen, hetgeen onder andere met zich heeft gebracht dat er ruim 200 posten werden overgeheveld van het directoraat-generaal Financiële controle, deels naar andere directoraten-generaal ter versterking van hun internecontrolesystemen en deels naar de nieuwe interneauditcapaciteit;

    40.

    Herinnert eraan dat de prangende vraag in elke discussie over de meest adequate structuur voor en vorm van financiële controle zal zijn hoe er een passend evenwicht kan worden gevonden tussen de eisen van bedrijfsvoering en die van controle; meent dat een zorgvuldige inachtneming van de voorschriften en richtsnoeren niet altijd betekent dat er sprake is van een doeltreffende taakuitvoering;

    41.

    Is van mening dat een controlesysteem dat uitsluitend is gericht op het vermijden van formele fouten verbeteringen op het gebied van de doeltreffendheid kan frustreren, omdat het leidt tot een overdreven op regels gebaseerde handelwijze met als consequentie minder flexibiliteit en meer bureaucratie; is dan ook van mening dat risico-evaluatie een doorslaggevende factor is bij de uitvoering van de interne controle, omdat alleen door middel van risico-evaluatie kan worden gewaarborgd dat het resultaat van de interne controle in verhouding staat tot de kosten;

    42.

    Stelt vast dat de in 2000 door de Commissie vastgestelde en in 2001 gewijzigde 24 normen op het gebied van de interne controle, die als kader dienen voor het uitvoeren van de interne controle bij de Commissie, nog steeds niet volledig van kracht zijn; merkt op dat norm nr. 11 als volgt luidt: „Each DG shall systematically analyse risks in relation to its main activities at least once a year, develop appropriate action plans to address them and assign staff responsible for implementing those plans” (12);

    43.

    Acht, gelet op de doorslaggevende rol van de risico-evaluatie op het gebied van de interne controle, de verslaglegging van de Commissie over de uitvoering van deze norm zowel verontrustend als onbevredigend (13); verzoekt derhalve de Commissie meer prioriteit te geven aan de tenuitvoerlegging van zowel de risico-evaluaties als de overige elementen van het systeem van interne controle; vertrouwt op een snelle algemene toepassing van de normen voor interne controle (14);

    44.

    Betreurt het gebrek aan accountants binnen de Commissie; neemt kennis van de veelvuldige wisselingen van rekenplichtigen in 2002;

    Hervorming van het boekhoudsysteem

    45.

    Stelt vast dat het toekomstige boekhoudsysteem moet zorgen voor volledige capaciteit voor boekhouding op transactiebasis, consistentie van gegevens en veilige toegang;

    46.

    Benadrukt dat een van de vragen is of de Commissie een radicale operatie moet uitvoeren en onmiddellijk moet overstappen op een volledig geïntegreerd standaardpakket, of dat ze dat geleidelijk moet invoeren door in een tussenfase rekening te houden met de behoeften van de plaatselijke systemen;

    47.

    Neemt ervan kennis dat de Commissie de voorkeur geeft aan die laatste oplossing, omdat ze die methode veiliger en zekerder acht en omdat uitgebreide validatie nodig is voordat de plaatselijke systemen op het centrale systeem kunnen worden aangesloten;

    48.

    Neemt kennis van de volgende vorderingen in de uitvoering van de eerste stadia van de hervorming in 2003:

    a)

    vaststelling van boekhoudnormen,

    b)

    documentatie van gebruikersvereisten,

    c)

    definitie van boekingen,

    d)

    lijst van boekingen voor de codering van alle transacties,

    e)

    boekhoudhandleiding;

    49.

    Neemt kennis van de door Price Waterhouse Coopers uitgevoerde haalbaarheidsstudie over het MAS-project van de Commissie voor de modernisering van het boekhoudsysteem en de belangrijkste aanbevelingen die erin worden geformuleerd om het project tot een goed einde te brengen;

    50.

    Herinnert eraan dat het Financieel Reglement uitgaat van een duaal systeem, namelijk een combinatie van boekhouding op transactiebasis voor de algemene financiële rekeningen en een systeem op kasbasis voor de begrotingsboekhouding; merkt op dat die regeling voor de boekhouding van de overheid is goedgekeurd door de International Federation of Accountants en dat dit systeem door de meeste lidstaten wordt toegepast; wijst er echter op dat dit systeem inhoudt dat de uitvoering van de begroting en de begrotingsresultaten voortdurend met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht;

    51.

    Wijst erop dat dit „duale systeem” een dubbele boekhouding mogelijk maakt voor de algemene financiële rekeningen terwijl een enkelvoudige boekhouding wordt toegepast voor de begrotingsboekhouding die wordt gebruikt door de begrotingsautoriteit om de stand van de uitvoering van de begroting te controleren;

    52.

    Waardeert de pogingen van de Commissie om zich te houden aan het in de geldende regelgeving vastgelegde tijdschema doch beseft, gelet op de ervaringen van verschillende lidstaten die een soortgelijk proces van modernisering van de overheidsboekhouding hebben ingezet, dat dit tijdschema uiterst strak is; stelt daarom een gefaseerde benadering voor, waarbij allereerst een inspanning wordt gedaan om eventuele zwakke plekken in de beveiliging en discrepanties in de boekhouding weg te werken, in tweede instantie ervoor wordt gezorgd dat de boekhouding in 2005 op transactiebasis kan gebeuren en, ten slotte, een coherent en geïntegreerd systeem tot stand wordt gebracht om de nieuwe architectuur te ondersteunen;

    53.

    Is van mening dat alle EU-instellingen en gedecentraliseerde agentschappen ervoor moeten zorgen dat ook zij over boekhoudsystemen beschikken die met het nieuwe kader compatibel zijn en gebaseerd zijn op analoge principes en normen, zoals voorgeschreven door het Financieel Reglement;

    54.

    Meent dat de volledige medewerking en input van alle Commissiediensten (belanghebbenden) voor het succes van de modernisering van het boekhoudingsysteem onontbeerlijk zijn; verwacht ook dat directoraat-generaal Begroting zoveel mogelijk rekening houdt met de behoeften van de gebruikers;

    55.

    Onderstreept de hoge prioriteit die het Parlement verleent aan de eenvormigheid van de gegevens in het nieuwe systeem, in het bijzonder de totstandbrenging van een centraal facturenregister en een contractantendatabank die volledige, accurate en gedetailleerde informatie verstrekt over de stand van de contractuele betrekkingen van de instelling;

    56.

    Verwijst naar de termijn van 2005 voor de validatie van de interfaces tussen de plaatselijke systemen en het centrale systeem, na het verstrijken waarvan door niet-gevalideerde systemen verstrekte gegevens niet zullen worden erkend; vraagt de garantie dat die termijn voor alle diensten zonder uitzondering wordt gehaald;

    57.

    Erkent dat optie 3, zoals die in de bovengenoemde mededeling van de Commissie over MAS wordt voorgesteld, de enige realistische, zij het voorlopige oplossing is om aan de belangrijkste vereisten van een modern boekhoudsysteem op transactiebasis tegen 1 januari 2005 en aan de sectorale behoeften van de operationele diensten tegemoet te komen; onderstreept dat de termijn van 2005, opgelegd door het nieuwe Financieel Reglement en daarom een prioritaire doelstelling voor het Parlement, niet het eindpunt van het hervormingsproces is omdat het IT-systeem ter ondersteuning van een nieuwe boekhoudkundige architectuur nog zal moeten geïnstalleerd om de doelstelling van een volledig geïntegreerd systeem (zoals die in optie 2 wordt geformuleerd) te bereiken;

    58.

    Herinnert eraan dat de interne controledienst en de Rekenkamer in het Comité Standaarden voor de jaarrekening en in de Project Oversight Board in het kader van het MAS-project de status van waarnemer hebben, en dringt er bij hen op aan nauwlettend toe te zien op de vorderingen bij de hervorming, tijdig constructief advies te verlenen en, zo nodig, snel waarschuwingen te geven waarmee de projectleiders bij de uitvoering van de verschillende fases rekening dienen te houden;

    De controlestructuren na de hervorming

    Algemene kwesties

    59.

    Herinnert eraan dat de administratieve hervorming een van de belangrijkste doelstellingen is geweest van de huidige Commissie, dat het Witboek „Hervorming van de Commissie” op 1 maart 2000 werd goedgekeurd en dat de Commissie zich heeft verbonden tot het in de praktijk ten uitvoer leggen van een ambitieus programma gericht op versterking van de onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid, doelmatigheid, transparantie en toepassing van zeer strikte richtsnoeren op het gebied van aansprakelijkheid; wijst erop dat een groot aantal belangrijke en noodzakelijke stappen in de goede richting zijn gezet, en het nog steeds noodzakelijk is erop toe te zien dat eventuele obstakels voor de hervorming uit de weg worden geruimd;

    60.

    Is van mening dat de algemene voorwaarden van contracten met de Europese instellingen de contractsluitende partij moeten verplichten volledig samen te werken bij het ophelderen van het uiteindelijke eigendom van belangrijke posities binnen de betrokken onderneming wanneer er reden is om een mogelijk belangenconflict te vermoeden;

    61.

    Wijst erop dat uit het onderzoek naar de bij Eurostat vastgestelde problemen blijkt dat er beschermingsconstructies moeten komen tegen het achterhouden van kritische informatie;

    62.

    Wijst erop dat het financieel beheer en de controlestructuren momenteel de volgende organisatorische sleutelelementen omvatten:

    a)

    de directeuren-generaal als gedelegeerde ordonnateurs,

    b)

    de interne controleur,

    c)

    het Comité Follow-up audit,

    d)

    interne audit-capaciteiten (op het niveau van het directoraat-generaal),

    e)

    de rekenplichtige,

    f)

    de Centrale Financiële Dienst in het directoraat-generaal Begroting;

    63.

    Is van oordeel dat de zaak-Eurostat heeft aangetoond dat het noodzakelijk is de bestaande betrekkingen tussen de verschillende actoren en tussen de individuele commissarissen en het college van commissarissen te herzien, en dat ook het functioneren van de verantwoordelijkheidsketen onder de loep moet worden genomen om ervoor te zorgen dat niet alleen op het gebied van financieel beheer maar ook voor wat betreft de bestuursstructuur van de Commissie vorderingen worden geboekt;

    64.

    Bevestigt paragraaf 1 van zijn resolutie van 4 december 2003 (15) dat het onverstandig is geweest om de bevoegdheden inzake de opstelling van de begroting, boekhouding en fraudebestrijding bij een en dezelfde commissaris neer te leggen, omdat dit tot een onvermijdelijk belangenconflict leidt; bevestigt zijn eis dat een dergelijk belangenconflict in de toekomst wordt vermeden; verzoekt de Commissie om stappen te nemen teneinde een scheiding aan te brengen tussen de verantwoordelijkheid van de commissaris voor de begroting en de verantwoordelijkheid voor de begrotingscontrole;

    65.

    Onderstreept het politieke belang dat het hecht aan de constateringen en conclusies onder het hoofdje „Eurostat” van zijn resolutie van 29 januari 2004 over de follow-up van de kwijting 2001 wat betreft de opheldering van de verantwoordelijkheden voor de gebeurtenissen bij Eurostat en stelt vast dat het voorleggen door het OLAF aan de gerechtelijke instanties van de onregelmatigheden bij Eurostat maant tot waakzaamheid omtrent de eventuele noodzaak om van de betrokken commissarissen te verlangen dat zij, afhankelijke van het verloop van de gerechtelijke procedure, hun politieke verantwoordelijkheid nemen;

    Directeuren-generaal als gedelegeerde ordonnateurs

    66.

    Vertrouwt erop dat efficiency, doorzichtigheid en het afleggen van verantwoording verbeteren van de introductie van een systeem waarin van elke directeur-generaal of ieder diensthoofd een jaarlijks activiteitenverslag wordt verlangd, vergezeld van een verklaring over de mate van vertrouwen in de doelmatigheid van de controles van zijn/haar afdeling, en wel zodanig dat zij als instrument zelfs een sleutelfunctie hebben gekregen in de jaarlijkse beoordeling van het begrotingsbeheer door de Rekenkamer;

    67.

    Bekrachtigt zijn reeds in paragraaf 20 van zijn resolutie van 4 december 2003 geformuleerde eisen en aanbevelingen dat in het Financieel Reglement effectievere controles op de directeuren-generaal in hun hoedanigheid van ordonnateur moeten worden opgenomen om machtsmisbruik te voorkomen, dat de rekenplichtige van de Commissie ten minste steekproefsgewijs de informatie moet controleren die hij van de ordonnateurs krijgt en dat de zogenaamde interne auditcapaciteiten in de directoraten-generaal niet langer uitsluitend moeten ressorteren onder de directeuren-generaal, maar ook onder de interne controleur;

    68.

    Betreurt het expliciet dat de Commissie niet heeft voldaan aan de reeds in paragraaf 21 van zijn bovengenoemde resolutie van 4 december 2003 (16) geformuleerde verzoek om de nodige wetgevingsvoorstellen tot wijziging van het Financieel Reglement, respectievelijk tot wijziging van de desbetreffende uitvoeringsbepalingen in te dienen;

    69.

    Is van oordeel dat iedere commissaris verantwoordelijk is voor de diensten die onder zijn/haar gezag zijn gesteld en ervoor dient te zorgen dat de doelstellingen van deze diensten worden verwezenlijkt met volledige eerbiediging van de beginselen van goed financieel beheer;

    70.

    Verwacht dat gevolg wordt gegeven aan de in paragraaf 30, eerste streepje, van zijn resolutie van 29 januari 2004 geuite wens tot structurele veranderingen wat betreft de betrekkingen tussen de leden van de Commissie en de directeuren-generaal;

    Interne controleur

    71.

    Herinnert eraan dat de interne controleur volgens het Financieel Reglement (hoofdstuk 8, artikel 85) onafhankelijk is in de uitvoering van zijn taken; benadrukt dat artikel 85 van het Financieel Reglement rechtstreeks betrekking heeft op de terzake doende internationale normen en dat deze normen de internationale deontologische regels voor interne controleurs vormen, zoals die zijn opgesteld door het Instituut voor interne controleurs (www.theiia.org);

    72.

    Wijst in het bijzonder op de volgende standaardnormen (17):

    1100 Onafhankelijkheid en objectiviteit

    De interne controleur moet zijn werk in onafhankelijkheid en op objectieve wijze verrichten.

    1110 Organisatorische onafhankelijkheid

    De hoofdcontroleur moet verantwoordelijk zijn op een niveau in de organisatie die het de interne controleurs mogelijk maakt hun taken en verantwoordelijkheden uit te oefenen

    1110.A1

    In zijn werkzaamheden moet de interne controleur gevrijwaard worden van inmenging voor wat betreft de vaststelling van zijn werkterrein, de uitvoering van zijn taken en de mededeling van de resultaten;

    73.

    Is dientengevolge van oordeel dat de dienst Interne controle een integraal onderdeel moet uitmaken van het voorzitterschap van de Commissie; onderstreept dat het van groot belang is dat deze dienst buiten de hiërarchische lijn komt te staan van elk afzonderlijk directoraat-generaal teneinde een effectieve interne controle te waarborgen;

    Het Comité Follow-up audit

    74.

    Stelt vast dat het Comité Follow-up audit in het „Handvest van de interne controle van de Europese Commissie” (SEC(2000) 1801/2) (18) werd opgericht met als belangrijkste verantwoordelijkheid het toezien op de voortgang van de in de directoraten-generaal en de verschillende afdelingen naar aanleiding van de analyses, beoordelingen en aanbevelingen van interne en externe controleurs in gang gezette maatregelen;

    75.

    Is voorts van oordeel dat het Comité Follow-up audit het college van commissarissen bijstaat om ervoor te zorgen dat het werk van de interne controleur door de diensten van de Commissie in aanmerking wordt genomen en in deze hoedanigheid de Commissie voorstellen kan doen om passende maatregelen te nemen;

    76.

    Uit zijn tevredenheid over het antwoord van de Commissie volgens welk het Comité Follow-up audit het college van commissarissen, door middel van toezending van de notulen van de vergadering van dit voortgangscomité aan de secretaris-generaal van de Commissie (19), op de hoogte stelt van elk mogelijk punt van conflict waarop het bij zijn werkzaamheden is gestuit en naar aanleiding waarvan het college naar zijn oordeel maatregelen zou moeten nemen;

    77.

    Wijst erop dat de Rekenkamer in haar jaarverslag over 2001 (20) verklaarde dat het „gebruik wil dat de voorzitter van een auditcomité in de organisatie geen rol mag spelen die tot belangenverstrengeling zou kunnen leiden” (9.56); is van oordeel dat het daarom wenselijk is de functioneringsregels van dit comité zodanig aan te scherpen dat:

    a)

    belangenverstrengeling wordt uitgesloten,

    b)

    het secretariaat van dit comité wordt ondergebracht bij het secretariaat-generaal, overeenkomstig de suggestie van het comité zelf in zijn jaarverslag en

    c)

    openbaarheid wordt gegeven aan zijn jaarverslagen, met inbegrip van een evaluatie van de mate waarin uitvoering is gegeven aan de opmerkingen in de auditverslagen;

    Interneauditcapaciteit (op het niveau van het directoraat-generaal)

    78.

    Wijst erop dat het Financieel Reglement weliswaar uitsluitend voorziet in een interne controleur, doch dat de Commissie in 2002 heeft besloten in elke afdeling een interneauditcapaciteit op te richten, die tot taak krijgt de directeuren-generaal en diensthoofden bij te staan in de vervulling van hun nieuwe taken op het gebied van financieel beheer;

    79.

    Vertrouwt erop dat de Commissie de informatiekanalen tussen de centrale en perifere auditorganen en die tussen de centrale en perifere controleorganen verbetert (21);

    80.

    Verzoekt de Commissie om hervorming van de voorschriften voor de interneauditcapaciteit in het licht van het nieuwe Financieel Reglement;

    81.

    Is van mening dat deze hervorming dient te zorgen voor vlotte en door functionele autonomie gekenmerkte betrekkingen tussen de interneauditcapaciteit en de dienst Interne controle waarbij eventueel alle relaties en betrekkingen worden geconsolideerd zoals bedoeld in de mededeling aan de Commissie van de heer Kinnock over de voorwaarden voor de oprichting van een interneauditcapaciteit bij elke dienst van de Commissie (SEC(2000) 180/3) (22);

    Centrale Financiële Dienst in het directoraat-generaal Begroting

    82.

    Herinnert eraan dat bij de hervorming bijzondere nadruk werd gelegd op de decentralisatie van financiële controles; is van oordeel dat dit de dwingende noodzaak met zich brengt adequatere en beter verifieerbare methoden te creëren voor centraal toezicht bij het beheer van de controlesystemen die worden gehanteerd in de verschillende afdelingen; meent dat dit centrale toezicht op het beheer zou moeten uitmonden in een officieel advies inzake de kwaliteit van de internecontrolesystemen van afdelingen en dat dit advies volledig zou moeten worden gepubliceerd in het overzichtsverslag;

    83.

    Is bezorgd over het hoge verloop onder het administratieve personeel binnen de Commissie en verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van dit probleem binnen haar organisatie en deze oorzaken te elimineren;

    84.

    Acht een soepele relatie tussen de centrale financiële controleorganen en de financiële controleorganen van elk directoraat-generaal of elke dienst noodzakelijk teneinde dezelfde relatie tot stand te brengen die wenselijk wordt geacht voor de audits;

    85.

    Verwelkomt de verklaring van de Commissie volgens welke zowel de dienst Interne controle als de „interneauditcapaciteiten” de controlesystemen kunnen evalueren en de resultaten van de audits en controles worden toegestuurd aan de Centrale Financiële Dienst (CFD) en de dienst Interne controle en zullen worden opgenomen in het jaarlijkse overzichtsverslag (23);

    Boekhoudkundige afdeling in het directoraat-generaal Begroting

    86.

    Herinnert eraan dat de rekenplichtige overeenkomstig artikel 61, onder e), van het Financieel Reglement tot taak heeft: „het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren”;

    87.

    Wijst erop dat de rekenplichtige bij de uitoefening van deze taak „alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van de rekeningen en die een getrouw beeld geven van het vermogen van de Gemeenschappen en de uitvoering van de begroting, ontvangt van de ordonnateurs, die de betrouwbaarheid van deze gegevens garanderen” (artikel 61, lid 2, van het Financieel Reglement);

    88.

    Schaart zich achter het idee van de Commissie met betrekking tot de noodzaak om de functionele synergieën met betrekking tot het financieel beheer te handhaven, met inachtneming van de functionele onafhankelijkheid van de controle-instanties, en om aan te geven welke categorie voor de verantwoordelijken van deze diensten (24) adequaat is;

    Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

    89.

    Verwelkomt het voorstel van de Commissie (COM(2004) 103) tot wijziging van de OLAF-verordening (Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad); bekrachtigt paragraaf 38 van zijn resolutie over het jaarverslag 2002 over de fraudebestrijding, waarin het constateert dat de door de Commissie ingediende wetgevingsvoorstellen voor een deel in de juiste richting gaan, maar dat de volgende punten volstrekt onaanvaardbaar zijn en al bijna als een provocatie moeten worden beschouwd:

    a)

    in plaats van te bepalen dat het OLAF zich eindelijk ten volle moet gaan kwijten van zijn lange tijd verwaarloosde kerntaak op het gebied van interne onderzoeken, biedt het voorstel van de Commissie het OLAF nu uitdrukkelijk de mogelijkheid van een intern onderzoek af te zien, zelfs wanneer er voldoende verdenking bestaat dat er fraude- of corruptiedelicten of andere onrechtmatige handelingen ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap zijn begaan,

    b)

    in plaats van het secretariaat van het comité van toezicht van het OLAF administratief te integreren in het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, stelt de Commissie nu voor het administratief toe te voegen aan het secretariaat van de Commissie; daarmee komt de onafhankelijkheid van het comité van toezicht op losse schroeven te staan,

    c)

    in plaats van de rechten van personen naar wie een intern onderzoek wordt ingesteld, te versterken, is het de bedoeling dat zij beroofd worden van de mogelijkheid die de OLAF-verordening hun nu nog biedt, namelijk om een zaak aan te spannen bij het Europese Hof van Justitie, wanneer het OLAF bij zijn onderzoek voor hen belastende maatregelen neemt. Dit zou de deur wijd openzetten voor machtsmisbruik (bijv. instelling van een onderzoek zonder toereikende redenen, onredelijk lange duur van een onderzoek), omdat dergelijke overtredingen voortaan aan een rechterlijke toetsing onttrokken zouden zijn;

    90.

    Is verheugd over het voorstel van de Commissie om vast te leggen dat mededelingen van de directoraten-generaal aan het OLAF aan de verantwoordelijke commissaris moeten worden meegedeeld (25);

    91.

    Herinnert aan zijn bovengenoemde resolutie van 4 december 2003 (26) over de evaluatie van de werkzaamheden van het OLAF waarin het de aankondiging van de Commissievoorzitter steunt om aan de belangrijkste taken van het OLAF grotere prioriteit toe te kennen, de informatie-uitwisseling tussen het OLAF en de instellingen te verbeteren, de rechten op verdediging van degenen op wie het onderzoek betrekking heeft, beter te waarborgen en de rol van het comité van toezicht van het OLAF te versterken;

    92.

    Vindt het onbegrijpelijk dat de Commissie het voortgangsverslag overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1073/1999 met meer dan een jaar vertraging heeft ingediend en nu na de goedkeuring van het Parlement van zijn bovengenoemde resolutie van 4 december 2003 bijna drie maanden nodig heeft gehad alvorens op 9 februari 2004 te besluiten tot een desbetreffend pakket voorstellen; stelt vast dat het door deze vertragingen praktisch onmogelijk is geworden nog voor de Europese verkiezingen een verbetering van Verordening (EG) nr. 1073/1999 tot stand te brengen;

    93.

    Is van oordeel dat het comité van toezicht van het OLAF volledig onafhankelijk van de Commissie moet zijn;

    94.

    Is er ten zeerste over verontrust dat de directeur van het OLAF te kennen heeft gegeven dat hij het advies van de Ombudsman niet wil volgen om de zaak betreffende de firma Blue Dragon te heropenen; merkt op dat het comité van toezicht van het OLAF ernstige vraagtekens zet bij de behandeling door het OLAF van de zaak; dringt er bij het OLAF op aan zich te voegen naar de adviezen van het comité van toezicht; is verheugd over het feit dat de Commissie deze zaak heeft heropend;

    95.

    Merkt op dat de meeste van de 1 000 zaken die het OLAF van het Coördinatieteam voor de fraudebestrijding (UCLAF) erfde, zijn afgesloten; verzoekt het comité van toezicht te onderzoeken hoeveel zaken zonder resultaat zijn afgesloten; dringt er bij het comité van toezicht op aan speciaal in het oog te houden dat zaken niet ten onrechte worden afgesloten;

    Presentatie van de auditresultaten

    96.

    Onderstreept het belang van het principiële recht van de gecontroleerde instantie om zich uit te spreken over de door de controlerende instantie gepresenteerde auditresultaten; wijst erop dat de doeltreffendheid van de parlementaire controle op het financiële beheer van de Europese U in sterke mate afhankelijk is van de kwaliteit en de waarde van de informatie in de speciale verslagen en de jaarverslagen van de Rekenkamer;

    97.

    Wijst erop dat de kwijtingsprocedure een proces is dat onder andere tot doel heeft het financiële beheer van de Europese Unie te verbeteren door aan de hand van de verslagen van de Rekenkamer en de antwoorden en standpunten van de instellingen een betere basis voor de besluitvorming te creëren; is verheugd dat de Rekenkamer in de praktijk niet alleen bijdraagt tot het corrigeren van de tekortkomingen, maar ook tot de ontwikkeling en verbetering van het beheer van de Europese Unie door te wijzen op eventuele mogelijkheden tot verbetering; wijst erop dat verbeteringen uiteraard veronderstellen dat de gecontroleerde instantie ontvankelijk is voor de in het kader van de audit geformuleerde aanbevelingen;

    98.

    Wijst erop dat de Rekenkamer geen juridische instantie is met bevoegdheden in het besluitvormingsproces en alleen resultaten kan bereiken op basis van de kwaliteit van haar verslagen;

    99.

    Is van mening dat het effect van de onderzoeken van de Rekenkamer sterk afhankelijk is van de wijze waarop de kwijtingsinstantie de resultaten van de onderzoeken van de Rekenkamer behandelt en hieraan gevolg geeft en dat de Rekenkamer en de kwijtings- instantie derhalve een gemeenschappelijk belang hebben bij de verbetering van de kwaliteit van de verslagen en de behandeling van deze verslagen door de bevoegde commissie;

    100.

    Wijst erop dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de resultaten van de audits van de Rekenkamer varieert naar gelang van de onderzochte sectoren; merkt op dat de Commissie met betrekking tot de eigen middelen vaak instemt met de aanbevelingen van de Rekenkamer, maar zich op het gebied van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, het structuurbeleid en het externe beleid vaak kritisch uitlaat over de resultaten en de opmerkingen van de Rekenkamer;

    101.

    Acht het logisch dat de Commissie en de Rekenkamer verschillend denken over de betekenis die aan het resultaat van de audit moet worden gehecht, maar wijst erop dat het onbevredigend is dat de twee instellingen het niet altijd eens zijn over de bij de onderzoeken te hanteren premissen en criteria, hetgeen zijn weerslag heeft op de duidelijkheid van de boodschap;

    102.

    Spreekt de hoop uit dat zowel de Commissie als de Rekenkamer zich grotere inspanningen zal getroosten om ervoor te zorgen dat de auditresultaten zo duidelijk en ondubbelzinnig mogelijk aan de kwijtingsinstantie worden voorgelegd;

    103.

    Is verheugd over de positieve ontwikkeling bij de samenwerking tussen de Rekenkamer en de bevoegde commissie van het Parlement en verwijst naar de nieuwe procedure voor de indiening van verslagen bij de commissie op grond waarvan de speciale verslagen onder andere in het openbaar op een vergadering van de bevoegde commissie worden gepresenteerd en ook voorbereidende vergaderingen worden gehouden;

    104.

    Spreekt de hoop uit dat dit persoonlijke contact, dat positief is en van essentieel belang voor de ontwikkeling van de samenwerking tussen de twee instellingen, in de toekomst kan worden gehandhaafd en uitgebreid; acht het wenselijk nauwkeuriger regels en procedures vast te stellen voor de behandeling door de bevoegde commissie van de speciale verslagen van de Rekenkamer;

    105.

    Verzoekt beide partijen de procedure verder te ontwikkelen zodat zowel de auditresultaten als de antwoorden van de Commissie uitvoerig in de commissie kunnen worden behandeld; is ervan overtuigd dat de behandeling in de bevoegde parlementaire commissie er wezenlijk toe bijdraagt de aandacht te vestigen op de problemen die in het auditverslag worden gesignaleerd, en daarmee bijdraagt aan de verbetering van het financiële beheer van de Unie;

    106.

    Onderstreept eveneens de cruciale rol van de Commissie bij de verspreiding van informatie over het financiële beheer aan de kwijtingsinstantie en het publiek en verzoekt de Commissie ervoor te blijven zorgen dat ten minste evenveel belang wordt gehecht aan de uitvoering van het beleid als aan de ontwikkeling ervan; is van mening dat veel gevallen van onregelmatigheden en „creatieve beheersmethoden” het gevolg zijn van de traditie bij de Commissie om veel meer belang en prestige te hechten aan de ontwikkeling van het beleid dan aan de uitvoering ervan;

    Corruptie

    107.

    Verzoekt de Commissie zich meer inspanningen te getroosten om de strategie van de toetredende landen, de kandidaat-lidstaten en de lidstaten ter bestrijding van corruptie te steunen, vooral op terreinen zoals overheidsopdrachten, diensten voor douane- en grenscontrole en financiering van politieke partijen;

    108.

    Is van mening dat het over de gehele linie noodzakelijk is meer aandacht te besteden aan transparantie, verantwoordelijkheid en doeltreffendheid van het overheidsbestuur en de publieke opinie via campagnes bewust te maken dat corruptie een gevaar betekent voor de economie en de samenleving in het algemeen; verzoekt de Commissie om steun voor de nationale en met name de plaatselijke niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die zich inzetten voor een grotere mate van bewustwording bij het publiek op het gebied van corruptie;

    109.

    Spreekt derhalve de verwachting uit dat de Commissie zorgvuldig nagaat welke NGO's zij steunt, en deze NGO's als gewone ondernemingen ertoe verplicht rekening en verantwoording af te leggen en betrouwbaarheidsverklaringen in te dienen die zijn opgesteld door onafhankelijke auditors;

    110.

    Verzoekt de Commissie na te gaan of de door haar gesteunde NGO's in hun activiteiten transparantie betrachten en over een goede regeling met betrekking tot de bestuursorganen beschikken;

    B.   SECTORALE KWESTIES

    Eigen middelen

    De belastingbetaler en de begroting van de Europese U

    111.

    Herinnert eraan dat de inkomsten van de Europese Unie ter financiering van haar uitgaven in drie categorieën „eigen middelen” worden verdeeld: 1. traditionele eigen middelen (landbouwrechten, suikerheffingen en douanerechten), 2. eigen middelen berekend op basis van de door de lidstaten geïnde BTW en 3. eigen middelen berekend op basis van het bruto nationaal product van de lidstaten;

    112.

    Stelt vast dat de inkomsten van de Gemeenschap op basis van de eigen middelen tot dusverre onvoldoende waren om de activiteiten en beleidsvormen van de Europese Unie te financieren, maar merkt op dat sinds 1970, toen de financiële bijdragen van de lidstaten door eigen middelen werden vervangen, en sinds de introductie van de eigen middelen op basis van het BNP in 1988 talrijke wijzigingen in het systeem zijn doorgevoerd, over het algemeen onder druk van de lidstaten;

    113.

    Wijst erop dat de middelen uit hoofde van de BTW en het BNP zijn gebaseerd op door de lidstaten verstrekte macro-economische statistieken en dat de Rekenkamer de onderliggende gegevens niet rechtstreeks kan controleren; wijst erop dat de Rekenkamer van mening is dat twijfel bestaat over „de juistheid en betrouwbaarheid van de door de lidstaten overgelegde BTW-overzichten” (paragraaf 3.37 van het jaarverslag 2002);

    114.

    Is van mening dat er goede redenen bestaan om de financiering van de EU-begroting te wijzigen en dat enerzijds moet worden gestreefd naar de waarborging van de financiële onafhankelijkheid van de Europese U ten opzichte van de nationale bijdragen die zijn onderworpen aan de besluitvorming van de nationale parlementen en anderzijds naar de financiering van alle acties die in een Unie van 25 leden moeten worden ondernomen zonder dat de Europese belastingbetaler nog meer wordt belast;

    115.

    Stelt vast dat de jaarlijkse begroting van de Europese U in 2002 slechts 3,4 % vertegenwoordigt van de totale belastingontvangsten van de lidstaten (27) en dat de beeldvorming bij veel burgers omtrent de omvang van de EU-begroting absoluut niet met de werkelijkheid in overeenstemming is;

    116.

    Verzoekt de Commissie een verslag op te stellen over de mogelijkheden om een meer directe relatie te leggen tussen belastingbetaler en EU-begroting, aangezien een dergelijke regeling niet alleen financieel voordelig zou zijn, maar ook een belangrijk politiek instrument zou zijn ter verwezenlijking van alle doelstellingen zoals bedoeld in artikel 2 van het EG-Verdrag;

    Regeling communautair douanevervoer

    117.

    Is verheugd over het succes van de hoorzitting die werd georganiseerd op basis van de door de eerste tijdelijke commissie in 1997 geformuleerde aanbevelingen; herinnert eraan dat de basis voor de instelling van de tijdelijke commissie was de voltooiing van de interne markt, de noodzaak van een snelle en doeltreffende douaneprocedure en een doeltreffende regeling voor het douanevervoer om de correcte betaling van de BTW en de douanerechten te waarborgen, en dat het Parlement en de Raad als resultaat van de werkzaamheden van de enquêtecommissie de Commissie verzochten de regeling voor het communautair douanevervoer te herzien en het nieuwe geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (New Computerised Transit System (NCTS)) in te voeren;

    118.

    Is verheugd dat de lidstaten alle verplichte administratieve maatregelen hebben genomen en dat alle douanekantoren van de Gemeenschap zich bij het NCTS hebben aangesloten; is verheugd dat al in de ontwikkelingsfase van het NCTS rekening is gehouden met de uitbreiding en dat het NCTS thans een bijzonder flexibel instrument blijkt te zijn;

    119.

    Merkt op dat het waarschijnlijk te vroeg is om het succes van het systeem vanuit de optiek van de vervoersondernemingen te beoordelen, maar stelt vast dat de ondernemers zich bij de toepassing ervan kennelijk enigszins terughoudend opstellen; verzoekt de Commissie de overgang naar fase 3.2 van het NCTS, wat voornamelijk een nationale zaak is, te bevorderen, aangezien wordt verwacht dat het beheer van de garanties, dat in fase 3.2 gestalte moet krijgen, voor de ondernemingen een sterke stimulans zal betekenen om het systeem toe te passen;

    120.

    Is van mening dat het bedrag van 68 miljoen EUR dat tot dusverre voor het project is uitgegeven alleen rendabel is wanneer het aantal gebruikers aanzienlijk toeneemt; is verder van mening dat een van de redenen voor de geringe participatie is gebaseerd op het besluit om gebruik te maken van een zogenoemde „gedecentraliseerde structuur”, hetgeen veronderstelt dat de nationale douanediensten gebruik moeten maken van een nationale toepassing, in tegenstelling tot de zogenoemde „gecentraliseerde structuur” die is gebaseerd op een communautaire toepassing waarop alle douanediensten zijn aangesloten;

    121.

    Stelt vast dat de werkelijkheid nog steeds ver verwijderd is van de door de enquêtecommissie geformuleerde aanbeveling dat alle nationale douanediensten ten opzichte van de ondernemers als een enkele organisatie moeten functioneren; betreurt het te moeten vaststellen dat de Commissie en de ondernemersbonden deze doelstelling weliswaar onderschrijven, maar dat de nationale douanediensten zich zeer passief opstellen;

    122.

    Stelt verder vast dat het NCTS fraude met behulp van valse douaneverklaringen niet kan voorkomen of rechtstreeks kan bestrijden en dat fraude alleen kan worden opgespoord met fysieke controles; is verheugd dat het NCTS door vereenvoudiging van de administratieve taken van de douanebeambten menselijk potentieel kan helpen vrijmaken om deze vorm van fraude te bestrijden; verzoekt de lidstaten van dit vrijgemaakte potentieel gebruik te maken om omvangrijke en doeltreffende fysieke controles uit te voeren;

    123.

    Stelt vast dat de Commissie gedoogt dat bij vergissing of opzettelijk vals gedeclareerde goederen worden geacht niet onder de regeling voor het douanevervoer te vallen, met als gevolg dat geen beroep kan worden gedaan op garantie, dat de papieren naar het EU-land van binnenkomst moeten worden teruggestuurd en dat de fraudebestrijding wordt bemoeilijkt; verzoekt de Commissie onmiddellijk een einde te maken aan deze praktijk en een overeenkomstige wijziging van het douanewetboek voor te stellen;

    124.

    Stelt vast dat het aantal ambtenaren bij veel douaneadministraties eerder wordt verminderd dan uitgebreid, zodat veel gevallen van valse verklaringen en andere onregelmatigheden, die alleen door fysieke controles ter plaatse en op basis van de papieren kunnen worden opgespoord, niet worden ontdekt; stelt vast dat de kosten voor versterking van het controlepersoneel meer dan goedgemaakt worden door verhoogde douaneontvangsten; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te manen het voor de fysieke controle benodigde personeel ook uit te breiden met het oog op het feit dat het aandeel van de lidstaten in de douaneontvangsten van 10 naar 25 % is verhoogd;

    125.

    Vertrouwt op de juistheid van de bewering van de Commissie dat wordt voldaan aan de doelstelling om de fraude te beperken en dat het NCTS volledig zal voldoen aan de doelstellingen waarvoor het is opgezet (30);

    126.

    Verzoekt de Commissie vóór 15 juni 2004 een overzichtsverslag op te stellen met de follow-up van de door de enquêtecommissie in 1997 geformuleerde 38 aanbevelingen;

    127.

    Verzoekt de Commissie verder in de bevoegde commissie van het Parlement op basis van een vóór het follow-upverslag aan deze commissie toegezonden korte beschrijving van de situatie een uiteenzetting te geven over de verdere ontwikkeling van het NCTS (en de mogelijke problemen) met betrekking tot onder andere de uitvoering van fase 3.2, het aantal gebruikers, de mate van tevredenheid van de gebruikers, de uitvoering in de (nieuwe en huidige) lidstaten en de inzet van de nationale douanediensten;

    Landbouw

    Vaststelling van subsidiebedragen voor de export

    128.

    Merkt in verband met het antwoord van de Commissie in paragraaf 25 van het speciaal verslag nr. 9/2003 betreffende het systeem voor de vaststelling van subsidiebedragen voor export van landbouwproducten (31) op dat noch de Commissie noch de Rekenkamer de kwijtingsautoriteit enige bijzonderheden verstrekt over de inhoud en aard van die „uiterst belangrijke omstandigheden” die de Commissie ertoe gebracht heeft „te kiezen voor een restitutie die verschilde van de theoretische berekening”;

    129.

    Herinnert eraan dat de uitgaven in de EU-begroting voor uitvoerrestituties afhankelijk zijn van de hoeveelheid producten en de subsidiebedragen zoals vastgesteld door de Commissie, en dat het onderzoek van de Rekenkamer naar de wijze waarop, via welke procedures en op welke basis de Commissie besluit de subsidiebedragen vast te stellen daarom welkom en nuttig is, daar de vaststelling van de subsidiebedragen een belangrijk onderdeel is in het hele mechanisme van uitvoerrestituties;

    130.

    Begrijpt dat de gecontroleerde diensten in hun antwoord op de opmerkingen van de controleur proberen hun werkwijze te verdedigen en uit te leggen; begrijpt ook dat een speciaal verslag een momentopname is van het beheer op een bepaald tijdstip vóór de publicatie van het speciaal verslag en dat er veranderingen kunnen zijn doorgevoerd in de periode van de uitvoering en voltooiing van het onderzoek;

    131.

    Meent ondanks deze relativering dat de kloof tussen de opvattingen van beide instellingen over enerzijds „wat de situatie is” en anderzijds „hoe de situatie zou moeten zijn” de kwijtingsautoriteit in een lastig en onbevredigend parket brengt;

    132.

    Herinnert de Rekenkamer en de Commissie eraan dat het doel van een controle is constante verbeteringen in het betreffende beheersproces te stimuleren en dat de resultaten van controles en antwoorden hierop zo moeten worden opgesteld dat zij begrijpelijk zijn voor het Europese publiek, en verwacht dat er snel naar deze doelstelling toegewerkt zal worden;

    133.

    Merkt op dat de laatste controle van de Rekenkamer op dit terrein plaatsvond in 1990 (32) en concludeerde „dat er geen documentatie was bijgehouden van de feiten, de beoordeling van de feiten door de Commissie, de genomen besluiten en de resultaten, waardoor controle door een onafhankelijke derde en bestuurscontrole vrijwel onmogelijk was” (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 9);

    134.

    Herinnert eraan dat het Parlement in zijn verslag over het speciaal verslag nr. 2/90 van de Rekenkamer concludeerde dat „met het oog op de openbare verantwoordingsplicht de interne besluitvormingsprocedures van de Commissie moeten worden vastgelegd en schriftelijk gemotiveerd, zodat haar redenering te allen tijde door de toezichthoudende organen kan worden gevolgd” (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 10);

    135.

    Stelt vast dat de Rekenkamer in haar laatste verslag concludeert dat

    a)

    hoewel de Commissie in het algemeen ruim voldoende marktinformatie tot haar beschikking had, deze niet altijd bijgewerkt, volledig of objectief is;

    b)

    vaak niet duidelijk is welk gebruik werd gemaakt van de informatie en welk effect dit heeft op de feitelijk vastgestelde restitutiebedragen;

    c)

    bij het vaststellen van de restitutiebedragen de Commissie geen uiteenzetting geeft van haar werkmethoden of een systematische en coherente toelichting op de vastgestelde tarieven (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 39);

    136.

    Betreurt de langzame vooruitgang die is geboekt in de 13 jaar tussen de beide controles en dringt aan op verdere verbetering naar aanleiding van de aanbevelingen van de Rekenkamer en de kwijtingsautoriteit en op een volledige uitvoering van haar uitgebreide actieprogramma van 2002;

    137.

    Verwacht dat de Commissie in haar follow-upverslag rekenschap aflegt over de volgende punten:

    a)

    de reden voor de langzame en geringe vooruitgang in de 13 jaar tussen de beide controles (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 39),

    b)

    de resultaten die bereikt zijn door de werkgroep die is opgezet door de Commissie naar aanleiding van de controle van de Rekenkamer (speciaal verslag nr. 9/2003, paragraaf 40, onder a), voetnoot 7),

    c)

    in welke mate het directoraat-generaal Landbouw voldoet aan regel 15 van de regels voor interne controle die luidt:

    „The procedure used in the DG for its main processes shall be fully documented, kept up to date and available to all relevant staff and shall be compliant with the Financial Regulation and all relevant Commission decisions.” (33);

    138.

    Verwacht voorts dat de Commissie zo spoedig mogelijk de volgende stukken overlegt:

    a)

    een algemeen kader voor de gegevens die moeten worden betrokken bij de berekening van de subsidiebedragen;

    b)

    betrouwbare documentatie betreffende de geselecteerde gegevens;

    c)

    kwaliteitscontrole van de geselecteerde gegevens;

    d)

    een duidelijke verklaring over de interne verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen de Commissie;

    e)

    een duidelijke en ondubbelzinnige beschrijving van de procedures die gevolgd moeten worden, en in het bijzonder;

    f)

    een beschrijving van de controleprocedures en evaluatiecriteria;

    139.

    Verzoekt de Rekenkamer het Parlement op de hoogte te houden van de uitvoering door de Commissie van de aanbevelingen van paragraaf 40, onder a) tot en met h), in het speciaal verslag nr. 9/2003;

    De voorfinancieringsregeling

    140.

    Neemt met belangstelling kennis van het onderzoek van de Rekenkamer naar het beheer door de Commissie en de uitvoering door de nationale instanties van de voorfinancieringsregeling, die een belangrijk onderdeel vormt van het uitvoerrestitutiesysteem, dat op zijn beurt weer onderdeel is van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Raad;

    141.

    Wijst erop dat dit een zeer complex terrein is waarop de Commissie actief intervenieert op de landbouwmarkten na het nemen van moeilijke besluiten en waarop dagelijks enorme bedragen worden uitbetaald uit de EU-begroting, en dat de Rekenkamer in eerdere speciale en jaarverslagen heeft omschreven als een terrein met hoge risico's;

    142.

    Merkt op dat ongeveer 11 % van de restituties die in 2000 zijn betaald - circa 600 miljoen EUR - is uitbetaald via de voorfinancieringsregeling (speciaal verslag nr. 1/2003 (34), paragraaf 2);

    143.

    Merkt op dat de Commissie bij haar eigen onderzoek in 1997 naar de controles door de nationale autoriteiten dermate grote tekortkomingen ontdekte dat de zij de lidstaten financiële correcties oplegde van meer dan 166 miljoen EUR (speciaal verslag nr. 1/2003, samenvatting, punt V), maar dat zij vervolgens geen grondige analyse uitvoerde van de procedures van de regeling;

    144.

    Meent dat uit de financiële correcties niet alleen blijkt dat de lidstaten in staat en bereid zijn tot correcte toepassing van de regeling, maar ook dat de mogelijkheid er is om de regeling correct toe te passen, en meent in het algemeen dat veel regelgeving met betrekking tot het gemeenschappelijke landbouwbeleid zo ingewikkeld te interpreteren is en de controlebepalingen in veel gevallen zo weinig transparant zijn dat de instanties van de lidstaten niet veel mogelijkheden hebben om de regeling correct uit te voeren;

    145.

    Vindt het moeilijk te begrijpen waarom de Commissie niet meer aandacht besteedt aan omvangrijke financiële correcties of deze niet behandelt als een alarmsignaal, wat kan inhouden dat een regeling en de daarmee samenhangende procedures grondig onderzocht moeten worden om ze te vereenvoudigen of te wijzigen;

    146.

    Neemt kennis van de conclusies van de Rekenkamer, die tot de bevinding komt dat:

    a)

    de regelgeving moeilijk te interpreteren is, waardoor het moeilijk is voor de lidstaten de regeling uit te voeren;

    b)

    de voorfinancieringsregeling het toch al ingewikkelde uitvoerrestitutiesysteem nog gecompliceerder maakt;

    c)

    de controlebepalingen zo onduidelijk zijn dat er grote verschillen zijn in de aard en omvang van de controles tussen de lidstaten en tussen verschillende regio's in een lidstaat;

    d)

    de oorspronkelijke doelstelling van de regeling is weggevallen.

    De Rekenkamer beveelt, gezien het bovenstaande, aan de mogelijkheid te overwegen deze regeling op te heffen;

    147.

    Betreurt het dat de Commissie - terwijl ze een aantal van de gezichtspunten van de Rekenkamer deelt - de aanbeveling van de Rekenkamer om toe te werken naar de opheffing van de voorfinancieringsregeling niet heeft opgevolgd maar juist twee nieuwe verordeningen heeft aangenomen die het toch al ingewikkelde systeem nog ingewikkelder maken;

    148.

    Is van mening dat de voorfinancieringsregeling in de praktijk werkt als verschaffer van gratis kapitaal aan die ondernemingen die van het uitvoerrestitutiesysteem gebruikmaken;

    149.

    Beseft dat het gemeenschappelijke landbouwbeleid wordt vastgesteld door de Raad en dat de Commissie er slechts beperkte invloed op heeft; betreurt het evenwel dat de Commissie zich niet meer inspant om de Raad duidelijk te maken dat het nemen van uitvoerige maatregelen die gevolg geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer een belangrijke stap is op de noodzakelijke weg naar verbetering van het financieel beheer van de Europese Unie; verzoekt de Commissie derhalve vóór december 2004 een voorstel voor te leggen voor de opheffing van de voorfinancieringsregeling;

    150.

    Betreurt het ten zeerste dat de Raad nog niet zijn goedkeuring heeft gehecht aan het voorstel van de Commissie voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1258/1999 over de financiering van het gemeenschappelijke landbouwbeleid (COM(2002) 293), dat voorziet in een verlenging van de maximale periode waarover een uitgavencorrectie mag worden toegepast van 24 maanden tot 36 maanden, een maatregel die positief is beoordeeld door zowel de Rekenkamer (35) als het Europees Parlement (36);

    Steun voor probleemgebieden

    151.

    Wijst er nogmaals op dat de regeling voor ondersteuning van landbouwbedrijven in probleemgebieden een van de 22 steunmaatregelen voor landbouw is, dat zij in 1975 werd ingevoerd en in 1999 een belangrijke wijziging heeft ondergaan; wijst er tevens op dat het budget voor de regeling jaarlijks in totaal 2 miljard EUR bedraagt, waarvan ongeveer 50 % uit de communautaire fondsen wordt gefinancierd, of 1 % van de totale jaarbegroting, en bijna 12,5 % van het totale budget voor plattelandssteun, en dat van alle landbouwbedrijven in de lidstaten van de Europese Unie 55,8 % steun op grond van deze regeling ontvangt;

    152.

    Wijst er nogmaals op dat het begrip „probleemgebieden” voor het eerst werd gedefinieerd in 1975, toen de communautaire steunmaatregelen voor deze zones werden vastgesteld, en er sindsdien slechts kleine aanpassingen in de definitie werden aangebracht (speciaal verslag nr. 4/2003 (37), paragraaf 5), zodat de huidige communautaire regelgeving een onderscheid maakt tussen drie categorieën probleemgebieden:

    bergstreken,

    andere probleemgebieden,

    gebieden die te kampen hebben met specifieke belemmeringen;

    153.

    Constateert dat de steunregeling sinds 1975 nimmer aan een algehele evaluatie is onderworpen en eist dat de Commissie, tijdig opdat zij nog bij de volgende kwijtingsprocedure in aanmerking kunnen worden genomen, een samenvattend evaluatierapport voorlegt aan het Parlement, ongeacht of alle lidstaten hebben voldaan aan de wettelijke plicht om de noodzakelijke gegevens daarvoor aan te leveren;

    154.

    Neemt nota van twee zorgwekkende aspecten:

    a)

    de lidstaten zijn bevoegd tot het aanwijzen van de gebieden die als probleemgebieden worden beschouwd;

    b)

    in sommige lidstaten werden deze gebieden in de loop der jaren aanzienlijk uitgebreid (38);

    155.

    Wijst er bovendien op dat deze stijging noodzakelijkerwijs vooral betrekking heeft op de laatste twee categorieën, aangezien de voorwaarden „probleemgebied” en „specifieke belemmeringen” worden bepaald op grond van statistische criteria, rekening houdend met het nationale gemiddelde;

    156.

    Wijst erop dat er criteria kunnen worden vastgesteld en wijzigingen kunnen worden aangebracht in de statistische grondslag voor de aanwijzing van de „normale” gebieden, hetgeen impliceert dat de vaststelling van de gebieden die in de laatste twee categorieën kunnen worden ondergebracht in elk geval wat flexibeler, zo niet vager is dan de vaststelling van de gebieden die duidelijk berggebieden zijn, zoals blijkt uit de constante stijgingen;

    157.

    Juicht het toe dat de Commissie, rekening houdend met de opmerkingen die de Rekenkamer in 1993 heeft geformuleerd, gepoogd heeft onderzoek te verrichten naar de indelingen in categorieën, maar betreurt het ten zeerste dat zij dit onderzoek niet heeft kunnen voltooien, wegens door bepaalde lidstaten uitgeoefende druk;

    158.

    Is er bezorgd over dat het de Commissie moeite kost om de communautaire belangen werkelijk te doen prevaleren boven de nationale belangen, en deelt de mening van de Rekenkamer dat een van de ernstigste tekortkomingen van de regeling het feit is dat de lidstaten, en niet de Gemeenschap, de indeling vaststellen of wijzigen;

    159.

    Verzoekt de Commissie een volledig en grondig onderzoek uit te voeren naar de huidige indeling van alle probleemgebieden, in het volgende follow-upverslag een voorstel voor een periodieke herziening van de situatie van de probleemgebieden in te dienen en een effectief systeem in te voeren aan de hand waarvan de betrokken gebieden niet alleen uitgebreid, maar ook gereduceerd kunnen worden;

    160.

    Neemt er nota van dat de lidstaten een grote verscheidenheid van indicatoren gebruiken om de probleemgebieden vast te stellen (17 indicatoren voor de grondproductiviteit, twaalf voor de economische prestaties en drie voor de bevolking) (speciaal verslag nr. 4/2003, paragraaf 33 en bijlage II) en dat de Rekenkamer in het kader van de in situ verrichte audit heeft geconstateerd dat het gebruik van dit grote aantal indicatoren kan leiden tot ongelijke behandeling van de diverse begunstigden, vooral in grensgebieden;

    161.

    Wenst dan ook dat de Commissie vóór 15 juni 2004 de huidige reeks indicatoren op hun geschiktheid en relevantie beoordeelt en deze indien maar enigszins mogelijk beperkt en deze zodanig definieert dat zij minder vatbaar zijn voor „manipulatie” door de lidstaten;

    162.

    Betreurt het dat de Commissie niet heeft gereageerd op de mogelijke negatieve gevolgen van een ongelukkige combinatie van factoren, namelijk de bevoegdheid van de lidstaten om de probleemgebieden aan te wijzen, het gebruik van een grote verscheidenheid van indicatoren en een gebrekkige evaluatie;

    163.

    Acht het absoluut noodzakelijk dat de Commissie toezicht houdt op de evolutie van de situatie, aangezien het onwaarschijnlijk is dat de diverse lidstaten de Commissie informatie verschaffen die tot gevolg kan hebben dat de steun die zij ontvangen, wordt verlaagd; is tevens van oordeel dat de Commissie meer aandacht had moeten besteden aan het duidelijke belangenconflict dat inherent is aan de regeling, ten aanzien van de belangen van de lidstaten en die van de Gemeenschap;

    164.

    Verzoekt de Commissie in haar volgende follow-upverslag te onderzoeken welk effect de introductie, vanaf 1990, van het behoud van het natuurlijke landschap als voorwaarde voor toekenning van compenserende betalingen op de omvang van de uitgekeerde steunbetalingen heeft gehad;

    165.

    Verzoekt de Commissie het huidige stelsel van overcompensatie te bestuderen, teneinde te garanderen dat landbouwbedrijven in vergelijkbare omstandigheden op vergelijkbare wijze gecompenseerd worden, en ervoor te zorgen dat de methoden die de lidstaten hanteren om overcompensatie te vermijden, onderling vergelijkbaar zijn, waarbij een duidelijke, werkbare definitie van het begrip „overcompensatie” dient te worden gegeven;

    166.

    Stelt anderzijds voor dat in de regeling van de compenserende vergoedingen een evaluatie van de uitgavenstructuur van agrarische ondernemingen wordt ingebouwd, in die zin dat wanneer die uitgaven in een bepaalde regio hoger liggen dan het gemiddelde van de agrarische ondernemingen in andere, normale regio's, daarmee rekening wordt gehouden bij het toekennen van de vergoedingen;

    167.

    Verzoekt de Commissie de huidige omschrijving van „gebruikelijke goede landbouwmethoden of -praktijken” aan te passen en te preciseren en erop toe te zien dat de lidstaten deze voorwaarden consequent toepassen en de noodzakelijke documentatie aanleveren waaruit blijkt dat zij dit daadwerkelijk hebben gedaan; wijst er in dit verband op dat het Parlement in de begroting voor 2004 kredieten beschikbaar heeft gesteld voor de verdere ontwikkeling van het gebruik van milieu-indicatoren;

    168.

    Meent dat de Commissie een veel actievere rol moet spelen bij het beheer van en het toezicht op de compenserende vergoedingen en daartoe eenduidige, minimale controlenormen moet vaststellen aan de hand waarvan bij de verificaties van de steunaanvragen of de controles ter plaatse de hand moet worden gehouden; is tevens van oordeel dat de Commissie het Parlement moet duidelijk maken in hoeverre de lidstaten de bepalingen van artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (39) nakomen en welke activiteiten de Commissie daarbij precies onderneemt; verwacht van de Commissie dat zij consequenties eraan verbindt wanneer lidstaten in gebreke blijven en de noodzakelijke informatie over het door hen gevoerde beheer van de steunregeling niet aanleveren, bijvoorbeeld door de betaling van vergoedingen te verminderen of op te schorten;

    169.

    Is tevens de mening toegedaan dat, aangezien het Financieel Reglement specifieke, gekwantificeerde doelstellingen eist voor een steunmaatregel, het beter zou zijn dat de indicatoren voor probleemgebieden direct worden afgeleid van concrete, te bereiken doelstellingen en de criteria voor steunverlening aan landbouwbedrijven worden gedefinieerd in de vorm van resultaatverplichtingen, zodat de gehele regeling bij uitvoering veel minder door de lidstaten kan worden gemanipuleerd;

    170.

    Uit zijn bezorgdheid over het feit dat het comité van beheer een cruciale rol blijft spelen bij de tenuitvoerlegging van de steunregeling en dat op de activiteiten en besluiten van dit comité nagenoeg geen controle wordt uitgeoefend;

    171.

    Stelt de Commissie voor de 22 bestaande steunmaatregelen voor de landbouw te analyseren en te onderzoeken of een aantal maatregelen gebundeld kan worden, zodat het toezicht kan worden verbeterd;

    Structuurfondsen

    Uitvoering van de begroting in 2002

    172.

    Vestigt de aandacht op de volgende analyse:

    In 2002 werd nagenoeg 98 % van de vastleggingskredieten uitgevoerd (zie tabel 1). Net als in 2000 en 2001 lag het gebruikspercentage voor de betalingskredieten aanzienlijk lager.

    TABEL 1

    Uitvoering van de EU-begroting, 2000-2002

     

    Vastleggingskredieten

    Betalingskredieten

    Goedgekeurd

    Uitgevoerd

    Uitvoerings-graad

    Goedgekeurd

    Uitgevoerd

    Uitvoerings-graad

    Miljoen EUR

    %

    Miljoen EUR

    %

    2000

    96 620

    79 601

    82,4

    95 034

    83 440

    87,8

    2001

    106 924

    103 333

    96,6

    97 160

    79 987

    82,3

    2002

    100 977

    98 875

    97,9

    98 579

    85 144

    86,4

    De begroting telt zeven rubrieken: 1. landbouw, 2. structurele maatregelen, 3. intern beleid, 4. extern beleid, 5. administratieve uitgaven, 6. reserves en 7. pretoetredingssteun. De uitvoeringspercentages voor de betalingskredieten van de verschillende rubrieken lopen sterk uiteen. Zoals blijkt uit grafiek 1 ligt de bestedingsgraad bij de structurele maatregelen en de pretoetredingssteun het laagst.

    GRAFIEK 1

    Uitvoeringsgraad betalingskredieten, 2000-2002

    Image

    Bij het vergelijken van de uitvoeringspercentages moet ook rekening worden gehouden met de karakteristieke eigenschappen van de verschillende rubrieken. Bij de landbouwuitgaven (rubriek 1) weerspiegelt de bestedingsgraad bijvoorbeeld de ontwikkeling van de marktprijzen van de landbouwproducten en de schommelingen van de wisselkoers euro/dollar. Een laag bestedingspercentage in deze rubriek hoeft daarom niet te wijzen op wanbeheer, maar kan ook het gevolg zijn van een gunstige dollarkoers.

    Voor de andere begrotingsrubrieken (structuurfondsen, intern beleid, extern beleid en pretoetredingssteun) zijn de kredieten grotendeels gekoppeld aan meerjarenprogramma's. De uitvoering van deze programma's verloopt in verschillende fasen, van de indiening en selectie van projecten tot de uiteindelijke tenuitvoerlegging door contractanten na een aanbestedingsprocedure. Een laag uitvoeringspercentage kan dan ook wijzen op problemen in een of meer van deze fasen. In een aantal programma's is sprake van gedeeld beheer, waarbij bijvoorbeeld bepaalde fasen van de uitvoering in hoofdzaak door de Commissie en andere fasen in hoofdzaak door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten/begunstigde landen worden beheerd.

    Structuurfondsen

    Het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor structurele maatregelen bedroeg in 2002 iets minder dan 75 %. De onderbesteding was voor bijna driekwart te wijten aan het feit dat de betalingen voor oude programma's onder het verwachte niveau lagen (zie tabel 2). Het uitvoeringspercentage was voor alle categorieën oude programma's erg laag. De bestedingsgraad op de belangrijkste begrotingslijnen (doelstelling 1, doelstelling 2 en communautaire initiatieven) bedroeg bijvoorbeeld minder dan 20 %.

    TABEL 2

    Betalingen voor structurele maatregelen, 2002

     

    Goedgekeurd

    Uitgevoerd

    Verschil

    Uitvoerings-graad

    Miljoen EUR

    %

    Nieuwe programma's (2000-2006)

    24 289

    22 326

    1 964

    91,9

    Oude programma's (vóór 2000)

    7 314

    1 173

    6 141

    16,0

    waarvan:

     

     

     

     

    Doelstelling 1

    3 388

    609

    2 779

    18,0

    Doelstelling 2

    1 600

    243

    1 357

    15,2

    Doelstelling 3

    500

    0

    500

    0,0

    Andere maatregelen

    240

    80

    160

    33,2

    Communautaire initiatieven

    1 478

    181

    1 297

    12,2

    Innoverende acties/technische bijstand

    108

    61

    47

    56,2

    Totaal

    31 603

    23 499

    8 104

    74,4

    Bron: Jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen. Begrotingsjaar 2002.

    Bij de betalingen voor de oude programma's ging het in 2002 om terugbetalingen van reële kosten van de lidstaten. De Commissie had de voorgestelde betalingskredieten gebaseerd op de ramingen van de lidstaten. De lage uitvoeringspercentages wijzen erop dat de afsluiting van de oude programma's veel trager is verlopen dan de Commissie en de lidstaten hadden verwacht.

    Pretoetredingssteun

    De pretoetredingssteun (rubriek 7) omvat drie programma's: Phare (administratieve bijstand), Ispa (structurele bijstand) en Sapard (landbouw) (40). De uitvoeringsgraad was bij de drie programma's vrij laag, waarbij de resultaten voor Sapard aanzienlijk slechter waren dan voor de twee andere programma's (zie tabel 3).

    TABEL 3

    Uitvoering van de betalingen uit hoofde van de pretoetredingssteun, 2002

     

    Goedgekeurd

    Uitgevoerd

    Uitvoeringsgraad

    Lopende verplichtingen (RAL)

     

    Miljoen EUR

    %

    Miljoen EUR

    Sapard

    370

    124

    33,5

    1 469

    Ispa

    506

    398

    78,7

    2 642

    Phare

    1 596

    1 101

    69,0

    4 305

    Totaal

    2 472

    1 623

    65,7

    8 416

    Bron: Jaarrekeningen van de Europese Gemeenschappen. Begrotingsjaar 2002.

    Sapard heeft aanzienlijke vertraging opgelopen omdat het opzetten van de gedecentraliseerde beheers- en controlesystemen in de kandidaat-landen — een van de voorwaarden van het programma — meer tijd in beslag nam dan verwacht. Het heeft bijvoorbeeld tot het tweede halfjaar van 2002 geduurd alvorens de bevoegde autoriteiten waren aangewezen in Polen, Roemenië en Hongarije, die twee derden van de kredieten ontvangen (41).

    Ten aanzien van Ispa heeft de Commissie verklaard dat de uitvoering van de vastleggingskredieten vertraging opliep en in hoofdzaak aan het eind van het begrotingsjaar plaatsvond omdat het comité van beheer van Ispa pas midden juni bijeenkwam. Dat heeft natuurlijk ook tot vertragingen bij de uitvoering van de betalingskredieten geleid.

    Het lage uitvoeringspercentage voor Phare wijt de Commissie aan het feit dat de kandidaat-lidstaten veel minder verzoeken om betaling hebben ingediend dan oorspronkelijk was voorzien. Ook hier was de uitvoering van de vastleggingskredieten geconcentreerd aan het eind van het begrotingsjaar.

    Eind 2002 was het bedrag van de niet-afgewikkelde verplichtingen voor de drie programma's aanzienlijk opgelopen. Voor Sapard en Ispa bedroegen de niet-afgewikkelde verplichtingen meer dan 4 miljard EUR. In tegenstelling tot Sapard en Ispa, dateert het Phare-programma van vóór 2000. Van de niet-afgewikkelde verplichtingen aan het eind van 2002 had echter minder dan 12 % betrekking op de begrotingsjaren vóór 2000;

    173.

    Constateert met voldoening dat de uitvoering van de vastleggingskredieten in 2002 hoger lag dan in 2000 en 2001, maar betreurt het dat de uitvoeringsgraad van de betalingskredieten onbevredigend laag blijft en aldus voor het derde opeenvolgende jaar aanleiding geeft tot een surplus op de EU-begroting;

    174.

    Uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende onderbesteding van de betalingskredieten voor structurele maatregelen en pretoetredingssteun, ondanks het feit dat de uitvoering van de betalingskredieten voor deze twee rubrieken in 2002 hoger lag dan in 2000 en 2001;

    175.

    Begrijpt dat het lage uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor de structurele maatregelen in 2002 in hoofdzaak te wijten is aan het feit dat de oude programma's veel trager werden afgerond dan verwacht; neemt kennis van het voortgangsverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de redenen van deze vertraging en de manier waarop soortgelijke vertragingen bij de afwikkeling van de programma's 2000-2006 kunnen worden voorkomen;

    176.

    Is er verbaasd over dat de Commissie geen richtsnoernota's voor het Sapard-programma in alle talen van de nieuwe lidstaten heeft voorgelegd, waarom gevraagd werd in paragraaf 81 van de resolutie van het Parlement van 8 april 2003 (42) over de kwijting voor het begrotingsjaar 2001; staat erop dat de Commissie dit zo spoedig mogelijk corrigeert;

    Ramingen van de lidstaten

    177.

    Wijst erop dat een groot aantal lidstaten hun ramingen voor verzoeken om betaling voor het begrotingsjaar 2002 en 2003 niet hebben ingediend vóór de uiterste termijn van 30 april 2002 zoals vereist op grond van artikel 32, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad (43) inzake de structuurfondsen; merkt verder op dat het algemene foutenpercentage van de ramingen voor alle programma's 73 % bedroeg waarbij tweederde van dit totaal was te wijten aan uitermate onrealistische ramingen van vijf lidstaten;

    178.

    Verzoekt de Commissie voor de komende programmeringsperiode (2007-2013) te overwegen een sanctiemechanisme in Verordening (EG) nr. 1260/1999 op te nemen, met name wanneer bij de ramingen voor 2004 en 2005 geen verdere verbetering is vast te stellen;

    179.

    Verzoekt de Commissie een systeem te overwegen waarbij een verschil van meer dan x % tussen de ramingen en de reële behoeften in een bepaald begrotingsjaar de verplichting met zich zou brengen om de ramingen het daaropvolgende jaar vergezeld te doen gaan van een verslag van een onafhankelijke accountant, en waarbij een aanhoudend verschil zou leiden tot een overeenkomstige vermindering van het toegekende bedrag;

    Vereenvoudiging

    180.

    Neemt kennis van het initiatief van de Commissie met het oog op de vereenvoudiging, verduidelijking, coördinatie en versoepeling van het beheer van de structurele maatregelen voor de periode 2000-2006 en neemt kennis van het verslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de maatregelen die werden genomen en in hoeverre deze maatregelen tot een bevordering en/of verbetering van de uitvoering hebben bijgedragen;

    N+2-regeling

    181.

    Verwelkomt de N+2-regel als prikkel voor de lidstaten om de programma's van de structuurfondsen beter uit te voeren en aldus het volume van de niet-afgewikkelde verplichtingen aanzienlijk te verminderen; dringt aan op een consequente en logische toepassing van deze regel, niet alleen in het kader van de huidige programmeringsperiode (2000-2006), maar ook in het kader van de volgende programmeringsperiode (2007-2013);

    182.

    Is verheugd over de aankondiging van de Commissie om het Parlement overeenkomstig zijn verzoek in paragraaf 27 van zijn resolutie van 22 oktober 2003 (44) inzake de structuurfondsen om de drie maanden over de actuele situatie in verband met de toepassing van de N+2-regeling te informeren; spreekt de hoop uit dat de samenwerking van de beide instellingen in het kader van deze „monitoring” vruchten zal afwerpen, in het bijzonder met het oog op het opsporen van de oorzaken van de voortdurende problemen bij de uitvoering van de projecten alsook van de beste methoden voor het beheer van de projecten;

    Oorzaken van de onderbesteding

    183.

    Meent dat de Commissie, in het licht van de aanhoudende onderbesteding van de betalingskredieten van de structuurfondsen en gezien het feit dat deze niet-verplichte uitgaven een van de belangrijkste prioriteiten van het Parlement zijn, haar analyse van de oorzaken van de onderbesteding moet verbeteren;

    184.

    Verzoekt de Commissie een gedetailleerde analyse te verrichten en daarin aandacht te besteden aan de volgende punten:

    a)

    alle fasen van het beheer van een project en de daarmee samenhangende activiteiten,

    b)

    de fasen van een project die onder het beheer en de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen en de fasen die onder het beheer en de verantwoordelijkheid van de Commissie vallen,

    c)

    indicatoren voor de bevredigende/onbevredigende uitvoering van de verschillende activiteiten in elke fase,

    d)

    geconstateerde problemen en de fasen waarin deze zich hebben voorgedaan,

    e)

    een volledige analyse van het probleem waarbij duidelijk wordt aangegeven waar de oorzaak ligt (lidstaten of Commissie);

    185.

    Wijst de Commissie erop dat een betere analyse van de oorzaken van de onderbesteding met name nodig is om in te gaan tegen de gangbare misvatting dat het uitvoerend orgaan van de Europese Unie, de Commissie, weigert het beleid uit te voeren dat terzake door de wetgevende organen van de Unie, het Parlement en de Raad, is vastgesteld;

    186.

    Acht het wenselijk dat de Commissie de resultaten bekendmaakt van het onderzoek dat zij in de lidstaten instelt naar essentiële aspecten zoals de toepassing van het additionaliteitsbeginsel, financiële controle en rechtvaardiging van uitgaven en overheidsaankopen, daar dit niet alleen leidt tot een transparanter beheer, maar daarnaast de instellingen en organen in staat stelt hun resultaten te vergelijken en huidige en toekomstige deelnemers aan de programma's de kans geeft uit de ervaringen van hun collega's te leren;

    187.

    Verwelkomt het initiatief van de Commissie om de lidstaten te vragen een jaarverslag voor te leggen over de uitvoering van hun controleactiviteiten in 2002 en geeft uiting aan zijn wens om hiervan een syntheseverslag te ontvangen;

    Doeltreffendheid van de structuurfondsen

    188.

    Verzoekt de Commissie in haar jaarlijkse cohesieverslag aan het Parlement een beoordeling op te nemen van de invloed van de structuurfondsen op het niveau van de economische verschillen tussen de regio's, daarbij de verkregen resultaten per regio en per fonds te vergelijken en eventueel te verwijzen naar de invloed van de kwaliteit van de instellingen in de ontvangende regio's op de doeltreffendheid;

    Toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 1681/94 (45) en (EG) nr. 438/2001  (46) van de Commissie

    189.

    Neemt kennis van de resultaten van de door het OLAF en het directoraat-generaal Regionaal beleid uitgevoerde controle op de systemen en procedures in de lidstaten betreffende het melden van onregelmatigheden en de inning van ten onrechte betaalde bedragen; stelt op basis van deze resultaten vast dat er in 2002 en 2003 nog steeds sprake was van onduidelijkheden van de kant van de lidstaten over de juiste toepassing van enkele voorschriften van de Verordeningen (EG) nr. 1681/94 en (EG) nr. 438/2001; neemt kennis van de door de Commissie aangekondigde follow-up-, resp. vereenvoudigingsmaatregelen om deze onduidelijkheden weg te werken; verzoekt de Commissie het Parlement verslag uit te brengen over de vooruitgang die hierbij wordt geboekt;

    Vragen over de toekomst van de structuurfondsen

    190.

    Verwacht van de Commissie een initiatief op grond waarvan de bestemming van de fondsen van doelstelling 2 voor de het zwaarst door structurele problemen getroffen gebieden in sterkere mate kan worden gewaarborgd waarbij de nationale besluiten op communautair niveau worden geharmoniseerd (47);

    191.

    Deelt de verwachting van de Commissie dat vertragingen bij de wetgevingsvoorstellen voor de komende programmeringsperiode worden voorkomen en dat de procedure voor 1 januari 2007 gereed kan zijn (48);

    192.

    Deelt de bezorgdheid van de Commissie over de te verwachten vertaalproblematiek en dringt er bij de Commissie op aan passende begrotingsramingen op te stellen (49);

    193.

    Dringt er bij de Commissie op aan te blijven streven naar herziening van de beheers- en controlesystemen voor de communautaire initiatieven teneinde een „redelijke zekerheid” te verkrijgen (50);

    194.

    Is voorstander van koppeling tussen de voor steunverlening uit hoofde van structuurfondsen in aanmerking komende regio's en de vergunningen voor nationale regionale steun (51);

    195.

    Verzoekt de Commissie om bestudering van de effecten van particuliere deelnemingen aan de medefinanciering van projecten die voor steunverlening uit hoofde van de structuurfondsen in aanmerking komen en om maatregelen om dergelijke deelnemingen eventueel te bevorderen;

    Intern beleid en onderzoek

    196.

    Constateert dat de bevoegdheid voor de uitvoering van het interne beleid gespreid is over 13 directoraten-generaal;

    197.

    Verzoekt de Commissie de instelling van procedures te initiëren ter versterking van de coherentie tussen de ex ante en tussentijdse evaluatieprocessen om een consequentere informatiebasis voor ex post evaluatie te waarborgen;

    198.

    Verzoekt de Commissie een verslag voor te leggen over de bereikte vooruitgang en de activiteiten die zijn gepland voor de verbetering van de integratie van de sociale en ecologische doelstellingen als gevolg van Lissabon en Gotenburg in de programmering en evaluatie van de structuurfondsen, zowel op communautair niveau als op het niveau van de lidstaten;

    199.

    Feliciteert de Rekenkamer met de interessante analyse die zij heeft verricht van de jaarlijkse activiteitenverslagen en de opmerkingen over het begrotingsjaar 2002 van bepaalde directoraten-generaal (52), en merkt daarbij het volgende op:

    a)

    alle betrokken directeuren-generaal verklaarden redelijke zekerheid te hebben dat de middelen waarvoor zij verantwoordelijk waren op wettige en regelmatige wijze waren besteed (6.11),

    b)

    alle door de Rekenkamer onderzochte directoraten-generaal hebben punten van voorbehoud opgenomen ten aanzien van de regelmatigheid van betalingen voor meerjarenprogramma's voor onderzoek en de niet-tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen (6.19);

    200.

    Is het volledig eens met de conclusie van de Rekenkamer dat „de tekortkomingen die in de punten van voorbehoud worden vermeld, niet stroken met de redelijke zekerheid die wordt verschaft in de verklaringen van de directeuren-generaal” (6.19);

    201.

    Hoopt dat de Commissie de toepassing van de normen voor interne controle verbetert, nagaat wat de financiële en economische gevolgen van de punten van voorbehoud zijn en zorgt voor overeenstemming tussen het „voorbehoud” en de „redelijke zekerheid”;

    202.

    Stelt vast dat de bestedingspercentages van de betalingskredieten (titel B2-7) voor het vervoersbeleid en vooral voor de vervoersveiligheid opnieuw onvoldoende zijn, al zijn daar redenen voor zoals vertragingen bij de uitvoering van de acties door contractanten en de vaststelling van striktere regels door de Commissie die tot tragere betalingen leiden;

    203.

    Constateert dat de Rekenkamer haar analyse van het beheerssysteem van de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T), waarmee zij in 2001 een begin had gemaakt, heeft voortgezet en uitgebreid0 en dat zij een volledige beoordeling heeft verricht van het gevolg dat de Commissie aan haar aanbevelingen van 2001 heeft gegeven;

    204.

    Constateert met name dat de Rekenkamer vasthoudt aan haar eerdere standpunt dat, om een aantal zwakke punten in de besluiten van de Commissie te verhelpen, het wettelijke kader van het TEN-T-programma dient te worden versterkt door contracten tussen de Commissie en de begunstigde pas op te stellen nadat de Commissie het besluit tot steunverlening heeft genomen (6.25);

    205.

    Spreekt zijn verontrusting uit over de zeer teleurstellende vorderingen - ondanks de hoge besteding van de betalingskredieten - van verschillende projecten van het TEN-vervoersprogramma; stelt vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 2002 heeft geconstateerd dat een aantal in 2002 gecontroleerde projecten ook zonder communautaire financiële steun zou zijn uitgevoerd, hetgeen erop kan wijzen dat bepaalde projecten niet van hoge kwaliteit zijn of dat de uitvoeringsmechanismen tekortschieten;

    206.

    Verzoekt de Commissie, naar aanleiding van de conclusies van de Rekenkamer, een deel van deze middelen te gebruiken voor de financiering van projecten op vervoersgebied die moeilijk anders gefinancierd kunnen worden;

    207.

    Merkt op dat de Rekenkamer met het oog op de verbetering van de controle onder meer de volgende aanbevelingen doet:

    a)

    precisering van de bepalingen inzake de „subsidiabiliteit van kosten” (6.27);

    b)

    invoering van een gestandaardiseerd kostendeclaratieformulier (6.26);

    c)

    samenhangende en sluitende toepassing van de geldende regels voor TEN-T in alle lidstaten (6.38);

    d)

    doeltreffender en beter gedocumenteerde controles (6.40);

    e)

    financiële en technische controles als aanvulling op de controles ter plaatse voordat de definitieve betaling wordt verricht (6.41);

    208.

    Is verheugd dat de Commissie zich in haar antwoorden aan de Rekenkamer bereid heeft getoond de aanbevelingen van de Rekenkamer in praktijk te brengen en daar in enkele gevallen reeds een begin mee heeft gemaakt;

    209.

    Verzoekt de Rekenkamer haar gedetailleerde analyse van het beheerssysteem van de trans-Europese vervoersnetwerken voort te zetten en, al was het in beknopte vorm (53), antwoord te geven op de volgende vragen, die voor de kwijtingsautoriteit van fundamenteel belang zijn:

    a)

    Welke aanbevelingen die de Rekenkamer in 2001 en/of 2002 heeft geformuleerd, zijn door de Commissie geaccepteerd en op bevredigende wijze uitgevoerd?

    b)

    Welke aanbevelingen zijn door de Commissie afgewezen en op welke gronden? Wat is het standpunt van de Rekenkamer ten aanzien van deze gronden?

    c)

    Welke aanbevelingen brengt de Commissie in praktijk en wat is het standpunt van de Rekenkamer ten aanzien van het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen?

    210.

    Neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de vijf directoraten-generaal (54) die de kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling runnen, de controles achteraf op verschillende manieren beheren en coördineren en bij de selectie van te controleren contractanten niet dezelfde procedures toepassen (6.47);

    211.

    Meent dat de Commissie een systeem van coördinatie en synthese zou kunnen opzetten om tot een grotere synergie te komen tussen de resultaten van de interne audits in de verschillende directoraten-generaal;

    212.

    Verzoekt de Commissie na te gaan hoe, onder meer door vereenvoudiging, de talrijke fouten op het niveau van de uiteindelijke begunstigden kunnen worden vermeden, nu bij controle is gebleken dat in vele gevallen sprake was van te hoge kostendeclaraties (6.51); verwacht voorts dat de Commissie de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen bespoedigt;

    213.

    Toont zich verheugd over de invoering van verplichte auditcertificaten voor de uitgavendeclaraties in het zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling en hoopt een eindverslag te ontvangen van de audits die met betrekking tot de vorige kaderprogramma's zijn verricht;

    214.

    Verzoekt de Commissie om op grond van een analyse van de geografische bestemming van de middelen van het vijfde kaderprogramma na te gaan hoe de kredieten voor onderzoek kunnen bijdragen tot de regionale ontwikkeling, om aldus de groeiende concentratie van wetenschappers en onderzoekers in een steeds beperkter aantal universiteiten en onderzoekscentra tegen te gaan en gebruik te maken van de nieuwe technologieën om de wetenschappelijke samenwerking te bevorderen en decentralisatie aan te moedigen;

    Werkgelegenheid en sociale zaken

    215.

    Spreekt over het algemeen zijn tevredenheid uit over de bestedingspercentages van de begrotingsposten voor werkgelegenheid en sociale zaken in termen van intern beleid;

    216.

    Betreurt evenwel het zeer lage bestedingspercentage van de begrotingsartikelen B5-5 0 2 (Arbeidsmarkt), B5-5 0 2 A (Arbeidsmarkt - Uitgaven voor administratief beheer) en B5-5 0 3 (Voorbereidende acties ten behoeve van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven);

    Milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid

    217.

    Geeft uiting aan zijn algemene tevredenheid over het hoge uitvoeringspeil van de begrotingslijnen voor milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid;

    218.

    Is ingenomen met het besluit van de Commissie om een deel van de administratieve kredieten van begrotingspost B7-8 1 1 0 A over te schrijven naar de operationele uitgaven, teneinde onderbesteding van middelen te voorkomen; dringt er bij de Commissie op aan alle administratieve kredieten die voor het einde van het jaar waarschijnlijk niet zullen worden gebruikt, met behulp van verzoeken om kredietoverschrijvingen over te schrijven naar lijnen voor operationele uitgaven; is van mening dat aldus optimaal gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare middelen;

    219.

    Onderstreept dat het effect van milieuprogramma's vaak wordt gehinderd door het ontbreken van beoordelingen van de milieueffecten van andere communautaire wetgeving en programma's, met name op het gebied van de structuurfondsen; is van opvatting dat systematische toepassing van strategische milieueffectbeoordelingen (MEB's) een krachtig instrument kan zijn om dergelijke problemen in de toekomst te vermijden;

    220.

    Is bezorgd over het geringe aantal ambtenaren bij het directoraat-generaal Milieu dat zich bezighoudt met inbreukprocedures, met name daar met het milieu verband houdende zaken bijna de helft van de in 2002 ingeleide inbreukprocedures en meer dan een derde van alle klachten over slechte toepassing van EU-recht uitmaakten; verzoekt de Commissie het aantal ambtenaren in deze sector aanzienlijk te verhogen, in overeenstemming met haar taak als hoedster van de Verdragen en derhalve verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de milieuwetgeving van de Europese Unie;

    221.

    Roept ertoe op meer gebruik te maken van milieucriteria in de selectieprocedures voor communautaire kredieten (offerteaanvragen, gunning van contracten), teneinde de Europese Unie voorop te laten lopen bij de „vergroening” van overheidsopdrachten;

    Gelijke kansen

    222.

    Neemt ter kennis dat de Commissie bij de opstelling van de begroting voor het begrotingsjaar 2002 haar activiteit heeft georganiseerd rond zes prioritaire doelstellingen, namelijk de euro, duurzame ontwikkeling, ontwikkelingssamenwerking, Middellandse-Zeebeleid, uitbreiding en governance, doelstellingen die het richtsnoer vormden voor de programmering van de werkzaamheden van de Commissie, de opstelling van de begroting en het gebruik van de kredieten; onderschrijft deze prioriteiten weliswaar, maar merkt op dat de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap een grondbeginsel van de Europese Unie is en een horizontale doelstelling van alle communautaire acties en beleidsterreinen; verzoekt de Commissie derhalve van de gelijkheid van mannen en vrouwen een van de prioritaire doelstellingen te maken die haar strategische planning stuurt, opdat het genderperspectief wordt geïntegreerd in de vaststelling van de ontvangsten en uitgaven van alle in de begroting opgenomen beleidsterreinen;

    223.

    Is verheugd dat het actieprogramma inzake gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) in 2002 is opengesteld voor deelname van de toetredende landen; herinnert eraan dat de dimensie van de gelijkheid van mannen en vrouwen overeenkomstig de begroting voor 2002 en met name in het kader van de communautaire steun voor de kandidaat-lidstaten in alle maatregelen moet worden opgenomen; verzoekt de Commissie derhalve een overzicht te verstrekken van de projecten en acties ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in deze landen die voor de communautaire bijdrage in aanmerking kwamen alsook de hoogte van deze bijdrage mee te delen; verzoekt de Commissie eveneens een tussentijdse evaluatie op te stellen met betrekking tot het actieprogramma 2001-2005 waarin gegevens zijn opgenomen over de kredieten die zijn toegewezen aan de projecten die op de verschillende gebieden van het programma zijn uitgevoerd;

    224.

    Betreurt het - bij gebrek aan bewijs waaruit het tegendeel blijkt - dat kredieten van het communautaire initiatief Equal, over het belang waarvan niet valt te twisten, zijn aangewend voor activiteiten waarvan het effect op de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen niet is vastgesteld;

    Uitbreiding

    Uitbreiding en goed financieel beheer

    225.

    Herinnert eraan dat de aanstaande uitbreiding van de Europese Unie met Cyprus, de Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, de Slowaakse Republiek en Slovenië de grootste uitbreiding zal zijn qua omvang en diversiteit;

    226.

    Benadrukt dat de uitbreiding de druk op de financiële middelen zal verhogen, de toch al gecompliceerde besluitvormingsprocedures nog verder zal bemoeilijken en zo hogere eisen aan het financieel beheer zal stellen; is van mening dat de Commissie en de lidstaten van de gelegenheid gebruik moeten maken om een proces op gang te brengen dat gericht is op het vergroten van de transparantie van het financiële beheer om op die manier het vertrouwen van de publieke opinie in het communautaire beheer te vergroten;

    227.

    Verzoekt de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen actief deel te nemen aan dit proces, om een specifiek beleid vast te stellen op het gebied van de financiële controle van EU-middelen en een jaarverslag op te stellen over het beheer en het gebruik van de EU-middelen in hun respectieve landen en dit verslag te doen toekomen aan hun respectieve regeringen en parlementen, aan de regeringen en parlementen en de boekhoudkundige instellingen van de overige lidstaten, alsmede aan de Commissie en het Europees Parlement;

    228.

    Is van mening dat niet alleen het aantal controles op het gebruik van de EU-middelen moet worden vergroot, maar vooral de doelmatigheid van deze controles, en beveelt alle betrokken partijen dringend aan alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat:

    a)

    er gemeenschappelijke boekhoudkundige regels in de huidige en de toekomstige lidstaten worden ingevoerd;

    b)

    de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen in de huidige en toekomstige lidstaten regelingen vaststellen die hen in staat stellen dezelfde controlewerkzaamheden te verrichten als de Rekenkamer op communautair niveau;

    c)

    de samenwerking tussen de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen wordt versterkt;

    229.

    Feliciteert de toetredende lidstaten met de vooruitgang die zij hebben geboekt ten aanzien van de toetredingscriteria;

    230.

    Is van mening dat de uitbreiding hoge eisen zal stellen aan de informatieverstrekking door de Commissie aan de kwijtingsinstantie en het publiek en dat dit kan worden verbeterd als de Commissie:

    a)

    de informatie in het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het betreffende begrotingsjaar (artikel 128, lid 3, van het Financieel Reglement) zodanig structureert dat dit overeenkomt met de verschillende beleidsterreinen;

    b)

    gedetailleerde informatie verstrekt over de uitvoering van de verschillende fondsen in de lidstaten;

    c)

    in een beknopt overzicht duidelijk aangeeft welke directoraten-generaal betrokken zijn bij de uitvoering van de verschillende beleidsterreinen;

    d)

    de informatie zodanig opstelt dat de hoogste nationale boekhoudkundige instellingen hiervan in hun eigen onderzoeken gebruik kunnen maken;

    e)

    haar audits van het beheer en de controlesystemen van de lidstaten publiceert;

    f)

    in het algemeen bereid is de informatie zodanig op te stellen dat deze voor allen - en niet alleen voor de ministers van Financiën van de lidstaten - toegankelijk en begrijpelijk is;

    231.

    Is van mening, aangezien het grootste deel van de EU-begroting wordt uitgevoerd op basis van gedeeld beheer, hetgeen betekent dat de Commissie haar taken inzake de uitvoering van de begroting aan de lidstaten delegeert (dit wil zeggen 15 en, na 1 mei 2004, 25 heterogene ministeries en bestuurlijke organen met hun respectieve tradities), dat normen in EU-verband moeten worden opgesteld op grond waarvan kan worden nagegaan of alle 25 lidstaten de begrotingskredieten gebruiken in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, dit wil zeggen in overeenstemming met de beginselen van spaarzaamheid, doeltreffendheid en doelmatigheid;

    232.

    Constateert dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de EU-wetgeving door de lidstaten wordt uitgevoerd; constateert dat het bij de gemiddelde inbreukprocedure drie jaar kost om een definitieve uitspraak te bereiken en dat er ooit slechts twee gevallen zijn geweest waarbij aan een lidstaat een boete werd opgelegd wegens niet-uitvoering van de EU-wetgeving; spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat door de uitbreiding de werklast van de Commissie in het verband met het toezicht op de uitvoering van de wetgeving zal toenemen en de inbreukprocedure nog verder zal vertragen; is er bezorgd over dat geen enkel lid van de Commissie voor een zo belangrijk punt verantwoordelijk is; moedigt de komende voorzitter van de Commissie aan de verantwoordelijkheid voor inbreuken op te nemen in de portefeuille van een van de nieuwe leden van de Commissie;

    Pretoetredingsprojecten op milieugebied en twinning

    233.

    Wenst dat bij de verlening van pretoetredings- of posttoetredingssteun bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften aan institutionele versterking van de nationale en lokale autoriteiten in de milieusector;

    234.

    Stelt vast dat de Commissie en de kandidaat-lidstaten „twinning” als een belangrijk element beschouwen om de administratieve capaciteit van laatstgenoemde te versterken; wenst evenwel dat het programma op de volgende wijze wordt verbeterd, zodat de Commissie de verwachte resultaten kan bereiken:

    a)

    vaststelling van realistische en duidelijke doelstellingen;

    b)

    alle fasen van projectvoorbereiding moeten worden gerationaliseerd;

    c)

    de betalingsprocedures moeten vereenvoudigd en bespoedigd worden;

    d)

    het gebruikmaken van „twinning” moet voortvloeien uit een bewuste keuze uit verschillende instrumenten;

    e)

    de Commissie moet een netwerk van nationale gedetacheerde deskundigen opzetten (pretoetredingsadviseurs) om ervoor te zorgen dat specifieke kennis en ervaring niet verloren gaan;

    235.

    Verwacht van de Commissie vóór 15 juni 2004 een overzichtsverslag over de successen en tekortkomingen welke zijn gesignaleerd bij de 503 projecten die tussen 1998 en 2001 zijn goedgekeurd (55);

    236.

    Wenst dat het uitgebreide gedecentraliseerde uitvoeringssysteem (EDIS) zo spoedig mogelijk in alle kandidaat-lidstaten wordt ingevoerd, zodra de kwaliteit van de beheers- en controlesystemen van de kandidaat-lidstaten via een door de Commissie uitgevoerde audit kan worden vastgesteld; merkt op dat de Commissie dankzij EDIS van een ex ante controle kan overstappen op een ex post controle van de aanbestedingen;

    237.

    Verzoekt de kandidaat-lidstaten duurzame en betrouwbare milieu- en financiële strategieën uit te werken;

    238.

    Wijst in het kader van de financiële steun op het belang van de samenwerking met internationale financiële instellingen;

    239.

    Wijst erop dat het noodzakelijk is de opnamecapaciteit te verbeteren door meer middelen uit te trekken voor de voorbereiding van projecten en de organisatie van aanbestedingsprocedures;

    240.

    Verwacht op de hoogte te worden gesteld van de omvang van de deelname van particuliere instellingen aan de „twinning”-projecten en van de effecten van deze deelname (56);

    Externe maatregelen

    Fundamentele vraagstukken

    241.

    Neemt er nota van dat de Rekenkamer, tengevolge van de gecompliceerde reorganisatie van de diensten die zijn belast met externe steunmaatregelen, het begrotingsjaar 2002 beschouwt als een „overgangsjaar”; wijst erop dat de reorganisatie ingrijpender had kunnen zijn, omdat er nog altijd zes verschillende directoraten-generaal en diensten zijn die verantwoordelijk zijn voor de externe betrekkingen (57);

    242.

    Dringt er daarom op aan dat het aantal directoraten-generaal voor extern beleid substantieel wordt gereduceerd;

    243.

    Neemt er met tevredenheid nota van dat de controle van de Rekenkamer zich concentreerde op de controle- en toezichtsystemen die beogen de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen te waarborgen, en is verheugd dat de Rekenkamer van mening is dat „de administratieve procedures en de organisatiestructuren door zowel het Bureau voor humanitaire hulp als de Dienst voor samenwerking EuropeAid op adequate wijze [zijn] aangepast, rekening houdend met de invoering van het nieuwe Financieel Reglement, dat op 1 januari 2003 in werking is getreden” (7.40);

    Controle op het gebied van de externe maatregelen

    244.

    Neemt er nota van dat de Rekenkamer het twijfelachtig vond dat de directeur-generaal zou hebben beschikt over informatie over de kwaliteit van de controle- en toezichtsystemen die zijn opgezet ter waarborging van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen (7.39);

    245.

    Neemt tevens nota van het feit dat de Rekenkamer de gebrekkige kwaliteit van de controle- en toezichtsystemen wijt aan het ontbreken van een integrale aanpak op het gebied van controles om ervoor te zorgen dat er op het hoogste echelon wordt beschikt over voldoende informatie (7.10);

    246.

    Verwacht in dit verband dat de Commissie richtlijnen opstelt voor de inschakeling van externe controleurs, hun selectie, hun mandaat en de rapportagevereisten die er aan deze controleurs worden gesteld; is van mening dat de desbetreffende aanbeveling van de Rekenkamer vergezeld moet gaan van richtsnoeren voor een betere formulering van deze richtlijnen;

    247.

    Benadrukt dat in ieder geval, zoals ook wordt aanbevolen door de Rekenkamer, de Commissie of haar delegaties, en niet de uitvoerende organisaties, het laatste woord dienen te hebben bij de selectie van de externe controleurs en hun een gedetailleerde taakomschrijving en rapportagevereisten voor de opdrachten moeten verstrekken (7.44);

    248.

    Onderstreept het belang van een evaluatie van de resultaten van de hervorming van het beheer van de buitenlandse hulp zodra er voldoende ervaring is opgedaan met de nieuwe structuren en procedures; zou ingenomen zijn met een specifiek evaluatieverslag van de Rekenkamer;

    249.

    Beklemtoont dat aanzienlijke en terugkerende problemen bij de tenuitvoerlegging, zoals de moeilijkheden die zich in de Tacis-regio en andere regio's voordoen, systematisch door de Commissie aan de begrotingsautoriteit en de Rekenkamer dienen te worden gemeld; onderstreept dat deze meldingen analyses van de oorzaken dienen te bevatten alsmede een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen of gepland om de problemen op te lossen - zulks in duidelijke bewoordingen en met opgave van de manier waarop verdere beknopte informatie over de verschillende aspecten kan worden verkregen;

    250.

    Vestigt de aandacht op het feit dat grotere samenhang tussen de verschillende EU-beleidslijnen de efficiëntie van de communautaire uitgaven kan verbeteren; wijst op de gelijktijdige verstrekking van macro-financiële hulp aan Moldavië en instandhouding van hoge invoerbelemmeringen voor de meeste producten die dit land naar de Europese Unie zou kunnen exporteren, als een duidelijk voorbeeld van incoherent beleid dat tot efficiëntieverliezen leidt;

    251.

    Deelt ten volle de mening van de Rekenkamer dat er forsere maatregelen nodig zijn om grensoverschrijdende samenwerking over de buitengrenzen heen effectiever te maken; verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat er onverwijld nabuurschapsprogramma's worden gestart en dat er een nabuurschapsinstrument wordt gecreëerd, zodat definitief een einde kan worden gemaakt aan de problemen die worden veroorzaakt door de slechte combinatie van instrumenten die momenteel worden gebruikt voor grensoverschrijdende samenwerking;

    252.

    Verwelkomt voorts de oproep van de Rekenkamer om te overwegen Verordening (EG) nr. 2760/98 van de Commissie van 18 december 1998 betreffende de tenuitvoerlegging van een programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Phare-programma (58) te wijzigen, teneinde ook regio's die aan derde landen grenzen voor steun in aanmerking te laten komen;

    253.

    Verwacht dat de Commissie telkens uitleg verschaft wanneer zij geen uitvoering geeft aan een bepaling in een begrotingstoelichting;

    Ontwikkelingsbeleid

    254.

    Vestigt de aandacht op de hoofddoelstelling van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap, te weten terugdringing en uiteindelijke uitroeiing van de armoede (59); wijst op de steun van de Commissie en de lidstaten voor de millenniumdoelstellingen (MDG's) als het middel om deze doelstelling te verwezenlijken;

    255.

    Herinnert eraan dat pogingen om te toetsen in hoeverre de ontwikkelingsprogramma's van de Commissie gericht waren op armoedebestrijding, in het verleden werden bemoeilijkt door een gebrek aan statistische gegevens; is ingenomen met de invoering van het Common Relex Information System (CRIS) dat, samen met andere databanken, in 2002 voor het eerst volledig betrouwbare cijfers verschafte;

    256.

    Feliciteert de Commissie met de verwezenlijking van de algemene, voor het eerst in de begroting voor 2002 geïntroduceerde, uitgangspositie om 35 % van de jaarlijkse vastleggingskredieten voor ontwikkelingssamenwerking toe te wijzen aan sociale infrastructuur en diensten zoals gedefinieerd door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO); tekent hierbij aan dat de in dit kader bij de DAC aangemelde bijstand slechts 31,4 % bedroeg en dat het verschil bestond uit „macro-economische steun voor de sociale sector”, die op verzoek van de Commissie was opgenomen in de formulering van de doelstelling en waarvan het verband met armoedebestrijding minder rechtstreeks is;

    257.

    Merkt op dat in de formulering van de uitgangspositie de eis wordt gesteld dat de 35 % ten goede moet komen aan „met name onderwijs en gezondheidszorg”, de twee belangrijkste sectoren in de MDG's; merkt voorts op dat de voor 2002 aan de DAC gemelde cijfers over de vastleggingen voor deze sectoren (60) ver van dit streefpercentage verwijderd blijven en dat de voorwaarden van structurele aanpassingsprogramma's hoogstwaarschijnlijk niet de reden vormen voor een zo groot verschil; tekent hierbij echter aan dat de regionale cijfers voor Azië en Latijns-Amerika aanzienlijke vooruitgang laten zien; verzoekt de Commissie voort te bouwen op dit resultaat door de cijfers voor andere geografische gebieden in de komende jaren te verbeteren;

    258.

    Wijst erop dat het cijfer voor „sociale infrastructuur en diensten” een toewijzing van 13,5 % bevat voor „regeringen en het maatschappelijk middenveld”, waarvan de hoogste afzonderlijke post 319,9 miljoen EUR bedraagt, die bestemd is voor „economische en ontwikkelingsplanning”; merkt op dat deze middelen hoofdzakelijk zijn bedoeld voor administratieve ondersteuning en dat de rechtstreekse relevantie ervan voor de armoedebestrijding twijfelachtig is;

    259.

    Betreurt het dat de Commissie geen analyse heeft verschaft van haar bijdrage tot het bereiken van de millenniumdoelstellingen, maar zich in haar onderzoek (61) heeft beperkt tot het meten van de vooruitgang die de ontwikkelingslanden hebben geboekt bij het bereiken van deze doelstellingen; is van mening dat de beoordeling van de effectiviteit van Commissieprogramma's wordt bemoeilijkt door het ontbreken van een dergelijke analyse;

    260.

    Steunt het beleid van de Commissie om de besluitvorming te deconcentreren en te verplaatsen naar de externe delegaties, waarvan er 44 dit proces in 2002 hebben afgerond; neemt met tevredenheid nota van de verbeteringen die hieruit reeds zijn geresulteerd (62); is gerustgesteld door de versterking van het delegatiepersoneel en de voor hen opgezette trainingsprogramma's, alsook door het toezicht dat door het hoofdkwartier wordt uitgeoefend; waarschuwt niettemin dat het delegatiepersoneel niet moet worden belast met een buitensporige mate van rapportage aan het hoofdkwartier, daar anders het gevaar bestaat dat de voordelen van de deconcentratie tenietgedaan worden;

    261.

    Geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de toename van het gebruik van macro-economische bijstand in 2002 en met name over de bereidheid van de Commissie om dit middel te gebruiken in gevallen waarin andere donoren van oordeel zijn dat niet is voldaan aan de minimumvereisten; stelt vast dat de Commissie een analyse heeft gemaakt van de risico's in verband met externe bijstand en roept de Commissie ertoe op deze analyse onverwijld aan het Parlement te doen toekomen; staat op het standpunt dat begrotingssteun effectiever is wanneer hij gericht is op een specifieke sector en dat belangrijke horizontale gebieden (63) kunnen worden bestreken met een sectorale aanpak op het gebied van de overheidsfinanciën;

    262.

    Erkent de resultaten die de Commissie heeft behaald bij het terugdringen van het niveau van de abnormale RAL's in vergelijking met dezelfde periode een jaar geleden, maar blijft bezorgd dat het totale niveau blijft stijgen wanneer de volgende begrotingsjaren in de cijfers worden opgenomen; roept de Commissie ertoe op haar inspanningen om dit probleem onder controle te brengen, te verdubbelen.

    Humanitaire hulp

    263.

    Neemt kennis van het jaarverslag 2002 van het Bureau voor humanitaire hulp - ECHO (COM(2003) 430) waarin de door de Gemeenschap gefinancierde humanitaire acties worden vermeld waarmee in het desbetreffende begrotingsjaar een totaalbedrag van 537,8 miljoen EUR was gemoeid; stelt vast dat in dit verslag een hele reeks weliswaar nuttige details wordt opgesomd, maar dat die de lezer uiteindelijk geen totaalbeeld geven van de communautaire actie, aangezien onvoldoende wordt ingegaan op horizontale vraagstukken;

    264.

    Verzoekt de Commissie een groter aantal NGO's en liefdadigheidspartners te zoeken en hiervan gebruik te maken;

    265.

    Is van oordeel dat geen enkele NGO of organisatie de mogelijkheid moet hebben als enige een offerte in te dienen en 100 % van het geld van enige begrotingslijn te ontvangen;

    266.

    Verzoekt de Commissie haar toekomstige jaarverslagen aan te vullen met een algemene presentatie van de in het begrotingsjaar gevolgde strategische lijnen, met inbegrip van een analyse van de toegevoegde waarde van de communautaire humanitaire actie en een overzicht van de procedures van ECHO; is van mening dat het verslag eveneens een presentatie dient te bevatten van de methodologie voor de raming van de humanitaire behoeften samen met gedetailleerde informatie over de in het betreffende begrotingsjaar uitgevoerde evaluaties en audits en over de conclusies ervan; is ten slotte van mening dat hierin andere horizontale vraagstukken moeten worden opgenomen - zoals het risico van manipulatie, misbruik en plundering, en maatregelen om de humanitaire hulp te beschermen en een goede afloop te waarborgen - met gevolgen voor de formulering en uitvoering van de communautaire humanitaire actie;

    267.

    Vertrouwt erop dat de beoordeling van de maatregelen op het gebied van de voedselveiligheid in 2004 positief uitvalt en dat de doelstellingen van de voedselveiligheid in geval van integratie in het algehele ontwikkelingsprogramma niet worden afgewaardeerd of verwateren (64);

    Doorzichtigheid van de verrichtingen van de Commissie voor het Europees Parlement

    268.

    Betreurt het ten zeerste dat de Commissie sedert 2000 nagelaten heeft het Europees Parlement een jaarverslag voor te leggen over de op grond van de Verordeningen (EG) nr. 975/1999 (65) en (EG) nr. 976/1999 (66) van de Raad gefinancierde verrichtingen (in verband met het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten, begrotingshoofdstuk B7-7 0, dat in 2002104 miljoen EUR bedroeg), in strijd met artikel 18, lid 2, en artikel 19, lid 2, van de verordeningen; verzoekt de Commissie het Europees Parlement onverwijld de jaarverslagen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 te verstrekken, die tevens, zoals in de verordeningen omschreven, „een samenvatting (moeten omvatten) van de verrichte externe evaluatie”; verzoekt de Commissie begrotingscontrole de nalatigheid van de Commissie op dit punt te onderzoeken en wenst dat zij ook een kwalitatieve analyse geeft van de resultaten die dankzij de acties van de Commissie overeenkomstig dit begrotingshoofdstuk zijn bereikt;

    Administratieve uitgaven

    Regeling voor de invaliditeitspensioenen van de Europese instellingen

    269.

    Uit haar tevredenheid over het speciaal verslag nr. 37/2003 van de Rekenkamer inzake de regeling invaliditeitspensioenen van de Europese instellingen (67) en neemt met tevredenheid nota van het feit dat volgens de medisch deskundigen van de Rekenkamer de invaliditeitspensioenen op correcte wijze worden toegekend (punt III);

    270.

    Vestigt de aandacht op het feit dat de afwezigheid wegens ziekte aanzienlijke economische consequenties heeft en dat het daarom noodzakelijk en van belang is dat de instellingen een algemeen beleid toepassen waarin de nodige maatregelen worden vastgesteld om op adequate wijze rekening te houden met alle aspecten van afwezigheid wegens ziekte;

    271.

    Betreurt het feit dat de instellingen volgens de Rekenkamer niet kunnen waarborgen:

    a)

    dat langdurig arbeidsongeschikte personeelsleden zo nodig ondersteund worden;

    b)

    dat in het belang van de personeelsleden en hun afdeling het nodige wordt gedaan voor een maximale aanwezigheid;

    c)

    dat aanwezigheid op het werk niet wordt tegengewerkt door verkeerd toegewezen taken of ongeschikte werkomstandigheden (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 21);

    272.

    Betreurt het dat, zoals de Rekenkamer heeft aangetoond, de onduidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen - de afdeling waar de ambtenaar of het personeelslid werkzaam is en de Medische dienst en de afdeling Personeelszaken - ertoe heeft geleid dat alleen de meest mechanische en bureaucratische aspecten van het beheer van de afwezigheid - het melden van afwezigheid en het bijhouden van absentielijsten - functioneren, terwijl niet duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor essentiële taken en activiteiten in een doelmatig en op de toekomst gericht beleid voor het beheer van afwezigheid wegens ziekte, zoals:

    a)

    het contactpunt met de ambtenaar of het personeelslid gedurende zijn afwezigheid;

    b)

    het toezicht op de absentiepercentages, zowel per ambtenaar of personeelslid als bij de hele instelling, en volgens welke criteria;

    c)

    het onderkennen van zorgwekkende absentiepatronen en voor het nemen van de nodige maatregelen;

    d)

    het besluit, medische controles te doen verrichten, en onder welke omstandigheden;

    e)

    het besluit om gesprekken te voeren met de betrokkene na de terugkeer op het werk, onder welke omstandigheden, door wie, hoe en met welk doel (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 22);

    273.

    Geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de constatering dat er geen algemeen beleid voor het beheer van absenties en invaliditeit is ontwikkeld wegens „het gebrek aan belangstelling bij de leidinggevende ambtenaren” (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 74, onder c));

    274.

    Wijst erop dat de Rekenkamer van mening is dat er met een beleid van vroege opsporing en behandeling van herhaalde of langdurige ziekteverloven op jaarbasis circa 10 miljoen EUR zou kunnen worden bespaard op de nettokosten van de tijdens het jaar toegekende invaliditeitspensioenen (speciaal verslag nr. 3/2003, paragraaf 55);

    275.

    Is van mening dat een geschikte werkplek wordt gekenmerkt door een laag ziekteverzuimpercentage en dat een verbetering van de ontplooiingsmogelijkheden, een grote variatie in het werk, meer erkenning en betere toekomstmogelijkheden de motivatie om zich niet ziek te melden zouden vergroten;

    276.

    Verwacht dat de instellingen zo spoedig mogelijk een analyse zullen maken van de afwezigheid wegens ziekte met een uitsplitsing van het verzuim per afdeling, geslacht, leeftijd, categorie en de duur van de afwezigheid, om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer inzake de vaststelling van een algemeen beleid voor het beheer van absenties en invaliditeit;

    277.

    Verwacht dat de instellingen elke twee jaar een verslag zullen opstellen over de genoemde maatregelen en dat de leiding van de instellingen meer aandacht zal besteden aan het economische beheer van de regeling en de aspecten in verband met de werkomgeving en het personeelsbeleid.

    Aankoopbeleid

    278.

    Neemt ter kennis dat in de vroegere aanbestedingen van de Commissie voor de aankoop van kantoorpapier tot 2000 een witheidsgraad van slechts 80 % was vereist; stelt vast dat de desbetreffende aanbestedingen sinds 2000 een witheidsgraad van meer dan 90 % vereisen, hetgeen niet alleen leidt tot hogere kosten voor de communautaire begroting, maar ook tot uitschakeling van de concurrentie en verslechtering van de milieubalans van het papierverbruik; verzoekt de Commissie bijgevolg de in de aanbesteding vereiste witheidsgraad weer op een passend niveau vast te stellen om naar behoren met dergelijke milieu- en mededingingsfactoren rekening te houden;

    Financiële instrumenten

    279.

    Herinnert aan zijn resolutie van 21 november 2002 (68) over het jaarverslag 2001 van de Europese Investeringsbank (EIB) waarin de EIB, de Rekenkamer en de Commissie wordt gevraagd de tripartiete overeenkomst te wijzigen; is ervan overtuigd dat een nieuwe tripartiete overeenkomst die op 27 oktober 2003 werd ondertekend, tot een aanzienlijke verbetering zal leiden van de procedures waarvan tussen de drie instellingen gebruik wordt gemaakt; is er met name van overtuigd dat het duidelijk is geworden dat de Rekenkamer de bevoegdheid heeft zowel de garantie als de ten grondslag liggende transactie te controleren wanneer de EIB leningen verstrekt die door de EU-begroting worden gegarandeerd; herinnert eraan dat dergelijke EIB-leningen met een garantie door de EU-begroting aan het eind van het jaar 2002 bijna 14 miljard EUR bedroegen;

    280.

    Geeft zijn volledige steun aan de conclusies van de Rekenkamer ten aanzien van het financiële mechanisme (paragrafen 10.35 en 10.39 van het jaarverslag 2002), dat definitieve betalingen alleen mogen worden uitgevoerd op basis van passende certificaten die zijn uitgegeven door de terzake bevoegde autoriteiten van de lidstaten en dat er meer moet worden gedaan ter identificatie van geschikte investeringen en om rekening te houden met de algehele projectrealisatie, met name om schade aan het milieu te voorkomen;

    281.

    Verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk aan het Parlement en de Rekenkamer verslag uit te brengen over de resultaten van de interne controle van haar bankverrichtingen die momenteel onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Commissie worden uitgevoerd en waarbij moet worden ingegaan op de behoefte aan verandering van de controleomgeving, waaronder ex post controles;

    282.

    Verzoekt de Rekenkamer in haar werkprogramma een audit op te nemen van projecten die door middel van EIB-leningen met een communautaire garantie worden gefinancierd; beveelt aan milieuprojecten in het gebied rond de Oostzee in Rusland (69) in het auditprogramma op te nemen;

    283.

    Herinnert eraan dat de controle van het financiële beheer van het Garantiefonds voor externe acties valt onder een audit van de Rekenkamer overeenkomstig procedures waarover overeenstemming moet worden bereikt tussen de Rekenkamer, de Commissie en de EIB; dringt aan op een herziening van deze procedures in de geest van de nieuwe tripartiete overeenkomst;

    284.

    Constateert dat de vergoedingsstructuur voor het beheer van het Garantiefonds voor externe acties op commerciële basis met de EIB werd vastgesteld; betreurt het feit dat noch de Commissie, noch de Rekenkamer gedetailleerde informatie heeft gekregen over de kostenstructuur van de EIB in verband met het beheer van de kasmiddelen van het Garantiefonds; verzoekt de Commissie om voorlegging van een voorstel tot wijziging van de huidige verordening van de Raad betreffende het Garantiefonds om het portefeuillebeheer van de EIB vanaf 2005 over te nemen;

    285.

    Herinnert eraan dat bij de Commissie 30 % (600 miljoen EUR) berust van de aandelen van het Europese Investeringsfonds (EIF) en dat de cumulatieve portefeuille van getekende acties van het EIF (investeringen in risicokapitaalfondsen en in de MKB-garantiemarkten) ongeveer 7 miljard EUR aan het einde van het jaar 2002 bedroeg; constateert dat er momenteel geen overeenkomst van kracht is voor de audit van het EIF door de Rekenkamer; onderstreept dat de Rekenkamer niettemin, op grond van artikel 248 van het Verdrag, de bevoegdheid heeft een uitgebreide audit uit te voeren van het EIF en zijn verrichtingen; verzoekt de Rekenkamer een algemene audit van het EIF op te nemen in haar werkprogramma om ervoor te zorgen dat het financiële beheer van het Fonds gezond is (eerbiediging van de beginselen spaarzaamheid, efficiency en doeltreffendheid);

    286.

    Is van mening dat de arresten van het Hof van Justitie (in de zaken C-11/00 en C-15/00) over de samenwerking van de EIB en de Europese Centrale Bank met het OLAF dienovereenkomstig ook op het EIF moeten worden toegepast; verzoekt het EIF derhalve overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 onverwijld een besluit te nemen met betrekking tot de interne onderzoeken van het OLAF;

    287.

    Is, gezien de vaststelling van de Rekenkamer (paragraaf 10.36 van het jaarverslag), bezorgd dat bij het financieringsmechanisme van de EER kennelijk ongewenste neveneffecten zijn opgetreden; deelt de opvatting van de Rekenkamer (paragraaf 10.35) dat er meer naar moet worden gestreefd vast te stellen welke investeringen geschikt zijn; verlangt dat milieuschade bij de uitvoering van de projecten wordt voorkomen of hersteld en dat eindbetalingen alleen mogen plaatsvinden wanneer een verklaring aanwezig is van de bevoegde autoriteiten of onafhankelijke controleurs;

    288.

    Stelt vast dat de Commissie nog geen antwoord heeft gegeven op de vraag van de Rekenkamer (paragraaf 10.33 van het jaarverslag) of de regionale instanties in Galicië middels bepaalde voorwaarden voorrang hebben gegeven aan nationale producten, hetgeen in strijd zou zijn met het Protocol betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank dat het volgende bepaalt: „Noch de bank noch de lidstaten mogen als voorwaarden stellen dat uitgeleende gelden in een bepaalde lidstaat moeten worden besteed”; herinnert eraan dat eventueel terugbetalingen kunnen worden gevorderd; verlangt ook hierover een verslag van de Commissie vóór uiterlijk september 2004, eventueel met inbegrip van een evaluatie van soortgelijke problemen bij het Cohesiefonds, waar de Commissie reeds in het verleden de niet-naleving van de voorschriften voor openbare aanbestedingen heeft bekritiseerd.


    (1)  PB C 316 van 29.12.2003, blz. 1.

    (2)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 1.

    (3)  PB C 286 van 28.11.2003, blz. 12.

    (4)  PB L 29 van 5.2.2003, blz. 22.

    (5)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

    (6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (7)  Jaarverslag voor het begrotingsjaar 2002, punt V.

    (8)  Jaarverslag voor het begrotingsjaar 2002, hoofdstukken 1, 4 en 5.

    (9)  Zoals bekend moeten alle lidstaten een geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) hebben opgezet, met een geautomatiseerd gegevensbestand over landbouwbedrijven en steunaanvragen, een identificatiesysteem voor landbouwgronden, een identificatie- en registratiesysteem voor dieren en een geïntegreerd systeem voor administratieve controles in situ.

    (10)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 92 (PE 328.732/def. 1).

    (11)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I, bijlage bij vraag 19, blz. 120 en 121 (PE 328.732/def. 1).

    (12)  http://europa.eu.int/comm/commissioners/schreyer/Reform/SEC %20_2001_2037_Internal_Control_ Standards_en.pdf.

    (13)  „Bovendien blijkt uit de over het algemeen geringe vooruitgang op dit terrein dat de directoraten-generaal en diensten nog lang geen volledig geïntegreerde risicomanagementcultuur kennen.” (COM(2003) 391, punt 3.2).

    (14)  Antwoorden op de vragenlijst - deel II: antwoord van de Commissie op vraag nr. 1 (PE 328.732/def.2).

    (15)  P5_TA(2003) 0551.

    (16)  P5_TA(2004)0049.

    (17)  http://www.theiia.org/iia/index.cfm?doc_id=1499.

    (18)  http://europa.eu.int/comm/dgs/internal_audit/charter/charter_en.pdf.

    (19)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 28 (PE 328.732/def. 1).

    (20)  PB C 295 van 28.11.2002, blz. 1.

    (21)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 16 (PE 328.732/def. 1).

    (22)  http://europa.eu.int/comm/dgs/internal_audit/documents/audit_dg_sec1803_en.pdf.

    (23)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 189 (PE 328.732/def. 1).

    (24)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 189 (PE 328.732/def. 1).

    (25)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I: antwoord van de Commissie op vraag nr. 12 (PE 328.732/def. 1).

    (26)  Zie notulen van de vergadering van 4 december 2003: A5-0393/2003 - Resolutie van het Europees Parlement over het verslag van de Commissie over de evaluatie van de werkzaamheden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (2003) 154 - 2002/2237(INI), paragraaf 30.

    (27)  De tabel geeft de EU-begroting (resultatenrekeningen) in % van de totale inkomsten uit belasting van de lidstaten voor de begrotingsjaren 2000-2002 weer.

    Jaar

    EU-begroting (resultatenrekening) ()

    miljoen EUR

    Totale inkomsten uit belasting EU-15 ()

    miljard EUR

    EU-begroting in % van de inkomsten uit belasting van de lidstaten

     

    (1)

    (2)

    (3) = (1)/(2)/1 000

    2000

    83 331,1

    2 414,4

    3,5 %

    2001

    79 987,3

    2 450,2

    3,3 %

    2002

    85 144,5

    2 488,1

    3,4 %

    ()  Betalingen in het kader van betalingskredieten tijdens het betreffende begrotingsjaar en uit het vorige begrotingsjaar overgedragen betalingskredieten.

    ()  Totale inkomsten uit belasting van de 15 lidstaten. Socialezekerheidsbijdragen niet inbegrepen.

    (28)  Betalingen in het kader van betalingskredieten tijdens het betreffende begrotingsjaar en uit het vorige begrotingsjaar overgedragen betalingskredieten.

    (29)  Totale inkomsten uit belasting van de 15 lidstaten. Socialezekerheidsbijdragen niet inbegrepen.

    (30)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 60 (PE 328.732/def. 1).

    (31)  PB C 211 van 5.9.2003, blz. 1.

    (32)  Speciaal verslag nr. 2/90 over het beheer en de controle van uitvoerrestituties (PB C 133, van 31.5.1990, blz. 1).

    (33)  http://www.europa.eu.int/comm/commissioners/schreyer/Reform/SEC %20_2001_2037_Internal_Control_Standards_en.pdf.

    (34)  PB C 98 van 24.4.2003, blz. 1.

    (35)  PB C 285 van 21.11.2002, blz. 1.

    (36)  PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 66.

    (37)  PB C 151 van 27.6.2003, blz. 1.

    (38)  De Rekenkamer wijst erop dat tussen 1975 en 1988 de probleemgebieden in Italië zijn toegenomen van 37,7 % tot 53,6 % en in Ierland van 51,2 % tot 70,9 % (speciaal verslag nr. 4/2003, paragraaf 8). In vorige verslagen werd erop gewezen dat het percentage in de Bondsrepubliek Duitsland was gestegen van 33,1 % naar 50,9 % in 1986 en van 50,9 % naar 53,5 % in 1989 en in Frankrijk van 40 % naar 45,1 % in 1989 (jaarverslag 1990, paragraaf 9.21 — PB C 324 van 13.12.1991, blz. 1).

    (39)  „Artikel 48

    1. De Commissie en de lidstaten dragen zorg voor een doeltreffend toezicht op de tenuitvoerlegging van de programmering van de plattelandsontwikkeling.

    2. Dit toezicht wordt uitgeoefend volgens gezamenlijk overeengekomen procedures. Het toezicht vindt plaats aan de hand van specifieke fysieke en financiële indicatoren die van tevoren zijn overeengekomen en vastgesteld. De lidstaten dienen jaarlijkse voortgangsverslagen in bij de Commissie.

    3. Zo nodig worden toezichtcomités opgericht.”

    (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).

    (40)  De bedragen die uit hoofde van het Solidariteitsfonds aan de kandidaat-lidstaten werden uitbetaald, zijn in 2002 eveneens onder rubriek 7 geboekt. Zij zijn echter niet in aanmerking genomen in deze analyse van de uitvoering van de pretoetredingssteun.

    (41)  De opmerkingen van de Commissie over de uitvoering van de pretoetredingssteun zijn te vinden in punt 2.6.5 van het verslag over het budgettaire en financiële beheer van de Commissie over het begrotingsjaar 2002.

    (42)  PB L 148 van 16.6.2003, blz. 21.

    (43)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

    (44)  P5_TA(2003) 0448.

    (45)  PB L 178 van 12.7.1994, blz. 43.

    (46)  PB L 63 van 3.3.2001, blz. 21.

    (47)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 75 (PE 328.732/def. 1).

    (48)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 78 (PE 328.732/def. 1).

    (49)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 79 (PE 328.732/def. 1).

    (50)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 83 (PE 328.732/def. 1).

    (51)  Antwoorden op de vragenlijst - deel II; antwoord van de Commissie op vraag nr. 39 (PE 328.732/def. 2).

    (52)  Directoraat-generaal Energie en vervoer, directoraat-generaal Onderzoek, directoraat-generaal Informatiemaatschappij en directoraat-generaal Justitie en binnenlandse zaken.

    (53)  Eventueel in de vorm van een brief aan de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole vóór het volgende jaarverslag.

    (54)  Directoraat-generaal Onderzoek, directoraat-generaal Informatiemaatschappij, directoraat-generaal Energie en vervoer, directoraat-generaal Ondernemingen en directoraat-generaal Visserij.

    (55)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 99.

    (56)  Antwoorden op de vragenlijst - deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 103.

    (57)  Directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen, Dienst voor samenwerking EuropeAid, directoraat-generaal Handel, Bureau voor humanitaire hulp (ECHO), directoraat-generaal Uitbreiding en directoraat-generaal Ontwikkeling.

    (58)  PB L 345 van 19.12.1998, blz. 49.

    (59)  Het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie, conclusies van de 2304e zitting van de Raad (Ontwikkeling) van 10 november 2000.

    (60)  4,1 % voor onderwijs en 3 % voor gezondheidszorg. Deze cijfers zijn inclusief sectorspecifieke begrotingssteun.

    (61)  Zie het Jaarverslag 2003 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het communautair ontwikkelingsbeleid en het verslag 2002 van de Europese Gemeenschap inzake buitenlandse hulp, hoofdstuk 3.

    (62)  Enkele verbeteringen die de Commissie heeft vastgesteld, zijn: verkorting van de voorbereidingstijd voor aanbestedingen en oproepen tot het indienen van voorstellen, alsmede de uitvoering van programma's van betere kwaliteit.

    (63)  Openbare dienst, overheidsopdrachten, externe audit, enz.

    (64)  Antwoorden op de vragenlijst — deel I; antwoord van de Commissie op vraag nr. 104 (PE 328.732/def.1).

    (65)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 1.

    (66)  PB L 120 van 8.5.1999, blz. 8.

    (67)  PB C 109 van 7.5.2003, blz. 1.

    (68)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 390.

    (69)  Besluit 2001/777/EG van de Raad (PB L 292 van 9.11.2001, blz. 41).

    Top