EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999Y1110(01)

Initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland, aan de Raad voorgelegd met het oog op de aanneming van een Kaderbesluit van de Raad tot versterking van het strafrechtelijke kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro

PB C 322 van 10/11/1999, p. 6–7 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

31999Y1110(01)

Initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland, aan de Raad voorgelegd met het oog op de aanneming van een Kaderbesluit van de Raad tot versterking van het strafrechtelijke kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro

Publicatieblad Nr. C 322 van 10/11/1999 blz. 0006 - 0007


Initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland, aan de Raad voorgelegd met het oog op de aanneming van een Kaderbesluit van de Raad tot versterking van het strafrechtelijke kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro

(1999/C 322/04)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel 31, onder e), en artikel 34, lid 2, onder b),

Op initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Herinnerend aan Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro(2), die bepaalt dat het chartaal eurogeld vanaf 1 januari 2002 in omloop wordt gebracht en dat de lidstaten zorgen voor adequate bestraffing van vervalsing en namaak van eurobankbiljetten en -muntstukken;

Akte nemend van de mededeling van 23 juli 1998 van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank: "Bescherming van de euro - bestrijding van valsemunterij";

Akte nemend van de resolutie van het Europees Parlement van 17 november 1998 over de mededeling van de Commissie van 23 juli 1998 aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank: "Bescherming van de euro - bestrijding van valsemunterij"(3);

Akte nemend van de aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 7 juli 1998 betreffende de vaststelling van bepaalde maatregelen ter vergroting van de rechtsbescherming van eurobankbiljetten en -munten(4);

Gezien de bepalingen van het International Verdrag van 20 april 1929 ter bestrijding van de valsemunterij en het daarbij behorende protocol;

Overwegende dat de euro wegens zijn mondiale belang in het bijzonder blootgesteld zal zijn aan namaak en valsemunterij;

In de wetenschap dat er al frauduleuze handelingen met betrekking tot de euro geconstateerd zijn;

Overwegende dat ervoor gezorgd moet worden dat de euro in alle lidstaten goed beschermd wordt door middel van doeltreffende strafrechtelijke maatregelen, ook voordat op 1 januari 2002 de munten en biljetten in omloop zullen worden gebracht;

Gezien de resolutie van de Raad van 28 mei 1999 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro(5), en de daarin vervatte richtsnoeren voor een bindend rechtsinstrument,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT AANGENOMEN:

Artikel 1

In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

- Valsemunterijverdrag: het Internationaal Verdrag van 20 april 1929 ter bestrijding van de valsemunterij en het bijbehorende protocol;

- munt: papiergeld, waaronder begrepen bankbiljetten, en metalen geld, welke wettig betaalmiddel zijn.

Artikel 2

1. Doel van dit kaderbesluit is de bepalingen van het Valsemunterijverdrag overeenkomstig de volgende bepalingen aan te vullen en de toepassing ervan door de lidstaaten te vergemakkelijken.

2. Te dien einde verbinden de lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan, zich ertoe tot het Valsemunterijverdrag toe te treden.

3. De uit het Valsemunterijverdrag voortvloeiende verplichtingen blijven onverlet.

Artikel 3

1. Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3, leden 1 tot en met 4, van het Valsemunterijverdrag genoemde en bij de artikelen 4 tot en met 7 van dit kaderbesluit aangevulde handelingen ook strafbaar zijn wanneer zij betrekking hebben op munt die wordt of is vervaardigd in strijd met de uitgifterechten van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat.

2. Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 3 van het Valsemunterijverdrag genoemde en bij de artikelen 4 tot en met 7 van dit kaderbesluit aangevulde handelingen ook strafbaar zijn indien zij betrekking hebben op munt die wel bestemd is om in omloop te worden gebracht, maar nog niet is uitgegeven.

Artikel 4

Het vervoer, de uitvoer, de overdracht aan een ander en het zich verschaffen ten behoeve van een ander worden in het nationaal recht met de in artikel 3, lid 3, van het Valsemunterijverdrag genoemde handelingen onder de aldaar genoemde voorwaarden gelijkgesteld.

Artikel 5

1. Met de in artikel 3, lid 5, van het Valsemunterijverdrag genoemde werktuigen en andere voorwerpen worden onder de aldaar genoemde voorwaarden naar national recht gelijkgesteld:

a) hologrammen en andere bestanddelen van munt ter beveiliging tegen vervalsing, en

b) computerprogramma's en andere middelen die naar hun aard zijn bestemd voor het namaken of vervalsen van munt.

2. Het in bezit hebben van de in artikel 3, lid 5, van het Valsemunterijverdrag en in lid 1 van dit artikel genoemde werktuigen, andere voorwerpen en middelen wordt in het nationaal recht met de in artikel 3, lid 5, van het Valsemunterijverdrag genoemde handelingen onder de aldaar bepaalde voorwaarden gelijkgesteld.

Artikel 6

Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op de in artikel 3 van het Valsemunterijverdrag genoemde en bij de artikelen 4 en 5 van dit kaderbesluit aangevulde handelingen doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties staan, met inbegrip van vrijheidsstraffen die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.

Artikel 7

1. Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om, onverminderd de artikelen 8 en 9 van het Valsemunterijverdrag, zijn rechtsmacht met betrekking tot de in artikel 3 van het Valsemunterijverdrag genoemde strafbare feiten, ook in samenhang met de aanvullingen van de artikelen 4 en 5 van dit kaderbesluit, te kunnen uitoefenen wanneer het strafbare feit geheel of ten dele op zijn grondgebied is begaan.

2. Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen om, onverminderd de artikelen 8 en 9 van het Valsemunterijverdrag, zijn rechtsmacht te kunnen uitoefenen indien met betrekking tot de euro een strafbaar feit volgens artikel 3 van het Valsemunterijverdrag, ook in samenhang met de aanvullingen van de artikelen 4 en 5 van dit kaderbesluit, buiten zijn grondgebied is begaan en hij de dader niet heeft uitgeleverd.

3. Indien verscheidene lidstaten de rechtsmacht en de mogelijkheid hebben om een delict dat op dezelfde feiten berust, effectief te vervolgen, dan werken die lidstaten samen om te besluiten welke van hen de dader(s) vervolgt, teneinde de vervolging zo mogelijk in één lidstaat te concentreren.

Artikel 8

1. De lidstaten treffen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk op 31 december 2000 aan dit kaderbesluit te voldoen.

2. De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad, de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Europese Centrale Bank de tekst mede van de voorschriften waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun intern recht omzetten. De Raad gaat op grond van deze gegevens vóór 30 juni 2001 na in hoeverre de lidstaten dit kaderbesluit naleven.

3. Vóór 31 december 2004 vindt een evaluatie van met name ook de praktische toepassing plaats overeenkomstig het op 5 december 1997 door de Raad vastgestelde gemeenschappelijk optreden tot instelling van een mechanisme voor evaluatie van de uitvoering en toepassing op nationaal niveau van de internationale verbintenissen inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit(6).

Gedaan te ...

Voor de Raad

De Voorzitter

...

(1) Advies van ... (nog niet verschenen in het PB).

(2) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(3) PB C 379 van 7.12.1998, blz. 39.

(4) PB C 11 van 15.1.1999, blz. 13.

(5) PB C 171 van 18.6.1999, blz. 1.

(6) PB L 344 van 15.12.1997, blz. 7.

Top