Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009FO0038

Order of the European Union Civil Service Tribunal (First Chamber), 10 September 2014.
Breige Martin v European Police Office (Europol).
Civil service — Procedure — Taxation of costs.
Case F‑38/09 DEP.

ECLI identifier: ECLI:EU:F:2014:202

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE (Eerste kamer)

10 september 2014 ( *1 )

„Openbare dienst — Procedure — Begroting van proceskosten”

In zaak F‑38/09 DEP,

betreffende een verzoek om begroting van de invorderbare kosten uit hoofde van artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering,

Breige Martin, voormalig arbeidscontractante van de Europese Politiedienst, wonende te Voorburg (Nederland), vertegenwoordigd door W. J. Dammingh en N. D. Dane, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), vertegenwoordigd door D. Neumann en J. Arnould als gemachtigden,

verweerder,

geeft

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kreppel (rapporteur), kamerpresident, E. Perillo en R. Barents, rechters,

griffier: W. Hakenberg,

de navolgende

Beschikking

1

Bij akte, binnengekomen ter griffie van het Gerecht op 8 oktober 2013, heeft B. Martin bij het Gerecht het onderhavige verzoek om begroting van kosten ingediend naar aanleiding van het arrest in de zaak Martin/Europol (F‑38/09, EU:F:2010:64).

Aan het geding ten grondslag liggende feiten

2

Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht op 2 april 2009, heeft Martin beroep ingesteld strekkende tot, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van 12 juni 2008 waarbij de Europese Politiedienst (Europol) had geweigerd om haar een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven (hierna: „besluit van 12 juni 2008”).

3

Verzoekster werd aanvankelijk vertegenwoordigd door P. de Casparis, vervolgens door W. J. Dammingh en N. D. Dane, alle drie advocaten van hetzelfde kantoor.

4

Parallel aan die procedure, hebben tien andere voormalige functionarissen van Europol ook beroep ingesteld tegen besluiten waarbij eveneens was geweigerd om hun een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven.

5

Bij het op 29 juni 2010 gewezen arrest Martin/Europol (EU:F:2010:64) heeft het Gerecht het besluit van 12 juni 2008 nietig verklaard en Europol verwezen in verzoeksters kosten. Bij arresten van 29 juni 2010 heeft het Gerecht de beroepen van de tien andere voormalige functionarissen van Europol eveneens toegewezen.

6

Bij e-mail van 7 december 2012 heeft mr. De Casparis Europol gevraagd om haar het bedrag van 21700,12 EUR over te maken, zijnde de kosten die in het kader van de elf bovengenoemde procedures zijn gemaakt. Wat meer in het bijzonder de kosten in verband met zaak F‑38/09 betreft, preciseerde zij dat het bedrag daarvan 2130,98 EUR bedroeg, namelijk 2062,80 EUR aan honoraria en 68,18 EUR aan uitgaven.

7

Omdat Europol heeft geweigerd gehoor te geven aan dit verzoek, heeft verzoekster het onderhavige verzoek om begroting van kosten ingediend.

Conclusies van partijen

8

Verzoekster vraagt het Gerecht om het door Europol verschuldigde bedrag „op 2130,98 EUR vast te stellen, te vermeerderen met de kosten die zijn ontstaan in het kader van het onderhavige geschil en tevens te vermeerderen met de vertragingsrente vanaf de datum van betekening van de beschikking tot aan de datum van betaling”.

9

Europol concludeert primair tot afwijzing van het verzoek om begroting van kosten en subsidiair tot terugbrenging van het totaalbedrag van de kosten „tot redelijkere proporties”.

In rechte

Honoraria van de advocaat

Argumenten van partijen

10

Verzoekster betoogt dat het bedrag van de invorderbare advocatenhonoraria 2062,80 EUR bedraagt, hetgeen overeenkomt met een werkduur die op 11 uur en 46 minuten wordt geschat tegen een bedrag van 180 EUR per uur.

11

Europol antwoordt hierop dat het honorarium van de advocaat op grond van artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering inderdaad tot de invorderbare kosten behoort, doch dat verzoekster uit dien hoofde geen enkel bedrag kan verlangen, aangezien zij, daar zij rechtsbijstand heeft gekregen van de vakbond Nederlandse Politiebond (hierna: „NPB”), waarvan zij lid is, geen honoraria heeft betaald aan de advocaten die haar in de hoofdprocedure hebben vertegenwoordigd.

12

Europol voegt hieraan toe dat de advocaten die verzoekster in de hoofdprocedure hebben vertegenwoordigd evenmin honoraria hebben ontvangen van de NPB, daar zij aan die bond gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst.

Beoordeling door het Gerecht

– Bestaan van invorderbare honoraria

13

Volgens artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten beschouwd „de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de vertegenwoordiger”. Uit deze bepaling volgt dat de invorderbare kosten zijn beperkt tot enerzijds de kosten die in verband met de procedure voor het Gerecht zijn gemaakt, en anderzijds de daartoe noodzakelijke kosten (beschikking Fresh Marine/Commissie, T‑178/98 DEP, EU:T:2004:265, punt 26).

14

Voorts is het vaste rechtspraak dat de Unierechter niet bevoegd is om de honoraria vast te stellen die de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigd zijn, maar wel het bedrag ter hoogte waarvan die honoraria kunnen worden ingevorderd bij de partij die in de kosten is verwezen (beschikking C.A.S./Commissie, C‑204/07 P‑DEP, EU:C:2009:526, punt 13). Hieruit volgt dat voor de begroting door het Gerecht van de invorderbare kosten geen bewijs van betaling nodig is van de kosten waarvan invordering wordt verlangd (beschikking Kronofrance/Duitsland e.a., C‑75/05 P‑DEP en C‑80/05 P‑DEP, EU:C:2013:458, punt 30).

15

In casu kan uit het feit dat verzoeksters advocaten in het kader van de hoofdprocedure een verzoekschrift hebben ingediend, ter terechtzitting aanwezig waren en verschillende schrifturen hebben overgelegd, worden afgeleid dat zij wel degelijk handelingen en prestaties hebben verricht die noodzakelijk waren in verband met de procedure voor het Gerecht (zie naar analogie beschikkingen Brune/Commissie, F‑5/08 DEP, EU:F:2012:42, punt 10, en Martinez Erades/EDEO, F‑64/12 DEP, EU:F:2013:111, punt 21).

16

Verzoekster is dus gerechtigd om het Gerecht te vragen, te bepalen ter hoogte van welk bedrag de advocatenhonoraria kunnen worden ingevorderd bij Europol.

17

Europol brengt hier echter tegen in dat in de hoofdprocedure geen honoraria aan de advocaten zijn betaald, noch door verzoekster, daar zij rechtsbijstand van de NPB heeft genoten, noch door de NPB, aangezien er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen die bond en verzoeksters advocaten.

18

Dit bezwaar kan echter niet afdoen aan de vaststelling waartoe het Gerecht is gekomen.

19

Het is immers vaste rechtspraak dat de Unierechter, wanneer hij zich uitspreekt over een verzoek om begroting van kosten, geen rekening kan houden met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de betrokken partij en haar gemachtigden of raadslieden (beschikking Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, 318/82, EU:C:1985:468, punt 2).

20

De omstandigheid dat in een met haar advocaten gesloten overeenkomst is opgenomen dat verzoekster geen honoraria aan hen zou betalen, heeft dus geen invloed op haar recht om de kosten die in het kader van de hoofdprocedure zijn gemaakt in te vorderen.

21

De omstandigheid dat de NPB evenmin honoraria aan verzoeksters advocaten heeft betaald heeft nog minder invloed daarop.

– Bedrag van de invorderbare honoraria

22

Het is vaste rechtspraak dat, aangezien een tariefregeling in het Unierecht ontbreekt, het Gerecht de gegevens van de zaak vrijelijk beoordeelt, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan uit het oogpunt van het Unierecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (beschikking Kerstens/Commissie, T‑498/09 P‑DEP, EU:T:2012:147, punt 14).

23

Wat ten eerste het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan uit het oogpunt van het Unierecht en de moeilijkheid van de zaak betreft, zij eraan herinnerd dat dit geschil betrekking had op de rechtmatigheid van een besluit waarbij Europol had geweigerd om verzoekster een overeenkomst voor onbepaalde tijd te geven en dat hierin met name de vraag aan de orde kwam of dit besluit was genomen in strijd met een fundamenteel beginsel van het Unierecht, in casu de eerbiediging van de rechten van de verdediging.

24

Wat ten tweede de omvang van het geleverde werk betreft, dient de rechter rekening te houden met het totale aantal arbeidsuren die objectief noodzakelijk kunnen lijken voor die procedure (beschikking Schönberger/Parlement, F‑7/08 DEP, EU:F:2010:32, punt 29), met dien verstande dat de honoraria die verschuldigd zijn voor het werk dat een advocaat heeft geleverd in het stadium van de precontentieuze procedure zoals voorzien in de artikelen 90 en 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, in beginsel geen invorderbare kosten vormen (arrest Cerafogli/ECB, F‑23/09, EU:F:2010:138, punt 63).

25

In casu blijkt uit de stukken van het dossier dat ofschoon de procedure slechts één memoriewisseling, een vraag gesteld in het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang en een terechtzitting omvatte, het verzoekschrift maar liefst zes uitvoerig uitgewerkte middelen bevatte.

26

Bij de beoordeling van de omvang van het geleverde werk moet er echter rekening mee worden gehouden dat de advocaat die verzoekster aanvankelijk vertegenwoordigde, parallel aan de procedure die tot het arrest in zaak F‑38/09 heeft geleid tien andere verzoekschriften heeft ingediend namens functionarissen van Europol die evenmin een overeenkomst voor onbepaalde tijd hadden gekregen. De gelijkheid tussen de elf zaken heeft dus noodzakelijkerwijs tot een schaalvoordeel voor de behandeling van die dossiers geleid.

27

Wat ten derde het economisch belang van het geschil betreft, dit had voor verzoekster een klaarblijkelijke financiële inzet, daar zij als gevolg van het betrokken besluit geen overeenkomst voor onbepaalde tijd en de daarbij behorende voordelen heeft gekregen.

28

Op basis van de voorgaande overwegingen wordt het werk dat noodzakelijk was in verband met de hoofdprocedure juist beoordeeld door het aantal arbeidsuren van de advocaat vast te stellen op zeven uur.

29

Wat ten slotte het te hanteren uurtarief betreft, lijkt het door verzoekster voorgestelde tarief, namelijk 180 EUR, gelet op de moeilijkheid van de zaak, een redelijke beloning voor een advocaat in een ambtenarenzaak, zodat het moet worden aanvaard.

30

In deze omstandigheden moeten de noodzakelijke advocatenhonoraria worden begroot op het bedrag van 1260 EUR, dat wil zeggen 180 EUR maal 7.

Andere kosten in verband met de hoofdprocedure

31

Verzoekster verlangt een bedrag van 68,18 EUR aan reiskosten naar en verblijfkosten te Luxemburg van de beide advocaten die haar ter terechtzitting voor het Gerecht hebben vertegenwoordigd.

32

Daar de aanwezigheid van een tweede advocaat, gelet op de aard van de zaak, echter niet als noodzakelijk voor de verdediging van verzoekster in het kader van de terechtzitting kan worden aangemerkt, moet het gevraagde bedrag met de helft worden verminderd.

33

Derhalve moet het uit hoofde van die uitgaven invorderbare bedrag worden vastgesteld op 34,09 EUR.

Kosten gemaakt in het kader van de onderhavige procedure van begroting van kosten

34

Artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering betreffende het geschil over de kosten bepaalt in tegenstelling tot artikel 86 van dat Reglement niet dat ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde aan het geding komt. Indien het Gerecht op grond van artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering uitspraak deed over het geschil over de kosten van een hoofdprocedure en, afzonderlijk, over de nieuwe kosten die in het kader van dat geschil zijn gemaakt, dan zou het later immers eventueel met een nieuw geschil over nieuwe kosten kunnen worden geadieerd.

35

Hieruit volgt dat niet afzonderlijk uitspraak behoeft te worden gedaan over de kosten en honoraria die voor de onderhavige procedure zijn gemaakt.

36

Wanneer het Gerecht de invorderbare kosten vaststelt, dient het echter wel rekening te houden met alle omstandigheden van de zaak tot aan het moment waarop de beschikking over de begroting van de kosten wordt gegeven (beschikking Schönberger/Parlement, EU:F:2010:32, punt 47).

37

Ofschoon het door verzoekster ingediende verzoek om begroting van kosten in casu enigszins overdreven was, moet toch worden opgemerkt dat de weigering van Europol om het bestaan van invorderbare kosten in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering te erkennen, ongegrond was. Aangezien ervan moet worden uitgegaan dat de advocaten van de elf voormalige functionarissen van Europol drie arbeidsuren nodig hebben gehad om alle verzoeken om begroting van kosten voor te bereiden, moeten de met die verzoeken verband houdende kosten ex aequo et bono derhalve worden begroot op het totaalbedrag van 540 EUR, dat wil zeggen een bedrag van 49,09 EUR per verzoeker.

38

Uit het voorgaande volgt dat het bedrag van de invorderbare kosten moet worden vastgesteld op 1343,18 EUR.

39

Overeenkomstig verzoeksters verzoek zal het bedrag van de invorderbare kosten vanaf de datum van betekening van de onderhavige beschikking moratoire rente dragen tegen het tarief berekend op basis van het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de betrokken periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

 

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Eerste kamer)

beschikt:

 

Het totaalbedrag van de kosten die de Europese Politiedienst aan B. Martin moet vergoeden wordt vastgesteld op 1343,18 EUR, welk bedrag moratoire rente zal dragen vanaf de datum van betekening van de onderhavige beschikking tot aan de datum van betaling, tegen het tarief berekend op basis van het tarief dat de Europese Centrale Bank voor de bovengenoemde periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten.

 

Luxemburg, 10 september 2014.

 

De griffier

W. Hakenberg

De president van de Eerste kamer

H. Kreppel


( *1 ) Procestaal: Nederlands.

Top