This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62004CJ0421
Judgment of the Court (First Chamber) of 9 March 2006.#Matratzen Concord AG v Hukla Germany SA.#Reference for a preliminary ruling: Audiencia Provincial de Barcelona - Spain.#Reference for a preliminary ruling - Article 3(1)(b) and (c) of Directive 89/104/EEC - Grounds for refusal to register - Articles 28 EC and 30 EC - Free movement of goods - Measure having equivalent effect to a quantitative restriction - Justification - Protection of industrial and commercial property - National word mark registered in a Member State - Trade mark consisting of a term borrowed from the language of another Member State in which it is devoid of distinctive character and/or descriptive of the goods in respect of which the trade mark was registered.#Case C-421/04.
Acórdão do Tribunal de Justiça (Primeira Secção) de 9 de Março de 2006.
Matratzen Concord AG contra Hukla Germany SA.
Pedido de decisão prejudicial: Audiencia Provincial de Barcelona - Espanha.
Reenvio prejudicial - Artigo 3.º, n.º 1, alíneas b) e c), da Directiva 89/104/CEE - Motivos de recusa do registo - Artigos 28.º CE e 30.º CE - Livre circulação de mercadorias - Medida de efeito equivalente - Justificação - Protecção da propriedade industrial e comercial - Marca nominativa nacional registada num Estado-Membro - Marca constituída por um vocábulo da língua de outro Estado-Membro na qual é desprovido de carácter distintivo e/ou é descritivo dos produtos para os quais a marca foi registada.
Processo C-421/04.
Acórdão do Tribunal de Justiça (Primeira Secção) de 9 de Março de 2006.
Matratzen Concord AG contra Hukla Germany SA.
Pedido de decisão prejudicial: Audiencia Provincial de Barcelona - Espanha.
Reenvio prejudicial - Artigo 3.º, n.º 1, alíneas b) e c), da Directiva 89/104/CEE - Motivos de recusa do registo - Artigos 28.º CE e 30.º CE - Livre circulação de mercadorias - Medida de efeito equivalente - Justificação - Protecção da propriedade industrial e comercial - Marca nominativa nacional registada num Estado-Membro - Marca constituída por um vocábulo da língua de outro Estado-Membro na qual é desprovido de carácter distintivo e/ou é descritivo dos produtos para os quais a marca foi registada.
Processo C-421/04.
Colectânea de Jurisprudência 2006 I-02303
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2006:164
Processo C-421/04
Matratzen Concord AG
contra
Hukla Germany SA
(pedido de decisão prejudicial apresentado pela Audiencia Provincial de Barcelona)
«Reenvio prejudicial – Artigo 3.°, n.° 1, alíneas b) e c), da Directiva 89/104/CEE – Motivos de recusa do registo – Artigos 28.° CE e 30.° CE – Livre circulação de mercadorias – Medida de efeito equivalente – Justificação – Protecção da propriedade industrial e comercial – Marca nominativa nacional registada num Estado‑Membro – Marca constituída por um vocábulo da língua de outro Estado‑Membro na qual é desprovido de carácter distintivo e/ou é descritivo dos produtos para os quais a marca foi registada»
Conclusões do advogado-geral F. G. Jacobs apresentadas em 24 de Novembro de 2005
Acórdão do Tribunal de Justiça (Primeira Secção) de 9 de Março de 2006
Sumário do acórdão
1. Livre circulação de mercadorias – Derrogações – Existência de directivas de aproximação
(Artigos 28.º CE e 30.º CE; Directiva 89/104 do Conselho, artigo 3.º)
2. Aproximação das legislações – Marcas – Directiva 89/104 – Recusa de registo ou nulidade
(Directiva 89/104 do Conselho, artigo 3.º, n.º 1, alíneas b) e c))
3. Livre circulação de mercadorias – Propriedade industrial e comercial – Direito de marca
(Artigos 28.º CE e 30.º CE)
1. Uma medida nacional numa área objecto de harmonização exaustiva a nível comunitário deve ser apreciada à luz das disposições dessa medida de harmonização e não à do direito primário. Consequentemente, é à luz das disposições da Directiva 89/104, que harmoniza as legislações dos Estados‑Membros em matéria de marcas, e mais concretamente do seu artigo 3.°, relativo aos motivos absolutos de recusa ou de nulidade do registo, e não dos artigos 28.° CE e 30.° CE, que importa apreciar se o direito comunitário se opõe ao registo de uma marca nacional.
(cf. n.os 20-21)
2. O artigo 3.°, n.° 1, alíneas b) e c), da Directiva 89/104, que harmoniza as legislações dos Estados‑Membros em matéria de marcas, não se opõe ao registo num Estado‑Membro, como marca nacional, de um vocábulo da língua de outro Estado‑Membro na qual é desprovido de carácter distintivo ou é descritivo dos produtos ou serviços para os quais é pedido o registo, excepto quando os meios interessados no Estado‑Membro em que é pedido o registo sejam capazes de identificar o significado desse vocábulo.
(cf. n.os 26, 32, disp.)
3. No quadro da aplicação do princípio da livre circulação de mercadorias, o Tratado não afecta a existência dos direitos reconhecidos pela legislação de um Estado‑Membro em matéria de propriedade intelectual, limitando somente, conforme as circunstâncias, o exercício desses direitos. O princípio da livre circulação de mercadorias não impede, por isso, que um Estado‑Membro registe, como marca nacional, um sinal que, na língua de outro Estado‑Membro, é desprovido de carácter distintivo ou é descritivo dos produtos ou serviços em causa no pedido de registo.
(cf. n.os 28-30)
ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
7 juli 2005 (*)
„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat woordelement ‚Biker Miles’ bevat – Ouder communautair woordmerk MILES – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”
In zaak T‑385/03,
Miles Handelsgesellschaft International mbH, gevestigd te Norderstedt (Duitsland), vertegenwoordigd door F. Dettmann en A. Deutsch, advocaten,
verzoekster,
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door T. Eichenberg en G. Schneider als gemachtigden,
verweerder,
andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:
Biker Miles Motorrad Handels‑ und Vertriebsgesellschaft mbH, gevestigd te Berlijn (Duitsland), vertegenwoordigd door G. Malchartzeck, advocaat,
betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 9 september 2003 (zaak R 174/2002‑2) inzake een oppositieprocedure tussen Biker Miles Motorrad Handels‑ und Vertriebsgesellschaft mbH en Miles Handelsgesellschaft International mbH,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, P. Lindh en V. Vadapalas, rechters,
griffier: B. Pastor, adjunct-griffier,
gezien het op 18 november 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,
gezien de op 26 maart 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,
gezien de op 18 februari 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,
na de terechtzitting op 19 januari 2005,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1 Op 7 juli 1999 heeft interveniënte bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd.
2 De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldmerk:
3 De waren waarvoor de merkaanvraag werd ingediend, behoren tot de klassen 9, 12 et 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. De waren van klasse 25 zijn omschreven als volgt: „uitrusting en kledingstukken voor [motorrijders], te weten laarzen, schoenen, handschoenen, sjaals, regenkleding, beschermende kleding tegen [slechte] weersomstandigheden, pull-overs, [helmen], beschermende niergordels, lederen kledingstukken, kunstlederen kledingstukken”.
4 Deze aanvraag werd op 15 mei 2000 gepubliceerd in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 38/2000.
5 Op 15 augustus 2000 heeft verzoekster oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 25. Zij voerde verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 aan. De oppositie was gebaseerd op het bestaan van het communautaire woordmerk MILES, dat op 28 juli 1998 was ingeschreven voor „kledingstukken, waaronder sportkleding” van klasse 25.
6 Bij beslissing van 7 februari 2002 heeft de oppositieafdeling van het BHIM de oppositie toegewezen op grond van het bestaan van gevaar van verwarring van de betrokken merken.
7 Op 18 februari 2002 heeft interveniënte krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.
8 Bij beslissing van 9 september 2003 (zaak R 174/2002‑2), die verzoekster op 18 september 2003 is betekend (hierna: „bestreden beslissing”), heeft de tweede kamer van beroep het beroep toegewezen. Zij heeft in wezen geoordeeld dat de betrokken waren dezelfde zijn, ook al zijn de in de merkaanvraag opgegeven waren speciale kledingstukken die via specifieke distributiekanalen aan een duidelijk vastgestelde groep van consumenten worden verkocht. De betrokken consumenten hechten bijzonder belang aan het functionele karakter van deze speciale kledingstukken en aan de erdoor verschafte veiligheid, en zij geven dus blijk van een verhoogd aandachtsniveau. Met betrekking tot de overeenstemming van de conflicterende tekens heeft de kamer van beroep met inaanmerkingneming van de grafische voorstelling van het aangevraagde merk en van het woordelement „biker” ervan geconcludeerd dat de twee tekens visueel, fonetisch en begripsmatig van elkaar verschillen. Volgens de kamer van beroep diende er dus, niettegenstaande het feit dat de betrokken waren dezelfde zijn, niet te worden geconcludeerd tot het bestaan van verwarringsgevaar.
Conclusies van partijen
9 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
– de bestreden beslissing te vernietigen;
– het BHIM te verwijzen in de kosten.
10 Het BHIM en interveniënte concluderen dat het het Gerecht behage:
– het beroep te verwerpen;
– verzoekster te verwijzen in de kosten.
De ontvankelijkheid van de vordering van het BHIM
11 Allereerst zij opgemerkt dat het BHIM in zijn memorie van antwoord en ter terechtzitting heeft verklaard dat de kamer van beroep een vergissing heeft begaan door in casu verwarringsgevaar uit te sluiten. Het BHIM stelt evenwel dat het ingevolge het arrest van het Gerecht van 12 december 2002, Vedial/BHIM – France Distribution (HUBERT) (T‑110/01, Jurispr. blz. II‑5275, punten 16‑25), de verwerping van het beroep moet vorderen. Het BHIM concludeert dus tot verwerping van het beroep, maar betwist de gegrondheid van verzoeksters enige middel niet.
12 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens artikel 46, lid 1, sub b, juncto artikel 135, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht de door verweerder ingediende memorie van antwoord onder meer de aangevoerde gronden, zowel feitelijk als rechtens, moet bevatten. In casu heeft het BHIM evenwel geen enkel middel ter ondersteuning van zijn vordering tot verwerping van het beroep aangevoerd.
13 In deze omstandigheden is de vordering van het Bureau niet‑ontvankelijk. Interveniënte heeft evenwel geconcludeerd tot verwerping van het beroep, zodat het onderhavige geding dient te worden behandeld overeenkomstig artikel 134, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering.
Ten gronde
Argumenten van partijen
14 Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, te weten schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.
15 Zij betoogt om te beginnen dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het aandachtsniveau van het relevante publiek hoog is. Aangezien kledingstukken voor motorrijders ook door andere personen kunnen worden gekocht, bestaat het relevante publiek uit de normaal geïnformeerde en aandachtige gemiddelde consument. De betrokken waren zijn gangbare consumptiegoederen, zodat de gemiddelde consument daaraan normale aandacht besteedt. Zelfs indien wordt aangenomen dat het relevante publiek uitsluitend uit motorrijders bestaat, is deze groep van consumenten niet aandachtiger dan de gemiddelde consumenten bij aankoop van de betrokken kledingstukken, die evengoed voor winterwandelingen als voor het motorrijden kunnen worden gebruikt.
16 Wat vervolgens de visuele en fonetische vergelijking van de betrokken tekens betreft, voert verzoekster aan dat het aangevraagde merk wordt gedomineerd door het woordelement „miles”, dat de twee tekens gemeen hebben. Anders dan de kamer van beroep heeft vastgesteld, dragen de andere bestanddelen van het aangevraagde merk, afzonderlijk of onderling gecombineerd, niet bij tot de door dit merk opgeroepen totaalindruk. De beeldelementen van het aangevraagde merk zijn in het kader van de vergelijking van de betrokken tekens verwaarloosbaar, omdat zij louter dienen ter versiering of ter beschrijving, waarbij wordt aangegeven dat de kledingstukken voor het wegverkeer kunnen worden gebruikt. Het woordelement „biker” is eveneens verwaarloosbaar, omdat het de waren voor motorrijders beschrijft.
17 Aangezien dit woord wordt geassocieerd met motorrijders, zal de gemiddelde consument de onder het merk Biker Miles verkochte kledingstukken immers beschouwen als behorend tot een van de door verzoekster geproduceerde kledinglijnen die in het bijzonder is bestemd voor motorrijders. Zo zal ook de toevoeging van termen als „strand” of „ski” niet worden opgevat als aanwijzing van de herkomst van de kledingstukken, maar alleen als aanduiding van onderscheiden categorieën van kledingstukken, met name strandkleding of skikleding, die van dezelfde onderneming afkomstig zijn.
18 Met betrekking tot de begripsmatige vergelijking van de conflicterende tekens bekritiseert verzoekster het oordeel van de kamer van beroep dat het aangevraagde merk zich van het oudere merk onderscheidt doordat het zinspeelt op motorrijders. Deze zinspeling is een verwijzing naar de betrokken consument en kan aldus op geen enkele wijze bijdragen tot de door het aangevraagde merk opgeroepen indruk. Dienaangaande beroept verzoekster zich op het arrest van het Gerecht van 23 oktober 2002, Oberhauser/BHIM – Petit Liberto (Fifties) (T‑104/01, Jurispr. blz. II‑4359, punten 45 e.v.), voor haar stelling dat de beschrijvende elementen in het kader van de beoordeling van de door het merk opgeroepen indruk verwaarloosbaar zijn.
19 De conflicterende tekens, die worden gekenmerkt door een gemeenschappelijk dominerend bestanddeel, stemmen volgens verzoekster dus visueel, fonetisch en begripsmatig overeen. Gelet op het feit dat de betrokken waren dezelfde zijn en de conflicterende tekens overeenstemmen, heeft de kamer van beroep een beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat er geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken bestaat.
20 Interveniënte betoogt dat de kamer van beroep op goede gronden heeft geoordeeld dat het aandachtsniveau van het relevante publiek hoog is, gelet op het functionele karakter van kledingstukken voor motorrijders op het vlak van de erdoor geboden bescherming bij een ongeval. Zij onderschrijft tevens de conclusie van de kamer van beroep met betrekking tot de overeenstemming van de conflicterende tekens.
21 Daarentegen is interveniënte van mening dat de conclusie van de twee instanties van het BHIM, dat de betrokken waren dezelfde zijn, onjuist is. Zij voert aan dat door het functionele karakter, de gebruikte stoffen, de behandeling en de vorm van de kledingstukken voor motorrijders, deze zich onderscheiden van sportkleding in het algemeen en nog meer van de andere door verzoekster verkochte kledingstukken. De betrokken waren zijn dus slechts in geringe mate soortgelijk.
22 Interveniënte concludeert daaruit dat, aangezien de betrokken waren niet dezelfde zijn en de conflicterende tekens niet overeenstemmen, elk verwarringsgevaar in casu uitgesloten is.
Beoordeling door het Gerecht
23 Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bepaalt dat na oppositie door de houder van een ouder merk inschrijving van een merk wordt geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk wordt beschermd.
24 Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.
25 Volgens dezelfde rechtspraak dient het verwarringsgevaar globaal te worden beoordeeld met inachtneming van de wijze waarop de betrokken consument de merken opvat, en van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, in het bijzonder de onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben [zie arrest Gerecht van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY HILLS), T‑162/01, Jurispr. blz. II‑2821, punten 30‑33, en de aldaar aangehaalde rechtspraak].
26 In casu is het oudere merk een gemeenschapsmerk, zodat het relevante publiek voor de beoordeling van het verwarringsgevaar bestaat uit de gemiddelde consument in de Europese Unie.
27 Wat het aandachtsniveau van de betrokken consument betreft, is het vaste rechtspraak dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naar gelang van de soort waren of diensten waarom het gaat (arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 26).
28 In casu zij opgemerkt dat interveniënte haar inschrijvingsaanvraag met betrekking tot de waren van klasse 25 heeft beperkt tot bepaalde uitrusting en kledingstukken (zie punt 3 supra). Uit de opsomming ervan blijkt evenwel niet dat de geclaimde waren van klasse 25 specifiek zijn en bijvoorbeeld hoogtechnologisch of beschermend zijn.
29 Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat de betrokken consument veel aandacht besteedt aan de betrokken waren.
30 Vervolgens zij opgemerkt dat interveniënte opkomt tegen de conclusie van de kamer van beroep dat de betrokken waren dezelfde zijn.
31 Volgens vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van de soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren of diensten kenmerken. Dat zijn onder meer de aard, de bestemming en het gebruik, maar ook het concurrerend dan wel complementair karakter ervan [zie arrest Gerecht van 15 januari 2003, Mystery Drinks/BHIM – Karlsberg Brauerei (MYSTERY), T‑99/01, Jurispr. blz. II‑43, punt 39, en de aldaar aangehaalde rechtspraak].
32 Wanneer de door het oudere merk aangeduide waren de in de merkaanvraag opgegeven waren omvatten, worden deze waren als dezelfde beschouwd (arresten Fifties, reeds aangehaald, punten 32 en 33, en HUBERT, reeds aangehaald, punten 43 en 44).
33 In casu heeft de kamer van beroep terecht opgemerkt (punt 17 van de bestreden beslissing) dat het oudere merk niet werd onderworpen aan de verplichting tot [bewijs van het] gebruik in de zin van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94, zodat de vergelijking van de betrokken waren uitsluitend moet worden gebaseerd op de omschrijving ervan, zoals die blijkt uit de inschrijving.
34 Derhalve moet de stelling van interveniënte dat de betrokken waren niet dezelfde zijn, aldus worden begrepen dat de door het oudere merk aangeduide „kledingstukken, waaronder sportkleding” van klasse 25 van de Overeenkomst van Nice niet de in de inschrijvingsaanvraag geclaimde uitrusting en kledingstukken voor motorrijders van dezelfde klasse omvatten.
35 Alle kledingstukken hebben weliswaar over het algemeen gemeenschappelijke functies, maar bepaalde categorieën van kledingstukken kunnen een specifieke functie hebben, zoals de bescherming van het lichaam bij een risicovolle activiteit. Voorzover de bijzondere functie van deze kledingstukken wordt bevestigd door de andere kenmerken ervan, die verband houden met de aard, de bestemming en het gebruik ervan, zou het kunnen dat deze een warencategorie vormen die verschilt van de kledingstukken in het algemeen.
36 In casu kan uit de omschrijving van de waren in de inschrijvingsaanvraag evenwel niet worden afgeleid dat de kledingstukken waarop de aanvraag betrekking heeft, naast de functie ervan kenmerken bezitten waardoor zij zich onderscheiden van kledingstukken in het algemeen.
37 Derhalve dient de vaststelling door de kamer van beroep dat de betrokken waren dezelfde zijn, te worden bevestigd. De door het oudere merk aangeduide warencategorie omvat immers de geclaimde waren van klasse 25.
38 Wat de vergelijking van de conflicterende tekens betreft, dient de globale beoordeling van het verwarringsgevaar te berusten op de totaalindruk die door deze tekens wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende bestanddelen ervan (arrest Hof van 11 november 1997, SABEL, C‑251/95, Jurispr. blz. I‑6191, punt 23).
39 Voorts kan een samengesteld merk slechts worden geacht overeen te stemmen met een ander merk, dat gelijk is aan een van de bestanddelen van het samengestelde merk, indien dit het dominerende bestanddeel is in de totaalindruk die door het samengestelde merk wordt opgeroepen. Dit is het geval wanneer dit bestanddeel op zichzelf het beeld van het merk dat bij het relevante publiek in herinnering blijft, kan domineren, zodat alle andere bestanddelen verwaarloosbaar zijn voor de totaalindruk die door het merk wordt opgeroepen [arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 33].
40 Bij deze benaderingswijze wordt niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk bekeken en met een ander merk vergeleken. Dit sluit echter niet uit dat de totaalindruk die door een samengesteld merk wordt opgeroepen, in bepaalde omstandigheden door een of meer van zijn onderdelen kan worden gedomineerd. Bij de beoordeling of een of meer bestanddelen van een samengesteld merk domineren, moet met name met de intrinsieke eigenschappen van elk van die bestanddelen rekening worden gehouden door deze te vergelijken met de eigenschappen van de andere bestanddelen (arrest MATRATZEN, reeds aangehaald, punten 34 en 35).
41 In casu bestaat het aangevraagde merk uit twee woorden in vette letters, namelijk „biker” en „miles”, en ook uit beeldelementen, waaronder in het bijzonder de afbeelding van een in een cirkel geplaatste weg.
42 Wat om te beginnen de beeldelementen van het aangevraagde merk betreft, zij vastgesteld dat, zoals de kamer van beroep in punt 20 van de bestreden beslissing terecht heeft opgemerkt, uit visueel oogpunt de positie van deze elementen niet gelijkwaardig is aan die van de woordelementen. Voorts heeft de afbeelding van de in een cirkel geplaatste weg niet alleen weinig onderscheidend vermogen voor waren bestemd voor het wegverkeer, maar wijkt zij bovendien niet af van het denkbeeld dat wordt opgeroepen door de term „miles”, die althans door het Engelstalige deel van het relevante publiek kan worden begrepen als een afstandsmaat.
43 Wat vervolgens de woordelementen betreft, betoogt verzoekster terecht, zonder door interveniënte te worden tegengesproken, dat het woord „biker” waren voor motorrijders beschrijft, terwijl het woord „miles” geen beschrijvend karakter heeft.
44 Dienaangaande zij opgemerkt dat het publiek over het algemeen een beschrijvend bestanddeel van een samengesteld merk niet zal beschouwen als het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de door dit merk gewekte totaalindruk [arresten Gerecht van 3 juli 2003, José Alejandro/BHIM – Anheuser‑Busch (BUDMEN), T‑129/01, Jurispr. blz. II‑2251, punt 53, en 6 oktober 2004, New Look/BHIM – Naulover (NLSPORT, NLJEANS, NLACTIVE et NLCollection), T‑117/03–T‑119/03 en T‑171/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34].
45 Aldus moet in casu het woordelement „miles”, dat gelijk is aan het oudere merk, worden beschouwd als het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk.
46 Bijgevolg heeft de kamer van beroep in punt 21 van de bestreden beslissing ten onrechte geconcludeerd dat de andere bestanddelen van het aangevraagde merk, te weten de grafische voorstelling en het woordelement „biker”, belangrijk zijn voor de door dit merk gewekte totaalindruk.
47 Het is waar dat in bepaalde omstandigheden het geheel van de woordelementen van een samengesteld merk moet worden beoordeeld los van elk van de elementen ervan afzonderlijk, in het bijzonder wanneer dit geheel een logisch samenhangend geheel vormt met een semantische waarde die verschilt van die van de bestanddelen ervan (zie in die zin arrest HUBERT, reeds aangehaald, punten 57‑59). Dit is ook het geval wanneer een bestanddeel van een samengesteld merk niet alleen niet beschrijvend is voor de betrokken waren, maar een belangrijke semantische waarde heeft die aan die van het andere, aan de conflicterende tekens gemeenschappelijke bestanddeel wordt toegevoegd, en daarmee een begripsmatig verschillend geheel vormt [zie in die zin arrest GIORGIO BEVERLY HILLS, reeds aangehaald, punt 49, en arrest Gerecht van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO AIRE), T‑156/01, Jurispr. blz. II‑2789, punt 80].
48 Dit is in casu evenwel niet het geval. De door het woord „miles” en door de associatie van de woorden „biker miles” opgeroepen ideeën lijken sterk op elkaar, aangezien de toevoeging van de term „biker” de betekenis van de term „miles” niet wijzigt en evenmin daarmee een geheel vormt dat semantisch verschilt van de bestanddelen ervan. In de context van waren bestemd voor motorrijders is de verwijzing naar motorrijders bovendien beschrijvend, en verandert zij het door het teken aangegeven concept niet. Het woordelement „biker” voegt wel een bepaalde nuance toe, maar is dus op begripsmatig vlak niet belangrijk.
49 Ten slotte dient er met betrekking tot de globale beoordeling van het verwarringsgevaar aan te worden herinnerd dat het in de kledingsector vaak voorkomt dat hetzelfde merk verschillende verschijningsvormen heeft naar gelang van het erdoor aangeduide type waren en dat eenzelfde onderneming gebruik maakt van submerken ter onderscheiding van verschillende productlijnen. In die omstandigheden is het denkbaar dat de betrokken consument de door de conflicterende tekens aangeduide waren als behorend tot twee afzonderlijke, doch van eenzelfde onderneming afkomstige productlijnen beschouwt (arresten Fifties, reeds aangehaald, punt 49; BUDMEN, reeds aangehaald, punt 57, en NLSPORT, NLJEANS, NLACTIVE en NLCollection, reeds aangehaald, punt 51).
50 In casu heeft de kamer van beroep dit argument impliciet afgewezen door te oordelen dat de betrokken consument, die reeds een motorfiets van het merk Biker Miles bezit of dit merk kan aantreffen wanneer hij van plan is een motorfiets te kopen, misschien geen handschoenen van het merk MILES zal willen kopen, maar eerder die van het merk Biker Miles die passen bij zijn motorfiets en bij de rest van zijn outfit.
51 Deze redenering faalt. Aangezien de conflicterende tekens, die het dominerende bestanddeel gemeen hebben, betrekking hebben op dezelfde waren, te weten kledingstukken, is het immers mogelijk dat de betrokken consument deze tekens opvat als behorend bij twee verschillende kledinglijnen van eenzelfde onderneming.
52 Tegen de achtergrond van het voorgaande dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep ten onrechte heeft gemeend dat de betrokken consument een hoog aandachtsniveau heeft en dat de conflicterende tekens in de ogen van deze consument niet overeenstemmen omdat het gemeenschappelijke woordelement „miles” niet het dominerende bestanddeel is.
53 Gelet op het feit dat de betrokken waren dezelfde zijn en ook de conflicterende tekens overeenstemmen, dient dus te worden geconcludeerd dat de kamer van beroep artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 heeft geschonden door te oordelen dat er geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken bestaat.
54 Bijgevolg dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.
Kosten
55 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verweerder in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van verzoekster te worden verwezen in de kosten van deze laatste. Aangezien verzoekster niet heeft gevorderd dat interveniënte wordt verwezen in de kosten, dient te worden beslist dat interveniënte haar eigen kosten zal dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
rechtdoende, verklaart:
1) De beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 9 september 2003 (zaak R 174/2002‑2) wordt vernietigd.
2) Het BHIM wordt verwezen in de kosten van verzoekster.
3) Interveniënte zal haar eigen kosten dragen.
Legal |
Lindh |
Vadapalas |
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 juli 2005.
De griffier |
De president van de Vierde kamer |
H. Jung |
H. Legal |
* Procestaal: Duits.