Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 51995PC0693
Proposal for a Council Act drawing up the additional Protocol to the Convention on the Protection of the European Communities' Financial Interests
Voorstel voor een akte van de Raad tot vaststelling van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Voorstel voor een akte van de Raad tot vaststelling van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
/* COM/95/0693 def. - CNS 95/0360 */
PB C 83 van 20.3.1996, blz. 10–16
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Voorstel voor een akte van de Raad tot vaststelling van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen /* COM/95/0693 DEF - CNS 95/0360 */
Publicatieblad Nr. C 083 van 20/03/1996 blz. 0010
Voorstel voor een akte van de Raad tot vaststelling van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (96/C 83/07) COM(95) 693 def. - 95/0360(CNS) (Door de Commissie ingediend op 19 januari 1996) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.3, lid 2, onder c), Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Overwegende dat de Lid-Staten overeenkomstig artikel 209 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, artikel 78 decies van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en artikel 183 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, maatregelen nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad; Overwegende dat de Raad, bij Akte van 26 juli 1995 (1), de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen heeft vastgesteld; Overwegende dat, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie, de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang is die gedeeltelijk onder de bij titel VI van het Verdrag ingestelde samenwerking valt; Overwegende dat de Overeenkomst van 26 juli 1995 slechts een eerste verdragsrechtelijk instrument vormt; Overwegende dat deze Overeenkomst, teneinde de fraude op doeltreffende wijze te kunnen bestrijden, met het hierbij gevoegde Protocol moet worden aangevuld, teneinde het niveau van de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen op te voeren, BESLUIT dat het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst, waarvan de tekst aan deze akte is gehecht en dat heden door de vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten van de Europese Unie wordt ondertekend, is vastgesteld; BEVEELT AAN dat de Lid-Staten dit Protocol overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen. (1) PB nr. C 316 van 27. 11. 1995, blz. 48. BIJLAGE PROTOCOL opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ter aanvulling van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen De Hoge Verdragsluitende Partijen bij dit Protocol, Lid-Staten van de Europese Unie, Onder verwijziging naar de Akte van de Raad van de Europese Unie van . . . Wensend . . . hebben omtrent de volgende bepalingen overeenstemming bereikt: TITEL I Definities Artikel 1 Voor de doeleinden van dit Protocol wordt verstaan onder: a) "Overeenkomst": de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, vastgesteld te Brussel bij Akte van de Raad van 26 juli 1995 (1); b) "fraude": fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad, als omschreven in artikel 1 van de Overeenkomst, ongeacht de wijze waarop aan deze fraude wordt deelgenomen, alsmede poging tot het plegen van fraude; c) "fraudevergrijp": de gedragingen, bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst, onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, van de Overeenkomst; d) "rechtspersoon": ieder rechtspersoon die dit statuut krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van de Lid-Staten wanneer deze als overheid optreden, en van de internationale overheidsorganisaties. TITEL II Rechtspersonen Artikel 2 Ieder rechtspersoon is strafrechtelijk aansprakelijk wanneer voor zijn rekening een fraudevergrijp is gepleegd. Deze aansprakelijkheid geldt voor ieder orgaan, iedere wettelijke vertegenwoordiger en iedere persoon die rechtens of feitelijk in de onderneming een beslissingsbevoegdheid geniet alsmede voor iedere andere, in naam van de rechtspersoon handelende persoon. Artikel 3 Bij ontstentenis van een krachtens artikel 2 wettelijk vastgestelde fraudevergrijp is iedere rechtspersoon aansprakelijk wanneer een van de in artikel 2, tweede alinea bedoelde, voor rekening van de rechtspersoon handelende personen zich, opzettelijk of uit nalatigheid, schuldig maakt aan een handeling of een verzuim waardoor de belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad. Artikel 4 De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de artikelen 2 en 3 geldt onverminderd die van natuurlijke personen die als dader, aanstichter of medeplichtige bij dezelfde feiten zijn betrokken, of daarvoor medeverantwoordelijk zijn. Artikel 5 1. Iedere Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat tegen de rechtspersoon die aansprakelijk wordt gehouden, sancties kunnen worden genomen die in verhouding staan tot de aard en de ernst van de feiten. Iedere Lid-Staat stelt de nodige bepalingen vast opdat de rechtspersoon die strafrechtelijk aansprakelijk is krachtens artikel 2, zich blootstelt aan: - geldboetes, - uitsluitingsmaatregelen, - bekendmaking van de rechterlijke uitspraak door aanplakking en publikatie, - plaatsing onder toezicht van de rechter, - een gerechtelijke maatregel tot ontbinding. Iedere Lid-Staat stelt de nodige bepalingen vast opdat de rechtspersoon die aansprakelijk is krachtens artikel 3, zich blootstelt aan: - geldelijke sancties, - uitsluitingsmaatregelen, - bekendmaking van het genomen besluit door aanplakking en publikatie. 2. In alle gevallen geschiedt verbeurdverklaring van de rechtstreekse of onrechtstreekse opbrengsten uit de handelingen waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad. TITEL III Witwassen Artikel 6 1. Het witwassen van de opbrengsten van de fraude, hetgeen als een in Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (1) omschreven criminele activiteit wordt begrepen, wordt een strafrechterlijk vergrijp. 2. Onder "witwassen van de opbrengsten van de fraude" wordt verstaan, de in artikel 1, eerste alinea, derde streepje, van Richtlijn 91/308/EEG genoemde opzettelijk gepleegde daden. 3. Ingeval het witwassen voor rekening van een rechtspersoon is geschied, is deze overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 strafrechtelijk aansprakelijk. TITEL IV Prioritaire bevoegdheid Artikel 7 1. In het belang van een goede rechtsbedeling worden de onderzoeken in het raam van een gecentraliseerde procedure gegroepeerd, telkens wanneer verscheidene Lid-Staten bij een fraudevergrijp zijn betrokken, wanneer een of meer fraudevergrijpen voortvloeien uit een geheel van handelingen die door personen in samenwerking zijn verricht volgens een gezamelijk beraamd plan of wanneer er tussen fraudevergrijpen een onderling verband bestaat. 2. De in lid 1 bedoelde procedure heeft niet tot doel een exclusieve bevoegdheid te verlenen. Zij is van toepassing voor zover er geen dwingende objectieve elementen bestaan voor een afwijking. 3. Met het oog op de tenuitvoerlegging van een gecentraliseerde procedure, beschouwt iedere Lid-Staat de feiten die op het grondgebied van een andere Lid-Staat zijn gepleegd, als op zijn eigen grondgebied te zijn geschied. Artikel 8 1. De gecentraliseerde procedure wordt ten uitvoer gelegd door de voor opsporingsonderzoek bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het grootste aantal van de volgende elementen verenigd zijn: - de plaats waar de materiële feiten zich hebben voorgedaan, - de plaats waar de personen die aan de fraude hebben deelgenomen, zijn gearresteerd, - de plaats waar deze personen hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats hebben, - de plaats waar zich het bewijsmateriaal bevindt of kan worden geïdentificeerd, - de plaats waar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon of van iedere andere commerciële vestiging die bij de fraude is betrokken, is gevestigd. 2. Indien de bevoegdheid niet kan worden vastgesteld op grond van de in lid 1 bedoelde elementen, is voor de uitvoering van de gecentraliseerde procedure de Lid-Staat bevoegd waarvan de voor opsporingsonderzoek bevoegde autoriteiten als eerste van de belangrijkste fraudefeiten kennis hebben genomen. TITEL V Wederzijdse rechtshulp en gerechtelijke samenwerking (1) Artikel 9 1. De Lid-Staten verlenen elkaar wederzijdse rechtshulp in verband met iedere gerechtelijke procedure met betrekking tot fraude, overeenkomstig artikel 6 van de Overeenkomst. De bepalingen van dit Protocol betreffende de gerechtelijke samenwerking inzake de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen laten de aanvullende bepalingen welke zijn opgenomen in de andere Overeenkomsten waardoor de desbetreffende Lid-Staten zijn gebonden, onverlet. 2. De Lid-Staten brengen op operationeel niveau een geregelde samenwerking tot stand tussen magistraten of personen die in het kader van de nationale strafrechtspleging voor vervolging bevoegd zijn; deze samenwerking steunt, telkens wanneer zulks dienstig is, op een netwerk van verbindingsmagistraten. Artikel 10 1. Het verzoek om wederzijdse rechtshulp geschiedt rechtstreeks aan de gerechtelijke instanties en wordt door deze langs dezelfde weg beantwoord. 2. Het verzoek en de bijbehorende stukken worden vertaald in een van de talen van de Lid-Staat waar zich de geadresseerde bevindt. 3. De processtukken kunnen op om het even welke wijze rechtstreeks aan de geadresseerden worden toegezonden. 4. De feiten die in een Lid-Staat wettelijk worden vastgesteld, vormen in elke andere Lid-Staat toelaatbaar bewijsmateriaal op dezelfde wijze als bewijsmateriaal naar nationaal recht. Artikel 11 Wanneer een gecentraliseerde procedure noodzakelijk blijkt, neemt de geëigende autoriteit onverwijld, hetzij rechtstreeks, hetzij via de verbindingsmagistraten, contact op met de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat, voor samenwerking met het oog op de overdracht van de vervolging en toezending van het dossier met vermelding van de aspecten waaruit de ter zake dienende elementen voor centralisatie blijken. Telkens waar zulks nodig blijkt, stellen de betrokken autoriteiten zich in verbinding met de Commissie, die alle nodige bijstand verleent. Artikel 12 1. De geëigende autoriteit van de Lid-Staat waaraan de procedure wordt overgedragen besluit op korte termijn of zij de procedure overneemt. Iedere weigering wordt met redenen omkleed. 2. Tot het overnemingsbesluit is genomen, blijft de geëigende autoriteit van de Lid-Staat die de procedure overdraagt, belast met alle, onder haar bevoegdheid vallende dringende handelingen. 3. De Lid-Staten erkennen wederzijds de geldigheid van de handelingen die overeenkomstig de nationale procedureregels vóór de centralisatie van de vervolgingen zijn gesteld. De aldus verrichte handelingen worden als regelmatig beschouwd. 4. De geëigende autoriteit van de Lid-Staat van wie de overdracht van de procedure niet zijn beslag heeft gekregen, stelt de Commissie van de weigering te haren aanzien in kennis, zodat de Commissie de nodige bijstand kan verlenen teneinde de procedure tot een goed einde te brengen. TITEL VI Register van de vervolgingen wegens fraude Artikel 13 1. Er wordt een register ingesteld, waarin alle vervolgingen die door de rechterlijke instanties (procureurs, onderzoeksrechters, parketten, enzovoort) van de Lid-Staten wegens een fraudevergrijp zijn ingesteld, centraal worden geregistreerd. De instelling van dit register laat de communautaire bevoegdheden onverlet. Een comité bestaande uit vertegenwoordigers van iedere Lid-Staat en van de Commissie wordt belast met de correcte toepassing van de bepalingen van deze titel betreffende het register. 2. Het register behelst de volgende gegevens betreffende de personen die in een vervolging zijn verwikkeld: a) naam, datum en plaats van geboorte, nationaliteit en andere gegevens aan de hand waarvan de identiteit van de betrokkene kan worden vastgesteld; b) de rechterlijke instantie die de zaak in behandeling heeft en de dossiernummers, c) de vergrijpen, de ten laste gelegde feiten, met plaats en datum; d) eerdere veroordelingen, voor zover deze betrekking hebben op strafbare feiten die tot de georganiseerde misdaad of tot de economische en financiële criminaliteit behoren. Artikel 14 1. De gerechtelijke instanties delen de in het register op te nemen gegevens mede en werken deze steeds bij. 2. Slechts de door elke Lid-Staat aangewezen gerechtelijke instanties hebben rechtsreeks toegang tot de gegevens. De gegevens mogen slechts worden verstrekt aan een gerechtelijke instantie die met strafvervolgingen wegens fraudevergrijpen is belast. 3. Invoering van een procedure voor geautomatiseerde verwerking waarmee doorzending van gepersonaliseerde gegevens op eenzijdig verzoek van de bevoegde autoriteiten mogelijk wordt, is toegestaan mits deze vorm van verzending, met inachtneming van de beschermde belangen van de betrokken personen, passend blijkt wegens het aantal verzendingen of wegens de urgentie. Artikel 15 Gegevens van persoonlijke aard moeten bij doorzending worden beschermd tegen elke niet-geautoriseerde toegang. De Lid-Staten en de Commissie waarborgen deze bescherming overeenkomstig de beginselen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) betreffende de bescherming van persoonsgegevens. TITEL VII Toepassingsbepalingen Artikel 16 1. De Raad stelt, op initiatief van een van de Lid-Staten of op voorstel van de Commissie, de bepalingen vast welke voor de toepassing van dit Protocol nodig zijn. 2. In de toepassingsbepalingen kunnen voorschriften worden opgenomen betreffende de wijze van samenwerking tussen de betrokken Lid-Staten en de Commissie ter oplossing van bijzondere gevallen. TITEL VIII Bevoegdheid van het Hof van Justitie Artikel 17 Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd om: - bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de interpretatie van de bepalingen van dit Protocol, van de eventuele toepassingsbepalingen daarvan en van de bepalingen van de Overeenkomst; - op verzoek van een Lid-Staat of van de Commissie uitspraak te doen over ieder de toepassing van dit Protocol betreffend geschil; - op verzoek van een rechterlijke instantie uitspraak te doen over jurisdictiegeschillen bij de toepassing van de regels betreffende de gecentraliseerde procedure. TITEL IX Slotbepalingen Artikel 18 1. Dit Protocol wordt de Lid-Staten voorgelegd ter aanneming overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. 2. De Lid-Staten stellen de Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit Protocol vereiste procedures. 3. Dit Protocol treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving door de Staat, lid van de Europese Unie op de datum van aanneming door de Raad van de Akte tot vaststelling van dit Protocol, die als laatste deze formaliteit vervult. Indien de Overeenkomst op deze datum evenwel nog niet in werking is getreden, treedt het Protocol eerst in werking op het tijdstip waarop de Overeenkomst in werking treedt. Artikel 19 1. Elke Staat die lid wordt van de Europese Unie, kan tot dit Protocol toetreden. 2. De tekst van dit Protocol in de taal van de toetredende Staat, vastgesteld door de Raad van de Europese Unie, is authentiek. 3. De Akten van toetreding worden neergelegd bij de depositaris. 4. Ten aanzien van iedere toetredende Staat treedt dit Protocol in werking negentig dagen na nederlegging van de Akte van toetreding van die Staat, of op de datum van inwerkingtreding van het Protocol, indien dit bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden. Artikel 20 1. De Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van dit Protocol. 2. De depositaris maakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen de stand van de aannemingen en toetredingen, de verklaringen en de voorbehouden alsmede iedere andere met dit Protocol verband houdende kennisgeving bekend. TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigheden hun handtekening onder dit Protocol hebben geplaatst. Gedaan te . . . . ., de . . . . . ., in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde de tekst in elk van deze talen gelijkelijk authentiek, welk exemplaar wordt neergelegd in het archief van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie. (1) PB nr. C 316 van 27. 11. 1995, blz. 48. (1) PB nr. L 166 van 28. 6. 1991, blz. 77. (1) Titel V van het Protocol behoort niet tot het dispositief van het initiatief van de Commissie op grond van artikel K.3, lid 2. Deze titel wordt de Raad bij wijze van indicatie ter overweging voorgelegd teneinde de tekst inhoudelijk aan te vullen. (1) PB nr. L 281 van 23. 11. 1995, blz. 31.