This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61994TJ0151
Judgment of the Court of First Instance (Second Chamber, extended composition) of 11 March 1999. # British Steel plc v Commission of the European Communities. # ECSC Treaty - Competition - Agreements between undertakings, decisions by associations of undertakings and concerted practices - Price-fixing - Market sharing - Systems for the exchange of information. # Case T-151/94.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 11 maart 1999.
British Steel plc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling samenhangende gedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voor informatie-uitwisseling.
Zaak T-151/94.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 11 maart 1999.
British Steel plc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling samenhangende gedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voor informatie-uitwisseling.
Zaak T-151/94.
Jurisprudentie 1999 II-00629
ECLI identifier: ECLI:EU:T:1999:52
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 11 maart 1999. - British Steel plc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling samenhangende gedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voor informatie-uitwisseling. - Zaak T-151/94.
Jurisprudentie 1999 bladzijde II-00629
Pub.RJ bladzijde Pub ext
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum
1 EGKS - Mededingingsregelingen - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - Criteria - Omzet
(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 5)
2 EGKS - Mededingingsregelingen - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - Bepaling van geldboete door gemeenschapsrechter - Volledige rechtsmacht
(EGKS-Verdrag, art. 36, tweede alinea)
1 Volgens artikel 65, lid 5, EGKS-Verdrag moet de Commissie de omzet van de betrokken onderneming als berekeningsbasis nemen voor de op te leggen geldboete wegens inbreuk op de mededingingsregels. Het Verdrag gaat immers uit van het beginsel, dat de omzet die is behaald met de producten die het voorwerp uitmaakten van concurrentiebeperkende gedragingen, een objectieve maatstaf is die de schadelijkheid van deze gedragingen voor de normale mededinging correct weergeeft.
Bij gebreke van verzachtende of verzwarende of andere, behoorlijk bewezen uitzonderlijke omstandigheden is de Commissie volgens het beginsel van gelijke behandeling verplicht, bij de berekening van de geldboete hetzelfde omzetpercentage toe te passen op alle ondernemingen die aan dezelfde inbreuk hebben deelgenomen.
2 De bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is naar haar aard geen nauwkeurige wiskundige operatie. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen van de Commissie, maar dient het met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval een eigen oordeel te vormen.
In zaak T-151/94,
British Steel plc, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Londen, vertegenwoordigd door P. G. H. Collins en J. E. Pheasant, Solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Currall en N. Lorenz, leden van haar juridische dienst, en G. de Bergues, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, later door J.-L. Dewost, directeur-generaal van de juridische dienst, J. Currall en G. Charrier, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door J. Flynn, Barrister bij de balie van Engeland en Wales, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende primair een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG
(Tweede kamer - uitgebreid),
samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, waarnemend voor de kamerpresident, A. Potocki en J. Pirrung, rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23, 24, 25, 26 en 27 maart 1998,
het navolgende
Arrest(1)
De feiten
A - Inleiding
1 Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1; hierna: "beschikking"). De Commissie heeft daarbij vastgesteld, dat zeventien Europese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen hadden deelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen ter vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in de Gemeenschap. Ter zake van deze inbreuken op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag, die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 hadden plaatsgevonden, heeft zij aan veertien ondernemingen uit de betrokken sector geldboeten opgelegd.
2 Verzoekster, British Steel plc (hierna: "British Steel") is de grootste producent van ruwstaal in het Verenigd Koninkrijk. In het boekjaar dat eindigde op 31 maart 1990, bedroeg haar geconsolideerde omzet 5,113 miljard UKL; de verkoop van balken maakte hiervan 286,5 miljoen UKL uit. In 1989 was zij de grootste balkenproducent in de Gemeenschap.
(...)
D - De beschikking
3 De beschikking is verzoekster ter kennis gekomen op 3 maart 1994 en ging vergezeld van een brief van de heer Van Miert, gedateerd 28 februari 1994 (hierna: "Brief"). Het dispositief van de beschikking luidt als volgt:
"Artikel 1
De volgende ondernemingen hebben in de in deze beschikking beschreven mate deelgenomen aan de bij hun naam vermelde concurrentiebeperkende praktijken, welke de normale werking van de mededinging op de gemeenschappelijke markt hebben belet, beperkt en vervalst. Waar geldboeten worden opgelegd, wordt de duur van de inbreuk in maanden aangegeven, behalve in het geval van de harmonisatie van toeslagen, waar deelneming aan de inbreuk met $x' wordt aangegeven.
(...)
British Steel
a) Uitwisseling van vertrouwelijke informatie via het $Poutrelles Committee' (25)
b) Vaststelling van prijzen in het $Poutrelles Committee'(27)
c) Vaststelling van prijzen op de Italiaanse markt(3)
d) Vaststelling van prijzen op de Deense markt(30)
e) Verdeling van de markt, $Traverso-systeem'(3 + 3)
f) Verdeling van de markt, Frankrijk(3)
g) Verdeling van de markt, Italië(3)
h) Verdeling van de markt, British Steel, Ensidesa en Aristrain(8)
i) Verdeling van de markt, British Steel en Ferdofin(30)
j) Harmonisatie van toeslagen(x)
(...)
Artikel 4
Voor de in artikel 1 beschreven inbreuken die na 30 juni 1988 (na 31 december 1989(2) in het geval van Aristrain en Ensidesa) zijn geschied, worden de volgende geldboeten opgelegd:
(...)
British Steel plc32 000 000 ECU
(...)
Artikel 6
Deze beschikking is gericht tot:
(...)
- British Steel plc
(...)"
(...)
De subsidiaire vordering: nietigverklaring van artikel 4 van de beschikking of althans verlaging van de geldboete
(...)
- De omzet als maatstaf voor de berekening van de geldboete
4 Aangaande verzoeksters argument, als zou de Commissie bij het gebruik van de omzet als maatstaf voor de berekening van de geldboete bepaalde factoren buiten beschouwing hebben gelaten waardoor zij het belang van haar omzet in verhouding tot die van haar concurrenten zou hebben overschat, moet eraan worden herinnerd, dat de Commissie volgens artikel 65, lid 5, van het Verdrag de omzet van de betrokken onderneming als berekeningsbasis voor de geldboete moet nemen. Het Verdrag gaat immers uit van het beginsel, dat de omzet die is behaald met de producten die het voorwerp uitmaakten van concurrentiebeperkende gedragingen, als objectieve maatstaf de schadelijkheid van deze gedragingen voor de normale mededinging correct weergeeft.
5 In casu heeft verzoekster niet aangetoond, dat zij ongelijk is behandeld doordat de Commissie bij de berekening van de geldboete van de bij dezelfde inbreuk betrokken ondernemingen telkens hetzelfde percentage van de omzet heeft toegepast. Bij gebreke van verzachtende of verzwarende of andere, behoorlijk bewezen uitzonderlijke omstandigheden is de Commissie integendeel volgens het beginsel van gelijke behandeling verplicht, bij de berekening van de geldboete hetzelfde referentiepercentage toe te passen op ondernemingen die aan dezelfde inbreuk hebben deelgenomen.
6 Met betrekking tot het argument van verzoekster, dat uitgegaan dient te worden van de omzet van de producten die daadwerkelijk overeenkomstig de betrokken afspraken zijn verkocht, en niet naar de omzet van alle producten van dezelfde soort die door de onderneming zijn verkocht, ongeacht of daarbij ongeoorloofde praktijken zijn toegepast, herinnert het Gerecht eraan, dat de Commissie volgens artikel 65, lid 5, boeten kan opleggen tot 200 % van de bereikte omzet van de producten die het voorwerp uitmaken van de overeenkomst, tenzij de bedoeling heeft voorgezeten de productie, de technische ontwikkeling of de investeringen te beperken, in welk geval de verhoging tot 10 % van de jaaromzet van de betrokken ondernemingen kan bedragen.
7 Aangezien verzoekster in volle omvang heeft deelgenomen aan overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen die de gehele EGKS-markt konden schaden, heeft de Commissie terecht rekening gehouden met haar gehele balkenomzet in de Gemeenschap, waarbij zij overigens de geldboete heeft gedifferentieerd naar de geografische omvang van elke afzonderlijke inbreuk.
(...)
- Duur van de inbreuk
8 Naar het oordeel van het Gerecht kan er terecht worden gesproken van een inbreuk van lange duur, wanneer gedurende 25 tot 30 maanden binnen het geïnstitutionaliseerd kader van talloze producentenbijeenkomsten is deelgenomen aan een reeks overeenkomsten en concurrentiebeperkende gedragingen tot vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie. Overigens blijkt, anders dan wat verzoekster stelt, uit het dossier niet, dat de Commissie bij de berekening van de geldboete de periode vóór 30 januari 1988 in aanmerking heeft genomen.
(...)
De uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht
9 Artikel 1 van de beschikking is door het Gerecht reeds nietig verklaard wat betreft de daarin aan verzoekster verweten deelneming aan een overeenkomst tot verdeling van de Italiaanse markt (zie hiervóór, punt 419). De door de Commissie ter zake opgelegde geldboete bedraagt 252 600 ECU.
10 Er dient op te worden gewezen, dat de overeenkomst tot verdeling van de markt tussen verzoekster en Ferdofin (zie hiervóór, punten 434 e.v.) enkel betrekking had op de Britse markt, en niet op de Italiaanse. Anders dan in de berekening van de Commissie moet de Italiaanse markt dus worden uitgesloten van de bij de berekening van de geldboete in aanmerking te nemen factoren, hetgeen op basis van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode leidt tot een verlaging met 1 684 200 ECU.
11 Om de hiervóór in punt 477(3) genoemde redenen dient voorts wat de geldboete ter zake van de prijsvaststelling op de Deense markt betreft de periode van 1 juli tot en met 31 december 1988 buiten beschouwing te blijven; op basis van de door de Commissie toegepaste methode brengt dit een verlaging met 40 100 ECU mee.
12 Het Gerecht heeft ook de verhoging van verzoeksters boete wegens recidive, door de Commissie bepaald op 8 040 100 ECU, om de hierboven aangehaalde redenen (zie hiervóór, punten 631 e.v.(4)) nietig verklaard.
13 Verder dient te worden opgemerkt, dat noch in artikel 1 van de beschikking, noch in de eerste tabel in punt 314 van de beschikking, die een overzicht bevat van de verschillende overeenkomsten tot vaststelling van prijzen, de deelname van verzoekster aan een overeenkomst tot vaststelling van prijzen op de Spaanse markt wordt vermeld. Uit de gedetailleerde uitleg die in de loop van het geding door de Commissie is verstrekt, blijkt evenwel, dat voor deze inbreuk een geldboete van 320 800 ECU aan verzoekster is opgelegd. Volgens de Commissie, die ter zake verwijst naar de punten 174 en 276 van de beschikking, zijn die elementen kennelijk bij vergissing niet overgenomen in punt 314 en artikel 1 van de beschikking.
14 Aangezien in het dispositief van de beschikking niet wordt vastgesteld, dat verzoekster aan deze inbreuk heeft deelgenomen, mag er bij de berekening van de geldboete geen rekening mee worden gehouden. De geldboete dient dus op basis van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode met 320 800 ECU te worden verlaagd.
15 Ten slotte dient om de hiervóór (in de punten 652(5) e.v.) genoemde redenen het totaalbedrag van de wegens de overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen tot vaststelling van prijzen opgelegde geldboete met 15 % te worden verlaagd, aangezien de Commissie de anticoncurrentiële gevolgen van de vastgestelde inbreuken enigszins heeft overschat. Rekening houdend met de reeds genoemde verminderingen in verband met de prijsovereenkomsten op de Spaanse en de Deense markt leidt dit op basis van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode tot een verlaging met 1 669 200 ECU.
16 Uitgaande van de methode van de Commissie zou de geldboete van verzoekster derhalve met 12 007 000 ECU moeten worden verlaagd.
17 De bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is naar haar aard geen nauwkeurige wiskundige operatie. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningen van de Commissie, maar dient het met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval een eigen oordeel te vormen.
18 Gelet op de omstandigheden van het geval is de algemene aanpak die de Commissie ter bepaling van de hoogte van de geldboeten heeft gevolgd (zie hiervóór(6)), naar het oordeel van het Gerecht gerechtvaardigd. De inbreuken waar het hier om gaat, te weten het vaststellen van prijzen en verdelen van markten, hetgeen in artikel 65, lid 1, van het Verdrag uitdrukkelijk wordt verboden, moeten immers als bijzonder zwaar worden beschouwd, aangezien zij een rechtstreekse ingreep in de belangrijkste mededingingsparameters op de betrokken markt betekenen. Ook de aan verzoekster ten laste gelegde systemen voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie hadden op soortgelijke wijze een verdeling van de markten aan de hand van de traditionele handelsstromen ten doel. Alle voor de geldboete in aanmerking genomen inbreuken zijn na het einde van de crisisregeling en na desbetreffende waarschuwingen aan het adres van de ondernemingen gepleegd. Naar het Gerecht heeft vastgesteld, was het algemene doel van de betrokken overeenkomsten en praktijken juist, de met het vervallen van de crisisregeling gepaard gaande terugkeer naar de normale mededinging te verhinderen of te vervalsen. Bovendien wisten de ondernemingen, dat die overeenkomsten en praktijken onrechtmatig waren, en hebben zij ze bewust voor de Commissie geheim gehouden.
19 Gelet op het voorgaande en op de inwerkingtreding van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PB L 162, blz. 1) op 1 januari 1999 moet de geldboete worden bepaald op 20 000 000 euro.
De subsidiaire vordering tot terugbetaling van de geldboete, vermeerderd met vertragingsrente
20 Aangaande de vordering tot terugbetaling van de geldboete, vermeerderd met vertragingsrente, voor het geval de geldboete nietig zou worden verklaard of zou worden verminderd, volstaat het erop te wijzen, dat volgens artikel 34 van het Verdrag de Commissie de maatregelen dient te nemen die de tenuitvoerlegging van het onderhavige arrest meebrengt.
(...)
rechtdoende:
1) Verklaart artikel 1 van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten nietig voor zover verzoekster daarin ten laste wordt gelegd, gedurende drie maanden te hebben deelgenomen aan een overeenkomst tot verdeling van de Italiaanse markt.
2) Bepaalt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 94/215 aan verzoekster opgelegde geldboete op 20 000 000 euro.
3) Verwerpt het beroep voor het overige.
4) Verwijst verzoekster in haar eigen kosten alsmede in de helft van de kosten van de Commissie. Verstaat dat de Commissie de helft van haar eigen kosten zal dragen.
(1) - De rechtsoverwegingen van het onderhavige arrest zijn grotendeels identiek aan of stemmen overeen met die van het arrest van het Gerecht van 11 maart 1999, Thyssen/Commissie (T-141/94, Jurispr. blz. II-347), met uitzondering van met name de punten 74-91, 373-378 en 413-428 daarvan, die niet terugkomen in het onderhavige arrest. Ook zijn de inbreuken op artikel 65, lid 1, van het Verdrag, die verzoekster op bepaalde nationale markten zou hebben gepleegd, niet dezelfde als in de zaak Thyssen/Commissie aan de orde waren. De gedeeltelijke nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking berust in casu in wezen op het ontbreken van bewijs voor verzoeksters deelneming aan de in punt 1 van het dictum van het onderhavige arrest bedoelde inbreuk.
(2) - Deze datum wordt vermeld in de Franse en de Spaanse versie van de beschikking. In de Duitse en de Engelse versie wordt als datum 31 december 1988 vermeld.
(3) - Zie arrest Thyssen/Commissie, punt 451.
(4) - Zie arrest Thyssen/Commissie, punten 614 e.v.
(5) - Zie arrest Thyssen/Commissie, punten 640 e.v.
(6) - Zie arrest Thyssen/Commissie, punt 577.