This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012SC0417
COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT EXECUTIVE SUMMARY OF THE IMPACT ASSESSMENT Accompanying the document Revision of Regulation (EC) No 1346/2000 on insolvency proceedings
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de herziening van Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de herziening van Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures
/* SWD/2012/0417 final */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de herziening van Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures /* SWD/2012/0417 final */
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE
COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij de herziening van Verordening (EG) nr.
1346/2000 betreffende insolventieprocedures 1. Inleiding De Europese Unie beleeft de grootste
economische crisis uit haar bestaan en daarom heeft de Europese Raad al
meermaals de klemtoon gelegd op de rol van de Unie in het bevorderen van
duurzame groei en het stimuleren van financiële consolidatie. Groei maakt
derhalve de kern uit van de agenda van de Commissie over justitie (‘Justitie
voor groei’). Een van de maatregelen ter ondersteuning van
economische activiteiten op het gebied van justitie is de herziening van
Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende
insolventieprocedures (hierna "de verordening" genoemd). Van 2009 tot
2011 gingen in de EU jaarlijks gemiddeld 200 000 ondernemingen failliet,
hetgeen leidde tot een direct verlies van 1,7 miljoen banen per jaar. Ongeveer
een kwart van deze faillissementen heeft een grensoverschrijdend aspect en valt
derhalve onder de verordening. Aangezien ondernemingen die grensoverschrijdend
handel drijven, doorgaans groter zijn dan gemiddeld, zal het aandeel ervan in
het banenverlies groter zijn dan het aandeel ervan in het aantal
faillissementen, zelfs voordat rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de
schuldeisers van deze ondernemingen. De Commissie heeft de herziening van de
verordening in haar werkprogramma voor 2012 opgenomen, overeenkomstig de
herzieningsbepaling van artikel 46 van de verordening. De herziening is in
overeenstemming met Europa 2020, de Small Business Act, de jaarlijkse
groeianalyse 2012 en de Single Market Act II. In oktober 2011 nam het
Europees Parlement een resolutie aan waarin het verzocht om de herziening van
de verordening en aanbeval specifieke aspecten van het insolventie- en het
ondernemingsrecht te harmoniseren. De herziening zal samen met een verslag over
de toepassing worden aangenomen, overeenkomstig de herzieningsbepaling van de
verordening. 2. Beschrijving van het probleem 2.1. Evaluatie van de verordening Bij Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende
insolventieprocedures wordt een rechtskader voor grensoverschrijdende
insolventie in de Europese Unie vastgesteld. De verordening bevat uniforme
regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging
van beslissingen inzake insolventie en het toepasselijke recht. Zij voorziet
ook in de coördinatie van meerdere procedures betreffende dezelfde schuldenaar.
In het kort: ·
de verordening is van toepassing op natuurlijke
personen en rechtspersonen wanneer de schuldenaar goederen of schuldeisers
heeft in meer dan een lidstaat; ·
het gerecht van de plaats waar het centrum van de
voornaamste belangen van de schuldenaar (hierna “CVVB” genoemd) zich bevindt,
is bevoegd om de hoofdinsolventieprocedure te openen.
De beslissing om de procedure te openen en alle andere beslissingen van
dat gerecht worden in alle andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd; ·
secundaire procedures kunnen worden geopend in elke
lidstaat waar de schuldenaar een vestiging heeft; dat wil zeggen: elke plaats
waar de schuldenaar economische activiteiten uitoefent.
De gevolgen van de secundaire procedure blijven beperkt tot de goederen
die zich in die lidstaat bevinden. De curator
van de secondaire procedure moet samenwerken met zijn tegenhanger in de
hoofdprocedure (en omgekeerd) om de procedures te coördineren, en ·
het op een insolventieprocedure toepasselijke recht
is in beginsel het recht van het land waar de procedure wordt geopend. Dat recht bepaalt met name de rangorde van de
vorderingen en de procedurele rechten van de schuldeiser. Hoewel de verordening in het algemeen als
succesvol wordt beschouwd voor het vergemakkelijken van grensoverschrijdende
insolventieprocedures binnen de Europese Unie, heeft de evaluatie een aantal
problemen inzake de tenuitvoerlegging van de verordening blootgelegd. Daaruit blijkt ook dat de huidige prioriteiten van
de EU en de nationale praktijken op het gebied van insolventierecht in de
verordening onvoldoende tot hun recht komen, met name wat betreft het
bevorderen van de redding van ondernemingen in moeilijkheden. De
belangrijkste problemen die bij de evaluatie van de verordening aan het licht
kwamen, zijn: (1)
belemmeringen van de redding van ondernemingen en
van het vrije verkeer van ondernemingen en van personen die van schulden zijn
bevrijd; (2)
moeilijkheden om te bepalen welk gerecht bevoegd is
om een procedure te openen; (3)
inefficiënte grensoverschrijdende procedures; (4)
geen rechtskader voor de insolventie van groepen
ondernemingen. In dit deel worden deze vier problemen
geanalyseerd en worden zij samen behandeld omdat zij met elkaar verband houden;
zij worden in twee categorieën ingedeeld. 2.2. Probleemgroep 1: Problemen
betreffende het toepassingsgebied van de verordening De eerste groep problemen heeft betrekking op
kwesties die verband houden met hiaten in het huidige toepassingsgebied van de
verordening, zoals het gebrek aan bepalingen over pre-insolventieregelingen,
bepalingen inzake schuldbevrijdingsprocedures voor natuurlijke personen en
specifieke regels over groepen ondernemingen. 2.2.1. Nationale
insolventieprocedures die als doel hebben ondernemingen te redden, vallen niet
onder de verordening Sinds de verordening is aangenomen, hebben
veel lidstaten hun insolventierecht bijgewerkt door nieuwe procedures in te
voeren die als doel hebben ondernemingen te redden, een tweede kans te geven
aan eerlijke ondernemers en natuurlijke personen schuldbevrijding toe te
kennen. Uit de Heidelbergstudie is gebleken dat bijna tweederde van de
lidstaten over pre-insolventie- of hybride procedures (schuldenaar die zijn
goederen in bezit houdt) beschikt die niet onder de verordening vallen. Deze
procedures hebben tot doel gezonde ondernemingen te redden en banen te behouden
en de economische voordelen ervan worden algemeen erkend. Wanneer procedures niet onder de verordening
vallen, worden de gevolgen ervan niet in de hele EU erkend, met name de
schorsing van de individuele handhavingsmaatregelen. Bijgevolg kunnen
buitenlandse schuldeisers doorgaan met individuele handhavingsmaatregelen tegen
de onderneming en haar goederen en zijn zij minder bereid om ten volle deel te
nemen aan herstructureringsonderhandelingen of in te stemmen met
reddingsplannen. Als gevolg daarvan kan de kans om de onderneming te redden,
tenietgaan en kunnen banen verloren gaan. De respondenten van de
openbare raadpleging hebben op deze problemen gewezen; 51 % van hen vond het
feit dat de pre-insolventie- of hybride insolventieprocedures niet worden
geregeld, problematisch; 59 % vond ook
dat de nationale pre-insolventieprocedures onder de verordening moesten vallen. Tussen 2009 en 2011 zijn in de EU jaarlijks
meer dan 200 000 ondernemingen failliet gegaan. Naar
schatting zijn jaarlijks ongeveer 1,7 miljoen banen verloren gegaan. Geschat wordt dat ongeveer 5 miljoen Europese
ondernemingen in andere lidstaten klanten, schuldeisers of zakenpartners hebben
en derhalve bij een geval van insolventie potentieel als schuldenaars of
schuldeisers door de verordening worden geraakt. Jaarlijks
zullen ongeveer 50 000 ondernemingen (1 % van 5 miljoen) schuldenaar
en ten minste dubbel zoveel schuldeiser zijn bij een grensoverschrijdende
insolventie. Grensoverschrijdende insolventie treft vooral
grote ondernemingen omdat deze vaker grensoverschrijdend zaken doen dan kmo's.
De insolventie van een grote onderneming heeft belangrijke gevolgen voor de
Europese economie omdat grote ondernemingen, hoewel zij slechts 0,2 % van
de Europese ondernemingen uitmaken, goed zijn voor 30 % van de banen in de
EU en 41 % van de bruto toegevoegde waarde creëren. Dikwijls worden grote
ondernemingen beleverd door kleine ondernemingen, die eventueel in het
buitenland zijn gevestigd, zodat de insolventie van een grote onderneming grote
negatieve domino-effecten kan hebben. 2.2.2. De verordening bestrijkt de
volledige waaier van persoonlijke insolventieprocedures van de lidstaten niet
doeltreffend Dat steeds meer Europeanen zich persoonlijk
overmatig in de schulden steken, heeft veel lidstaten ertoe gebracht persoonlijke
insolventieprocedures in te stellen. Dit weerspiegelt het toenemende bewustzijn
dat insolventie en de daaruit voortvloeiende persoonlijk schuld een belangrijke
belemmering vormen voor het ondernemerschap. Het bieden van de mogelijkheid van
schuldbevrijding, heeft ook als doel de negatieve sociale gevolgen tegen te
gaan die particuliere overmatige schuldenlast voor de betrokken personen heeft. Verscheidene persoonlijke
insolventieprocedures, waaronder schuldbevrijding, vallen onder de verordening,
maar vele andere niet. Bijgevolg blijven schuldenaars aansprakelijk jegens
buitenlandse schuldeisers. Dat sommige
persoonlijke insolventieprocedures niet onder de verordening vallen, belemmert derhalve
eerlijke ondernemers en van schulden bevrijde personen een tweede kans te
krijgen en ten volle de mogelijkheden van de interne markt te benutten. Dit is in strijd met het EU-beleid inzake
ondernemerschap. Naar schatting zijn er jaarlijks ongeveer
200 000 gevallen van persoonlijke insolventie die thans niet onder de
verordening vallen. De helft van de respondenten van
de openbare raadpleging (49 %) was het ermee eens dat de verordening
ook op particulieren/zelfstandigen betrekking moet hebben, terwijl een
derde (34 %) het daarmee oneens was; tot de voorstanders behoorden rechters,
insolventiefunctionarissen en academici. Sommige respondenten vonden niet dat
een uitbreiding ook op consumenten moest slaan. 2.2.3. De verordening regelt de
insolventie van groepen ondernemingen niet doeltreffend Hoewel veel gevallen van grensoverschrijdende
insolventie betrekking hebben op groepen ondernemingen, bevat de
insolventieverordening geen specifieke regels voor de insolventie van een
multinationale groep van ondernemingen. Het voornaamste uitgangspunt van de
insolventieverordening bestaat daarin dat de insolventieprocedure betrekking
heeft op een enkele rechtspersoon en dat in beginsel voor de individuele leden
van de groep afzonderlijke procedures moeten worden geopend. De coördinatie van
de insolventieprocedures die voor een moedermaatschappij en voor haar
dochterondernemingen afzonderlijk worden geopend, is niet verplicht. Deze situatie vermindert de kans op een
geslaagde herstructurering en doet de waarde van de goederen van de groep
dalen. Volgens het verslag van de Reflectiegroep over de toekomst van het
EU-vennootschapsrecht van april 2011 is een internationale groep van
ondernemingen de gangbare vorm van Europese grote ondernemingen
geworden. Naar schatting worden jaarlijks 2 100 ondernemingen (waarvan
2000 kmo's) geraakt door moeilijkheden in verband met de insolventie van een
groep. Bijna de helft van de respondenten van de openbare raadpleging (49 %)
vond dat de verordening niet doeltreffend werkt voor insolventie van
multinationale groepen, terwijl 30 % vond van wel. 2.3. Probleemgroep 2: Problemen
bij de uitvoering van de verordening Bij de uitvoering van de verordening deden
zich een aantal moeilijkheden voor en deze kunnen als volgt worden gegroepeerd. 2.3.1. Geen definitie van het centrum
van de voornaamste belangen en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden voor het
bepalen van de bevoegdheid om insolventieprocedures te openen en forum shopping Volgens de verordening moet de
hoofdinsolventieprocedure worden geopend voor de gerechten van de lidstaat waar
het centrum van de voornaamste belangen (CVVB) van de schuldenaar zich bevindt.
De zaak wordt behandeld in de lidstaat van het CVVB en volgens het
insolventierecht van die staat, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het openen
van secundaire procedures. Hoewel 77 % van de respondenten van de
openbare raadpleging het gebruik van het CVVB goedkeurde om de bevoegdheid voor
de hoofdprocedure te bepalen, heeft de toepassing ervan in de praktijk tot
moeilijkheden aanleiding gegeven aangezien nationale gerechten niet voldoende
op de hoogte zijn van de jurisprudentie van het HJEU in de zaken Eurofood en
Interedil. Voorts bevat de verordening geen uitdrukkelijke verplichting voor
het gerecht dat een insolventieprocedure opent, om de internationale
bevoegdheid te onderzoeken. Het risico bestaat dat dit leidt tot het openen van
parallelle hoofdprocedures met bevoegdheidsconflicten. Er kwam ook kritiek op de verordening omdat
zij het ondernemingen en natuurlijke personen die het systeem misbruiken,
mogelijk maakt aan forum shopping te doen door hun CVVB naar een andere
lidstaat te verplaatsen. Niet alle verplaatsingen zijn echter verkeerd. Het
probleem van forum shopping is in wezen te wijten aan verschillen tussen de
nationale insolventiewetgevingen. Het Hof van Justitie heeft zaken aanvaard van ondernemingen
die hun CVVB verplaatsen als een legitieme uitoefening van de
vrijheid van vestiging. In verscheidene zaken
heeft de verplaatsing van het CVVB naar het Verenigd Koninkrijk geleid tot de
succesvolle herstructurering van een onderneming door de flexibiliteit die het
Engelse insolventierecht ondernemingen biedt. Ook in zaken van natuurlijke personen met
een overmatige schuldenlast werd melding gemaakt van het verplaatsen van
het CVVB. Dit fenomeen wordt
"faillissementstoerisme" genoemd. Faillissementstoerisme is
problematisch omdat een schuldenaar voordeelt haalt uit een gunstigere
insolventieregeling in een ander rechtsgebied zonder dat hij echt naar de
andere lidstaat verhuist, ten nadele van zijn schuldeisers die hun vorderingen
niet kunnen afdwingen. Kwesties in verband met het bepalen van het CVVB
geven vaak aanleiding tot geschillen, maar het aantal CVVB-geschillen daalt
wel. Uit onderzoek is gebleken dat in 40-50 %
van de zaken CVVB-kwesties opduiken, zij het niet steeds als een betwiste
kwestie. Het is moeilijk te bepalen in welke
mate de verplaatsing van het CVVB onrechtmatig wordt gebruikt, deels vanwege
uiteenlopende standpunten over de vraag of de verplaatsing van het CVVB
werkelijk onrechtmatig is en deels omdat door de tekortkomingen in het
procedurele kader, niet alle onrechtmatige verplaatsingen van het CVVB aan het
licht komen. Uit statistieken van het Verenigd
Koninkrijk blijkt dat in minder dan 100 zaken per jaar de verplaatsing van het CVVB
als onrechtmatig kan worden beschouwd. 2.3.2. Verhouding tussen de
hoofdprocedures en de secondaire procedures in het kader van de verordening Op grond van de verordening kan een secundaire
procedure worden geopend wanneer de schuldenaar in het betrokken land een
vestiging heeft. Het moet echter om
ontbindings- of liquidatieprocedures gaan, en dus niet om herstructurerings- of
herstartprocedures. Dit vereiste heeft tot de
kritiek geleid dat de verordening eerder op liquidatie gericht is dan op
herstructurering en daarom onverenigbaar is met de hedendaagse cultuur van
"redding van ondernemingen". Een
grote meerderheid van de belanghebbenden vindt dat een probleem. Het beperkte toepassingsgebied van secondaire
procedures kan een belemmering vormen voor de succesvolle herstructurering van
een onderneming met filialen in verscheidene lidstaten, waardoor de totale
waarde van de goederen van de schuldenaar daalt en banen verloren gaan. Derhalve versterkt dit subprobleem het eerste
subprobleem dat de huidige verordening een belemmering vormt voor de
continuïteit van ondernemingen en het behoud van banen. Het systeem van secundaire procedures werd
ingevoerd om de belangen van lokale schuldeisers te beschermen en/of het beheer
van complexe zaken te vergemakkelijken. In de
praktijk kunnen secundaire procedures echter zowel het doeltreffend
vermogensbeheer als de succesvolle reorganisatie van een onderneming
belemmeren. Door deze procedures worden bepaalde goederen aan de controle van
de curator in de hoofdprocedure onttrokken. Zij doen tevens de procedurekosten
stijgen aangezien een extra insolventiefunctionaris moet worden betaald.
Secondaire procedures worden minder vaak gebruikt omdat ondernemingen geneigd
zijn om hun grensoverschrijdende activiteiten via dochterondernemingen te
organiseren. Het gebruik van filialen blijft echter de norm in de
luchtvaartsector, met veel grote vermogensbestanddelen en veel werknemers. Naar
schatting gaan jaarlijks ongeveer 700 ondernemingen met filialen in een
andere lidstaat failliet en worden enkele honderden secundaire
procedures geopend. Alle betrokken partijen melden dat wanneer een
secundaire procedure wordt geopend, er geen coördinatie is tussen de
hoofdprocedure en de secundaire procedure. De verordening verplicht insolventiefunctionarissen
om informatie te delen en met elkaar samen te werken. Verenigingen van insolventiefunctionarissen
hebben verscheidene richtsnoeren voor functionarissen opgesteld over samenwerking
en communicatie bij grensoverschrijdende insolventie. Insolventiefunctionarissen
en gerechten hebben gemeld dat de samenwerking in de praktijk niet doeltreffend
is. De extra kosten van samenwerking, taalbarrières en nationale
procedureregels op grond waarvan geen informatie mag worden vrijgegeven, kunnen
ook een bron van moeilijkheden bij samenwerking zijn. Bovendien bestaan er geen
soortgelijke samenwerkingsverplichtingen tussen de gerechten en tussen de
curatoren en de gerechten. Bijgevolg wordt de rechter in de hoofdprocedure niet
geïnformeerd over de ontwikkelingen in de secondaire procedures alvorens een
beslissing te nemen over verdere maatregelen en omgekeerd. Uiteindelijk worden
de procedures daardoor minder doeltreffend, langer en duurder en gaan kansen
verloren om de waarde van de goederen te maximaliseren. 70 % van de
respondenten van de openbare raadpleging was ontevreden over de coördinatie
tussen de hoofdprocedures en de secundaire procedures. 61 % gaf een
soortgelijk antwoord in het Heidelbergverslag. 2.3.3. Moeilijkheden bij de
praktische uitvoering die verband houden met het gebrek aan openbaarheid van
beslissingen in een insolventieprocedure en met het indienen van vorderingen Een gerecht dat een insolventieprocedure
opent, moet weten of de onderneming of persoon reeds het voorwerp uitmaakt van
een insolventieprocedure in een andere lidstaat. Thans worden beslissingen niet
systematisch openbaar gemaakt of geregistreerd in de lidstaten waar een
procedure wordt geopend of in de lidstaten waar er een vestiging is. Het
ontbreken van informatie over procedures heeft geleid tot het onnodig openen
van parallelle procedures. Het is ook van belang dat de beslissing waarmee een
procedure wordt afgesloten, kan worden geraadpleegd. Op twee lidstaten na, wordt in alle
lidstaten de informatie over insolventieprocedures centraal verzameld. Terwijl de insolventieprocedures betreffende rechtspersonen in elke
lidstaat worden geregistreerd, wordt insolventie van natuurlijke personen
slechts in sommige lidstaten geregistreerd. Slechts 14 lidstaten nemen
beslissingen op in een insolventieregister dat online en kosteloos publiek
toegankelijk is. 9 andere lidstaten maken sommige gegevens over insolventie
beschikbaar in een elektronische gegevensbank, bv. een ondernemingsregister of
een elektronische versie van het staatsblad. In de evaluatiestudie en door respondenten van
de openbare raadpleging (in het bijzonder de Europese vereniging van kmo's)
wordt gemeld dat schuldeisers moeilijkheden ondervinden bij het indienen van
vorderingen op grond van de Europese insolventieverordening. De curatoren informeren de schuldeisers niet steeds
tijdig over hun recht om een vordering in te dienen. Dit
kan leiden tot het volledige verlies van de vordering wanneer deze wordt ingediend
nadat de termijnen daarvoor volgens het nationale recht zijn verstreken. Deze kosten en moeilijkheden schrikken kleine
schuldeisers af. De gemiddelde kosten van het indienen van een vordering
voor een buitenlandse schuldeiser worden geraamd op ongeveer 2 000 euro in
een grensoverschrijdende situatie. 2.4. Recht van de EU om op te
treden: rechtsgrondslag, subsidiariteit en evenredigheid Artikel 81, lid 2, onder a), c) en f), VWEU
zou de rechtsgrondslag vormen voor de herziening. De maatregelen zouden volgens
de gewone wetgevingsprocedure worden vastgesteld. De ontwikkeling door de EU
van doeltreffendere grensoverschrijdende insolventieregels is volledig in
overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. De kwestie heeft
grensoverschrijdende aspecten die niet op een bevredigende manier door
afzonderlijk optreden van de lidstaten kunnen worden geregeld. Bovendien zouden
maatregelen op EU-niveau duidelijke voordelen opleveren (in vergelijking met
maatregelen van de lidstaten) wat de doeltreffendheid betreft. 3. Beleidsdoelstellingen Algemene doelstelling De doeltreffendheid van het Europese kader voor het oplossen van grensoverschrijdende insolventiezaken verbeteren om ervoor te zorgen dat de interne markt tijdens economische crises soepel en veerkrachtig functioneert. Specifieke doelstellingen Ervoor zorgen dat nationale procedures inzake insolventie die bijdragen tot de redding van ondernemingen, de bescherming van investeringen, het behoud van banen en de aanmoediging van het ondernemerschap, in de hele EU worden erkend; en een tweede kans geven aan eerlijke ondernemers en consumenten met een overmatige schuldenlast; Schuldeisers meer rechtszekerheid bieden en zo grensoverschrijdende handel en investeringen aanmoedigen; De afwikkeling van grensoverschrijdende insolventie doeltreffender maken waardoor de belangen van alle schuldeisers en andere belanghebbenden, waaronder de schuldenaar, worden beschermd; Het beheer van de insolventie van een lid van een multinationale groep van ondernemingen doeltreffender maken en op die manier de waarde van de goederen van de ondernemingen maximaliseren en hun redding vergemakkelijken. Operationele doelstellingen Het probleem van het toepassingsgebied van de verordening aanpakken, omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met het toegenomen gebruik van niet-liquidatieprocedures (bv. pre-insolventie- en hybride procedures); een procedure opzetten om de verordening aan te passen aan ontwikkelingen in het nationale insolventierecht en om herstructurerings-, pre-insolventie en hybride procedures onder de secundaire procedures te kunnen laten vallen; De regels betreffende de bevoegdheid om een insolventieprocedure te openen, verduidelijken zonder afbreuk te doen aan de rechtmatige uitoefening door ondernemingen en natuurlijke personen van hun recht om zich in de Unie vrij te verplaatsten en er zich te vestigen; Het procedurele kader voor het nemen van een besluit over de bevoegdheid verbeteren en ervoor zorgen dat belanghebbenden daartegen beroep bij een rechter kunnen aantekenen; De coördinatie tussen gerechten en functionarissen verbeteren, zowel voor als tijdens de procedure; de transparantie vergroten door de publicatie van alle relevante beslissingen in elke lidstaat te verplichten; en de toegang tot de rechter vergemakkelijken, met name voor kmo's, door maatregelen te nemen om het indienen van vorderingen te vergemakkelijken; en Een specifiek rechtskader tot stand brengen voor insolventie van groepen. 4. Beleidsopties Om de bovenstaande problemen aan te pakken en
de vermelde doelstellingen te bereiken, werden drie beleidsopties vastgesteld,
te weten: 1) status quo, of basisscenario; 2) optie A: bijwerken van de bestaande
verordening en tegelijk het huidige evenwicht tussen schuldeisers en
schuldenaars en tussen universaliteit en territorialiteit behouden; en 3) optie B: de uitgangspunten van de
verordening wijzigen en enige onderlinge afstemming of convergentie van de
nationale insolventiewetgevingen en procedures vereisen. De volgende bladzijde bevat een tabel met de
aspecten van elk van deze opties, in het licht van de problemen die in twee
categorieën zijn ingedeeld. Opties A en B
hebben bepaalde aspecten gemeen aangezien beide het toepassingsgebied van de
verordening zouden uitbreiden, bv. wat de nationale insolventieregisters en de
vereenvoudigde procedures voor de indiening van een vordering betreft. Probleem || Status quo (basisscenario) || Optie A ‘Bijwerken van het kader voor grensoverschrijdende insolventieprocedures’ || Optie B ‘Naar een onderlinge afstemming van nationale insolventiewetgevingen en -procedures’ Beperkt toepassingsgebied van de insolventieverordening || Het toepassingsgebied en definitie van de verordening bevatten niet de pre-insolventie-, de hybride en de meeste persoonlijke insolventieprocedures. || Het toepassingsgebied van de verordening uitbreiden tot hybride procedures, pre-insolventieprocedures en persoonlijke insolventieprocedures en het vereiste dat dat secundaire procedures liquidatieprocedures moeten zijn, opheffen. Geen regels voor groepen ondernemingen || Coördinatie van hoofdprocedures via algemene samenwerkingsmechanismen, met indien nodig de optie om een leidende insolventiefunctionaris te benoemen. || Een enkel gerecht bevoegd voor alle hoofdprocedures; aanstelling van een enkele curator voor alle leden van de groep (‘procedurele consolidatie’). Moeilijkheden bij de uitvoering van de insolventieverordening || Geen publicatieverplichting en niet alle lidstaten hebben een elektronisch insolventieregister. || De lidstaten verplichten alle relevante beslissingen in insolventieprocedures te publiceren in een nationaal elektronisch register en gemeenschappelijke categorieën definiëren om nationale registers te kunnen koppelen via het e-justitieportaal. Geen standaardformulieren om vorderingen in te dienen. De procedures verlopen volledig volgens nationaal recht. || Op EU-niveau procedures en een standaardformulier vaststellen voor het indienen van vorderingen en de lidstaten aanmoedigen om in elektronische middelen te voorzien voor het indienen van vorderingen. De bevoegdheid blijft bij het CVVB, dat door de jurisprudentie wordt gedefinieerd. || Het procedurele kader verbeteren en rechters opleiden met betrekking tot de verordening. || Elementen van de nationale insolventiewetgevingen harmoniseren Coördinatie is beperkt tot coördinatie tussen functionarissen. || Secundaire procedures behouden maar de coördinatie met de hoofdprocedure verbeteren, voor en tijdens de secundaire procedures. || Secundaire procedures afschaffen. 4.1. Optie A Eerste element: het
toepassingsgebied van de verordening uitbreiden tot hybride procedures,
pre-insolventieprocedures en persoonlijke insolventieprocedures en het vereiste
dat dat secundaire procedures liquidatieprocedures moeten zijn, opheffen. De definitie van insolventieprocedure zou
worden verbreed en ook hybride, pre-insolventie- en persoonlijke
insolventieprocedures omvatten. Nationale
insolventieprocedures die door de lidstaten worden aangemeld en die onder de
definitie van de verordening vallen, zouden in de bijlage worden opgenomen. De definitie zou met name vereisen dat de
insolventieprocedures een zeker rechterlijk toezicht zouden impliceren, hetgeen
noodzakelijk is voor de erkenning op grond van wederzijds vertrouwen. De Commissie zou als taak krijgen ervoor te zorgen
dat uitsluitend procedures die in overeenstemming zijn met de definitie, in de
bijlage bij de verordening worden opgenomen. Het huidige vereiste dat secundaire procedures
"liquidatieprocedures" moeten zijn, zou worden opgeheven zodat ook
procedures ter bevordering van herstructurering eronder vallen. Tweede element: coördinatie
van hoofdprocedures via algemene samenwerkingsmechanismen, met indien nodig de
optie om een leidende insolventiefunctionaris te benoemen. Optie A zou de entity-by-entity-benadering van de
verordening behouden maar voorzien in coördinatie van de insolventieprocedures
betreffende leden van dezelfde groep. Die
coördinatie zou op drie manieren tot stand komen: (1)
De curatoren van de verschillende
hoofdprocedures zouden verplicht zijn om te communiceren en samen te werken,
met name door te proberen een reorganisatieplan te ontwikkelen voor de insolvente
leden van de groep. Deze verplichting zou
voortbouwen op het bestaande mechanisme voor coördinatie tussen curatoren in
hoofdprocedures en secundaire procedures. (2)
Ten tweede zouden de voor de verschillende
hoofdgerechten bevoegde gerechten op grond van de verordening verplicht zijn
informatie te delen en samen te werken, bv. door dezelfde curatoren aan te
stellen die hebben aangegeven dat zij met elkaar kunnen samenwerken. (3)
Ten derde zou de curator in de hoofdprocedure inzake
een lid van de groep verplicht zijn om te communiceren en samen te werken met
de gerechten die bevoegd zijn voor de procedures betreffende een ander lid van
de groep. Voor bepaalde ondernemingen, bv. volledige
dochterondernemingen, zou naast de bovengenoemde coördinatiemechanismen, een
"leidende rol" kunnen worden gegeven aan de curator van de
moedermaatschappij. De "leidende" curator zou de bevoegdheid hebben
om de reorganisatie van de insolvente leden van de groep te leiden, met name
door het bevoegde gerecht te verzoeken om de schorsing te bevelen van de
liquidatieprocedure van een dochteronderneming, informatie te verkrijgen van
andere betrokken curatoren of gerechten of een herstructureringsplan voor te
stellen. Derde element: de lidstaten verplichten de
beslissingen waarmee insolventieprocedures worden geopend en afgesloten en andere beslissingen in de procedures te publiceren in een
nationaal elektronisch register en gemeenschappelijke categorieën te
definiëren om nationale registers te koppelen via het e-justitieportaal. Dit zou voor alle lidstaten de verplichting
inhouden een elektronisch register voor insolventiebeslissingen op te zetten en
te onderhouden, zowel voor ondernemingen als voor particulieren. Daarin
zouden gemeenschappelijke categorieën worden gedefinieerd om nationale
registers te koppelen via het e-justitieportaal[1]
met het doel een toegankelijke en allesomvattende EU-gegevensbank over
insolventieprocedures te creëren, waarin schuldeisers, aandeelhouders,
werknemers en gerechten kunnen zien of in een andere lidstaat een
insolventieprocedure is geopend. Vierde element: Op EU-niveau procedures en
een standaardformulier vaststellen voor het indienen van vorderingen en de lidstaten aanmoedigen om in elektronische middelen te voorzien voor
het indienen van vorderingen. Bij optie A zou een standaardformulier in alle
EU-talen worden vastgesteld, dat in grensoverschrijdende procedures door alle
schuldeisers kan worden gebruikt om vorderingen in te dienen. Er zouden ook EU-procedures worden vastgesteld voor
het indienen van vorderingen om ervoor te zorgen dat in de nationale
wetgevingen rekening wordt gehouden met de grensoverschrijdende dimensie van
bepaalde procedures, bv. een redelijke termijn laten voor het indienen van een
vordering, bestraffen van functionarissen die de procedure niet volgen en informatie
verstrekken aan schuldeisers over het resultaat van hun vordering. De lidstaten zouden ook worden aangemoedigd om
elektronische interfaces op te zetten om vorderingen in te dienen die ter
beschikking zouden staan van buitenlandse schuldeisers.
Deze interfaces kunnen als een privaat project worden opgezet, niet
noodzakelijk door de overheid. Vijfde element: het procedurele kader
verbeteren en rechters opleiden met betrekking tot de verordening, aangezien in de verordening de definitie van het CVVB zou worden
verduidelijkt door bepaalde elementen van de jurisprudentie van het HJEU te
codificeren. De verordening zou ook bepalen dat het gerecht dat de
insolventieprocedure opent, verplicht is om ambtshalve de grondslag van zijn
bevoegdheid te onderzoeken en in de openingsbeslissing te specificeren of het
om een hoofdprocedure dan wel om een secundaire procedure gaat. Wanneer het CVVB
recentelijk werd gewijzigd en er schulden blijven bestaan in de lidstaat van
oorsprong, zouden de gerechten verplicht zijn om preliminair, dat wil zeggen vóór
een uitspraak over de schuldbevrijding, te onderzoeken of de verplaatsing echt
is. Dit zou bv. kunnen gebeuren door de schuldenaar om meer bewijsstukken te
verzoeken of buitenlandse schuldeisers te horen. Bovendien zouden schuldeisers
over een doeltreffende voorziening in rechte beschikken tegen de beslissing tot
opening van een procedure; met name zouden zij zo tijdig kennis krijgen van de
beslissing dat zij deze nog kunnen aanvechten. Rechters zouden worden opgeleid met betrekking tot de verordening en de
jurisprudentie van het HJEU over het CVVB. Zesde element: secundaire procedures
behouden maar de coördinatie met de
hoofdprocedure, voor en tijdens de secundaire procedures, als volgt verbeteren. Gerechten verplichten de curator van de
hoofdprocedure te horen voor de opening van een secundaire procedure. De gerechten de mogelijkheid bieden de opening
van secundaire procedures uit te stellen of te weigeren wanneer die het
doeltreffende beheer van het vermogen zou belemmeren en lokale schuldeisers
verder zou bevoordelen. De curator en de
gerechten mogen lokale schuldeisers behandelen alsof een secundaire procedure
werd geopend (‘synthetische secundaire procedure’). Gerechten en insolventiefunctionarissen
verplichten om met elkaar samen te werken en gerechten verplichten om met
elkaar te communiceren en samen te werken. 4.2. Optie B De elementen die de opties A en B gemeen
hebben, werden hierboven uiteengezet, te weten: –
Eerste element: uitbreiding van het
toepassingsgebied van de verordening; –
Derde element: de lidstaten verplichten
beslissingen in een nationaal elektronisch register te publiceren; –
Vierde element: procedures en een
standaardformulier vaststellen voor het indienen van vorderingen. Hierna volgen de specifieke elementen van
optie B. Tweede element: een enkel gerecht bevoegd voor
alle hoofdprocedures; dat zou betekenen dat er
een insolventiebeheerder wordt aangesteld voor alle leden van de groep
("procedurele consolidatie"), waardoor de insolventieprocedures voor
alle leden van de groep zouden worden geconsolideerd in een enkel gerecht op de
plaats van het GVB van de moedermaatschappij. In
alle hoofdprocedures betreffende de dochterondernemingen zou dezelfde
insolventiefunctionaris worden aangesteld. Vijfde element: het harmoniseren van
elementen uit de nationale insolventiewetgevingen zou
betrekking hebben op bepaalde aspecten van nationale
insolventieprocedures, met name schuldbevrijdingstermijnen, voorwaarden en
regels voor de opening van procedures, regels voor het horen van schuldeisers
en een doeltreffende voorziening in rechte. Zesde element: secundaire procedures
opheffen in het kader van optie B. In de plaats van
secundaire procedures, zou er een enkele hoofdinsolventieprocedure komen die in
de hele EU effect heeft en betrekking zou hebben op de moedermaatschappij en
alle filialen en vestigingen. 4.3. Afgewezen opties Een aantal andere elementen werden door
belanghebbenden aangewezen of voorgesteld als opties om de problemen op te
lossen Het ging met name om het invoeren van een schorsingstermijn na een
wijziging van de statutaire zetel of het CVVB als middel om forum shopping te
voorkomen. Het valt echter te betwijfelen of daarmee de doelstelling op een
doeltreffende wijze zou worden bereikt. 5. Effectbeoordeling en vergelijking van de
opties De status quo zou de vastgestelde
problemen niet oplossen en zou de negatieve gevolgen van beide groepen
problemen bestendigen. Hoewel op bepaalde gebieden een zekere mate van
regelgevende convergentie tussen lidstaten zou kunnen worden verwacht, zouden
de problemen op andere gebieden waarschijnlijk acuter worden. Optie A heeft in
het algemeen positieve gevolgen in vergelijking met het basisscenario. Deze
optie zou de beleidsdoelstellingen daadwerkelijk bereiken en de vastgestelde
problemen oplossen, zonder inmenging in de nationale wetgeving of het nationale
beleid. Zij heeft positieve economische gevolgen voor de investeringszekerheid,
de werking van de interne markt en het ondernemerschap. Deze optie zou het
overleven van gezonde ondernemingen vergemakkelijken en banen behouden. Er zijn
geen aanwijzingen voor extra consequenties voor de situatie van werknemers in
het geval van insolventie van hun werkgever. Het
gevaar zou bestaan dat het geven van een tweede kans aan schuldenaars gevolgen
heeft voor de toegang van andere ondernemers tot betaalbaar krediet, maar dit
wordt gecompenseerd door de doeltreffendheid van moderne insolventieregelingen,
die worden verscherpt en nauwlettend gevolgd. Het
gevaar is ook dat de uitbreiding van het toepassingsgebied tot meer
insolventieregelingen gevolgen heeft voor forum shopping. Het vergemakkelijken van de redding is echter
het voornaamste doel van de hybride en pre-insolventieprocedures, en de
voordelen worden versterkt door de doeltreffende coördinatie van procedures.
Deze optie zou bijdragen tot het bevorderen van een tweede kans. Zij zou de
doeltreffendheid, de eerlijkheid en de transparantie van grensoverschrijdende insolventieprocedures
bevorderen en zorgen voor een betere toegang tot de rechter. Optie A brengt een aantal kosten mee voor de
autoriteiten van de lidstaten in verband met insolventieregisters en de
opleiding voor rechters. De kosten worden gerechtvaardigd door de voordelen en
de besparingen voor de samenleving, namelijk de toegenomen doeltreffendheid en
kwaliteit van grensoverschrijdende insolventieprocedures. Optie A zou een positieve invloed hebben op
het wederzijdse vertrouwen tussen de justitiële autoriteiten van de lidstaten.
Zij behoudt het huidige evenwicht tussen schuldenaar en schuldeiser en tussen
universaliteit en territorialiteit. Een belangrijke oorzaak van de problemen
zou echter niet worden aangepakt — ondoelmatigheden en verschillen in nationale
insolventiewetgevingen. Optie B is
potentieel doeltreffender dan optie A voor het bereiken van de doelstellingen
en het bieden van economische en sociale voordelen voor de interne markt. De
efficiëntie en doeltreffendheid van insolventieprocedures in de EU als geheel
zouden toenemen; de optie zou elementen aanreiken voor een volledig universeel
systeem, met gelijkaardige kenmerken als die van insolventieverordening die
voor de 50 staten van de VS geldt, de US Insolvency Act. Optie B zou meer beantwoorden aan de resolutie
van het Europees Parlement van november 2011, waarin het aanbevelingen voor de
Commissie formuleerde betreffende de harmonisatie van specifieke aspecten van
insolventieprocedures. De basis van de aanbevelingen is dat de interne markt
van gelijke voorwaarden zou kunnen genieten en dat verschillen tussen nationale
insolventiewetgevingen competitieve voordelen of nadelen en moeilijkheden voor
ondernemingen met grensoverschrijdende activiteiten creëren, die een
succesvolle herstructurering van insolvente ondernemingen zouden kunnen
belemmeren en forum shopping zouden bevorderen. Optie B zou echter aanzienlijkere gevolgen
hebben voor de nationale systemen. De voorgestelde wijzigingen gaan verder dan
alleen maar het bijwerken van de verordening en zouden een diepgaande vergelijkende
analyse van de nationale insolventiewetgevingen vergen, die de onmiddellijke
uitvoering van optie B zou verhinderen. De huidige problemen zouden intussen
blijven bestaan en zelf nog erger worden. Hoewel er goede argumenten zijn voor optie B,
lijkt optie A een meer evenredige optie in dit stadium.
Bijgevolg is optie A de voorkeuroptie voor de herziening van de
insolventieverordening. Het ontbreken van gedetailleerde,
systematische statistieken die specifiek betrekking hebben op het aantal en de
soort faillissementen die binnen het toepassingsgebied van de verordening
vallen - een ontbreken dat zal worden verholpen in de monitoringregelingen voor
de herziene verordening, zoals uiteengezet in punt 6 hieronder - maakt het
moeilijk om precieze, degelijke schattingen te maken van de schaal van de
positieve gevolgen die de voorkeuroptie naar verwachting zal meebrengen.
Niettemin zijn er duidelijke aanwijzingen dat de aanpak van faillissementen en
insolventie die onder de voorkeuroptie is uiteengezet, namelijk de voorkeur
geven aan herstructurering boven liquidatie en vermijden dat ondernemers die
gefaald hebben en een "tweede kans" willen, worden geconfronteerd met
onnodige belemmeringen, aanzienlijke economische voordelen met zich kan brengen.
Uit reeds in deze effectbeoordeling aangehaalde OESO-cijfers blijkt dat het
percentage industriële ondernemingen dat failliet gaat, een derde lager is in
landen met hybride of pre-insolventieprocedures dan in landen zonder dergelijke
procedures. De bezorgdheid dat het feit dat failliete ondernemers gemakkelijker
een nieuwe onderneming kunnen opstarten een beloning is voor oneerlijk gedrag,
lijkt wat overdreven aangezien slechts 4-6% van de faillissementen frauduleus
zijn - en de voorkeuroptie geen gevolgen heeft voor het bestraffen van fraude. 6. Toezicht en evaluatie Om toe te zien op de toepassing van de
herziene verordening, zal de Commissie regelmatig evaluatieverslagen opstellen
op basis van overleg met de lidstaten, belanghebbenden en externe deskundigen. De Commissie zal de uitwisseling van beste
praktijken tussen de lidstaten aanmoedigen en bij de herziening van de
verordening eisen dat zij statistische gegevens verstrekken over de toepassing
van de verordening, met name de aantallen secundaire procedures en procedures
betreffende groepen van ondernemingen. [1] Het e-justitieportaal is opgevat als een ‘one-stop shop’
op het gebied van justitie, waarmee informatie wordt verstrekt en de toegang
tot de rechter in de hele EU wordt verbeterd.