EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1356

Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817

PE/20/2024/REV/1

PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1356

22.5.2024

VERORDENING (EU) 2024/1356 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 mei 2024

tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, punten b) en d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengengebied is opgericht ter verwezenlijking van een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is, zoals bepaald in artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De goede werking van dat gebied is afhankelijk van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten en een efficiënt beheer van de buitengrenzen.

(2)

De regels voor het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie overschrijden, zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (4). Ondanks de toegepaste grensbewakingsmaatregelen die worden toegepast, kunnen de lidstaten echter te maken krijgen met onrechtmatige grensoverschrijdingen door onderdanen van derde landen die grenscontroles ontwijken. Om het beleid van de Unie verder te ontwikkelen met het oog op het verrichten van personencontroles en om te zorgen voor efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen zoals bedoeld in artikel 77, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), moeten aanvullende maatregelen worden genomen voor situaties waarin onderdanen van derde landen worden aangehouden in verband met het onrechtmatig overschrijden van de buitengrenzen, waarin onderdanen van derde landen na opsporings- en reddingsoperaties worden ontscheept, en waarin onderdanen van derde landen bij een grensdoorlaatpost een verzoek om internationale bescherming doen zonder aan toegangsvoorwaarden te voldoen. Deze verordening vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van Verordening (EU) 2016/399 met betrekking tot die situaties. Het is van essentieel belang ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen in die situaties worden gescreend, zodat zij gemakkelijker kunnen worden geïdentificeerd en efficiënt kunnen worden doorverwezen naar de passende procedures die, afhankelijk van de omstandigheden, de procedure voor internationale bescherming zou kunnen zijn of procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). De screening van dergelijke onderdanen van derde landen moet de controles aan de buitengrenzen naadloos aanvullen of in de plaats ervan komen wanneer bij het overschrijden van de buitengrens dergelijke controles niet hebben plaatsgevonden.

(3)

Grenstoezicht is niet alleen in het belang van de lidstaten aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar in het belang van alle lidstaten, aangezien het binnengrenstoezicht is afgeschaft. Grenstoezicht moet illegale immigratie helpen verminderen, de mensensmokkel en mensenhandel helpen bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten helpen voorkomen. De lidstaten moeten bij het uitvoeren van grenstoezicht het toepasselijke Unierecht en internationaal recht in acht nemen, met inbegrip van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, hun verplichtingen in verband met internationale bescherming, met name het beginsel van non-refoulement, en de grondrechten. Maatregelen aan de buitengrenzen vormen als zodanig belangrijke onderdelen van een brede aanpak van migratie, waarmee de lidstaten de problemen in verband met gemengde aankomsten van irreguliere migranten en personen die internationale bescherming nodig hebben, kunnen worden aangepakt.

(4)

Volgens Verordening (EU) 2016/399 bestaat het grenstoezicht uit grenscontroles aan de grensdoorlaatposten en grensbewaking tussen de grensdoorlaatposten om te voorkomen dat onderdanen van derde landen de grenzen overschrijden op een op grond van die verordening onrechtmatige wijze of zich aan de grenscontroles onttrekken. Op grond van de bepalingen inzake grensbewaking van Verordening (EU) 2016/399 moet een persoon die een grens onrechtmatig heeft overschreden en niet het recht heeft om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, worden aangehouden en onderworpen aan procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG. Op grond van Verordening (EU) 2016/399 moet het grenstoezicht worden uitgevoerd onverminderd de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement.

(5)

Grenswachters krijgen vaak te maken met onderdanen van derde landen die om internationale bescherming verzoeken zonder over reisdocumenten te beschikken, zowel na aanhouding tijdens de grensbewaking als bij controles aan de grensdoorlaatposten. Bovendien krijgen de grenswachters in sommige delen van de grens te maken met de aankomst van grote aantallen personen tegelijk. In dergelijke omstandigheden is het bijzonder moeilijk doch uiterst belangrijk te garanderen dat alle desbetreffende databanken worden geraadpleegd en dat zo snel mogelijk de passende procedure wordt bepaald.

(6)

De screening van onderdanen van derde landen moet er met name toe bijdragen dat zij in een zo vroeg mogelijk stadium naar de passende procedures worden doorverwezen en dat zij die procedures zonder onderbreking of vertraging doorlopen. Tegelijkertijd moet de screening een einde helpen maken aan de praktijk dat sommige verzoekers om internationale bescherming, nadat zij op basis van hun verzoek om internationale bescherming toestemming hebben gekregen om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen, onderduiken met de bedoeling hun verzoek in een andere lidstaat in te dienen of geen verzoek in te dienen.

(7)

De screening van onderdanen van derde landen die om internationale bescherming verzoeken, moet worden gevolgd door een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming. Daarbij moet alle informatie die voor de voor dat onderzoek bevoegde autoriteiten van belang is om te bepalen welke de passende procedure is voor de behandeling van het verzoek, zonder vooruit te lopen op het soort procedure, worden verzameld en met deze autoriteiten gedeeld, zodat dat onderzoek wordt bespoedigd. De screening moet tevens helpen bij de identificatie van kwetsbare personen, zodat bij de bepaling en toepassing van de toepasselijke procedure ten volle rekening wordt gehouden met eventuele bijzondere behoeften.

(8)

De verplichtingen voor de lidstaten die uit deze verordening voortvloeien, mogen geen afbreuk doen aan Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(9)

Deze verordening moet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen en staatlozen, ongeacht of zij een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, die worden aangehouden in verband met een onrechtmatige overschrijding van de buitengrens van een lidstaat over land, over zee of door de lucht, met uitzondering van onderdanen van derde landen van wie de betrokken lidstaat op grond van Verordening (EU) 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad (7) om andere redenen dan hun leeftijd geen biometrische gegevens hoeft te verzamelen, alsmede op onderdanen van derde landen die na opsporings- en reddingsoperaties zijn ontscheept en die niet voldoen aan de toegangsvoorwaarden van Verordening (EU) 2016/399. Voor die onderdanen van derde landen die na opsporings- en reddingsoperaties zijn ontscheept mag de toepassing van deze verordening geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht inzake opsporings- en reddingsoperaties. Deze verordening moet ook van toepassing zijn op personen die om internationale bescherming verzoeken aan de grensdoorlaatposten of in transitzones zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen, of wanneer onderdanen van derde landen, nadat zij op grond van Verordening (EU) 2016/399 om humanitaire redenen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen zijn toegelaten, een verzoek om internationale bescherming indienen.

(10)

De screening moet worden uitgevoerd op ongeacht welke door elke lidstaat aangewezen toereikende en geschikte locatie, die zich in het algemeen aan de buitengrens of in de nabijheid daarvan bevindt of, als alternatief, op andere locaties op het grondgebied, rekening houdend met de geografische ligging en de bestaande infrastructuur, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de screening onverwijld kan worden uitgevoerd. De screening van illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijvende onderdanen van derde landen die een buitengrens hebben overschreden om het grondgebied van de lidstaten op onrechtmatige wijze binnen te komen en die nog niet in een lidstaat aan de screening zijn onderworpen, moet worden uitgevoerd op ongeacht welke door elke lidstaat op zijn grondgebied aangewezen toereikende en geschikte locatie.

(11)

Onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, moeten tijdens de screening ter beschikking van de screeningsautoriteiten blijven. De lidstaten moeten in hun nationale recht bepalingen opnemen om de aanwezigheid van die onderdanen van derde landen tijdens de screening te garanderen, teneinde onderduiken te voorkomen. In de gevallen waarin zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, mogen de lidstaten een persoon die aan screening wordt onderworpen in bewaring houden wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast. Er mag alleen tot bewaring worden overgegaan als laatste redmiddel en in overeenstemming met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, waarbij, in overeenstemming met het nationale, Unie- en internationale recht, moet worden voorzien in een doeltreffende voorziening in rechte. De toepasselijke bepalingen van Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad (8) voor personen die om internationale bescherming verzoeken, en de toepasselijke regels inzake bewaring van Richtlijn 2008/115/EG (de “terugkeerrichtlijn”) voor onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, moeten tijdens de screening van toepassing zijn.

(12)

Wanneer tijdens de screening blijkt dat een onderdaan van een derde land die aan een dergelijke screening wordt onderworpen, voldoet aan de in Verordening (EU) 2016/399 vastgelegde toegangsvoorwaarden, moet de screening worden beëindigd en moet de betrokken onderdaan van een derde land tot het grondgebied worden toegelaten, onverminderd de toepassing van sancties voor het onrechtmatig overschrijden van de buitengrenzen buiten de grensdoorlaatposten en de vastgestelde openingstijden zoals bedoeld in die verordening.

(13)

Gezien het doel van de bij Verordening (EU) 2016/399 vastgestelde afwijkingen van de toegangsvoorwaarden van onderdanen van derde landen, mogen personen aan wie overeenkomstig dergelijke afwijkingen op grond van die verordening op basis van een individueel besluit van een lidstaat toegang tot het grondgebied is verleend, niet aan de screening worden onderworpen hoewel zij niet aan alle toegangsvoorwaarden voldoen, tenzij zij een verzoek om internationale bescherming indienen.

(14)

Alle onderdanen van derde landen op wie de screening van toepassing is, moeten controles ondergaan zodat zij kunnen worden geïdentificeerd of hun identiteit kan worden geverifieerd, en kan worden nagegaan of zij geen bedreiging voor de binnenlandse veiligheid of een gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen vormen. In het geval van personen die aan grensdoorlaatposten een verzoek om internationale bescherming indienen, moet rekening worden gehouden met de in het kader van grenscontroles uitgevoerde identiteits- en veiligheidscontroles om dubbele controles te voorkomen.

(15)

Na afloop van de screening moeten de betrokken onderdanen van derde landen naar de autoriteiten worden doorverwezen die bevoegd zijn voor de registratie van het verzoek om internationale bescherming, of moeten zij worden onderworpen aan procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG, naargelang het geval. De tijdens de screening verkregen informatie moet aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt om te worden meegenomen in de verdere beoordeling van elk individueel geval, met volledige inachtneming van de grondrechten. Indien nodig moeten de in deze verordening vastgestelde controles door de respectieve bevoegde autoriteiten worden voortgezet in het kader van de daaropvolgende procedure. De procedures van Richtlijn 2008/115/EG mogen pas van toepassing worden nadat de screening is beëindigd. De bepalingen inzake de registratie van verzoeken om internationale bescherming van Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad (9) mogen pas van toepassing zijn nadat de screening is beëindigd. Dat moet onverlet laten dat onderdanen van derde landen die om internationale bescherming verzoeken op het moment van aanhouding, tijdens de grenscontrole aan de grensdoorlaatpost of tijdens de screening, als verzoekers van internationale bescherming moeten worden beschouwd en dat Verordening (EU) 2024/1348 en Richtlijn (EU) 2024/1346 op hen van toepassing moeten zijn.

(16)

Personen die om internationale bescherming verzoeken en op wie de lidstaten geen of niet langer een asielgrensprocedure overeenkomstig de bepaling over de uitzonderingen op de asielgrensprocedure in Verordening (EU) 2024/1348 kunnen toepassen, moeten in de regel tot het grondgebied worden toegelaten.

(17)

De screening kan ook worden gevolgd door herplaatsing in het kader van het bij Verordening (EU) 2024/1351 ingestelde solidariteitsmechanisme of een ander bestaand solidariteitsmechanisme.

(18)

Overeenkomstig het in Verordening (EU) 2016/399 vastgestelde vermoeden betreffende het voldoen aan voorwaarden inzake verblijfsduur maakt een inreisstempel in een reisdocument duidelijk dat aan de toegangsvoorwaarden is voldaan en dat toestemming tot het grondgebied is verleend. Het ontbreken van een dergelijke inreisstempel of het ontbreken van een reisdocument zou derhalve kunnen worden beschouwd als een aanwijzing dat de houder niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet. Zodra het inreis-uitreissysteem dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad (10) (het “EES”) in gebruik wordt genomen, waarbij de stempels zullen worden vervangen door een vermelding in het EES, zal dit vermoeden betrouwbaarder worden. De lidstaten moeten dus de onderdanen van derde landen screenen die zich reeds op hun grondgebied bevinden en niet kunnen bewijzen dat zij aan de voorwaarden voor toegang tot het grondgebied van de lidstaten voldoen. De screening van dergelijke onderdanen van derde landen is noodzakelijk als compensatie voor het feit dat deze personen er bij binnenkomst in het Schengengebied vermoedelijk in geslaagd zijn de grenscontroles te ontwijken en dat het dus niet mogelijk was hen te weigeren of na screening naar de passende procedure door te verwijzen. Uitvoering van de screening zou ook, via de raadpleging van de in deze verordening bedoelde databanken, kunnen helpen bepalen dat de betrokken personen geen bedreiging vormen voor de binnenlandse veiligheid. Na afloop van de screening op het grondgebied moeten de betrokken onderdanen van derde landen worden onderworpen aan een terugkeerprocedure of, wanneer zij om internationale bescherming verzoeken, aan de passende asielprocedure. Onderdanen van een derde land mogen niet worden onderworpen aan herhaaldelijke screenings.

(19)

De lidstaten moeten kunnen afzien van het uitvoeren van een screening op hun grondgebied indien een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land onmiddellijk na zijn of haar aanhouding naar een andere lidstaat wordt teruggestuurd op grond van bilaterale overeenkomsten of regelingen of i uit hoofde van bilaterale samenwerkingskaders. In dat geval moet de lidstaat waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land is teruggestuurd, de screening onverwijld uitvoeren.

(20)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bepalingen van het nationale recht betreffende de identificatie van onderdanen van derde landen die ervan worden verdacht illegaal in een lidstaat te verblijven, wanneer dergelijke identificatie tot doel heeft om binnen een korte, maar redelijke termijn de informatie te analyseren aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het verblijf al dan niet legaal is.

(21)

Onverminderd de regels inzake grenstoezicht die van toepassing zijn aan de binnengrenzen van de lidstaten waar nog geen besluit tot opheffing van dat toezicht is genomen, moet voor de screening van onderdanen van derde landen die zijn aangehouden in verband met het onrechtmatig overschrijden van die binnengrenzen waar het toezicht nog niet is opgeheven, worden voldaan aan de bij deze verordening vastgestelde regels voor screening op het grondgebied en niet aan de regels voor de screening aan de buitengrens.

(22)

De screening aan de buitengrens moet zo spoedig mogelijk worden voltooid en mag niet langer dan zeven dagen duren. De screening op het grondgebied moet zo spoedig mogelijk worden voltooid en mag niet langer dan drie dagen duren. De lidstaten mag niet worden belet de screening aan de buitengrens en de screening op het grondgebied binnen een kortere termijn te voltooien, mits de in deze verordening voorgeschreven controles worden uitgevoerd.

(23)

De screening maakt deel uit van het Europees geïntegreerd grensbeheer. Het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid, dat als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad (11), kan met name worden ingezet om steun te verlenen aan handelingen van de lidstaten waarop deze verordening van toepassing is, in overeenstemming met de regels voor het gebruik van dat instrument en onverminderd andere prioriteiten waartoe dat instrument dient.

(24)

Om de doelstellingen van de screening te verwezenlijken, moet worden gezorgd voor een sterker kader voor nauwe samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten waarnaar wordt verwezen in de bepaling over de uitvoering van het toezicht van Verordening (EU) 2016/399, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor asielprocedures en de opvang van verzoekers, de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de volksgezondheid en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van terugkeerprocedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG. De lidstaten moeten gebruik kunnen maken van ondersteuning door de betrokken agentschappen, met name het bij Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (12) opgerichte Europees Grens- en kustwachtagentschap en het bij Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (13) opgerichte Asielagentschap van de Europese Unie, binnen de grenzen van hun respectieve mandaten. De lidstaten moeten de nationale kinderbeschermingsautoriteiten en de nationale autoriteiten die belast zijn met het opsporen en identificeren van slachtoffers van mensenhandel inschakelen wanneer bij de screening feiten aan het licht komen die te maken hebben met mensenhandel, in overeenstemming met Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (14).

(25)

Tijdens de screening moeten overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) het belang van het kind altijd een essentiële overweging zijn. De kinderbeschermingsautoriteiten moeten waar nodig nauw bij de screening worden betrokken om te waarborgen dat gedurende de screening naar behoren rekening wordt gehouden met het belang van het kind. Er moet een vertegenwoordiger worden benoemd om de niet-begeleide minderjarige tijdens de screening te vertegenwoordigen en bij te staan of, indien geen vertegenwoordiger is benoemd, moet er een persoon worden aangewezen die is opgeleid om het belang en het algemene welzijn van de minderjarige te beschermen. Indien van toepassing moet die vertegenwoordiger dezelfde zijn als de overeenkomstig de regels inzake niet-begeleide minderjarigen in Richtlijn (EU) 2024/1346 benoemde vertegenwoordiger. De opgeleide persoon moet de persoon zijn die is aangewezen om voorlopig op te treden als vertegenwoordiger uit hoofde van die richtlijn, indien die persoon is aangewezen.

(26)

Bij de toepassing van deze verordening moeten de lidstaten de menselijke waardigheid eerbiedigen en mogen zij geen personen discrimineren op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid.

(27)

Om ervoor te zorgen dat het Unierecht en het internationaal recht, met inbegrip van het Handvest, tijdens de screening worden nageleefd, moet elke lidstaat voorzien in een toezichtmechanisme en passende waarborgen voor de onafhankelijkheid ervan zoals de inachtneming van de beginselen van Parijs, die zijn aangenomen bij Resolutie 48/134 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 1993, de beginselen van Venetië, die zijn aangenomen door de Commissie van Venetië op haar 118e plenaire vergadering van 15-16 maart 2019, de Resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 28 december 2020 over de rol van de Ombudsman en ombudsinstellingen bij de bevordering en bescherming van mensenrechten, goed bestuur en de rechtstaat, en het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat is aangenomen op 18 december 2002 door de 57e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij Resolutie A/RES/57/199 (“OPCAT”). Daartoe moeten de lidstaten een beroep kunnen doen op reeds bestaande nationale mechanismen voor toezicht op de grondrechten overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde vereisten. Het toezichtmechanisme waarin elke lidstaat voorziet, moet met name betrekking hebben op de eerbiediging van de grondrechten bij de screening, alsook op de naleving van de toepasselijke Unie- en nationale regels inzake bewaring en de naleving van het beginsel van non-refoulement. Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, opgericht bij Verordening (EG) nr. 168/2007 (15) (het “Bureau voor de grondrechten”), moet algemene richtsnoeren opstellen voor de instelling en de onafhankelijke werking van dergelijke toezichtmechanismen. Voorts moeten de lidstaten het Bureau voor de grondrechten om ondersteuning kunnen vragen bij de ontwikkeling van hun nationale toezichtmechanisme. Daarnaast moeten zij het advies van het Bureau voor de grondrechten kunnen inwinnen in verband met de vaststelling van de methodologie voor hun nationale toezichtmechanisme en passende opleidingsmaatregelen. Zij moeten tevens de mogelijkheid krijgen bevoegde nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties uit te nodigen om aan het toezicht deel te nemen. Het onafhankelijke toezichtmechanisme mag geen afbreuk doen aan het toezicht op de naleving van de grondrechten door de grondrechtentoezichthouders van het Europees Grens- en kustwachtagentschap waarin Verordening (EU) 2019/1896 voorziet, het toezichtmechanisme voor het toezicht op de operationele en technische toepassing van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel zoals vastgelegd in artikel 14 van Verordening (EU) 2021/2303, het evaluatie- en toezichtmechanisme dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2022/922 van de Raad (16), en het toezicht dat wordt uitgevoerd door bestaande nationale of internationale toezichthoudende instanties. De lidstaten moeten vermeende schendingen van de grondrechten tijdens de screening onderzoeken, onder meer door te waarborgen dat klachten snel en op passende wijze worden behandeld.

(28)

De lidstaten moeten het onafhankelijk toezichtmechanisme voorzien van passende financiële middelen.

(29)

Het loutere bestaan van voorzieningen in rechte in individuele gevallen of nationale stelsels die toezicht houden op de doeltreffende uitvoering van de screening, volstaat niet om aan de vereisten inzake het toezicht op grondrechten uit hoofde van deze verordening te voldoen.

(30)

De screeningsautoriteiten moeten een screeningsformulier invullen. Het formulier moet met passende middelen, waaronder digitale instrumenten, worden toegezonden aan de autoriteiten die verzoeken om internationale bescherming registreren of aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor terugkeerprocedures, naargelang de procedure waarnaar de persoon wordt doorverwezen.

(31)

Deze verordening moet handelingen onverlet laten die overeenkomstig het nationale recht worden ondernomen om de identiteit van de betrokken persoon vast te stellen of om mogelijke bedreigingen voor de binnenlandse veiligheid te beoordelen.

(32)

De informatie in het screeningsformulier moet op zodanige wijze worden geregistreerd dat zij tijdens een volgende asiel- of terugkeerprocedure bestuursrechtelijk en gerechtelijk kan worden getoetst. De persoon die aan de screening wordt onderworpen, moet de mogelijkheid krijgen om de screeningsautoriteiten te wijzen op onjuiste informatie in het formulier. Dergelijke actie moet in het screeningsformulier worden geregistreerd zonder dat de voltooiing van de screening wordt vertraagd.

(33)

De informatie in het screeningsformulier moet op papier of in een elektronische vorm ter beschikking van de betrokkene worden gesteld, met uitzondering van de informatie betreffende de raadpleging van databanken voor veiligheidscontroles. In het geval van minderjarigen moet de informatie in het screeningsformulier worden verstrekt aan de voor het kind verantwoordelijke volwassene(n). In het geval van niet-begeleide minderjarigen moet de informatie in het screeningsformulier worden verstrekt aan de vertegenwoordiger van het kind of aan de persoon die is opgeleid om het belang en het algemeen welzijn van de minderjarige te beschermen.

(34)

De verwerking van gegevens tijdens de screeningsprocedure moet altijd plaatsvinden in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht inzake gegevensbescherming, met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(35)

De tijdens de screening verzamelde biometrische gegevens moeten, samen met de gegevens als bedoeld in de bepalingen betreffende de verzameling en toezending van biometrische gegevens van personen die om internationale bescherming verzoeken, van onderdanen van derde landen of staatlozen die zijn aangehouden in verband met het irregulier overschrijden van een buitengrens, van onderdanen van derde landen of staatlozen die illegaal in een lidstaat verblijven en van onderdanen van derde landen of staatlozen die zijn ontscheept na een opsporings- en reddingsoperatie van Verordening (EU) 2024/1358, door de bevoegde autoriteiten aan het bij die verordening opgerichte Eurodac (Eurodac) worden toegezonden binnen de in die verordening bepaalde termijnen.

(36)

Onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, moeten een voorlopige medische controle door gekwalificeerd medisch personeel ondergaan om vast te stellen of zij gezondheidszorg behoeven of geïsoleerd moeten worden omwille van de volksgezondheid. Gekwalificeerd medisch personeel moet, op basis van de medische omstandigheden betreffende de algemene toestand van elke individuele onderdaan van een derde land, kunnen besluiten dat tijdens de screening geen verdere medische controle nodig is. Die voorlopige medische controle moet worden uitgevoerd door gekwalificeerd medisch personeel dat tot een van de volgende categorieën van de ISCO-08-classificatie van de internationale standaardclassificatie van beroepen onder de verantwoordelijkheid van de Internationale Arbeidsorganisatie behoort: 221 artsen, 2221 verpleegkundigen, of 2240 paramedici.

(37)

Er moet een voorlopige beoordeling van de kwetsbaarheid worden uitgevoerd om personen te identificeren waarvoor er aanwijzingen zijn dat zij kwetsbaar zijn, slachtoffer zijn van foltering of andere onmenselijke of onterende behandeling, of staatloos zijn, dan wel bijzondere opvang- of procedurele behoeften hebben in de zin van respectievelijk Richtlijn (EU) 2024/1346 en Verordening (EU) 2024/1348. Dit moet de verdere beoordeling in het kader van volgende procedures na voltooiing van de screening onverlet laten. De beoordeling van de kwetsbaarheid moet worden uitgevoerd door daartoe opgeleid gespecialiseerd personeel van de screeningsautoriteiten.

(38)

Tijdens de screening moeten voor alle betrokkenen leefomstandigheden worden gewaarborgd die in overeenstemming zijn met het Handvest en moeten alle betrokkenen toegang hebben tot spoedeisende gezondheidszorg en essentiële behandeling van ziekten. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan kwetsbare personen, zoals zwangere vrouwen, ouderen, eenoudergezinnen, personen met een onmiddellijk identificeerbare lichamelijke of geestelijke handicap, personen die zichtbare psychische of fysieke trauma’s hebben opgelopen en niet-begeleide minderjarigen. Met name in het geval van minderjarigen moet de informatie op een kindvriendelijke en op de leeftijd afgestemde manier worden verstrekt. Alle autoriteiten die bij de uitvoering van de screeningstaken betrokken zijn, moeten situaties van waargenomen of aan hen gemelde gevallen van kwetsbaarheid rapporteren, moeten de menselijke waardigheid en de persoonlijke levenssfeer eerbiedigen, en moeten zich onthouden van discriminatie.

(39)

Aangezien onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, mogelijk niet de identiteits- en reisdocumenten bij zich hebben die nodig zijn voor het legaal overschrijden van de buitengrens, moet als onderdeel van de screening een identificatie- of verificatieprocedure worden uitgevoerd.

(40)

Het gemeenschappelijk identiteitsregister (“CIR”) is ingesteld bij Verordeningen (EU) 2019/817 (18) en (EU) 2019/818 (19) van het Europees Parlement en de Raad met als doel de correcte identificatie van in het EES, het Visuminformatiesysteem dat is opgezet bij Besluit 2004/512/EG van de Raad (20) (“VIS”), het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem dat is opgericht bij Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad (21) (“Etias”), Eurodac en het gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen dat is ingevoerd bij Verordening (EU) 2019/816 van het Europees Parlement en de Raad (22) (“Ecris-TCN”) geregistreerde personen te vergemakkelijken en te bevorderen, waaronder de identificatie van onbekende personen die niet in staat zijn zichzelf te legitimeren. Daartoe bevat het CIR alleen de in het EES, VIS, Etias, Eurodac en Ecris-TCN geregistreerde identiteits-, reisdocument- en biometrische gegevens, die logischerwijs van elkaar gescheiden zijn. Alleen de persoonsgegevens die strikt noodzakelijk zijn voor een accurate identiteitscontrole zijn in het CIR opgeslagen. De in het CIR opgeslagen persoonsgegevens worden automatisch gewist wanneer de gegevens uit de onderliggende systemen worden verwijderd. Raadpleging van het CIR maakt het mogelijk personen op betrouwbare en grondige wijze te identificeren of hun identiteit te verifiëren omdat alle identiteitsgegevens in het EES, VIS, Etias, Eurodac en Ecris-TCN in één keer, snel en op betrouwbare wijze kunnen worden geraadpleegd terwijl de gegevens worden beschermd en de onnodige verwerking of overlap van gegevens wordt vermeden.

(41)

Om de identiteit te bepalen of te verifiëren van de personen die aan de screening worden onderworpen, moet tijdens de screening en in aanwezigheid van die persoon in het CIR een verificatie worden gestart. Tijdens die verificatie moeten de biometrische gegevens van de persoon worden getoetst aan de in het CIR opgenomen gegevens. Als de biometrische gegevens van een persoon niet kunnen worden gebruikt of wanneer een zoekopdracht aan de hand van die gegevens niet lukt of geen treffer oplevert, dient te worden gezocht aan de hand van de identiteitsgegevens van de persoon in combinatie met reisdocumentgegevens, indien beschikbaar, of aan de hand van gegevens of informatie die door de betrokken onderdaan van een derde land zijn verstrekt of van die onderdaan van een derde land zijn verkregen. In overeenstemming met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, en als de zoekopdracht uitwijst dat er gegevens over die persoon zijn opgeslagen in het CIR, dienen de autoriteiten van de lidstaten toegang te hebben tot het CIR om de daarin opgeslagen identiteits-, reisdocument- en biometrische gegevens van die persoon te raadplegen, zonder dat het CIR op enige wijze aangeeft welk Unie-informatiesysteem die gegevens bevat.

(42)

Aangezien het gebruik van het CIR voor identificatiedoeleinden bij Verordeningen (EU) 2019/817 en (EU) 2019/818 beperkt is tot het vergemakkelijken en bevorderen van de correcte identificatie van in het EES, VIS, Etias, Eurodac of Ecris-TCN geregistreerde personen in het geval van politiecontroles op het grondgebied van de lidstaten, moeten die verordeningen worden gewijzigd om het aanvullend gebruik van het CIR tijdens de screening mogelijk te maken voor de identificatie van personen of de verificatie van hun identiteit. Wat Verordening (EU) 2019/818 betreft, moet dergelijke wijziging om redenen van variabele geometrie door middel van een andere verordening dan deze verordening gebeuren.

(43)

Aangezien een groot aantal personen die aan de screening worden onderworpen mogelijk geen reisdocumenten bij zich hebben, moeten de screeningsautoriteiten toegang hebben tot eventuele andere documenten die in het bezit zijn van de betrokken personen in gevallen waarin de biometrische gegevens van die personen niet bruikbaar zijn of geen resultaat opleveren in het CIR. De autoriteiten moeten toestemming krijgen om ook andere dan biometrische gegevens van deze documenten te gebruiken om ze te toetsen aan de desbetreffende databanken.

(44)

De identificatie van personen of de verificatie van hun identiteit tijdens grenscontroles aan de grensdoorlaatpost en de raadpleging van de databanken in het kader van grensbewaking of politiecontroles in het buitengrensgebied of op het grondgebied door de autoriteiten die de betrokkene naar de screening hebben doorverwezen, moeten als onderdeel van de screening worden beschouwd en mogen niet worden herhaald, tenzij bijzondere omstandigheden een dergelijke herhaling rechtvaardigen. De biometrische gegevens die worden gebruikt voor zowel de identificatie of de verificatie van de identiteit als de registratie overeenkomstig de vereisten van Verordening (EU) 2024/1358 mogen als onderdeel van de screening eenmaal worden afgenomen.

(45)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend, zodat zij de gedetailleerde procedure en specificaties voor het opvragen van gegevens kan vaststellen en de procedure nader kan bepalen voor samenwerking tussen respectievelijk de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de screening, de nationale centrale bureaus van Interpol en de nationale Europol-eenheden, om de bedreiging voor de binnenlandse veiligheid vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (23).

(46)

Bij de screening moet tevens worden nagegaan of de binnenkomst van de betrokken onderdanen van derde landen in de Unie een bedreiging zou kunnen vormen voor de binnenlandse veiligheid.

(47)

Aangezien de screening betrekking heeft op onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen, onderdanen van derde landen die na een opsporings- en reddingsoperatie zijn ontscheept zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen, en onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, moeten de veiligheidscontroles in het kader van de screening ten minste van hetzelfde niveau zijn als de controles die worden verricht met betrekking tot onderdanen van derde landen die vooraf een toelating tot binnenkomst in de Unie voor een kort verblijf aanvragen, ongeacht of zij al dan niet visumplichtig zijn.

(48)

Voor onderdanen van derde landen die op grond van hun nationaliteit vrijgesteld zijn van de visumplicht uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad (24), is in Verordening (EU) 2018/1240 bepaald dat zij een reisautorisatie moeten aanvragen om voor een kort verblijf naar de Unie te komen. Voordat zij deze reisautorisatie ontvangen, worden de betrokkenen onderworpen aan een veiligheidscontrole van de door hen ingediende persoonsgegevens aan de hand van een aantal Uniedatabanken, namelijk VIS, het Schengeninformatiesysteem dat is ingesteld bij de Verordeningen (EU) 2018/1860 (25), (EU) 2018/1861 (26) en (EU) 2018/1862 (27) van het Europees Parlement en de Raad (“SIS”), het EES, Etias, de Europol-gegevens die worden verwerkt met het oog op kruiscontroles als bedoeld in Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (28), Ecris-TCN, en de Interpol-databanken voor gestolen en verloren reisdocumenten (“SLTD”) en voor reisdocumenten die voorkomen in Notices (“TDAWN”). Onderdanen van derde landen die uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1806 visumplichtig zijn, worden — alvorens een visum wordt afgegeven — onderworpen aan een veiligheidscontrole aan de hand van dezelfde databanken als onderdanen van derde landen die niet visumplichtig zijn, op grond van Verordeningen (EG) nr. 810/2009 (29) en (EG) nr. 767/2008 (30) van het Europees Parlement en de Raad.

(49)

Ten aanzien van personen die aan de screening worden onderworpen, moeten geautomatiseerde verificaties worden uitgevoerd voor veiligheidsdoeleinden, aan de hand van dezelfde systemen als die welke worden gebruikt voor aanvragers van een visum, een visum voor verblijf van langere duur, een verblijfsvergunning in het kader van VIS of een reisautorisatie in het kader van Etias, namelijk het VIS, het EES, Etias, met inbegrip van de Etias-observatielijst als bedoeld in Verordening (EU) 2018/1240, het SIS, Ecris-TCN met betrekking tot personen die zijn veroordeeld in verband met terroristische misdrijven en andere vormen van ernstige strafbare feiten, Europol-gegevens die worden verwerkt met het oog op kruiscontroles als bedoeld in Verordening (EU) 2016/794, SLTD en TDAWN.

(50)

De desbetreffende databanken voor veiligheidsdoeleinden moeten op zo’n wijze worden geraadpleegd dat uit die databanken alleen de gegevens worden opgevraagd die nodig zijn voor het uitvoeren van de veiligheidscontroles. Wat personen betreft die bij een grensdoorlaatpost of in een transitzone een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, moet de raadpleging van databanken voor de veiligheidscontrole in het kader van de screening worden toegespitst op de databanken die niet zijn geraadpleegd tijdens de grenscontroles aan de buitengrens, zodat wordt vermeden dat databanken meer dan eens worden geraadpleegd.

(51)

De screening kan ook de verificatie omvatten van voorwerpen die in het bezit zijn van onderdanen van derde landen, in overeenstemming met het nationale recht en indien gerechtvaardigd. Maatregelen die in het kader van een veiligheidscontrole worden toegepast, moeten evenredig zijn en moeten de menselijke waardigheid eerbiedigen van de personen die aan de screening worden onderworpen. De betrokken autoriteiten moeten ervoor zorgen dat de grondrechten van de personen in kwestie worden geëerbiedigd, waaronder het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van meningsuiting.

(52)

Aangezien de screeningsautoriteiten toegang moeten hebben tot het EES, Etias, het VIS en Ecris-TCN om te verifiëren of de persoon een bedreiging voor de binnenlandse veiligheid zou kunnen vormen, moeten Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/816 worden gewijzigd zodat deze verordeningen voorzien in dat toegangsrecht, wat momenteel niet het geval is. Wat Verordening (EU) 2019/816 betreft, moet dergelijke wijziging om redenen van variabele geometrie door middel van een andere verordening dan die verordening gebeuren.

(53)

Voor de zoekopdrachten aan de hand van het CIR met het oog op identificatie of verificatie van de identiteit, moet het bij Verordening (EU) 2019/817 ingestelde Europees zoekportaal (“ESP”) worden gebruikt.

(54)

Het moet voor de met de screening belaste autoriteiten mogelijk zijn om het ESP te gebruiken voor opzoekingen in het EES, Etias, het VIS, het SIS en Ecris-TCN, de Europol-gegevens, SLTD en TDAWN, met het oog op veiligheidscontroles, naargelang het geval.

(55)

De raadpleging van Uniedatabanken voor identificatie of verificatie van de identiteit of van veiligheidscontroles kan worden gerechtvaardigd met het oog op de doeltreffende uitvoering van de screening en voor het verwezenlijken van dezelfde doelstelling als die waarvoor elk van deze databanken tot stand is gebracht, namelijk het doeltreffende beheer van de buitengrenzen van de Unie in het kader van het Europees geïntegreerd grensbeheer.

(56)

In het geval van een treffer voor identificatie, verificatie van de identiteit of veiligheidscontrole moet de screeningsautoriteit nagaan of de in de Unie-informatiesystemen opgeslagen gegevens of Europol-gegevens overeenstemmen met de gegevens die een match hebben opgeleverd.

(57)

De met de screening belaste autoriteiten moeten ook de mogelijkheid hebben om de desbetreffende nationale databanken te controleren in het kader van de identificatie of verificatie van de identiteit of van veiligheidscontroles overeenkomstig het nationale recht.

(58)

Teneinde te voldoen aan de verplichting tot identificatie of verificatie van de identiteit en veiligheidscontroles tijdens de screening hoeven de lidstaten die sommige bepalingen van het Schengenacquis nog niet volledig toepassen en daarom geen toegang tot alle Unie-informatiesystemen en Uniedatabanken hebben, alleen de systemen en databanken te doorzoeken waartoe zij toegang hebben.

(59)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de versterking van het toezicht ten aanzien van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden en het voorzien in de identificatie of verificatie van de identiteit van alle aan de screening onderworpen onderdanen van derde landen en in de raadpleging van desbetreffende databanken om na te gaan of de aan de screening onderworpen onderdanen van derde landen een bedreiging voor de binnenlandse veiligheid zouden kunnen vormen, en het bijdragen aan de doorverwijzing van die personen naar de passende procedures, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie derhalve maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(60)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dat protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening of het deze in zijn interne recht zal omzetten.

(61)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (31). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(62)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (32).

(63)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (33).

(64)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (34).

(65)

Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003.

(66)

Wat Cyprus betreft, bevat Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad (35) specifieke voorschriften die van toepassing zijn op de lijn tussen de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus feitelijk het gezag uitoefent, en de gebieden waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent. Hoewel die lijn geen buitengrens vormt, moeten op grond van deze verordening controles worden uitgevoerd op alle personen die de lijn via een aangewezen of niet-aangewezen doorlaatpost overschrijden, teneinde illegale immigratie van onderdanen van derde landen te bestrijden en veiligheidsrisico’s op te sporen en te voorkomen. Hieruit volgt dat de screening aan de buitengrens ook van toepassing kan zijn op onderdanen van derde landen die zijn aangehouden in verband met een onrechtmatig overschrijding van die lijn en op personen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend bij de officiële doorlaatposten.

(67)

Denemarken, Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein zijn niet gebonden door Richtlijn (EU) 2024/1346. In deze staten worden de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken, geregeld door de toepasselijke nationale wetgeving die gebaseerd is op het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld door het Protocol van New York van 31 januari 1967. Wat die staten betreft, moeten verwijzingen in deze verordening naar die richtlijn worden begrepen als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen in het nationale recht,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt bepaald dat:

a)

onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen van de lidstaten die, zonder aan de toegangsvoorwaarden die zijn bepaald in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399, te voldoen, de buitengrens onrechtmatig hebben overschreden, tijdens grenscontroles om internationale bescherming hebben verzocht, of na een opsporings- en reddingsoperatie zijn ontscheept, gescreend worden alvorens zij naar de passende procedure worden doorverwezen, en

b)

onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven wanneer er geen aanwijzingen zijn dat zij aan een buitengrens zijn gecontroleerd, gescreend worden alvorens zij naar de passende procedure worden doorverwezen.

De screening strekt ertoe de controle van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden, te versterken, alle onderdanen van derde landen die aan screening onderworpen zijn, te identificeren en aan de hand van de relevante databanken te controleren of de aan de screening onderworpen personen een bedreiging zouden kunnen vormen voor de binnenlandse veiligheid. De screening omvat in voorkomend geval ook voorlopige medische controles en beoordelingen van de kwetsbaarheid om personen die gezondheidszorg nodig hebben en personen die een gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen vormen te identificeren en kwetsbare personen te identificeren. Dergelijke controles vergemakkelijken de doorverwijzing van die personen naar de passende procedure.

Deze verordening voorziet ook in een onafhankelijk toezichtmechanisme in elke lidstaat om erop toe te zien dat tijdens de screening het Unierecht en het internationaal recht, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), worden nageleefd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“gevaar voor de volksgezondheid”: een gevaar voor de volksgezondheid zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 21, van Verordening (EU) 2016/399;

2)

“verificatie”: verificatie zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 5), van Verordening (EU) 2019/817;

3)

“identificatie”: identificatie zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 6), van Verordening (EU) 2019/817;

4)

“onderdaan van een derde land”: onderdaan van een derde land zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Verordening (EU) 2016/399;

5)

“staatloze”: een persoon die door geen enkele staat uit hoofde van diens recht als onderdaan wordt beschouwd;

6)

“Europol-gegevens”: Europol-gegevens zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 16), van Verordening (EU) 2019/817;

7)

“vertegenwoordiger”: een door de bevoegde autoriteiten of instanties benoemde natuurlijke persoon of organisatie, met inbegrip van een overheidsdienst, om een niet-begeleide minderjarige te vertegenwoordigen, bij te staan en namens hem of haar op te treden, naargelang het geval;

8)

“biometrische gegevens”: biometrische gegevens zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 11), van Verordening (EU) 2019/817;

9)

“minderjarige”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

10)

“screeningsautoriteiten”: alle bevoegde autoriteiten die in nationaal recht zijn aangewezen om een of meerdere taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren, met uitzondering van de in artikel 12, lid 1, bedoelde medische controles;

11)

“niet-begeleide minderjarige”: een minderjarige die zonder begeleiding van een voor hem of haar hetzij wettelijk, hetzij volgens de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van de lidstaten aankomt, en zolang die minderjarige niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene is gesteld, met inbegrip van een minderjarige die, na het grondgebied van een lidstaat te zijn binnengekomen, zonder begeleiding is komen te verkeren;

12)

“bewaring”: het vasthouden van een persoon door een lidstaat op een bepaalde plaats, waar die persoon geen bewegingsvrijheid geniet;

13)

“Interpol-databanken”: Interpol-databanken zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 17), van Verordening (EU) 2019/817;

14)

“opsporings- en reddingsoperatie”: een opsporings- en reddingsoperatie als bedoeld in het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, dat op 27 april 1979 in Hamburg, Duitsland, is aangenomen.

Artikel 3

Grondrechten

Bij de toepassing van deze verordening handelen de lidstaten met volledige naleving van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest, van het toepasselijke internationale recht, waaronder het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, van de verplichtingen inzake de toegang tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement, en van de grondrechten.

Artikel 4

Verband met andere rechtsinstrumenten

1.   Voor aan de screening onderworpen onderdanen van derde landen die om internationale bescherming hebben verzocht:

a)

is voor de registratie van het verzoek om internationale bescherming dat is gedaan overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 artikel 27 van die verordening van toepassing; en

b)

is voor de toepassing van de gemeenschappelijke normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming van Richtlijn (EU) 2024/1346 artikel 3 van die richtlijn van toepassing.

2.   Onverminderd artikel 8, lid 7, van deze verordening, is Richtlijn 2008/115/EG, of zijn nationale bepalingen die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG, pas van toepassing na afronding van de screening, behalve voor de in artikel 7 van deze verordening bedoelde screening, indien die richtlijn of nationale bepalingen die in overeenstemming zijn met die richtlijn gelijktijdig met de in artikel 7 van deze verordening bedoelde screening van toepassing zijn.

Artikel 5

Screening aan de buitengrens

1.   De in deze verordening bepaalde screening is van toepassing op alle onderdanen van derde landen, ongeacht of zij een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, die niet voldoen aan de in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399 bepaalde toegangsvoorwaarden en die:

a)

zijn aangehouden in verband met een onrechtmatige overschrijding van de buitengrens van een lidstaat over land, over zee of door de lucht, met uitzondering van onderdanen van derde landen van wie de betrokken lidstaat niet verplicht is biometrische gegevens te verzamelen op grond van artikel 22, leden 1 en 4, van Verordening (EU) 2024/1358 om andere redenen dan hun leeftijd, of

b)

na een opsporings- en reddingsoperatie op het grondgebied van een lidstaat zijn ontscheept.

2.   De in deze verordening bepaalde screening is van toepassing op alle onderdanen van derde landen die aan buitengrensdoorlaatposten of in transitzones een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend en die niet voldoen aan de in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399 bepaalde toegangsvoorwaarden.

3.   Onderdanen van derde landen die op grond van artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2016/399 zijn toegelaten, worden niet gescreend. Onderdanen van derde landen die op grond van artikel 6, lid 5, punt c), van die verordening worden toegelaten en die om internationale bescherming verzoeken, worden echter gescreend.

Indien tijdens de screening blijkt dat de betrokken onderdaan van een derde land aan de in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399 bepaalde toegangsvoorwaarden voldoet, wordt de screening van die onderdaan van een derde land beëindigd.

De screening mag worden onderbroken indien de betrokken onderdanen van een derde land het grondgebied van de lidstaten verlaten om naar hun land van oorsprong of land van verblijf of naar een ander derde land te gaan waarnaar de betrokken onderdanen van derde landen vrijwillig wensen terug te keren en indien de terugkeer van die onderdanen van derde landen is toegelaten.

Artikel 6

Toelating tot het grondgebied van een lidstaat

Tijdens de screening mogen de in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde personen niet tot het grondgebied van een lidstaat worden toegelaten. De lidstaten leggen in hun nationale recht bepalingen vast om ervoor te zorgen dat de in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde personen voor de duur van de screening ter beschikking blijven van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de screening op de in artikel 8 bedoelde locaties, om elk risico op onderduiken, mogelijke bedreigingen voor de binnenlandse veiligheid als gevolg van dergelijk onderduiken of mogelijke gevaren voor de volksgezondheid als gevolg van dergelijk onderduiken te voorkomen.

Artikel 7

Screening op het grondgebied

1.   De lidstaten voeren de screening van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, uitsluitend uit indien die onderdanen van derde landen op onrechtmatige wijze een buitengrens hebben overschreden om het grondgebied van de lidstaten binnen te komen en zij niet reeds in een lidstaat aan de screening zijn onderworpen. De lidstaten leggen in hun nationale recht bepalingen vast om ervoor te zorgen dat die onderdanen van derde landen voor de duur van de screening ter beschikking blijven van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de screening, om elk risico op onderduiken en mogelijke bedreigingen voor de binnenlandse veiligheid als gevolg van dergelijk onderduiken te voorkomen.

2.   De lidstaten kunnen afzien van het uitvoeren van de screening overeenkomstig lid 1, indien een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land onmiddellijk na zijn of haar aanhouding naar een andere lidstaat wordt teruggestuurd op grond van bilaterale overeenkomsten of regelingen of uit hoofde van bilaterale samenwerkingskaders. In dat geval voert de lidstaat waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land is teruggestuurd, de screening uit.

3.   Artikel 5, lid 3, tweede en derde alinea, is van toepassing op de screening overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

Artikel 8

Voorschriften betreffende de screening

1.   In de in artikel 5 bedoelde gevallen wordt de screening uitgevoerd op ongeacht welke door elke lidstaat aangewezen toereikende en geschikte locatie, die zich in het algemeen aan of nabij de buitengrenzen bevindt of, als alternatief, op een andere locatie op zijn grondgebied.

2.   In de in artikel 7 bedoelde gevallen wordt de screening uitgevoerd op ongeacht welke door elke lidstaat aangewezen toereikende en geschikte locatie op het grondgebied van een lidstaat.

3.   In de in artikel 5 van deze verordening bedoelde gevallen wordt de screening onverwijld uitgevoerd en in elk geval voltooid binnen zeven dagen nadat de persoon in het buitengrensgebied is aangehouden, op het grondgebied van de betrokken lidstaat is ontscheept of zich bij de grensdoorlaatpost heeft gemeld. Op de in artikel 5, lid 1, punt a), van deze verordening bedoelde personen op wie artikel 23, leden 1 en 4, van Verordening (EU) 2024/1358 van toepassing is, indien die personen langer dan 72 uur fysiek aan de buitengrens blijven, wordt de screening daarna uitgevoerd, waarbij de termijn voor de screening wordt beperkt tot vier dagen.

4.   De in artikel 7 bedoelde screening wordt onverwijld uitgevoerd en wordt in elk geval binnen drie dagen na de aanhouding van de onderdaan van een derde land voltooid.

5.   De screening bestaat uit de volgende elementen:

a)

een voorlopige medische controle overeenkomstig artikel 12;

b)

een voorlopige beoordeling van de kwetsbaarheid overeenkomstig artikel 12;

c)

identificatie of verificatie van de identiteit overeenkomstig artikel 14;

d)

de registratie van biometrische gegevens overeenkomstig de artikelen 15, 22 en 24 van Verordening (EU) 2024/1358, voor zover dat nog niet is gebeurd;

e)

een veiligheidscontrole overeenkomstig de artikelen 15 en 16;

f)

de invulling van een screeningsformulier overeenkomstig artikel 17;

g)

doorverwijzing naar de passende procedure overeenkomstig artikel 18.

6.   Organisaties en personen die advies en counseling verstrekken, hebben tijdens de screening daadwerkelijk toegang tot onderdanen van derde landen. De lidstaten kunnen die toegang op grond van het nationale recht beperken indien dit objectief noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van een grensdoorlaatpost of een accommodatie waar de screening plaatsvindt, mits dergelijke toegang daardoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

7.   De relevante regels inzake bewaring van Richtlijn 2008/115/EG zijn tijdens de screening van toepassing op onderdanen van derde landen die niet om internationale bescherming hebben verzocht.

8.   De lidstaten waarborgen dat iedereen die aan de screening wordt onderworpen, toereikende leefomstandigheden worden geboden, met bescherming van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en met inachtneming van hun rechten uit hoofde van het Handvest.

9.   De lidstaten wijzen screeningsautoriteiten aan en zorgen ervoor dat het personeel van die autoriteiten dat de screening zal uitvoeren, over de nodige kennis beschikt en de nodige opleiding heeft genoten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2016/399.

De lidstaten zorgen ervoor dat gekwalificeerd medisch personeel de in artikel 12 bedoelde voorlopige medische controle uitvoert en dat daartoe opgeleid gespecialiseerd personeel van de screeningsautoriteiten de in dat artikel bedoelde voorlopige beoordeling van de kwetsbaarheid verricht. In voorkomend geval worden ook nationale kinderbeschermingsautoriteiten en nationale autoriteiten die belast zijn met het opsporen en identificeren van slachtoffers van mensenhandel of gelijkwaardige mechanismen bij deze controles betrokken.

De lidstaten zorgen er ook voor dat alleen naar behoren gemachtigde personeelsleden van de screeningsautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de identificatie of de verificatie van de identiteit en de veiligheidscontrole toegang hebben tot de in de artikelen 14 en 15 bedoelde gegevens, systemen en databanken.

De lidstaten zetten geschikt personeel en toereikende middelen in om de screening op doelmatige wijze uit te voeren.

De screeningsautoriteiten kunnen bij de uitvoering van de screening worden bijgestaan of ondersteund door deskundigen of verbindingsofficieren en teams die door het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Asielagentschap van de Europese Unie worden ingezet, binnen de grenzen van hun respectieve mandaten, mits die deskundigen of verbindingsofficieren en teams de relevante opleiding hebben genoten, zoals bedoeld in de eerste en tweede alinea.

Artikel 9

Verplichtingen van onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen

1.   Onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, blijven tijdens de screening ter beschikking van de screeningsautoriteiten.

2.   Onderdanen van derde landen:

a)

geven hun naam, geboortedatum, geslacht en nationaliteit op en leggen daarop stukken en informatie, indien beschikbaar, over ten bewijze van die gegevens;

b)

verstrekken biometrische gegevens, zoals bedoeld in Verordening (EU) 2024/1358.

Artikel 10

Toezicht op de grondrechten

1.   De lidstaten stellen bepalingen vast voor onderzoek naar beschuldigingen van niet-eerbiediging van grondrechten in verband met de screening.

De lidstaten zien er in voorkomend geval op toe dat burgerrechtelijke of strafrechtelijke procedures worden ingesteld wanneer overeenkomstig het nationale recht sprake is van niet-eerbiediging of niet-handhaving van grondrechten.

2.   Elke lidstaat voorziet in een onafhankelijk toezichtmechanisme in overeenstemming met de vereisten van dit artikel, dat:

a)

tijdens de screening toeziet op de naleving van het Unierecht en het internationaal recht, met inbegrip van het Handvest, met name wat betreft de toegang tot de asielprocedure, het beginsel van non-refoulement, het belang van het kind en de relevante regels inzake bewaring, met inbegrip van de relevante regels inzake bewaring in nationaal recht, en

b)

garandeert dat onderbouwde beschuldigingen van niet-eerbiediging van grondrechten bij alle relevante activiteiten in verband met de screening doeltreffend en zonder onnodige vertraging worden behandeld, om zo nodig onderzoek naar dergelijke beschuldigingen in te stellen en toezicht te houden op de voortgang van dergelijk onderzoek.

Het onafhankelijk toezichtmechanisme heeft betrekking op alle activiteiten die de lidstaten bij de uitvoering van deze verordening ondernemen.

Het onafhankelijke toezichtmechanisme heeft de bevoegdheid om jaarlijkse aanbevelingen aan de lidstaten te doen.

De lidstaten voorzien in passende waarborgen om te garanderen dat het onafhankelijk toezichtmechanisme onafhankelijk is. Nationale ombudspersonen en nationale mensenrechteninstellingen, met inbegrip van nationale preventiemechanismen opgericht uit hoofde van het facultatief protocol bij het VN-Verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (het “OPCAT”), nemen deel aan de werking van het onafhankelijk toezichtmechanisme en kunnen worden aangesteld om al of een deel van de taken van het onafhankelijke toezichtmechanisme worden uit te voeren. Bij het onafhankelijk toezichtmechanisme kunnen tevens relevante internationale en niet-gouvernementele organisaties en overheidsinstanties betrokken worden die onafhankelijk zijn van de autoriteiten die de screening uitvoeren. Voor zover een of meer van die instellingen, organisaties of instanties niet rechtstreeks bij het onafhankelijk toezichtmechanisme zijn betrokken, brengt het onafhankelijk toezichtmechanisme nauwe banden met hen tot stand en onderhoudt deze. Het onafhankelijk toezichtmechanisme brengt nauwe banden tot stand met de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en onderhoudt deze.

Het onafhankelijke toezichtmechanisme voert zijn taken uit op basis van controles ter plaatse en steekproefsgewijze en onaangekondigde controles.

De lidstaten verlenen het onafhankelijk toezichtmechanisme toegang tot alle relevante locaties, met inbegrip van opvang- en detentieaccommodaties, personen en documenten, voor zover die toegang voor het onafhankelijk toezichtmechanisme noodzakelijk is om aan de verplichtingen van dit artikel te voldoen. Toegang tot relevante locaties of gerubriceerde informatie wordt uitsluitend verleend aan personen die namens het onafhankelijk toezichtmechanisme handelen en die beschikken over de juiste veiligheidsmachtiging die door een bevoegde instantie is afgegeven overeenkomstig het nationale recht.

Het Bureau voor de grondrechten verstrekt de lidstaten algemene richtsnoeren voor het instellen van een toezichtmechanisme en de onafhankelijke werking ervan. De lidstaten kunnen het Bureau voor de grondrechten verzoeken om hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun onafhankelijke toezichtmechanisme, en mede van de waarborgen voor de onafhankelijkheid van het mechanisme, van de methode voor het toezicht en van passende opleidingsprogramma’s.

De Commissie neemt bij het beoordelen volgens artikel 15, lid 1, van en bijlage III bij Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (36) van de doeltreffende toepassing en uitvoering van het Handvest de bevindingen van de onafhankelijke toezichtmechanismen in aanmerking.

3.   Het in lid 2 van dit artikel bedoelde onafhankelijk toezichtmechanisme laat het monitoringmechanisme voor het toezicht op de operationele en technische toepassing van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel zoals vermeld in artikel 14 van Verordening (EU) 2021/2303 en de rol van de toezichthouders voor de grondrechten bij het toezicht op de bescherming van de grondrechten bij alle activiteiten van het Europees Grens- en kustwachtagentschap zoals vermeld in artikel 80 van Verordening (EU) 2019/1896, onverlet.

4.   De lidstaten voorzien het in lid 2 bedoelde onafhankelijk toezichtmechanisme van passende financiële middelen.

Artikel 11

Informatieverstrekking

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, worden geïnformeerd over:

a)

het doel, de duur en de elementen van de screening, alsmede de wijze waarop het uitgevoerd wordt en de mogelijke uitkomsten ervan;

b)

het recht om internationale bescherming te verzoeken en de toepasselijke regels inzake het indienen van een verzoek om internationale bescherming, indien van toepassing in de in artikel 30 van Verordening (EU) 2024/1348 nader bepaalde omstandigheden, en, voor onderdanen van derde landen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, de verplichtingen en de gevolgen van niet-nakoming, die zijn vastgelegd in de artikelen 17 en 18 van Verordening (EU) 2024/1351;

c)

de rechten en plichten van onderdanen van derde landen tijdens de screening, met inbegrip van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 9 en de mogelijkheid om contact op te nemen met en dat er contact met hen wordt opgenomen door de in artikel 8, lid 6, bedoelde organisaties en personen;

d)

de rechten van de betrokkene krachtens het toepasselijke recht van de Unie inzake gegevensbescherming, meer bepaald Verordening (EU) 2016/679.

2.   De lidstaten zorgen er tevens voor dat onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, in voorkomend geval worden geïnformeerd over:

a)

de toepasselijke regels inzake de toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399, alsmede inzake andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf en vestiging in de betrokken lidstaat, voor zover die informatie niet eerder is verstrekt;

b)

de terugkeerverplichting overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG en de mogelijkheden om zich in te schrijven voor een programma voor logistieke, financiële en andere materiële bijstand of bijstand in natura voor ondersteuning bij vrijwillig vertrek;

c)

informatie over de voorwaarden voor herplaatsing overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EU) 2024/1351 of een ander bestaand solidariteitsmechanisme;

3.   De informatie wordt tijdens de screening verstrekt in een taal die de onderdaan van een derde land begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij of zij deze begrijpt. De informatie wordt schriftelijk, op papier of in elektronische vorm, verstrekt, en zo nodig mondeling met gebruikmaking van tolkendiensten. In het geval van minderjarigen wordt de informatie op een kindvriendelijke en leeftijdsgeschikte wijze verstrekt en daarbij wordt de in artikel 13, leden 2 en 3, bedoelde vertegenwoordiger of persoon betrokken. De screeningsautoriteiten kunnen de nodige regelingen treffen voor de beschikbaarheid van culturele-bemiddelingsdiensten om de toegang tot de procedure voor internationale bescherming te vergemakkelijken.

4.   De lidstaten kunnen relevante en bevoegde nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties volgens het nationale recht toestaan om onderdanen van derde landen tijdens de screening in dit bedoelde artikel informatie te verstrekken.

Artikel 12

Voorlopige medische controles en beoordeling van de kwetsbaarheid

1.   Onderdanen van derde landen die aan de in de artikelen 5 en 7 bedoelde screening worden onderworpen, ondergaan een voorlopige medische controle uitgevoerd door gekwalificeerd medisch personeel om vast te stellen of zij gezondheidszorg behoeven of geïsoleerd moeten worden omwille van de volksgezondheid. Gekwalificeerd medisch personeel kan op basis van de medische omstandigheden betreffende de algemene toestand van een individuele onderdaan van een derde land besluiten dat tijdens de screening geen verdere medische controle nodig is. Onderdanen van derde landen die aan de in de artikelen 5 en 7 bedoelde screening worden onderworpen, hebben toegang tot spoedeisende gezondheidszorg en essentiële behandeling van ziekten.

2.   Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten die zijn vastgelegd in artikel 24 van Verordening (EU) 2024/1348, kan de in lid 1 van dit artikel bedoelde medische controle voor onderdanen van derde landen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, deel uitmaken van het in artikel 24 van die verordening bedoelde medisch onderzoek.

3.   Ten aanzien van onderdanen van derde landen die aan de in de artikelen 5 en 7 bedoelde screening worden onderworpen, wordt een voorlopige beoordeling van hun kwetsbaarheid verricht door gespecialiseerd, daartoe opgeleid personeel van de screeningsautoriteiten om na te gaan of een onderdaan van een derde land mogelijk een staatloze, kwetsbaar of een slachtoffer is van foltering of andere onmenselijke of onterende behandeling, dan wel speciale behoeften heeft in de zin van Richtlijn 2008/115/EG, artikel 25 van Richtlijn (EU) 2024/1346 en artikel 20 van Verordening (EU) 2024/1348. Voor het beoordelen van die kwetsbaarheid kunnen de screeningsautoriteiten worden bijgestaan door niet-gouvernementele organisaties en, in voorkomend geval, door gekwalificeerd medisch personeel.

4.   Indien er aanwijzingen zijn dat een onderdaan van een derde land zich in een kwetsbare situatie bevindt of speciale opvang- of procedurele behoeften heeft, krijgt de betrokkene tijdige en passende ondersteuning in een adequate accommodatie met het oog op zijn of haar lichamelijke en geestelijke gezondheid. Minderjarigen worden op kindvriendelijke en leeftijdsgeschikte wijze ondersteund door personeel dat opgeleid en gekwalificeerd is om met minderjarigen om te gaan, in samenwerking met de nationale kinderbeschermingsautoriteiten.

5.   Onverminderd de beoordeling van bijzondere opvangbehoeften, die vereist is uit hoofde van Richtlijn (EU) 2024/1346, de beoordeling van bijzondere procedurele behoeften, die vereist is uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1348, en de beoordeling van de kwetsbaarheid, die vereist is uit hoofde van Richtlijn 2008/115/EG, kan de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde voorlopige beoordeling van de kwetsbaarheid deel uitmaken van de in die wetgevingshandelingen vastgelegde beoordelingen van de kwetsbaarheid en de bijzondere procedurele behoeften die in die verordening en die richtlijnen zijn vastgelegd.

Artikel 13

Waarborgen voor minderjarigen

1.   Tijdens de screening moet overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het Handvest het belang van het kind altijd een essentiële overweging zijn.

2.   Tijdens de screening wordt de minderjarige vergezeld door een meerderjarig gezinslid, voor zover aanwezig.

3.   De lidstaten treffen zo spoedig mogelijk maatregelen om ervoor te zorgen dat een vertegenwoordiger of, indien er geen vertegenwoordiger is benoemd, een persoon die is opgeleid om het belang van minderjarigen en hun algemeen welzijn te beschermen, de niet-begeleide minderjarige tijdens de screening op kindvriendelijke en leeftijdsgeschikte wijze begeleidt en bijstaat en zich daarbij uitdrukt in een taal die hij of zij kan verstaan. Die persoon is de persoon die uit hoofde van Richtlijn (EU) 2024/1346 is aangewezen om voorlopig als vertegenwoordiger op te treden, voor zover die persoon uit hoofde van die richtlijn is aangewezen.

De vertegenwoordiger beschikt over de nodige vaardigheden en deskundigheid, onder meer op het gebied van de behandeling en de specifieke behoeften van minderjarigen. De vertegenwoordiger handelt om het belang en het algemeen welzijn van de minderjarige te waarborgen en om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige de rechten kan genieten en de verplichtingen uit hoofde van deze verordening kan nakomen.

4.   De persoon die belast is met het begeleiden en bijstaan van een niet-begeleide minderjarige overeenkomstig lid 3 mag geen persoon zijn die verantwoordelijk is voor enig component van de screening, treedt onafhankelijk op en ontvangt geen opdrachten van voor de screening verantwoordelijke personen of van de screeningsautoriteiten. Deze personen vervullen hun taken in overeenstemming met het beginsel van het belang van het kind en beschikken daartoe over de nodige deskundigheid en opleiding. Om het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen, wordt die persoon enkel vervangen indien dat noodzakelijk is.

5.   De lidstaten stellen een vertegenwoordiger of persoon zoals bedoeld in lid 3 aan voor een evenredig en beperkt aantal niet-begeleide minderjarigen van normaliter ten hoogste dertig tegelijk, om ervoor te zorgen dat die vertegenwoordiger of persoon zijn of haar taken doeltreffend kan uitvoeren.

6.   Het feit dat geen vertegenwoordiger is benoemd of een voorlopig als vertegenwoordiger optredende persoon is aangewezen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2024/1346, belet een niet-begeleide minderjarige niet om het recht uit te oefenen om om internationale bescherming te verzoeken.

Artikel 14

Identificatie of verificatie van de identiteit

1.   Voor zover dit niet reeds is gebeurd tijdens de toepassing van artikel 8 van Verordening (EU) 2016/399, wordt van onderdanen van derde landen die op grond van artikel 5 of 7 van deze verordening aan de screening worden onderworpen, de identiteit geverifieerd of vastgesteld aan de hand van, in voorkomend geval:

a)

identiteits-, reis- of andere documenten;

b)

gegevens of informatie die door de betrokken onderdaan van een derde land is verstrekt of van die onderdaan is verkregen, en

c)

biometrische gegevens.

2.   Voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde identificatie en verificatie van de identiteit doorzoeken de screeningsautoriteiten aan de hand van de in dat lid bedoelde gegevens of informatie het gemeenschappelijke identiteitsregister, dat is vastgesteld bij Verordeningen (EU) 2019/817 en (EU) 2019/818 (“CIR”) op grond van artikel 20 bis van Verordening (EU) 2019/817 en artikel 20 bis van Verordening (EU) 2019/818, het Schengeninformatiesysteem dat is vastgesteld bij Verordeningen (EU) 2018/1860, (EU) 2018/1861 en (EU) 2018/1862 (“SIS”) en, voor zover relevant, nationale databanken overeenkomstig het nationale recht. De biometrische gegevens van een aan de screening onderworpen onderdaan van een derde land worden één keer afgenomen voor zowel de identificatie of verificatie van de identiteit van die persoon als de registratie in Eurodac van die persoon, overeenkomstig artikel 15, lid 1, punt b), en de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EU) 2024/1358, naargelang het geval.

3.   De in lid 2 van dit artikel bepaalde raadpleging van het CIR vindt plaats via het Europees zoekportaal (“ESP”) overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) 2019/817 en hoofdstuk II van Verordening (EU) 2019/818. Indien het ESP om technische redenen niet kan worden gebruikt om een of meer Unie-informatiesystemen of het CIR te doorzoeken, is de eerste alinea van dit lid niet van toepassing en raadplegen de screeningsautoriteiten de Unie-informatiesystemen of het CIR rechtstreeks. Dit lid geldt onverminderd de toegang van de screeningsautoriteiten tot het SIS, waarvoor het gebruik van het ESP facultatief blijft.

4.   Indien de biometrische gegevens van de betrokken onderdaan van een derde land niet kunnen worden gebruikt of indien de in lid 2 bedoelde zoekopdracht aan de hand van die gegevens niet lukt of geen treffer oplevert, wordt de zoekopdracht uitgevoerd aan de hand van de identiteitsgegevens van de onderdaan van een derde land in combinatie met gegevens van identiteits-, reis- of andere documenten of met gegevens of informatie bedoeld in lid 1, punt b).

5.   Zoekopdrachten in het SIS met biometrische gegevens worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1861 en artikel 43 van Verordening (EU) 2018/1862.

6.   De controles omvatten, waar mogelijk, ook de verificatie van ten minste één van de in een identiteits-, reis- of ander document opgenomen biometrische kenmerken.

Artikel 15

Veiligheidscontrole

1.   Onderdanen van derde landen die op grond van artikel 5 of 7 aan de screening worden onderworpen, ondergaan een veiligheidscontrole om na te gaan of zij een potentiële bedreiging voor de binnenlandse veiligheid zouden kunnen vormen. Die veiligheidscontrole kan zowel betrekking hebben op de onderdanen van derde landen als op de voorwerpen die zij in hun bezit hebben. Op elk onderzoek is het nationale recht van de betrokken lidstaat van toepassing.

2.   Voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde veiligheidscontrole en voor zover zij dat niet eerder hebben gedaan overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) 2016/399, worden de desbetreffende Uniedatabanken, met name het SIS, het inreis-uitreissysteem dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2017/2226 (“EES”), het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/1240 (“Etias”), met inbegrip van de in artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1240 bedoelde Etias-observatielijst, het Visuminformatiesysteem dat is vastgesteld bij Besluit 2004/512/EG (“VIS”) en het gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2019/816 (“Ecris-TCN”), de Europol-gegevens die voor de in artikel 18, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2016/794 bedoelde doeleinden worden verwerkt, en de Interpol-databanken geraadpleegd zoals bepaald in artikel 16 van deze verordening. Daartoe kunnen ook relevante nationale databanken worden geraadpleegd.

3.   Wat betreft de raadpleging van het EES, Etias, met uitzondering van de Etias-observatielijst bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1240, en het VIS op grond van lid 2 van dit artikel, mogen uitsluitend gegevens worden opgevraagd die wijzen op respectievelijk op veiligheidsgronden gebaseerde weigeringen van toegang tot het grondgebied, weigeringen, nietigverklaringen of intrekkingen van een reisautorisatie, of beslissingen tot weigering, nietigverklaring of intrekking van een visum, een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning.

Bij een treffer in het SIS heeft de screeningsautoriteit die de zoekopdracht uitvoert, toegang tot de gegevens in de signalering.

4.   Wat de raadpleging van Ecris-TCN betreft, worden de opgevraagde gegevens beperkt tot veroordelingen in verband met terroristische misdrijven en andere vormen van ernstige strafbare feiten bedoeld in artikel 5, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2019/816.

5.   Zo nodig stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarin de gedetailleerde procedure en specificaties voor het opvragen van gegevens worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 16

Regelingen voor identificatie en veiligheidscontroles

1.   Voor de in artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, bedoelde zoekopdrachten kan, indien het zoekopdrachten in verband met Unie-informatiesystemen, Europol-gegevens, Interpol-databanken betreft, overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) 2019/817 en hoofdstuk II van Verordening (EU) 2019/818, gebruik worden gemaakt van het ESP.

2.   Indien een zoekopdracht als bepaald in artikel 15, lid 2, een treffer oplevert aan de hand van gegevens in een van de Unie-informatiesystemen, krijgen de screeningsautoriteiten toegang tot met die treffer overeenkomende gegevens in de respectieve Unie-informatiesystemen om die te raadplegen, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de rechtshandelingen die dergelijke toegang regelen.

3.   Indien een zoekopdracht in het SIS een treffer oplevert, volgen de screeningsautoriteiten de procedures van Verordening (EU) 2018/1860, (EU) 2018/1861 of (EU) 2018/1862 en raadplegen zij de signalerende lidstaat via de Sirene-bureaus bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1861 en artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1862.

4.   Indien de persoonsgegevens van een onderdaan van een derde land matchen met een persoon van wie de gegevens in Ecris-TCN zijn opgeslagen en gemarkeerd overeenkomstig artikel 5, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2019/816, mogen de gegevens alleen worden gebruikt voor de in artikel 15 van de onderhavige verordening bedoelde veiligheidscontrole en voor het raadplegen van het nationale strafregister overeenkomstig artikel 7 quater van die verordening. Het nationale strafregister wordt geraadpleegd voordat overeenkomstig artikel 7 quater van die verordening een advies wordt uitgebracht.

5.   Indien een zoekopdracht als bepaald in artikel 15, lid 2, een match oplevert met Europol-gegevens, wordt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 een geautomatiseerde kennisgeving met de voor de zoekopdracht gebruikte gegevens naar Europol gestuurd, zodat Europol zo nodig, via de communicatiekanalen waarin die verordening voorziet, passende vervolgmaatregelen kan nemen.

6.   Zoekopdrachten in Interpol-databanken, zoals bepaald in artikel 15, lid 2, van deze verordening, worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 9, lid 5, en artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) 2019/817. Indien het niet mogelijk is dergelijke zoekopdrachten zodanig uit te voeren dat daarover aan de eigenaar van de Interpol-signalering geen informatie wordt vrijgegeven, wordt er bij de screening geen zoekopdracht in de Interpol-databanken uitgevoerd.

7.   Bij een treffer in de Etias-observatielijst bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1240, is artikel 35 bis van die verordening van toepassing.

8.   Zo nodig stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot nadere bepaling van de procedure voor samenwerking tussen respectievelijk de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de screening, de nationale centrale bureaus van Interpol en de nationale Europol-eenheden om te bepalen in hoeverre de binnenlandse veiligheid wordt bedreigd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 17

Screeningsformulier

1.   De screeningsautoriteiten vullen met betrekking tot de in de artikelen 5 en 7 bedoelde personen een formulier in met de volgende informatie:

a)

naam, geboortedatum en -plaats en geslacht;

b)

nationaliteiten of staatloosheid, landen van verblijf voorafgaand aan aankomst en talenkennis;

c)

de reden voor uitvoering van de screening;

d)

informatie over de voorlopige medische controle die overeenkomstig artikel 12, lid 1, is uitgevoerd, onder meer indien er op basis van de omstandigheden betreffende de algemene toestand van elke individuele onderdaan van een derde land geen verdere medische controle nodig was;

e)

relevante informatie over de voorlopige beoordeling van de kwetsbaarheid die overeenkomstig artikel 12, lid 3, is uitgevoerd, met name eventueel geconstateerde kwetsbaarheden of speciale opvang- of procedurele behoeften;

f)

informatie over de vraag of de betrokken onderdaan van een derde land een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend;

g)

door de betrokken onderdaan van een derde land verstrekte informatie over de vraag of hij of zij gezinsleden heeft die zich op het grondgebied van een of meer van de lidstaten bevinden;

h)

informatie over de vraag of de raadpleging van relevante databanken overeenkomstig artikel 15 heeft geleid tot een treffer;

i)

informatie over de vraag of de betrokken onderdaan van een derde land heeft voldaan aan zijn of haar verplichting tot samenwerking overeenkomstig artikel 9.

2.   De volgende informatie wordt, indien zij beschikbaar is, op het in lid 1 bedoelde formulier vermeld:

a)

de reden van de onregelmatige aankomst of binnenkomst;

b)

informatie over de gevolgde reisroutes, met inbegrip van de plaats van vertrek, eerdere verblijfplaatsen, de derde landen van doorreis en de derde landen waar mogelijk internationale bescherming is aangevraagd of verleend, en de beoogde bestemming binnen de Unie;

c)

informatie over het (de) reis- of identiteitsdocument(en) dat (die) de onderdanen van derde landen bij zich dragen;

d)

eventuele opmerkingen en andere relevante informatie, met inbegrip van alle daarmee verband houdende informatie in gevallen van vermoedelijke mensensmokkel of -handel.

3.   De informatie wordt op zodanige wijze op het in lid 1 bedoelde formulier vermeld dat zij tijdens een volgende asiel- of terugkeerprocedure bestuursrechtelijk en gerechtelijk kan worden getoetst.

Er wordt gespecificeerd of de in de lid 1, punten a) en b), bedoelde informatie door de screeningsautoriteiten is bevestigd of door de betrokkene is gemeld.

De informatie op het formulier wordt op papier of in elektronische vorm aan de betrokkene ter beschikking gesteld. De in lid 1, punt c), van dit artikel bedoelde informatie wordt geredigeerd. Voordat het formulier wordt toegezonden aan de relevante, in artikel 18, leden 1, 2, 3 en 4, genoemde autoriteiten, krijgt de aan de screening onderworpen persoon de mogelijkheid aan te geven dat de informatie op het formulier onjuist is. De screeningsautoriteiten leggen dergelijke indicaties vast bij de relevante informatie zoals bedoeld in dit artikel.

Artikel 18

Voltooiing van de screening

1.   Zodra de screening is voltooid of uiterlijk bij het verstrijken van de bij artikel 8 van deze verordening bepaalde termijnen, worden de in artikel 5, lid 1, van deze verordening bedoelde onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, naar de bevoegde autoriteiten doorverwezen voor het toepassen van procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG, onverminderd de toepassing van artikel 6, lid 5, van Verordening (EU) 2016/399.

Het in artikel 17 bedoelde formulier wordt toegezonden aan de bevoegde autoriteiten waarnaar de onderdaan van een derde land wordt doorverwezen.

2.   Onderdanen van derde landen bedoeld in de artikelen 5 en 7 die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, worden doorverwezen naar de autoriteiten die bevoegd zijn voor de registratie van het verzoek om internationale bescherming.

3.   Indien de onderdaan van een derde land moet worden herplaatst overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EU) 2024/1351 of een ander bestaand solidariteitsmechanisme, wordt hij of zij naar de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten doorverwezen, en wordt tegelijkertijd aan die autoriteiten het in artikel 17 van deze verordening bedoelde formulier doorgestuurd.

4.   De in artikel 7 van deze verordening bedoelde onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, blijven onderworpen aan terugkeerprocedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG.

5.   Indien onderdanen van derde landen als bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 7 van deze verordening worden doorverwezen naar de passende procedure voor internationale bescherming, een procedure die in overeenstemming is met Richtlijn 2008/115/EG of naar de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat in verband met te herplaatsen onderdanen van derde landen, wordt de screening beëindigd. Indien niet alle controles binnen de in artikel 8 van deze verordening bedoelde termijnen zijn voltooid, wordt de screening van die persoon toch beëindigd en wordt de betrokkene naar de passende procedure doorverwezen.

6.   Indien een onderdaan van een derde land als bedoeld in artikel 5 of 7 van deze verordening aan nationale strafrechtelijke procedures of een uitleveringsprocedure is onderworpen, kunnen de lidstaten besluiten geen screening toe te passen. Indien de screening reeds is aangevangen, wordt het in artikel 17 van deze verordening bedoelde formulier, met vermelding van de omstandigheden die tot de beëindiging van de screening hebben geleid, toegezonden aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor de procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG of, indien de onderdaan van een derde land een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, aan de autoriteiten die krachtens het nationale recht bevoegd zijn voor de registratie van verzoeken om internationale bescherming.

7.   De op grond van deze verordening opgeslagen persoonsgegevens worden binnen de bij Verordening (EU) 2024/1358 bepaalde termijnen gewist.

Artikel 19

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 20

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 767/2008

Artikel 6 van Verordening (EG) nr. 767/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Lid 2 wordt vervangen door:

“2.   De toegang tot het VIS voor raadpleging van de gegevens is uitsluitend voorbehouden aan de naar behoren gemachtigde personeelsleden van:

a)

de nationale autoriteiten van elke lidstaat en van de organen van de Unie die bevoegd zijn voor de in de artikelen 15 tot en met 22, de artikelen 22 octies tot en met 22 quaterdecies en artikel 45 sexies van deze verordening genoemde doelen;

b)

de overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van Verordening (EU) 2018/1240 aangewezen centrale Etias-eenheid en nationale Etias-eenheden, voor de in de artikelen 18 quater en 18 quinquies van deze verordening genoemde doelen en voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1240;

c)

de screeningsautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad (*1) voor de in de artikelen 15 en 16 van die verordening genoemde doelen;

d)

de nationale autoriteiten van elke lidstaat en van de organen van de Unie die bevoegd zijn voor de in de artikelen 20, 20 bis en 21 van Verordening (EU) 2019/817 genoemde doelen.

Deze toegang wordt beperkt naargelang de gegevens nodig zijn voor de uitvoering van hun taken voor die doelen en staat in verhouding tot de nagestreefde doelstellingen.

(*1)  Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 (PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj).”."

2)

Het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   De screeningsautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) 2024/1356 hebben ook toegang tot het VIS voor het raadplegen van de gegevens voor het uitvoeren van een veiligheidscontrole overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die verordening.

Een zoekopdracht overeenkomstig dit lid wordt uitgevoerd aan de hand van de in artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1356 bedoelde gegevens en het VIS levert een treffer op indien een beslissing tot weigering, nietigverklaring of intrekking van een visum, een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning op de in artikel 12, lid 2, punt a), i), v) en vi), van deze verordening voorziene gronden in een overeenkomend dossier is geregistreerd.

Bij een treffer hebben de screeningsautoriteiten toegang tot alle relevante gegevens in het dossier.”.

Artikel 21

Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2226

Verordening (EU) 2017/2226 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 6, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

“l)

de doelstellingen van de bij Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad (*2) ingestelde screening ondersteunen, met name wat betreft de in de artikelen 14 tot en met 16 van die verordening bepaalde controles.

(*2)  Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 (PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj).”."

2)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 ter.   De naar behoren gemachtigde personeelsleden van de screeningsautoriteiten, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) 2024/1356, hebben voor het raadplegen van EES-gegevens toegang tot het EES.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De toegang tot de in het CIR opgeslagen EES-gegevens is voorbehouden aan de naar behoren gemachtigde personeelsleden van de nationale autoriteiten van elke lidstaat en aan de naar behoren gemachtigde personeelsleden van de Unie-agentschappen die bevoegd zijn voor de in de artikelen 20, 20 bis en 21 van de Verordeningen (EU) 2019/817 en in de artikelen 20, 20 bis en 21 van Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad (*3), vastgelegde doelen. Die toegang is beperkt tot wat nodig is voor de uitvoering van hun taken overeenkomstig die doelen en is evenredig met de nagestreefde doelstellingen.

(*3)  Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85).”."

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 24 bis

Toegang tot gegevens voor de veiligheidscontrole met het oog op screening

De in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) 2024/1356 gedefinieerde screeningsautoriteiten hebben toegang tot het EES voor het raadplegen van de gegevens met het oog op het uitvoeren van een veiligheidscontrole overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die verordening.

Een zoekopdracht overeenkomstig dit artikel wordt uitgevoerd aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1356 en het EES levert een treffer op wanneer een notitie van weigering van toegang op de in bijlage V, deel B, punten B, D, H, I en J, bij Verordening (EU) 2016/399 genoemde gronden aan een overeenkomend persoonlijk dossier wordt gekoppeld. Bij een treffer hebben de screeningsautoriteiten toegang tot alle relevante gegevens in het dossier.

Indien het persoonlijke dossier geen biometrische gegevens bevat, kunnen de screeningsautoriteiten toegang krijgen tot de biometrische gegevens van de betrokken persoon en de overeenstemming in het VIS verifiëren overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 767/2008.”.

4)

In artikel 46, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

“a)

het doel van toegang als bedoeld in artikel 9, leden 2, 2 bis en 2 ter.”.

Artikel 22

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/1240

Verordening (EU) 2018/1240 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4 wordt het volgende punt ingevoegd:

“e ter)

ondersteuning bieden voor de toepassing van Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad (*4);

(*4)  Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 (PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj).”."

2)

In artikel 8, lid 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

“i)

uitbrengen van adviezen overeenkomstig artikel 35 bis.”.

3)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 bis wordt vervangen door:

“4 bis.   De toegang voor het raadplegen van de in het CIR opgeslagen Etias-identiteitsgegevens en Etias-reisdocumentgegevens is voorbehouden aan de naar behoren gemachtigde personeelsleden van de nationale autoriteiten van elke lidstaat en aan de naar behoren gemachtigde personeelsleden van de agentschappen van de Unie die bevoegd zijn voor de in de artikelen 20, 20 bis en 21 van Verordening (EU) 2019/817 vastgelegde doelen. Deze toegang is beperkt tot wat nodig is voor de uitvoering van hun taken overeenkomstig die doelen en is evenredig met de nagestreefde doelstellingen.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“4 ter.   De screeningsautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) 2024/1356 (“screeningsautoriteiten”) hebben ook toegang tot het Etias voor het raadplegen van de gegevens ter uitvoering van de controles overeenkomstig artikel 15, lid 2, van die verordening.

Een zoekopdracht overeenkomstig dit lid wordt uitgevoerd aan de hand van de gegevens bedoeld in artikel 14, lid 1, punten a) en b), van Verordening (EU) 2024/1356 en het Etias levert een treffer op indien er een besluit tot weigering, nietigverklaring of intrekking van een reisautorisatie op grond van artikel 28, lid 7 of van artikel 37, lid 1, punt a), b) en e), van deze verordening, in een overeenkomend aanvraagdossier is opgenomen.

Bij een treffer hebben de screeningsautoriteiten toegang tot alle relevante gegevens in het dossier.

Indien de overeenkomstig dit lid uitgevoerde zoekopdracht uitwijst dat de voor de zoekopdracht gebruikte gegevens overeenstemmen met de gegevens die zijn opgenomen in de Etias-observatielijst bedoeld in artikel 34, wordt de nationale Etias-eenheid of Europol die de gegevens in de Etias-observatielijst heeft ingevoerd, in kennis gesteld van de overeenstemming en is deze verantwoordelijk voor de toegang tot de gegevens in de Etias-observatielijst en voor het uitbrengen van een advies overeenkomstig artikel 35 bis.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Elke lidstaat wijst de in de leden 1, 2, 4 en 4 bis van dit artikel bedoelde bevoegde nationale autoriteiten aan, alsook de in lid 4 ter van dit artikel bedoelde screeningsautoriteiten, en deelt overeenkomstig artikel 87, lid 2, van deze verordening aan eu-LISA onverwijld een lijst van die autoriteiten mee. In die lijst wordt vermeld voor welk doel de naar behoren gemachtigde personeelsleden van elke autoriteit overeenkomstig de leden 1, 2, 4 en 4 bis van dit artikel toegang hebben tot de in het Etias-informatiesysteem opgenomen gegevens.”.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 35 bis

Taken van de nationale Etias-eenheid en Europol met betrekking tot de Etias-observatielijst met het oog op screening

1.   In de in artikel 13, lid 4 ter, vierde alinea, bedoelde gevallen zendt het centrale Etias-systeem een geautomatiseerde kennisgeving aan hetzij de nationale Etias-eenheid hetzij Europol, afhankelijk wie van die twee de gegevens in de Etias-observatielijst heeft ingevoerd. Indien de nationale Etias-eenheid of Europol, naar gelang het geval, van oordeel is dat de aan de screening onderworpen onderdaan van een derde land een bedreiging voor de binnenlandse veiligheid zou kunnen vormen, stelt het de respectieve screeningsautoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en verstrekken zij de lidstaat die de screening uitvoert, binnen twee dagen na ontvangst van de kennisgeving een met redenen omkleed advies, en wel als volgt:

a)

de nationale Etias-eenheden informeren de screeningsautoriteiten via een door eu-LISA op te zetten beveiligd communicatiemechanisme tussen de nationale Etias-eenheden enerzijds en de screeningsautoriteiten anderzijds;

b)

Europol informeert de screeningsautoriteiten via de communicatiekanalen waarin Verordening (EU) 2016/794 voorziet; indien er geen advies wordt verstrekt, wordt ervan uitgegaan dat er geen veiligheidsrisico bestaat.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde geautomatiseerde kennisgeving bevat de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1356 bedoelde gegevens die voor de zoekopdracht zijn gebruikt.”.

5)

In artikel 69, lid 1, wordt het volgende punt ingevoegd:

“e bis)

in voorkomend geval, een verwijzing naar zoekopdrachten die in het centrale Etias-systeem zijn uitgevoerd voor de toepassing van de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) 2024/1356, de treffers die zijn verkregen en de resultaten van deze zoekopdracht;”.

Artikel 23

Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/817

Verordening (EU) 2019/817 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 7 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde autoriteiten van de lidstaten en de agentschappen van de Unie gebruiken het ESP om overeenkomstig hun toegangsrechten als bedoeld in de rechtsinstrumenten betreffende die Unie-informatiesystemen of het nationale recht gegevens over personen of hun reisdocumenten te doorzoeken in de centrale systemen van het EES, VIS en Etias. Zij maken tevens gebruik van het ESP om overeenkomstig hun toegangsrechten krachtens deze verordening het CIR te doorzoeken voor de in de artikelen 20, 20 bis, 21 en 22 bedoelde doeleinden.”.

2)

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Er wordt een gemeenschappelijk identiteitsregister (common identity repository — CIR) ingesteld, waarin voor elke in het EES, VIS, Etias, Eurodac of ECRIS-TCN geregistreerde persoon een afzonderlijk bestand met de in artikel 18 bedoelde gegevens wordt aangelegd, met als doel de correcte identificatie van in het EES, VIS, Etias, Eurodac of Ecris-TCN geregistreerde personen te vergemakkelijken en te bevorderen overeenkomstig de artikelen 20 en 20 bis, de werking van de MID te ondersteunen overeenkomstig artikel 21 en de toegang van aangewezen autoriteiten en Europol tot het EES, VIS, Etias en Eurodac te vergemakkelijken en te stroomlijnen indien dat nodig is voor de preventie, de opsporing of het onderzoek van terroristische misdrijven of andere ernstige strafbare feiten overeenkomstig artikel 22.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Indien het CIR vanwege een interne technische storing van het CIR niet kan worden doorzocht met het oog op de identificatie van een persoon op grond van artikel 20 of de identificatie of de verificatie van de identiteit van een persoon op grond van artikel 20 bis, de detectie van meerdere identiteiten op grond van artikel 21 of het voorkomen, opsporen of onderzoeken van terroristische misdrijven of andere ernstige strafbare feiten op grond van artikel 22, stelt eu-LISA de CIR-gebruikers daarvan op geautomatiseerde wijze in kennis.”.

3)

In artikel 18 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   De autoriteiten die het CIR raadplegen voor de in de artikelen 20, 20 bis, 21 en 22 bedoelde doeleinden, doen dit in overeenstemming met hun toegangsrechten uit hoofde van de rechtsinstrumenten betreffende de Unie-informatiesystemen en het nationale recht, en in overeenstemming met hun toegangsrechten krachtens deze verordening.”.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 20 bis

Toegang tot het gemeenschappelijke identiteitsregister voor identificatie of verificatie van de identiteit overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad  (*5)

1.   Zoekopdrachten in het CIR worden door de screeningsautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) 2024/1356 (de “screeningsautoriteiten”) uitsluitend uitgevoerd ter identificatie of verificatie van de identiteit van een persoon overeenkomstig artikel 14 van die verordening, mits de procedure in aanwezigheid van die persoon is gestart.

2.   Als de zoekopdracht uitwijst dat in het CIR gegevens over die persoon zijn opgeslagen, krijgen de screeningsautoriteiten toegang om de in artikel 18, lid 1, van deze verordening bedoelde gegevens en de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2019/818 bedoelde gegevens te raadplegen.

(*5)  Verordening (EU) 2024/1356 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot invoering van de screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 (PB L, 2024/1356, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj).”."

5)

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Onverminderd artikel 46 van Verordening (EU) 2017/2226, artikel 34 van Verordening (EG) nr. 767/2008 en artikel 69 van Verordening (EU) 2018/1240 houdt eu-LISA overeenkomstig de leden 2, 2 bis, 3 en 4 van dit artikel logbestanden bij van alle gegevensverwerkingsverrichtingen in het CIR.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   eu-LISA houdt logbestanden bij van alle gegevensverwerkingsverrichtingen op grond van artikel 20 bis in het CIR. Die logbestanden bevatten het volgende:

a)

de lidstaat die de zoekopdracht start;

b)

het doel van de toegang dat wordt beoogd door de gebruiker die een zoekopdracht via het CIR geeft;

c)

de datum en het tijdstip van de zoekopdracht;

d)

het soort gegevens dat is gebruikt om de zoekopdracht te starten;

e)

de resultaten van de zoekopdracht.”;

c)

in lid 5 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Elke lidstaat houdt logbestanden bij van de zoekopdrachten die zijn autoriteiten en de voor het gebruik van het CIR naar behoren gemachtigde personeelsleden van die autoriteiten maken overeenkomstig de artikelen 20, 20 bis, 21 en 22. Elk Unie-agentschap houdt logbestanden bij van de zoekopdrachten die zijn naar behoren gemachtigde personeelsleden uitvoeren overeenkomstig de artikelen 21 en 22.”.

Artikel 24

Evaluatie

Uiterlijk op 12 juni 2028 brengt de Commissie verslag uit over de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde maatregelen.

Uiterlijk op 12 juni 2031, en vervolgens om de vijf jaar, verricht de Commissie een evaluatie van deze verordening. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de belangrijkste bevindingen. De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op 12 december 2030, en vervolgens om de vijf jaar, alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van dat verslag.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 12 juni 2026.

De in de artikelen 14, 15 en 16 vastgestelde bepalingen met betrekking tot zoekopdrachten in Unie-informatiesystemen, het CIR en het ESP worden pas van toepassing zodra de afzonderlijke desbetreffende informatiesystemen, het CIR en het ESP in werking zijn getreden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 155 van 30.4.2021, blz. 58.

(2)   PB C 175 van 7.5.2021, blz. 32.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.

(4)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(6)  Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).

(7)  Verordening (EU) 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van biometrische gegevens ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordeningen (EU) 2024/1351 en (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad en van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad en voor de identificatie van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en staatlozen, betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1358, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1358/oj).

(8)  Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L, 2024/1346, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj).

(9)  Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU (PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj).

(10)  Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2017 tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens en van gegevens over weigering van toegang ten aanzien van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen overschrijden en tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang tot het EES voor rechtshandhavingsdoeleinden en tot wijziging van de overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EU) nr. 1077/2011 (PB L 327 van 9.12.2017, blz. 20).

(11)  Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 48).

(12)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) 2022/922 van de Raad van 9 juni 2022 betreffende de instelling en de werking van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle op de toepassing van het Schengenacquis, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1053/2013 (PB L 160 van 15.6.2022, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(18)  Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van grenzen en visa en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1726 en (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad, Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 27).

(19)  Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85).

(20)  Beschikking 2004/512/EG van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS) (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 5).

(21)  Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1077/2011, (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/1624 en (EU) 2017/2226 (PB L 236 van 19.9.2018, blz. 1).

(22)  Verordening (EU) 2019/816 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (Ecris-TCN) ter aanvulling van het Europees Strafregisterinformatiesysteem en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 1).

(23)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(24)  Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39).

(25)  Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1).

(26)  Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006 (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 14).

(27)  Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 56).

(28)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(29)  Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).

(30)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(31)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(32)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(33)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(34)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(35)  Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad van 29 april 2004 inzake een regeling op grond van artikel 2 van Protocol nr. 10 van de Toetredingsakte (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 128).

(36)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1356/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top