EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2021:250:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, L 250, 15 juli 2021


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 250

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
15 juli 2021


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2021/1159 van de Raad van 13 juli 2021 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende tijdelijke vrijstellingen bij invoer en bepaalde leveringen van goederen en diensten in reactie op de COVID-19-pandemie

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1160 van de Commissie van 12 mei 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sprotbox en de scholbox in de Noordzee

4

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

15.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 250/1


RICHTLIJN (EU) 2021/1159 VAN DE RAAD

van 13 juli 2021

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende tijdelijke vrijstellingen bij invoer en bepaalde leveringen van goederen en diensten in reactie op de COVID-19-pandemie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (3) verlenen de lidstaten vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) voor de invoer van goederen door, goederenleveringen aan en het verrichten van diensten voor, de Unie, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank, dan wel door de door de Unie opgerichte organen waarop het aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (hierna “het protocol”) van toepassing is, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij dat protocol, bij de overeenkomsten tot toepassing van dat protocol of bij de vestigingsovereenkomsten, en voor zover zulks niet leidt tot concurrentieverstoring. Die vrijstelling is echter strikt beperkt tot aankopen voor officieel gebruik en geldt niet voor situaties waarin organen van de Unie goederen en diensten aankopen in reactie op de noodsituatie als gevolg van de COVID-19-pandemie, met name wanneer die kosteloos ter beschikking zullen worden gesteld van de lidstaten of derden, zoals nationale autoriteiten of instellingen.

(2)

Aangezien er nog steeds dringend maatregelen moeten worden genomen om de huidige gezondheidscrisis aan te pakken, moet er een btw-vrijstelling komen voor de aankoop van goederen en diensten door de Commissie of een krachtens Unierecht opgericht agentschap of orgaan bij de uitvoering van hun taken, teneinde te reageren op de COVID-19-pandemie. Zo zullen de maatregelen die middels verscheidene initiatieven van de Unie in die situatie worden genomen, niet worden belemmerd door btw-bedragen die de EU-instellingen niet kunnen terugvorderen, of door de regeldruk vanwege de verplichtingen om zich voor btw-doeleinden te registreren.

(3)

Richtlijn (EU) 2020/2020 van de Raad (4) alleen volstaat niet om de strijd tegen de COVID-19-pandemie op te voeren. Met deze richtlijn kunnen de lidstaten immers slechts gedurende een beperkte periode verlaagde tarieven toepassen op leveringen van medische hulpmiddelen voor COVID-19-in-vitrodiagnostiek en diensten die daar nauw mee samenhangen, of een vrijstelling met recht op aftrek van voorbelasting verlenen voor leveringen van die hulpmiddelen en van COVID-19-vaccins, en diensten die nauw met die hulpmiddelen en vaccins samenhangen.

(4)

Richtlijn 2006/112/EG moet daarom in die zin worden gewijzigd.

(5)

Vanwege de huidige COVID-19-pandemie lopen de maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-pandemie die onder de nieuwe vrijstelling kunnen vallen reeds, bijvoorbeeld via het instrument voor noodhulp dat werd ingesteld bij Verordening (EU) 2020/521 van de Raad (5). Als btw zou moeten worden betaald voor met deze maatregelen verband houdende handelingen, zouden kostbare middelen verloren gaan en zouden de lidstaten minder goederen en diensten krijgen in verhouding tot de te betalen btw. Om de Uniebegroting optimaal te gebruiken bij het aanpakken van de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie, moeten de bij deze richtlijn ingevoerde vrijstellingen bijgevolg gelden met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021. De retroactieve toepassing is fundamenteel om te voorkomen dat de maatregelen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie op te vangen, geen effect sorteren. Alle nodige aanpassingen met betrekking tot handelingen die al eerder zijn belast, kunnen worden uitgevoerd via bestaande correctiemechanismen, bijvoorbeeld via een latere btw-aangifte.

(6)

Gezien de urgentie van de situatie met betrekking tot de COVID-19-pandemie moet deze richtlijn in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/112/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 143 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt het volgende punt ingevoegd:

“f ter)

de invoer van goederen door de Commissie of een krachtens het Unierecht opgericht agentschap of orgaan wanneer de Commissie of een dergelijk agentschap of orgaan deze goederen invoert in het kader van de uitvoering van de hen bij het Unierecht toevertrouwde taken ter bestrijding van de COVID-19-pandemie, tenzij de ingevoerde goederen onmiddellijk dan wel op een later tijdstip worden gebruikt voor latere leveringen onder bezwarende titel door de Commissie of dergelijk agentschap of orgaan;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“3.   Wanneer aan de vrijstellingsvoorwaarden van lid 1, punt f ter), niet langer is voldaan, stelt de Commissie of het betrokken agentschap of orgaan de lidstaat waarin de vrijstelling is toegepast daarvan in kennis, en is de invoer van die goederen aan btw onderworpen onder de voorwaarden die op dat ogenblik gelden.”.

2)

Artikel 151 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea wordt het volgende punt ingevoegd:

“a ter)

de levering van goederen aan of het verrichten van diensten voor de Commissie of een krachtens het Unierecht opgericht agentschap of orgaan wanneer de Commissie of een dergelijk agentschap of orgaan deze goederen aankoopt in het kader van de uitvoering van de hen bij het Unierecht toevertrouwde taken ter bestrijding van de COVID-19-pandemie, tenzij de aangekochte goederen en diensten onmiddellijk dan wel op een later tijdstip worden gebruikt voor latere leveringen onder bezwarende titel door de Commissie of dergelijk agentschap of orgaan;”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“De in de eerste alinea geregelde vrijstellingen zijn, met uitzondering van de vrijstelling van punt a ter), van toepassing met inachtneming van de door de lidstaat van ontvangst vastgestelde beperkingen, totdat een uniforme belastingregeling is vastgesteld.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“3.   Wanneer aan de vrijstellingsvoorwaarden van lid 1, eerste alinea, punt a ter), niet langer is voldaan, stelt de Commissie of het betrokken agentschap of orgaan dat de vrijgestelde goederenlevering heeft ontvangen of voor wie de vrijgestelde dienst is verricht de lidstaat waarin de vrijstelling is toegepast daarvan in kennis, en is die goederenlevering of die dienstverrichting aan btw onderworpen onder de voorwaarden die op dat ogenblik gelden.”.

Artikel 2

Omzetting

De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen, worden door de lidstaten uiterlijk op 31 december 2021 vastgesteld en bekendgemaakt. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Zij passen de in artikel 1 bedoelde maatregelen toe met ingang van 1 januari 2021.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A. ŠIRCELJ


(1)  Advies van 18 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 27 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2020/2020 van de Raad van 7 december 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft tijdelijke maatregelen inzake de belasting over de toegevoegde waarde van toepassing op COVID-19-vaccins en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, in reactie op de COVID-19-pandemie (PB L 419 van 11.12.2020, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2020/521 van de Raad van 14 april 2020 tot activering van noodhulp uit hoofde van Verordening (EU) 2016/369, en tot wijziging van de bepalingen ervan rekening houdend met de uitbraak van COVID-19 (PB L 117 van 15.4.2020, blz. 3).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 250/4


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1160 VAN DE COMMISSIE

van 12 mei 2021

tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sprotbox en de scholbox in de Noordzee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (1), en met name artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2019/1241 zijn technische maatregelen voor de Noordzee vastgesteld.

(2)

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Zweden (de Scheveningengroep) hebben een rechtstreeks belang bij het visserijbeheer in de Noordzee. Op 15 en 19 oktober 2020 hebben die lidstaten twee gezamenlijke aanbevelingen ingediend overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) en artikel 15, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1241, waarmee zij voorstellen een aantal wijzigingen van de huidige bepalingen betreffende de scholbox en de sprotbox in de Noordzee in bijlage V bij Verordening (EU) 2019/1241 vast te stellen door middel van een gedelegeerde handeling van de Commissie. Op 2 februari 2021 hebben zij een herziene versie van de gezamenlijke aanbeveling over de sprotbox ingediend. Beide gezamenlijke aanbevelingen zijn door die lidstaten ter consultatie voorgelegd aan de betrokken adviesraden.

(3)

Aangezien in beide gezamenlijke aanbevelingen wijzigingen van bijlage V bij Verordening (EU) 2019/1241 worden voorgesteld, voorziet deze gedelegeerde verordening in de door de lidstaten aanbevolen maatregelen voor zowel de sprotbox als de scholbox.

(4)

Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) heeft een beoordeling gemaakt van het door de lidstaten verstrekte bewijsmateriaal ter ondersteuning van de bepalingen in beide gezamenlijke aanbevelingen (3). De voorgestelde maatregelen zijn geëvalueerd overeenkomstig de principes van artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.

(5)

In de door de lidstaten ingediende gezamenlijke aanbeveling inzake de scholbox stelden zij voor een specifieke vrijstelling in te voeren voor vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW die Deense zegens gebruiken, op voorwaarde dat dergelijke vaartuigen voldoen aan de maaswijdten als bedoeld in bijlage V, deel B, punt 1.1, bij Verordening (EU) 2019/1241. Het WTECV heeft het door de lidstaten ingediende bewijsmateriaal geanalyseerd en heeft geconcludeerd dat de invoering van de specifieke vrijstelling voor Deense zegens naar verwachting geen significante gevolgen zal hebben voor het beschermingsniveau in het gebied, gezien het beperkte aantal betrokken vaartuigen en de beperkte impact van de Deense zegen op de bodem. De voorgestelde maatregel moet derhalve in deze verordening worden opgenomen.

(6)

De gezamenlijke aanbeveling inzake de scholbox bevat ook de suggestie om in bijlage V, deel C, punt 2.2, c), bij Verordening (EU) 2019/1241 de term “bodemtrawls” te vervangen door “bodemottertrawls”. Het WTECV heeft het door de lidstaten ingediende bewijsmateriaal geanalyseerd en heeft geconcludeerd dat de voorgestelde wijziging naar verwachting alle dubbelzinnigheid in de verordening zal wegnemen en beschermingsniveaus zal bieden die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan, en naar verwachting hoger zijn dan wat Verordening (EU) 2019/1241 momenteel voorschrijft. De voorgestelde maatregel moet derhalve in deze verordening worden opgenomen.

(7)

In de gezamenlijke aanbeveling inzake de scholbox wordt eveneens voorgesteld een maximumlengte van 24 m op te nemen voor boomkotters, die na de inwerkingtreding van deze verordening dienen te worden toegevoegd aan de lijst van vaartuigen in bijlage V, deel C, punt 2.4, bij Verordening (EU) 2019/1241. Het WTECV heeft het door de lidstaten ingediende bewijsmateriaal geanalyseerd en geconcludeerd dat deze beperking beschermingsniveaus zal bieden die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan wat Verordening (EU) 2019/1241 momenteel voorschrijft. De voorgestelde maatregel moet derhalve in deze verordening worden opgenomen.

(8)

In de gezamenlijke aanbeveling van de lidstaten inzake de sprotbox is voorgesteld om de afwijking van de sprotbox van 1 juli tot en met 31 oktober voor vaartuigen met bepaalde soorten vistuig gedurende een periode van drie jaar voort te zetten, zoals voor de periode tot en met 31 december 2020 was bepaald in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie (4). Het WTECV heeft het door de lidstaten ingediende bewijsmateriaal geanalyseerd en heeft geconcludeerd dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de afwijking van de sprotbox sinds 2017 schade heeft toegebracht aan het haringbestand. Voorts heeft het WTECV geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat de afwijking van de sprotbox zou leiden tot lagere beschermingsniveaus dan die welke momenteel gelden. Het WTECV heeft echter opgemerkt dat nog meer jaren visserijtoezicht nodig zijn om aan te tonen dat gelijkwaardige beschermingsniveaus zullen worden gehandhaafd. Het WTECV heeft daarom voorgesteld het effect van de afwijking na drie jaar monitoring opnieuw te evalueren. De lidstaten hebben zich ertoe verbonden de effecten van de afwijking van de sprotbox gedurende deze periode te monitoren door de in hun gezamenlijke aanbeveling genoemde gegevens met betrekking tot de bijvangst van haring in de sprotvisserij te verzamelen. Deze gegevens worden ter beoordeling voorgelegd aan het WTECV. De voorgestelde maatregel moet derhalve in deze verordening worden opgenomen.

(9)

Verordening (EU) 2019/1241 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Aangezien de maatregelen van de onderhavige verordening rechtstreeks van invloed zijn op de planning van het visseizoen van de vaartuigen van de Unie en de daarmee samenhangende economische activiteiten, moet de onderhavige verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2019/1241 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105.

(2)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(3)  https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/2786172/STECF+PLEN+20-03.pdf, blz. 93-105 (sprotbox) en blz. 106-113 (scholbox).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1395/2014 van de Commissie van 20 oktober 2014 tot vaststelling van een teruggooiplan voor bepaalde kleine pelagische visserijen en visserijen voor industriële doeleinden in de Noordzee (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 35).


BIJLAGE

Bijlage V, deel C, bij Verordening (EU) 2019/1241 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

Punt 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemottertrawls gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen bodemspantrawls gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij voldoen aan de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage;”;

(b)

het volgende punt d) wordt toegevoegd:

“d)

vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen Deense zegens gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen voldoen aan de in deel B, punt 1.1, van deze bijlage bepaalde maaswijdte.”.

(2)

Punt 2.4 wordt vervangen door:

“2.4

Vaartuigen die in het in punt 2.1 bedoelde gebied mogen vissen, moeten worden opgenomen in een door elke lidstaat aan de Commissie toe te zenden lijst. Het totale motorvermogen van de in punt 2.2, a), bedoelde vaartuigen op de lijst mag het totale motorvermogen per lidstaat van 1 januari 1998 niet overschrijden. De toegelaten vissersvaartuigen moeten beschikken over een vismachtiging die is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Met ingang van 1 juli 2021 mogen alleen boomkotters met een lengte over alles van maximaal 24 meter aan die lijst worden toegevoegd.”.

(3)

Aan punt 4 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea, derde streepje, is het bepaalde pas met ingang van 31 december 2023 van toepassing op de visserij met het volgende vistuig:

a)

gesleept vistuig met een maaswijdte van minder van 32 mm;

b)

ringzegens, of

c)

kieuwnetten, warrelnetten, schakelnetten en drijfnetten met een maaswijdte van minder dan 30 mm.

De lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer moeten uiterlijk op 15 december 2023 bij de Commissie monitoringgegevens indienen ter ondersteuning van de afwijking.”.


Top